< Terug

14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956

14. I. 5. De andere politieke partijen.

De "Onafhankelijke Partij van Kleine Grondbezitters, Landar­beiders en Burgers" [Függet­len Kisgazda-, Földmunkás- és Polgári Párt, FKgP] heeft in de zomer van 1945 900.­000 leden, en is daarmee in slechts enkele maanden tot veruit de grootste van het land geworden.
Het spreekt vanzelf, dat ook deze partij met name op het Hongaarse platteland enige traditie en wortels heeft. Al vóór de Eerste Wereldoorlog is een partij van deze naam opgericht, en zij zette zich in voor de belangen van de kleine en middel­grote boeren, vooral in het westen van het land. Tijdens het bewind van Horthy [1919-1944] is de Partij van Kleine Grondbezitters aanvankelijk korte tijd onderdeel van een coalitie, maar weldra wordt ze in de regerende "Eenheidspartij" opgeno­men, en als het ware van haar karakter beroofd. In 1930 nemen ontevredenen over de regeringspolitiek echter weer het initiatief tot oprichting van een "Onafhankelijke partij van Kleine Grondbezitters", kort gezegd: "Kisgazdapárt".
Tot een krachtige en demokratische oppo­sitie komt het echter voor de oorlog niet, en zelfs de eis tot algemeen en geheim kiesrecht kan men niet handhaven. De partij blijft zwak en verdeeld, en past zich aan de omstandigheden aan; ze wil in feite veeleer het bestaande bewind aanpassen en demokratiseren dan omvèrwerpen.
In de jaren '30, naarmate ook Hongarije steeds meer met Duitse expansie, druk en eisen wordt geconfronteerd, spreekt deze gematigde oppositiepartij zich vooral uit vóór het handhaven van Hongarije als onafhan­kelijke staat en vóór de bestaande constitutionele instellingen, en tègen de snel groeiende autoritaire en ex­treemrechtse druk van de straat en vanuit Berlijn. In regeringskringen, en vooral bij de lokale autoriteiten op het platteland, blijft men deze volstrekt legale partij nota bene als "linkse opposi­tie" wantrouwen, maar daar­naast blijkt dat b.v. Horthy, graaf István Bethlen [de premier van de consolidatie, 1921-1931, en daarna een zeer belangrijk adviseur van Horthy], en graaf Pál Teleki [premier 1939 tot 1941] herhaaldelijk de standpunten van de Kleine Grondbezit­ters delen, begrijpen, steunen, met leiders van deze partij over­leggen, en haar beschou­wen als belangrijke steun in de rug tegen de binnen­land­se "extreemrecht­se" bedreiging, etc.
De regeerders hebben, zo vinden ze, dan echter nog veel méér te maken met dreigende oorlogsomstandigheden, met zeer drin­gende situaties, en wensen vóór alles -on­danks de toene­mende Duitse druk- Hongarije buiten de oorlog te houden. Voor echte, demokratische binnenlandse hervormingen, die immers op den duur een einde van het bewind zouden kunnen betekenen, heeft men dan geen gelegenheid meer.
Derhalve worden juist in de oorlog de tegenstellingen tussen de "linkse" oppo­sitie van de "Onafh. Partij van Kleine Grond­bezitters", de burgerlijke liberalen en de sociaal-demokraten, enz. en het recht­se, autoritaire, conservatieve en nationalistische regime, dat -hóe behoedzaam ook vaak- is gedwongen om samen te werken met nazi-Duits­land, en aller­lei rechts-extremistische, fascisti­sche, pro-Duitse tendenzen en partijen duide­lijk.
De "Kis­gazdapárt" ontwikkelt zich met name vanaf 1943 tot demokrati­sche, anti-fascistische, burgerlijke opposi­tie, en sluit zelfs met sociaal-demokraten overeenkomsten. 
Tot 19 maart 1944 kan de "Kisgazdapárt" zich evenals allerlei andere partijen in het onbezette Hongarije nog ongestoord handha­ven. Ze kan ook allerlei actie ondernemen, wordt gezien als een partij die de onafhankelijkheid van Hongarije wil handhaven, zich eigenlijk verzet tegen de oorlogsinspanningen en de druk van extreemrechts, en ze kan bijvoor­beeld een machtige "Boerenbond" oprichten.
Haar leiders genieten met name op het platteland veel aan­zien, en vanaf 1945 treden vooral de vice-voorzitter mgr. Béla Varga [Börs, Győr, 1903 – Budapest, 1995], die al vanaf 1926 pastoor in Balatonboglár was en hier o.a. in de oorlog veel Joden en duizenden Poolse vluchtelingen hielp en ook politiek voor de oppositie [FKgP] aktief was, de voor­zitter Ferenc Nagy [Bisse, 8 okt. 1903 – Herndon/Farifax, Virg. USA, 12 juni 1979] en de secre­taris-gene­raal Béla Kovács [Patacs, 1908 – Budapest, 1959] op de voorgrond.
Niet alleen welge­stelde boeren, maar ook veel minder grote en arme boeren, een stedelijke middenklasse van burgers, intel­lek­tue­len, advokaten en rechters, handelaars, ambtena­ren, lage adel en kleine zelf­standi­gen hebben zich vanaf de 'bevrijding' in 1945 al snel bij deze massa­partij aange­sloten. Zelfs in Budapest en in andere steden zijn de Kleine Grondbe­zitters zeer aktief en goed georganiseerd.

top

Naarmate de economische situatie verslech­tert en naarmate de excessen van b.v. de ÁVO bekend worden, wordt de niet-commu­nistische bewe­ging, en daarmee de Partij van Kleine Grondbe­zitters, zelfs steeds sterker. Ook het nietsontziende optreden van vele Russi­sche soldaten nà de bevrijding en het arrogante en zelfverzekerde optreden van Hongaar­se communisten roept als vanzelf een gematigde, parlementaire en burgerlijke tegenbeweging in het volk op.
Het blijkt al in de zomer van 1945 dat de "Kisgazdapárt" een ware volkspartij in Hongarije wordt, die massa's weet te organiseren en daarbij -ondanks alles- níet uitgaat van een volledige solida­riteit met de nieuwe orde, zoals het Rode leger van de Sovjet-Unie die in het bezette en volstrekt onderworpen Hongarije heeft geschapen.
Anders dan b.v. de linkse partijen vindt de "Kisgazdapárt" ook niet dat men zich als Hongaar voor altijd diep behoort te buigen voor het internationale socialisme en voor de grote leider der Sovjet-Unie, generalissimus Stalin.
Men vindt in kringen der Kleine Grondbezitters evenmin dat de Hongaarse natie voor eeuwig solidair behoort te zijn met de Slavische buurlanden en voortaan aan al hun wensen behoort tegemoet te komen. Ook vindt men dat een land als Hongarije zich niet eeuwig behoeft te schamen voor z'n hele nationale verleden, en dat dat verleden niet zonder meer op de mestvaalt gegooid kan worden.
Wèl ziet ook de FKgP als gematigde, burgerlijke en demokrati­sche partij de bevrijding in 1945 als een nieuwe start, de mogelijk­heid om eindelijk een nieuwe, vrije, parlementaire en demokrati­sche staat op Hongaars grondgebied te scheppen! Daarbij moeten echter allerlei uitwas­sen en onwettige zaken níet worden vergoelijkt, maar juist worden bestreden en onder demokratische controle komen. In augustus 1945 houdt de partij haar eerste officiële lande­lijke bijeenkomst. Hier spreekt ze zich nog eens duidelijk uit vóór een burgerlij­ke, parlemen­taire demokra­tie naar westers model, en ze pleit openlijk voor de handha­ving van parti­culier bezit, voor de marktecono­mie en "tegen het socialisme", vóór de christelijke geloofsmo­raal en de nationa­le gedachte.....
Ferenc Nagy, die vanaf 1930 secretaris-generaal is geweest, wordt nu voorzitter der partij, en Béla Kovács wordt zijn opvolger als secretaris-generaal. Vice-voorzitter blijft de bewogen en aktieve pater Béla Varga. De calvinistische predikant, dominee Zoltán Tildy [Losonc, 1889 – Budapest, 1961], die al vanaf 1936 voor de FKgP parlementslid was en vanaf 1940 in de leiding zit, wordt gekozen tot nationaal leider.
De partij is gematigd en wenst geen revo­lutie. Ze beschikt ook over een eigen dagblad, "Kis Újság", en een eigen jeugdor­ga­nisa­tie "Független Ifjuság", en allerlei andere organisaties, en de Onafhankelijke Kleine Grondbezitters lijken dan ook de enige partij, die zich vanaf 1945 sterk wil maken voor de terugga­ve aan Hongarije van enkele etnisch sterk overwegend Hongaarse grensge­bieden door de buurlanden, die vanaf 1938 terug­kwamen, maar nu [weer] bij Tsjechoslowakije, Roemenië, Joego­slavië en bij de Sovjet-Unie horen.
Men denkt, dat alleen op deze manier meer dan ooit stabiele en eerlijke, werkelijk nationale grenzen in het bekken der Karpaten kunnen worden gescha­pen. De willekeurige grenzen van 1920 beschouwt men níet als een goede basis. Verder vindt men binnen de FKgP een breed spektrum van poli­tie­ke ideeën, hoewel de afgrenzing naar 'rechts' niet zo duide­lijk is. Moet de partij radikaal afstand nemen van alles uit het nabije verleden? Dat lijkt niet het geval, maar de partij gaat in elk geval -principieel anders dan in de tijd van Horthy- uit van algemeen en geheim kiesrecht en een parlementaire demokratie!
De partij protesteert evenwel nooit tegen de radi­kale land­hervor­ming die een revolutie op het platte­land teweeg heeft ge­bracht en nog zal brengen! Dat is te vergelijken met het standpunt van de katholieke bisschoppen. Wèl protesteert de FKgP tegen de propaganda, waarin de zaken in Hongarije zó worden voorgesteld alsof 'het fascisme' en 'de reaktie' nog alom op grote schaal zijn te vinden bij de burgerlijke, rechtse, anti-communisten. Ook beschouwt de FKgP een vrije Hongaarse boerenstand als een mach­tige en onafhankelijke, onmisbare nationale kracht.
Uit de standpuntbepaling der "Kisgazdapárt" in 1945 volgt daarom duidelijk, dat men níet terug wil naar de autori­taire en nationalistische, ondemokratische periode van Horthy. Toch krijgt de FKgP juist het omgekeerde voortdurend van linkse zijde als verwijt te horen! Het valt de partij al in 1945 echter niet mee haar standpunten overal duidelijk kenbaar te maken, en bijvoorbeeld steeds opnieuw te ageren tegen aantijgingen van met name communistische en andere coalitiegenoten!!
Bij de Sovjet-overmacht is de wil van de "Kis­gazdapárt" tot beïnvloeding van de Hongaarse bevolking in burgerlijke zin derhalve al in de zomer van 1945 een moeilijke zaak. Weldra blijkt ook, dat men in kringen der FKgP lang niet altijd eensge­zind is wanneer het gaat om de houding tegenover de linkse partijen, m.n. de communisten. Binnen de coalitierege­ring is het immers ónmogelijk zich permanent te gedragen als oppositie­partij of als dwarsligger.
De eerder genoemde boeren Béla Kovács en Ferenc Nagy, en de geestelijke Béla Varga gelden als leiders van de brede, en invloed­rijke "cen­trumvleu­gel", die voor­lopig correc­te betrek­kingen met "links" wenst te onderhou­den.

Mei 1945, Hongaarse [vml.] soldaten in de rij voor soep in een kamp in Oostenrijk

top

Men legt uiter­aard veel nadruk op de vrijheid van organi­satie van de partij, en men gaat ervan uit dat de komen­de verkiezin­gen een eerlijk beeld zullen geven. Men weet zich al zeker van een massale aanhang op het platte­land.....
Met name de advokaat Vince Nagy [Szatmár, 1889 – New York, 1965], die van decem­ber 1918 tot maart 1919 onder graaf Mihály Károlyi minister was, en daarna leider der burger­lijk-radikale "Onafhankelijke Kossuthpartij", dr. Zoltán Pfeif­fer [Budapest, 1900 – New York, 1981], die eerder medewerker van de vroegere FKgP-leider Tibor Eck­hardt was, Dezső Sulyok [Simaházapuszta, 1897 – New York, 1965], een bekwame en populaire advokaat uit Pápa, en de anti-communisti­sche minister van financiën [dec. ’44 tot aug. ’45], vml. ambte­naar en van 1928-’35 burgemeester van z’n geboortestad, István Vásáry [Debrecen, 1887-1955] verte­gen­woordi­gen de burgerlij­ke rechter­vleu­gel in de partij.
Zij zien al in 1945 grote moeilijkheden bij de samenwerking in de coalitie, en weigeren te buigen voor de eisen van de Russen en van de communisten. Ze willen ’absoluut’ vasthouden aan een burger­lijke demokratische staatsvorm, wantrouwen de communisten in dezen grondig, en zijn vastbesloten om zich niet door "links" onder druk te laten zetten. Zij houden in de zomer van 1945 en daarna ook vast aan hun eis voor een demokrati­sche kieswet, die afzonderlijke lijsten [partijen] toestaat, maar iemand als minister Vásáry voelt in de zomer van 1945 de dreiging al op zich afkomen, namelijk "dat de communisten alles zullen sabote­ren".
Met name de politieke leider, ds. Zoltán Tildy [1889-1961], en de vml. landarbeider István Dobi [1898-1968], de leider van de arme boeren en landar­beiders zijn juist geneigd tot een betere samen­werking met de linkse partij­en, en laten merken dat ze in de communisten wel enig of zelfs veel vertrouwen hebben. Tildy legt er b.v. veel nadruk op, dat de Hongaren dankbaar moeten zijn dat ze nog leven, en dat ze bescheiden moeten zijn t.o. de communisten. "We moeten in alles maat houden", aldus dominee Tildy. [Sulyok, 50/51], maar anderen trekken hieruit al na vrij korte tijd de conclusie dat Tildy enz. zich bij het bepalen van hun houding blijkbaar steeds afvragen wat de communisten van Rákosi en de Sovjets ervan zullen zeggen.....
Dominee Tildy is ook een zwak en middelmatig figuur, die bovendien nooit loskomt van een affaire uit 1919. Zijn schoon­vader Antal Gyenis is destijds in de tijd van Béla Kun [de Radenrepubliek] direkteur van een school en secretaris van het Direktorium gewor­den. In die funktie zette hij z'n handte­ke­ning onder de vele doodvonnis­sen van boeren [zogenaamde saboteurs en uitbuiters, etc.] in z'n dorp. In augustus 1919 is hij gearresteerd en ter dood veroor­deeld. Tildy zwijgt er verder over, maar het strekt hem zeker niet tot aanbeveling. [Kovács, 234/235]. Bij zijn par­tij, de FKgP, hoeft hij met zo'n verleden niet aan te komen. Een overtuigde demokraat is Zoltán Tildy ook niet, hij is een opportunist, past zich aan en probeert met iedereen vrede te houden. Men zegt dat hij door zijn vrouw [Erzsébet Gyenis] vanaf 1945 zelfs steeds meer in linkse richting op­schuift. Ook de opvolger van minister Vásáry, Imre Oltványi, kan tot de linker­vleugel van de FKgP worden gerekend. De heterogene samenstelling van de FKgP is er weldra oorzaak van dat de communisten de linkervleugel kunnen gebruiken voor hun eigen doelstellingen. Ook via dreigingen en omkoping slagen ze erin om sommige politici der FKgP te gebruiken.
De "Kisgazdák" zijn vooral in het westen van het land sterk, in gebieden waar b.v. de Rooms-Katholieke kerk ook haar steun­punten vindt. Toch vindt men onder de aanhangers van de FKgP vanouds vele verschil­lende opvattingen: aanhangers van de [Habsburgse] monarchie, van het bewind van Rijksbestuurder Horthy, nationalisten, een brede middenklasse, conserva­tieven en liberalen, rijke en armere boeren en burgers, protestanten en katho­lieken. De leiding is echter demokratisch en gematigd, en in aller­lei opzichten is de "Kisgazdapárt" ook nog voorzichtig tegenover de Sovjets, de geallieerde bevrijders....."We konden de wereldopinie niet vóór onszelf en tègen de Sovjet-Unie mobiliseren", aldus Ferenc Nagy later…… 
De FKgP wil bijvoorbeeld niet uit de coalitie treden omdat ze dan wellicht een vloed van verwijten ["reaktionairen, fascis­ten, de contra-revo­lutie"] over zich heen krijgt, en blijft dus in de rege­ring. Men weet immers dat de Sovjets met hun hele militaire appa­raat en hun enorme macht achter de communisten staan. Tegen de Sovjet-Unie hebben we geen macht, geen verweer, ze beseft men, en ook vanuit het Westen worden pro-westerse en niet-communis­tische Hongaren enz. aangeraden om toch vooral de vriendschap met de USSR te onderhou­den.
Dit laatste is overigens van bijzonder belang: ook velen in het Westen zijn n.l. zeer gevoelig voor het argument dat Hongarije “tot het einde toe een bondgenoot van nazi-Duitsland” was en dat juist Hongarije al vanaf 1919 tot de autoritair geregeerde, niet bepaald demokratische landen van Europa hoorde. Het is nu aan de grote burgerlijke partij der “kleine grondbezitters” om te laten zien dat het nieuwe Hongarije niets meer heeft te maken met reactionaire, nationalistische en revisionistische kringen, en dat dit land als het ware “haar lesje heeft geleerd” en voortaan op een waardige manier tot de gezonde demokratische staten van Europa behoort.
Bovendien is de “Koude Oorlog” nog lang niet in alle hevigheid ontbrand en hebben zeer veel kiezers in Europa, nog geheel in de ban van de wereldoorlog tegen de beulen van nazi-Duitsland en haar bondgenoten, en op jacht naar de oorlogsmisdadigers, weinig oog voor wat er intussen in het midden van Europa verder nog gebeurt. Dat de Sovjet-Unie, bondgenoot van Engelsen en Amerikanen, hier bezig is om ‘het fascisme’ in alle geledingen uit te roeien en voorgoed onmogelijk te maken en daarbij nogal ruwe methoden, die overigens nog lang niet lijken op die van de nazi’s [!], hanteren, doet menigeen in West-Europa niet veel meer dan de schouders ophalen. “Die landen zijn immers nog lang niet rijp voor demokratie”, is niet zelden een argument.
Uiteraard is ook van groot belang dat de Sovjet-Unie, Polen, Tsjechoslowakije en Joegoslavië nu eenmaal bij de overwinnaars behoren, en dus recht hebben op van alles, en dat Hongarije en nog enkele andere landen nu eenmaal behoren tot de verliezers en dus hun rechten hebben verspeeld en de konsekwenties maar moeten dragen…. Kortom: Stalin en de communisten hebben sinds 1945 alom in Europa veel krediet verworven!
De genoemde ’vloed van verwijten’ aan de FKgP komt overigens toch wel: al in april 1945 [één maand na de landhervorming!] openen de communisten de aanval op de FKgP: "Deze partij is een verzameling van reaktionaire elementen, die samen met de koelakken de controle wil hebben". [Kov­rig, 176]. Daarom legt de FKgP in de maanden na de bevrijding primair de nadruk op het houden van vrije verkiezin­gen, op het vermijden van wraak en geweld, op de handhaving van een beetje meer vrijheid dan in de buurlanden, en men hoopt dat, als eenmaal een vredesver­drag met Hongarije is gesloten, de Sovjet-troepen zullen vertrekken en de ware onafhankelijkheid zal worden her­steld..... [Nagy, Struggle, 134/135].

top

In grootte ongeveer te vergelijken met de communis­tische MKP is de Sociaal-Demokratische Partij van Hongarije [Magyarországi Szociáldemokra­ta Párt, MSZDP], die in de zomer van 1945 al 2.000 lokale afde­lingen en 350.000 à 400.000 leden telt. Zij vindt haar aanhan­gers vooral in de industriële centra, de arbeiders­wijken van Budapest en kleinere centra in de provin­cie zoals Győr, Mis­kolc en Pécs. Samen hebben de beide linkse partijen in de zomer van 1945 40 % van de arbeiders van Groot-Budapest als leden. [Kovrig, 168]. Met name geschoolde arbeiders, drukkers, arbeiders in de ijzer- en staalindustrie en bij de spoorwegen, de witte boor­den-beroepen, lagere ambte­naren en intellektuelen, winkeliers en handwerkslieden vindt men traditioneel onder de Hongaarse sociaal-demo­kraten.
Evenals de partij van Kleine Grondbezitters heeft ook de Sociaal-Demokratische partij van Hongarije tot het moment van de Duitse bezetting in maart 1944 steeds legaal als kleine oppositie­partij kunnen be­staan en vanaf 1922 is ze ook steeds in het Hongaar­se parlement vertegenwoordigd ge­weest. Evenals de FKgP behoor­de ze volgens de autoriteiten tot de min of meer verdachte "linkse oppositie" en was daarmee veroordeeld tot een margi­naal be­staan, ondanks de loyaliteit van haar leiders, zoals b.v. de fraktievoorzitter Károly Peyer [Városlőd, 9 mei 1881 – New York, 25 okt. 1956] en mevr. Anna Kéthly [Budapest, 1889 – Blankenberge, Belg., 1976], die ook parlementslid was van 1922 tot maart 1944! Peyer heeft echter ruim een jaar in Mauthausen opgesloten gezeten en is in mei ’45 als een wrak uit het kamp gekomen! In de oorlog protesteerde de soc.-demokr. partij steeds tegen de oriëntatie op nazi-Duitsland en tegen de toenemende verrechtsing in het land zelf, maar vanaf maart 1944 is ze door de Duitse bezetters verboden en dan begint men met allerlei ondergrondse aktiviteiten, waarbij verschei­dene leidinggevende sociaal-demokraten tenslotte zijn omgekomen, zoals de schoenmaker Illés Mónus, een autodidakt die al op 20-jarige leeftijd voor z’n vakbond aktief was en journalist werd [Balta, Rusl., 1888 - Budapest, 2 nov. 1944].
Ook Antal Rozmayer [vanaf 1945: Bán, 1903 - ’51], die in 1919 uitwijkt naar Joegoslavië en daar bij de soc.-demokr. partij in Szabadka [Subotica] en later in Újvidék [Novi Sad] voor de Arbeidersjeugd aktief is en in 1941, als het gebied weer Hongaars wordt, zes maanden wordt vastgehouden, verricht in Budapest illegaal werk en krijgt bij de bevrijding in januari 1945 de leiding der soc.-demokraten in Budapest. Anna Kéthly wordt in juni 1945 voorzitster van het Hongaarse Rode Kruis, maar zowel Peyer, als Kéthly en Bán en een aantal andere leidinggevende soc.-demokraten blijven zeer gematigd en wensen zich en de partij nog steeds [zoals vanaf de jaren’20] duidelijk te onderscheiden van de toch gevaarlijk geachte en tot ’45 verboden communisten!
Vanaf 1945 wordt de MSZDP -niet voor het eerst in haar geschiedenis- verscheurd door interne moei­lijk­heden, en wel vooral over de vraag: hoever gaat de samenwerking met de communis­ten? Moet men de eigen partij niet opofferen aan de 'eenheid van de arbei­dersklasse' om 'het fascisme' te ver­slaan? In 1918/19 waren Hongaarse sociaal-demokraten hierover al scherp ver­deeld, maar nu doet zich de vraag opnieuw voor. Moet men opnieuw bezwijken voor de verleiding van een organi­satorische eenheid met de communis­ten? Heel wat sociaal-demokra­ten zien in de communisten overigens niet meer dan "a negligible band of fanatic out­laws". [Kovrig 173].
Anderen vinden de communisten vooral arrogant en uitdagend, omdat die altijd weer, voortdurend en indringend, vragen: "Als ware, orthodoxe marxisten kunnen jullie toch niet tegen een volksde­mokratie zijn, kun je toch niet heulen met burger­lijke verra­ders, met de verachtelijke bourgeoisie?" Aan de éne kant zien de commu­nisten de sociaal-demokraten [dus] als een bondge­noot, maar aan de andere kant als een rivaal, een mededin­ger.
Rákosi heeft op 21 febru­ari 1945 zelfs gezegd dat hij de nieuwe samenwerking niet slechts voor een over­gangs­tijd maar voor een reeks van jaren ziet. [Kovrig, 174]. Maar: terwijl de communistische leider eigen­lijk een "midden­weg" wenst te volgen, en kritiek heeft op partijgenoten die de sociaal-dem­okraten vijandig gezind zijn, maakt hij zich nog méér zorgen om commu­nisten, die zo goed kunnen op­schieten met sociaal-d­emokraten! [idem].
Met andere woorden: de verhouding tot de communisten­ blijft voorlopig een belang­rijk èn zeer gevoelig punt voor de soci­aal-demokra­ten, en de verhou­ding tussen de rivalen c.q. bond­geno­ten blijft dus ambivalent. Voor Peyer en vele andere gematigde Hongaarse sociaal-demokraten zijn wat dit betreft voor commu­nisten allang verdacht.
Zelfs de nieuwe MSZDP-leider, de vml. stratenmaker en timmerman Árpád Szaka­sits [Budapest, 1888 – 1965] kende Horthy persoonlijk goed en bezong de lof over de Regent o.a. in 1940 en later en kon zich "een be­vrijd Hongarije alleen mèt Horthy" voor­stel­len, en overlegde met hem nog in 1943 en tot het einde in oktober 1944!…..
In 1943 sloten de burgerlijke Kleine Grondbezitters en de Sociaal-Demo­kra­ten als legale oppositiepartijen nog een ak­koord over samenwerking in een demokratisch na-oorlogs Honga­rije en men wenste open­lijk de bevrijding van het vaderland door de weste­lijke geallieer­den! Van enige samenwerking met de verachtelij­ke, verboden en illegale, radikale communis­ten wilde men niets weten!....
Tot 1944 liet Szaka­sits -evenals ds. Tildy- nooit een woord van ernstige kritiek horen over het 'contra-revolutio­naire' Hon­gaarse regi­me en zijn Regent! Stra­lend kwam hij nog in oktober 1944 bij een audië­ntie van Horthy van­daan! "Met deze lovenswaardige man [de regent, admiraal Horthy] zal de samenwerking tot het grootst mogelijke plezier worden", aldus de toch wat opportunistische meeloper Szakasits nog in 1944.... [Sulyok, 128/129]……..

Een aantal uit het Westen teruggekeerde krijgsgevangenen. Gyór, 3 sept. 1945

top

Ooit was hij een arme, eenvoudige arbeider, en klom via de vakbond in de sociaal-demokratische partij op. Al in 1919 heeft hij echter zichzelf [zei men] verrijkt als ambtenaar van een ziekenfonds: "hij gebruikte de revolutie als gelegen­heid tot roof, diefstal en persoonlijke verrijking", zo zegt men over hem. Zijn vrouw nam alle schuld op zich en Szakasits kon vrijuit gaan. In 1944/45 is hem in Budapest [ondergedoken] niets ernstigs overko­men....
Na 1944 is er ineens een andere Szakasits opge­staan die de huik naar de wind hangt en volkomen opportunis­tisch han­delt om maar dicht bij de macht te blijven..... Hij blijft als bang, weifelachtig, zwak en mid­delmatig bekend staan, en tegen Rákosi kan ook híj niet op! Hij is een vriend van de commu­nisten geworden en staat regelmatig met hen in contact. Deze Szakasits sluit in oktober 1944 met de "binnenland­se" commu­nisten Kállai en Rajk een akkoord over na-oorlogse samen­werking tussen beide arbeiderspartijen, het zgn. "E­gység-okmány": het dokument van eenheid! De nieuwe secr.-gen. der MSZDP Szakasits is dus in 1944/45 onherkenbaar veranderd, neemt de houding van een belangrijk en machtig potentaat aan en is vol van minachting tegenover iedereen die z'n mening niet deelt. De roem stijgt hem naar het hoofd, aldus Dezső Sulyok, die ooit tot 1943 contact met hem had, goed met hem kon samenwer­ken en hem toen nog als loyaal beschouwde! [Sulyok, 66/67].
De positie van de Sociaal-demokraten is na de oorlog dan ook fundamenteel veranderd: ooit was de MSZDP een arme, gewantrouw­de, kleine oppositiepartij in de marge, die haar best moest doen om zich te handhaven. Nu is ze als het ware zeer dicht bij de macht gekomen, bondgenoot van de communisten, de partij die het meest trouw is aan de nieuwe bevrijders, de glorieuze Sovjet-Unie. De MSZDP is nu goed gehuisvest, doet gewichtig, heeft verbeelding, is cor­rupt geworden, zelfverzekerd, en waant zich mach­tig. Haar leiders leven nu luxueus en in dit beeld past de leider Szakasits, "de staats­man", volledig. [Sulyok, 67/68]……..
Szakasits, Tildy en anderen gaan er na 1945 eenvoudig van uit dat de almachtige Sovjet-Unie nu eenmaal voor altijd het lot van het kleine Hongarije bepaalt en dat men met deze -niet zo aangename- realiteit uiter­aard rekening dient te houden! Over allerlei kleine zaken, futiliteiten en incidenten, moet men dan maar niet praten. Alles wat het grote doel dient wordt hiermee goedge­praat en vele zaken blijven ongestraft. Mensen zoals Szakasits en Tildy zijn daarmee uiterst bereid­willig tot nauwere samen­werking met de communisten!.... Ook andere sociaal-demokraten zijn het zéér nabije verleden allang vergeten en vinden de hele Hongaarse geschiedenis slechts een verachtelijke, feodale mestvaalt, spreken alleen schande over het eigen nationale verleden, doen smalend over vroeger, en hebben niet veel meer dan minachting over voor eigen land en volk. Domme en eigengereide, arrogante en onbekwame lieden kunnen in het naoorlogse Hongarije blijkbaar vlot en gemakkelijk hoge posities verwerven, mits men maar tot de juiste politieke partij behoort. Velen laten zich dus maar al te gemakkelijk cor­rum­peren. Éénmaal op het winnende paard wil men niet meer verlie­zen en kan men slechts de bedenkelijke methoden en taktiek van de communisten overnemen. [Sulyok, 128-132].
Vooral de marxistische linkervleugel van de partij die vanaf 1945 grote invloed heeft, dringt aan op nauwe samen-werking met de commu­nisten in de Federatie van Vrije Vakbonden, in de bedrijfs­raden [waar de communisten overheersen!] en in de politiek. Men zal alom de aktiviteiten coördineren maar in feite leunt men sterk tegen de communisten aan. Opmerkelijk is echter dat zelfs de linkervleugel van de MSZDP [a balosok, de linksen] wèl de zelf­standigheid van de partij wenst te handha­ven!
Vooral de vroegere bakkersknecht György Marosán [Hosszúpályi, 1908 - Budapest 1992], die in de jaren ’20 bij de partij kwam en in 1944 gevangen zat, maar vanaf aug.’45 secretaris der MSZDP is, de vml. metselaar Sándor Rónai [Miskolc, 1892 – Budapest, 1965], die al in 1919 in de arbeidersraad van Miskolc zat en in 1941 werd gevangen genomen, de intellektueel en dichter Pál Justus [Pécs, 1905 - Temesvár, 1965], die zelfs in Bologna en Parijs studeerde, de advokaat István Ries, [Küngös, 1885 - 1950], de voorzit­ter Árpád Szakasits en zijn schoo­nzoon Pál Schiffer behoren tot deze linkervleugel.
Daarentegen kan men de hierboven genoemde Bán, Peyer en Kéthly, en verder de vml. landarbeidersknecht, de oudgediende Ferenc Szeder [Szentes, 1881 - Budapest, 1952], die zich al in 1896 bij de Landarbeidersvakbond aansloot, in 1920 alg.-secr. der soc-demokr. partij werd, en drie keer tot parlementslid werd gekozen, de werktuig-bouwkundige en ervaren partijbestuurder Gyula Kelemen [Újpest, 1897 – Budapest, 1973], die vanaf juni 1945 staatssecr. van industrie is, en de vml. slo­tenmaker Imre Szélig [Szigetvár, 1903 – Londen, 1968], beschouwen als verte­genwoor­digers van de gema­tigde, demokratische en meer voorzichtige rechter­vleugel. Zij gaan zelfs zover dat ze ontkennen dat Szakasits in oktober 1944 namens de partij het dokument voor samenwerking met de com­munisten tekende, of zelfs ontkennen ze het bestaan ervan! [Schöpflin, 106].
Deze anticommunisti­sche, gematigde vleugel blijft krach­tig en op het 34e con­gres in augustus 1945 is bijna de helft der afgevaardigden tègen Szakasits als secreta­ris-gene­raal en de oude, bekende en ervaren anticommu­nisti­sche leider Peyer wordt met slechts 7 stemmen meerderheid uit de leiding gesto­ten, maar zelfs van gematigde Hongaarse sociaal-demokraten kan men na de bevrijding in 1945 niet ver­wachten dat ze ooit een anticommunistische coalitie zullen steunen want de strijd "tegen het kapitalisme", tegen het fascisme en het antisemi­tisme, de vrees voor rechts, de zgn. reaktie, de kerk en het natio­nalisme, en vooral de vakbondseenheid binden de partij toch meer aan de communis­ten. Na de bevrijding door het Rode Leger van de Sovjet-Unie in Hongarije beschuldigd te worden van "ver­raad aan de arbeiders­klas­se" is voor velen toch altijd een ernsti­ge zaak. Men ergert zich aan de 'rechtse' meerderheid in het eigen vaderland en voelt zich dan toch meer verbonden met de inter­natio­nale arbeidersklas­se...... Ook bij de traditionele sociaal-demokraten is de afkeer van rechts en van de "burgerlijke partijen" niet gering. Elke sociaal-demokraat met een beetje ervaring weet zich immers de tijd van het feodale en nationalistische, conservatieve en autoritaire regime van Horthy te herinneren, toen de partij alom werd gewantrouwd en geminacht een alleen tegen zware concessies [1921] werd gedoogd. Toch blijven de aarze­lingen ten opzichte van de communisten bij velen óók en zelfs het eigen dagblad "Népszav­a", de eigen jeugd­or­ga­nisa­tie SZIM [Szociáldemokra­ta Ifjusági Mozgalom] en andere organisaties van de eigen partij blij­ven gehand­haafd…..

top

Als vierde partij van belang in het bevrijde Hongarije moet tenslotte de "Nationale Boerenpartij” [Nemzeti Parasztpárt, NPP] worden genoemd. Dit is een radikaal-linkse partij van land­arbei­ders en arme boeren in met name het Oosten van het land, het voorname­lijk protestantse [calvinistische] Tisza­ge­bied, het tradi­tionele gebied van de linkse, wat opstandige en ontevreden, straatarme en landloze boerenarbei­ders. Ook linkse, radikale intellektuelen, onderwijzers, dokto­ren, en zgn. populisti­sche schrijvers [népi írók], de zgn. 'dorps­onderzoe­kers', sociografen en agrarische experts van de jaren ’30, sluiten zich nu bij de Nationale Boerenpartij aan. De niet-marxis­tische, progressieve NPP telt in augus­tus 1945 onge­veer 170.­000 leden in 1.400 lokale afdelingen.
Vooral de al in de jaren ’30 opstandige schrijvers József Darvas [1912-1973], Imre Ková­cs [1913-1980], Ferenc Erdei [1910-1971], Péter Veres [1897-1970], Gyula Illyés [1902-1983] en de intellektueel, socioloog en filosoof dr. István Bibó [Budapest, 1911 - 1979] treden nu in de Boe­ren­partij sterk op de voor­grond. Zie m.n. hoofdstuk L. XXXII.
De "Nationale Boerenpartij" is pas in 1939 in Makó formeel opgericht en ze wordt pas in 1944/45 aktief, omdat ze de "Kleine Grondbezitters" véél te gematigd vindt, maar de Boerenpartij kent niet een sterke organi­sa­tie. [Sundhaus­sen, 554] en sommi­gen vinden de NPP vooral oppor­tunis­tisch! [Nagy, Strug­gle].
Deze NPP wenst een radikaal-linkse politiek en is in het begin nogal enthousiast vóór samen­werking met de communisten. Toch komt iemand zoals Imre Kovács al na korte tijd tot de slotsom dat de communisten voor hem lang niet zulke betrouwbare en demokratische bondgenoten zijn als ze beweren: hijzelf is n.l. níet een gewillig werktuig van de communisten!….. De partij is dus, wat de linkse samenwerking betreft, verdeeld, en hoewel ze voor radikale economische en maatschappe­lijke her­vormingen is, is ze ook anti-stedelijk, agrarisch van karakter. Ook bepleit de NPP een soort "derde weg" tussen socialis­me en kapitalisme, tussen Oost en West in, tussen de burgerlijke "Kleine Grond­bezitters" en de fervente, radikale communisten in.
Een bekende intellektu­eel, die in de Boerenpartij hiervoor pleit is dr. István Bibó [die is gehuwd met Borbála Ravasz, een dochter van de bekende hervormde bisschop László Ravasz]. Aan de andere kant vinden sommigen dat de NPP wel een [platte­lands-] filiaal van de communis­ti­sche partij lijkt.
Bibó valt in zijn partij maar ook in het land als geheel op door felle tegenstand tegen de collectieve uitwijzing van de Duitse minderheid uit Hongarije, en hij is een van de weinigen! Verder is hij eigenlijk veel meer intellektueel dan politicus, en Bibó blijft dan ook een zelfstandig, onafhankelijk denker en theoreticus. Nooit wordt hij een partijman. [Hegedüs, 71]. Hij beschouwt het socialisme, het liberalisme en het christendom als bouwstenen voor een parlementaire demokratie en legt veel nadruk op de menselijke waardigheid. Ooit studeerde hij in Szeged staats- en bestuursrecht, in Wenen en Genève staats- en internationaal recht, geschiedenis der diplomatie en politieke geschiedenis, en vervolgens verschenen in Frankrijk en Zwitserland al publikaties van hem. Zijn oriëntatie is dus -in scherpe tegenstelling tot veel andere Hongaren, bijzonder internationaal. Hij behoort dan ook tot de weinige Hongaren die hun land [dat in talloze opzichten arm en achtergebleven is] kunnen vergelijken met andere staten!
N.b. Bijzonder is ook dat de overtuigd protestantse intelletueel dr. István Bibó één der tienduizenden Hongaarse kinderen was die na de 1e Wereldoorlog naar Nederland kwam, en wel met het eerste kindertransport in maart 1920. Weliswaar bleef hij slechts tot november van dat jaar in Nederland, in Voorburg, maar hij bleef n.b. meer dan dertig jaren corresponderen met zijn pleegvader Abraham Smit [tot diens dood in april 1957] in het Nederlands, de taal die hij in dat halve jaar 1920 even had geleerd! Nog meer bijzonder is dat de veel publicerende politicus en zeer geëngageerde Hongaarse intellektueel in zijn Nederlandse brieven nooit de politiek ter sprake bracht, ondanks oorlogen en enkele schokkende regimewisselingen. [Neue Pester Lloyd, 10 mei 2000]……..
De wens van Bibó is dat de Nationale Boerenpartij samen met de sociaal-demokraten op demokratische en reformistische manier een heilloze con­frontatie en destruktie­ve polarisatie tussen links en rechts in Honga­rije zal vermij­den. Wat dit betreft is Bibó het dus totaal niet eens met communisten zoals Révai en Lukács die juist de con­fron­tatie, de strijd met de 'reak­tie' wensen en steeds principieel en bewust zoeken! In "een derde weg" -waarin Bibó een aantal jaren gelooft als mogelijkheid om socialisme en demokratie in Hongarije min of meer te combineren- geloven juist deze communisten niet! Voortdurend wordt er door hen buitengewoon denigrerend gedaan over deze "a-historische illusie". [Kovrig, 178].
De partijvoorzitter Péter Veres [vanaf maart 1945 ook voorzitter van de Commissie voor de Herverdeling van Grondbezit] neemt hierbij een tussenpositie in. Hij is een sluwe boer, in armoede opgegroeid, die ooit -tijdens de oorlog- de zege van het socialisme verkondigde, maar zich met zijn boek "Nationalisme-Socialisme" ook wilde indekken tegen nazi's èn communis­ten. Antisemitis­me, racisme en chauvinisme is hem echter niet vreemd en "met hem kun je alle kanten op", aldus Imre Kovács in 1948. [blz. 249]. De bevelen van de communistische partij zal Veres echter nooit blindelings opvolgen, zo vermoedt men in de MKP....
Met name Darvas en Erdei verte­genwoordigen de pro-communisti­sche vleugel en hebben nooit kritiek op de communisten of op de Sovjets. De eerder genoemde vriendin, later vrouw van Erdei, Majlát, speelt al in 1945 als bestuurslid van het Demokratische Verbond van Hongaarse Vrouwen een niet onbelangrijke rol.
Erdei, Darvas en Majlát [die ook vriendin van József Révai is!] hebben dan ook het volledige vertrouwen van de commu­nisten, en kijken vooral naar Rákosi. Darvas is eveneens hoofd­re­dak­teur van "Sza­bad Szó", het blad der Nationale Boe­renpar­tij en Erdei staat al gauw bij z'n vijanden te boek als een onbe­trouwbare, cynische, karakterloze, kwaadaardige meeloper, het voorbeeld van de "fellow-travel­ler". Vooral van hem vermoedt menigeen dat hij "namens de communistische partij in de Nat. Boerenpar­tij zit". [K­ovács, 207]. Hij is bang voor Rákosi en bij alles wat hij doet of zegt kijkt hij naar de communisti­sche leider! [Sulyok, 51].
De andere politieke partijen zijn van veel minder belang, en kleiner. Één ervan is de "Burgerlijke Demo­kra­ti­sche Partij" [Polgári Demokrata Párt], de partij van de progressieve, liberale burge­rij van Budapest en van een aantal provincieste­den. Sándor Szent-Iványi, de archeoloog en publi­cist Géza Supka [1883-1956] en de advo­kaat en journalist Ernő Bródy [1875-1961], een ervaren parlementslid, beho­ren tot de lei­ding.
Intel­lektuelen, dokto­ren, professo­ren, kleine zelfstan­digen, zakenmensen en handelaren behoren tot deze partij. In de zomer van 1945 telt de partij ± 50.000 leden. Ook de radikale "Magyar Radikális Párt" is een kleine partij in Buda­pest. Haar gedachtengoed stamt uit de 1e wereld­oor­log, en vooral uit de tijd van repu­bliek van 1918/19. Ver­scheidene andere burgerlijke partijen zijn en worden opge­richt, maar ze blijven onbelangrijk, of sluiten zich b.v. bij de "Kis­gazdapárt" [FKgP] aan.
Zeer opmerke­lijk is de hoge organisatiegraad van de Hongaarse binnenlandse politiek, slechts enkele maanden na afloop van de oorlog. Terwijl de stem van de massa in dit land vroeger altijd overal buiten werd gehouden, de verkiezingen [tot 1939] gecontroleerd werden en velen geen kiesrecht hadden, is men nu ineens massaal lid van een politieke partij: het bezit en vertoon van het lidmaatschap van een "demokratische partij" is in het nieuwe Hongarije dan ook voor zeer veel mensen van wezenlijk belang. Zonder partijboekje komt men nergens voor in aanmerking.....
Vooral de communisten weten massa's mensen te mobiliseren, huis-aan-huis-akties van aktivisten te organiseren, en via propa­ganda, intimidatie en agitatie velen voor zich te winnen, maar ook de andere grotere partijen krijgen binnen relatief korte tijd honderdduizenden leden…….

Brood begint híer! 1945

top