|
14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956
14.2 De zogenaamde salamitaktiek, eind 1945 tot de zomer van 1947.
"Met de methoden, zoals die bij ons worden aangewend, kan men de liefde van een volk niet winnen".
[Béla Kovács tegen de Sovjetgezant Puškin].
14.2.1 De aanvallen van links [ondanks de nederlaag] en de achtergronden
van de ideologische strijd in Hongarije, november 1945 tot februari 1946.
Met de vrije en geheime verkiezingen van november 1945 neemt Hongarije voor het oog een uitzonderingspositie als een soort oase van politieke vrijheden in Oost-Europa in maar ondanks deze verkiezingen onder Sovjetbezetting doen er zich ook enorm veel politieke en economische moeilijkheden voor. De geweldige oorlogsschade, de roof van nazi-Duitsland en daarna de uitbuiting en plunderingen door de 'bevrijders' hebben het land naar de rand van de afgrond gevoerd. Ook in 1946 teisteren moeilijkheden het land op grote schaal. De zwarte markt, de ruilhandel [goud en juwelen, sieraden en goederen voor voedsel enz. enz.] vormt volgens premier Ferenc Nagy later, een tragedie voor veel mensen, terwijl dysenterie, honger, t.b.c. en geslachtsziekten duizenden mensen, met name in Budapest treffen.
De voedselsituatie is verslechterd en de produktiviteit is sterk gedaald: de nieuwe kleine landeigenaars krijgen na de landhervorming van maart 1945 n.l. niet het noodzakelijke kapitaal. [Sundhaussen, 572]. Toch bestaat er wel een politieke consensus: Hongarije is een land van kleine boeren geworden, en alle vier partijen der regering zijn het eens over noodzakelijke hervormingen. "Het quasi-feodale karakter der Hongaarse samenleving en het politieke en economische machtsmonopolie van de "Heren", de hoge en middenklasse der adel, hadden zó duidelijk misstanden opgeleverd, dat er na de verloren wereldoorlog maar weinig Hongaren waren, die de noodzaak van drastische hervormingen hadden bestreden". [Sundhaussen, 571/572].
Ondanks deze eensgezindheid blijft de communistische partij toch bij velen gewantrouwd, omdat men denkt dat ze is blijven vasthouden aan de typische ideologische doelstellingen van 1919 zoals de collectivisering der boerenstand. Met name de Hongaarse boeren zijn niet communistisch vanwege de bittere ervaringen van 1919.
Geen enkel weldenkend mens kan er dan ook op rekenen dat de MKP naast zich nu wèl een zelfstandige klasse van boeren duldt! Een MKP die volkomen solidair is met Moskou is alleen al ongeloofwaardig, wanneer ze aan [zelfstandige] boeren welvaart en onafhankelijkheid belooft. In Rusland zijn "koelakken" immers bij honderdduizenden zwaar vervolgd, en omgekomen, terwille van de volledige en afgedwongen collectivisering, de sovchozen en kolchozen. Men kan wel aannemen dat het beleid van Moskou vroeg of laat in Budapest zal moeten worden ingevoerd, en níet omgekeerd.
Toch lijkt dit alles voorlopig [1945/46] nog mee te vallen, hoewel uit verschillende ontwikkelingen al gauw blijkt dat ’de leiding van het land zich slechts schijnbaar in handen van de regering bevindt. In werkelijkheid oefenen de communisten op alle terreinen de macht uit. Zij hebben nooit gebrek aan geld. De "nationale comités" vervullen gehoorzaam hun eisen en de regering staat onder controle van de "Raad van partijleiders" en hierin heeft de communist Mátyás Rákosi steeds het laatste woord. Hij zet hierin door wat maarschalk Vorosilov en gezant Puškin hem hebben bevolen", aldus Imre Kovács. [Der Spiegel, 38, 1984].
Vaak komen ideeën der MKP echter ineens tevoorschijn. Een bekend voorbeeld hiervan is, dat de MKP -op commando van Vorošilov- in november '45 ná de verkiezingen, in plaats van het dagelijke overleg in het kabinet over economische zaken, ineens de instelling wenst van een "Opperste Economische Raad" [Gazdasági Főtanács, GF] die over alle zaken van financiën en economie grote bevoegdheden zal krijgen. Deze Raad vangt per 9 januari 1946 aan met haar werkzaamheden.
Ook lonen en prijzen, de verdeling van kredieten van regeringswege, belastingen, handelsvergunningen en grondstoffentoewijzing moeten onder verantwoordelijkheid van deze Raad vallen. De bevoegdheden van de FKgP-ministers van financiën en economie worden hiermee volledig uitgehold. "Achter de parlementaire coulissen om wordt dus alles geregeld". [Sulyok, 89]. Formeel zijn in de Raad alle partijen vertegenwoordigd. Weliswaar zal premier Tildy voorzitter zijn, maar de communist Zoltán Vas, de verslagen burgemeester van de hoofdstad, wordt secretaris-generaal, belast met uitvoering van de besluiten. Deze Moskoviet wordt de economische diktator van Hongarije en ook Ernő Gerő en de gematigde soc.-demokraat Antal Bán zijn leden ervan.
Zoltán Vas is echter wel gemoedelijk, en bezit als enige der MKP-leiders ook humor. [Sulyok, 171]. Hij "hield kapitalistische trekken, hield van 't leven en van vrouwen van aristokraten. Vas is ook cynisch: "men moet het leven nemen zoals het is", aldus zijn stelregel. Het blijkt dat deze raad weldra een soort staat in de staat vormt en dat de communistische invloed op het economische leven enorm is. De "Gazdasági Főtanács" krijgt haar bevelen praktisch van het Sovjetoppercommando en is alleen in naam de Hongaarse regering [en níet aan het parlement!] verantwoordelijk. [Der Spiegel, 38, 1984].
In het economische leven voltrekken zich dus diepingrijpende veranderingen. Zo spreekt een geheim partij-memorandum der MKP al over "de macht, die moet worden gebruikt om particuliere ondernemingen van kredieten van de staat afhankelijk te maken en te dwingen om aandelen aan de staat te geven". Op den duur zal nationalisatie volgen. Ook begint men plotseling na november 1945 met een intensieve campagne voor nationalisatie van de industrie op grote schaal [Gluckstein, 41], en in december 1945 moet iedereen plotseling z'n geld inleveren omdat dat gestempeld zal worden. Voor elke 4 Pengő krijgt men echter één Pengő terug: het is een zeer onpopulaire maatregel des te meer omdat de prijzen dezelfde blijven! Ook dient een "economisch aktieprogramma" om al vast een begin te maken met de "strijd tegen het kapitaal". [Sundhaussen, 557]. Op 5 december 1945 stemt het parlement ermee in dat de kolenmijnen per 1 januari 1946 "onder leiding van de staat" komen. [idem, 580].
Dit is nog maar het begin. De voortdurende economische moeilijkheden worden trouwens -door de communisten- steeds geweten aan "het asociale gedrag van particuliere ondernemers" want ’die privé-ondernemingen ruïneren de Hongaarse economie’, durven de communistische leiders zelfs te verkondigen. Nationalisatie is, zo zeggen ze, nodig om meer efficiency te bereiken.... Het spreekt vanzelf dat vele kleine bedrijven door deze gang van zaken het hoofd niet of nauwelijks boven water kunnen houden. Een financieel stabilisatieschema van Jenő Varga [een gezaghebbende Moskoviet, een econoom die al vele jaren in de USSR woonde] wordt in febr. 1946 aanvaarden hierdoor krijgt de staat een belangrijk aandeel in de economie. Voortaan neemt de MKP het initiatief en de Sovjet-Unie controleert steeds meer het Hongaarse economische leven. De handel met de USSR neemt dan ook sterk toe. In februari '46 worden ook de Hongaarse ijzer- en staalindustrie en de machinefabrieken genationaliseerd.
Ook dit is echter voor de communisten nog lang niet voldoende: op 5 maart 1946 wordt een Executief Comité van de linkse partijen, communisten, sociaal-demokraten en Boerenpartij, gevormd. Deze partijen van het "Linkse Blok" [Baloldali Blokk], die weliswaar samen slechts 42 % der stemmen kregen, voelen zich samen met de vakbonden oppermachtig en wensen een nauwere samenwerking om te komen tot een socialistische politiek: nationalisatie van alle grondstoffen en delfstoffen, de energievoorziening, de grote industriële bedrijven, en staatscontrole over het bankwezen, voltooiing van de landhervorming, bescherming van de al verdeelde grond, strenge controlemaatregelen tegen corruptie, zuivering van het bestuur en ontslag van alle "contrarevolutionaire en fascistische elementen". De drie linkse partijen zullen samen opkomen voor "de eenheid der werkende klasse en de verdediging van haar belangen". Ze zijn zich er goed van bewust dat het land zónder de arbeidersklasse niet kan worden geregeerd want "er is geen twijfel mogelijk dat de georganiseerde arbeiders met nationale protesten hadden geantwoord, wanneer ze van de macht waren uitgesloten". [Balogh/Jakab, 34].
In feite heeft de FKgP hiertegenover geen enkel machtsmiddel ter beschikking, en het Linkse Blok is duidelijk tegen haar gericht. Hiermee is de meerderheidspartij geïsoleerd en zeer verzwakt, hoewel ze formeel een parlementaire meerderheid achter zich heeft. De zwakke coalitieregering blijkt dus al vanaf het begin aan handen en voeten gebonden en eerder is al vermeld dat de communisten de toon hierin aangeven.
Voortaan stelt het 'Linkse Blok' allerlei ultimata "in naam van het Hongaarse volk" en wie hiertègen is, is een fascist of een contrarevolutionair. Op deze manier wordt een revolutionaire sfeer met voortdurende spanningen gecreëerd, met b.v. regelmatige "spontane" massademonstraties "van de Hongaarse arbeidersklasse". In het voorjaar van 1946 eist 'links' van de premier: geen vergoedingen voor vml. grondeigenaars, nationalisatie van kolenmijnen, bauxiet, olie, zware industrie, energievoorziening en controle van de staat over de banken. [Sundhaussen, 580]. Men heeft hierbij uiteraard de steun van de linkse pers, zoals het MKP-blad "Szabad Nép", dat schrijft: "We zullen niet aarzelen om de arbeidersmassa's tot redding van het land te mobiliseren als de eisen van links niet worden ingewilligd".
Ook de Russen, Puškin en Vorošilov, laten zich niet onbetuigd en dreigen: "Hongarije is de verplichtingen van de wapenstilstand en van Potsdam niet op tijd nagekomen.... Hieruit kunnen ernstige consequenties volgen: Sovjetgrondstoffen zullen niet meer naar Hongarije worden uitgevoerd en het Rode Leger zal opnieuw vorderingen stellen....." De premier is dus weer tot toegeven gedwongen. [idem, 580]. Op initiatief van de Communistische Partij stemt het parlement ook in met nationalisatie van alle mijnen en energiecentrales, de ijzer- en staalindustrie en de machinefabrieken. Hogere lonen voor arbeiders en mijnwerkers, zware belastingen voor de rijken en een "demokrati-sering" van het bestuur worden door het parlement eveneens aanvaard. Ondanks de eensgezindheid aan de oppervlakte blijven er dus grote spanningen bestaan, wanneer het op de praktische uitvoering aankomt. "Op deze manier is bijna elke maatregel van de coalitieregering tegelijk een test voor de handhaving van de eensgezindheid". [Balogh/Jakab, 35]. Het Linkse Blok zal niet rusten voordat de bestaande eigendomsverhoudingen definitief en radikaal zijn omgekeerd.
Dat kan uiteraard betekenen dat vele duizenden ambtenaren -vanwege hun opvattingen- zullen moeten worden ontslagen en ook dat b.v. zelfstandige ondernemers [maar eigenlijk ook boeren met grondbezit!] ondanks alle belofen etc. geen enkele garantie voor hun bestaanszekerheid in de toekomst hebben!……..
Temidden van de zeer ernstige economische crisis, met honger, enorme tekorten aan levensmiddelen en energie, een grote werkloosheid en een ongekende inflatie, met wilde stakingen van ontevreden arbeiders [nov./dec. 1945] en met de hierboven vermelde bedreigingen, waagt vrijwel niemand het meer om te pleiten voor versterking van de zelfstandige boerenstand en van andere particuliere ondernemingen! Integendeel: Zeer velen vinden dat het hele economische leven juist onder effectieve controle van de staat moet komen! De slechte economische situatie wordt ook duidelijk in betalingen van loon in natura, om mensen althans een basisgarantie [voedsel] te geven.
In linkse kring is men ook verontwaardigd over de houding van rijkere boeren die de verplichte leveranties afwijzen.
Na boerenakties van jan./febr. 1946 volgt er weer een concessie van de FKgP: men laat op 23 februari 1946 Béla Kovács, de secretaris van de partij, als minister van landbouw vallen voor de veel meer linkse [en dus pro-communistische] István Dobi. Kovács wilde n.l. ten bate van voormalige eigenaars de landhervorming van maart 1945 laten herzien. [Balogh/Jakab, 39]. Maar hoewel de Kleine Grondbezitters dit alles beschouwen als manipulatie van communistische zijde, laten ze de zaak toch maar rusten.
Communisten ageren nu zelf ook op het platteland door middel van "dorpsbezoekers": brigades o.l.v. getrainde agitatoren geven op de dorpen politieke "voorlichting" [precies zoals in 1919!] en al eerder heeft men als pro-communistische concurrenten van de grote "Boerenunie" van Ferenc Nagy een "Verbond van Landarbeiders en Kleine Grondbezitters" [Földmunkások és Kisbirtosok Országos Szövetsége, FÉKOSZ] en een "Landelijk Verbond van Nieuwe Boeren en van degenen die land kregen" [Újgazdák és Földhözjuttatotak Országos Szövetsége, UFOSZ] opgericht op 31 maart 1946. [Kovrig, 189].
Toch moet zelfs de communistische ideoloog Révai toegeven dat de massa der boeren achter de FKgP staat, en dat "wij er niet in zijn geslaagd om de arme boeren tegen de koelakken op te zetten". [idem]. Dat is verbazingwekkend omdat juist de communisten "opkomen" voor boeren die pas land hebben gekregen, en die via processen worden "bedreigd" door voormalige landheren, die de wettigheid van veel gevallen van onteigening ontkennen: 'hun' FKgP wil de klachten van vml. eigenaars en hun belangen behartigen. Op het platteland woedt dus ook hier en daar een klassenstrijd. Pas in maart 1947 krijgen de communisten de controle over de producentencoöperatie, de vroegere "Hangya".
De communistische taktiek is voor sommigen al duidelijk: de produktie wordt afgeremd, de ineenstorting van de particuliere landbouw is het doel van de MKP, en daarna kan men dan zeggen: "Zie je wel: privébezit deugt niet; collectivisatie is nodig". Landbouwmachines zijn er veel te weinig, oudere boeren worden kapot gemaakt, jongeren krijgen geen kapitaal, enz., de lonen blijven zeer laag, van het Westen mag het land geen hulp aannemen en krediet van banken krijgt men alleen tegen een enorme rente. Dat alles zorgt voor een troosteloze situatie en in het vruchtbare en agrarische Hongarije is zelfs voor het eerst in 1946 de import van graan nodig!!
Boeren en vele anderen zijn lusteloos: overal doen zich tekorten voor, en o.a. door roof en plundering van Sovjetmilitairen is een lage moraal ontstaan, maar dat alles is eenvoudig te danken aan een weloverwogen communistische taktiek! [Sulyok, 233/234]. In 1946 bedraagt de agrarische produktie nog maar 60 % van 1938, en de lonen zijn nog slechts 50 % van 1938. In dit jaar moet Hongarije bovendien nog 2/3 van z'n produktie afstaan ten bate van herstelbetalingen en verplichte leveranties. Een slechte oogst zorgt dus ook in 1946 voor ellende. Een bedrag van $ 4 mln. van de UNRRA en een lening van de Amerikanen van $ 10 miljoen in februari 1946 kunnen niet veel helpen; dat krediet is overigens bedoeld om USA-militaire overschotten te kopen. [Max, 73, Kovrig, 197]. Het verzoek van minister Gordon tot een krediet om de handel met het westen op te voeren, wordt overigens afgewezen. Waarschijnlijk gaat men er in het westen vanuit, dat [ook] Hongarije economisch toch een sovjetkolonie wordt, gedomineerd door een communistische minderheid. De Sovjets hebben hier de macht, en vanuit het westen heeft men er alleen woorden van sympathie voor over. [Kovrig, 197].
Het meest bekende verschijnsel in het naoorlogse Hongarije is echter de hyperinflatie, die ongekend is in de geschiedenis. Deze Hongaarse inflatie is veel groter en ernstiger dan waar ook elders in Europa en hierdoor worden de vroegere elite en particuliere bedrijven zwaar getroffen. De levensstandaard is enorm gedaald: de lonen bedragen in 1946 ongeveer 50 % van die van 1939 [Nagy, Struggle, hfdst. 58] en de agrarische prijzen zijn bovendien veel lager dan die voor industriële goederen.
Terwijl op 1 april 1945 1 $ nog 250 Pengő waard is, is op 1 jan. 1946 1 $ al 265.000 Pengő waard, in maart '46 is $ 1 één miljoen Pengő waard, begin mei '46: 220 mln P., en op 31 mei '46 moet men voor 1 $ n.b. 52 miljard miljoen Pengő betalen! In het midden van juli 1946 is 1 $: 500.000 triljoen P., en aan het eind van die maand: 4,6 kwintiljoen Pengő. Het economische systeem raakt dus totaal ontwricht, de financiën verkeren door de onvoorstelbare inflatie in een chaos. Één der oorzaken van dit verval is de uitgifte van eigen bezettingsgeld door het Sovjetopperbevel ter waarde van miljarden Pengő! In nov. 1944 zijn hiervan al bijna 10,7 mrd. Pengő in omloop, in febr. 1946 zelfs: 5.638 mrd. Pengő. Pas door het teruggeven van de Hongaarse goudreserves door de USA aan Hongarije wordt een stabilisatie bereikt, en het land heeft dan weer de beschikking over het door de Duitsers en hun marionetten in 1944/45 naar Duitsland gevoerde Hongaarse goud van de Nationale Bank: uit de USA-zone van Duitsland wordt het op 6 augustus 1946 naar Budapest overgebracht. In totaal laat de USA $ 32 mln. aan goud naar Hongarije terugkomen en hiermee wordt een grote dienst aan het land bewezen. [Kertész, 155].
Pas op 14 mei 1946 wordt er door de communisten een voorstel gedaan om aan de inflatie een einde te maken. Een week erna besluit men om dit voorstel aan te nemen, en nieuw geld in te voeren per 1 augustus 1946: de Forint.
Voortaan is 1 $ = 11,7 Ft, hoewel de FKgP een hogere koers voorstelde. De basis voor een herstel is hiermee gelegd, maar de nieuwe munt wordt door de MKP ook gebruikt als "definitieve aanval op het privé-kapitaal". [Sundhaussen,
576]. Vanaf dit moment kan de economie zich enigszins herstellen en het optimisme herleeft in 1946 enigszins.
Voortaan waakt de regering streng over de kredietverlening en over alle geldzaken. Op 6 mei 1946 is ook de Hongaarse Nationale Bank onder staatscontrole gekomen en in feite wordt de staatscontrole over de financiën steeds groter, en de afhankelijkheid van de staat steeds sterker. Bewust en kunstmatig worden de prijzen -onder communistische partijcontrole- laag gehouden, terwijl b.v. de FKgP meer aanpassing aan de wereldmarktprijzen wenst. Voor de MKP is het dan niet moeilijk om "de massa's te mobiliseren".
Belastingen worden sterk progressief, zodat bezitters van huizen en zaken sterk in vermogen en inkomsten kunnen worden aangepakt. Hogere inkomens en particuliere ondernemers worden de dupe van deze bewuste linkse [communistische] politiek en tenslotte heeft vrijwel iedereen schulden. [Sundhaussen, 578]. Er wordt in april 1946 ook een verdrag inz. de levering door Hongarije van bauxiet en aluminium aan de USSR gesloten, en over de gemengde Sovjet-Hongaarse ondernemingen wordt één en ander geregeld. Handelingen van hun Sovjetleiding vallen voortaan onder Hongaars recht, zo wordt bepaald. Hongarije krijgt zelfs in april 1946 verlichting inz. herstelbetalingen: het land zal aan de Sovjet-Unie het bedrag in 8 jaar in plaats van in 6 jaar betalen want Hongarije kon zeer moeilijk aan de verplichtingen voldoen. Het betaalde het eerste jaar al minder dan oorspronkelijk was geregeld maar in het 2e jaar betaalde men veel meer om de schade in te lopen.
In juli 1946 sluit men met de USSR nog een akkoord: voor 1946 moet $ 21,8 mln worden betaald, maar dan van 1949 t/m '53 per jaar $ 30 mln: dat betekent opnieuw enige verlichting voor Hongarije, en is gunstig voor de geldhervorming o.l.v. de communistische econoom Jenő Varga. [Sundhaussen, 562/563].
Ondanks enige verlichting is Hongarije evenwel er slecht aan toe. Op 23 juli 1946 wordt een nota van de Amerikaanse ambassadeur in Moskou aan de USSR overhandigd: men is zeer bezorgd over de Sovjetuitbuiting van Hongarije en de zeer benarde sociaal-economische situatie! Nooit had men voorzien dat Hongarije's produktiecapaciteit en het nationaal inkomen in enkele maanden na het bestand tot de helft of minder zou dalen, en dat [dus] de herstelbetalingen 24 % van het nat. ink. zouden bedragen, en evenmin dat het land daarenboven ook nog grote hoeveelheden goederen en diensten moest leveren. De US-nota is vinnig: "de helft van de Hongaarse industriële produktie is bestemd voor eisen van Rusland, in sommige industrieën, b.v. kolen, ijzer en machines zelfs 80 tot 90 %. Volgens de Amerikanen heeft het Sovjetleger heeft tot juni 1946 uit Hongarije 4 mln. ton tarwe, rogge, haver, maïs meegenomen, terwijl de graanproduktie vóór W.O. II 7 mln. ton bedroeg……..
Van de beschikbare levensmiddelen der burgerbevolking hebben de Sovjets in de 2e helft van 1945 alle vlees, 1/6 van de tarwe en rogge, 1/4 van de peulvruchten, 3/4 van het spek, 1/10 van plantaardige oliën en 1/5 van de melk [-produktie] meegenomen en die vorderingen gingen door tot april 1946, aldus de US-nota. Het gevolg is, dat in Hongarije voedselgebrek heerst: slechts 850 calorieën p.p.p.d. zijn hier beschikbaar, d.w.z. minder dan Oostenrijk en Duitsland! Een enorm aantal kinderen, vooral babies is gestorven. De nota stelt dus dat de Hongaarse bevolking van haar bestaansmiddelen is beroofd. [Kertész, 159, Gluckstein, 60, 61].
Bovendien beschouwt de Sovjet-Unie alle voormalig Duits eigendom als haar eigen, en ook alles wat tijdens de bezetting [vanaf maart '44] door de Duitsers in Hongarije in beslag was genomen: dit is een schending van het internationale recht, maar de USSR verwerpt alle beschuldigingen. [Kertész, 161]. Moskou gaat z'n eigen gang: Evenals de buurlanden wordt ook Hongarije in 1945/46 economisch al nauw bij Oost-Europa betrokken: 75 % der handel vindt plaats met de Sovjet-Unie, Tsjechoslowakije, Polen, Roemenië en Joegoslavië: het latere Oostblok. [Sundhaussen, 568]………
Er is dus wel degelijk al in een vroeg stadium sprake van een revolutie in Hongarije en de eigenlijke leider, de communistische partijleider Rákosi heeft al jarenlang ervaring met de Sovjets en heeft hun volledige vertrouwen. Hij is bovendien Sovjetburger en spreekt vloeiend Russisch. Rákosi heeft ook een direkte telefoonlijn met Moskou [Hugh Seton-Watson, Nationalism and Communism, 105] en hij is ook wel trots dat hij met z'n training in Moskou groot voordeel heeft boven de niet-communistische leiders, aldus verklaarde hij eens tegen de USA-ambassadeur Schoenfeld. [Kertész, 152]. "Rákosi laat de anderen dansen zoals híj dat wil", aldus Dezső Sulyok [blz. 76]. Er is in Hongarije na 1945 dan ook geen sprake van demokratisering, maar van sovjetisering!
Toch is Rákosi, hoewel het lot van Hongarije niet in het parlement wordt bepaald, over de uitslag van de verkiezingen wel verbitterd want "de meerderheid der nieuwe kleine grondbezitters in Transdanubië stemde niet op de MKP, terwijl wij geloofden dat de meerderheid onze zijde zou kiezen omdat wij hen aan land hielpen.... De verkiezingen leerden ons een les: we konden de nieuwe landbouwers in Transdanubië níet duidelijk maken dat ze primair ónze partij dankbaar moesten zijn voor hun land, en dat ze 't alleen konden houden als ze óns steunden", aldus de Hongaarse communistische leider.
Hij ziet dus ook wel dat de FKgP, die -volgens hem- is gesteund door de stedelijke kleine bourgeoisie en bijna zonder uitzondering door de massa's fascisten en kapitalisten, grote landeigenaren en reactionairen, n.b. zelfs in Budapest 50 % der stemmen" krijgt, [Kertész, noot 221/222] en de na-oorlogse 'revolutie' in Hongarije komt dus niet spontaan, vanuit de basis, maar wordt vanaf de top aan het volk opgedrongen, door Moskou en de 'Moskovieten', de agenten van het Kremlin! [Sulyok, 95].
Één weg, de sociaal-demokratische partij!
Het feit dat de meerderheid der bevolking niet achter de communisten staat doet er evenwel niet zoveel toe. De Hongaarse communisten zijn zich immers ervan bewust dat het alom aanwezige Sovjetleger achter hen staat. Bovendien hebben zij de politie in handen, en oefenen een zeer sterke invloed uit in de nationale comité's [de voorlopige gemeenteraden], de vakbonden en de bedrijfsraden met hun enorme invloed in de bedrijven. Ook de 'volksrechtbanken' [népítéletek] staan sterk onder linkse politieke invloed.
Evenals Stalin zelf is ook Rákosi behept met een enorme, ziekelijke achterdocht, en is verblind door [de eigen opvattingen over!] de marxistisch-leninistische ideologie en hij ziet een compromis, tolerantie en inschikkelijkheid uitsluitend als zwakte. Alleen via keiharde intimidatie en eventueel eliminatie kan de macht worden gehandhaafd.
Sommigen, zoals Vilmos Bőhm, beweren zelfs dat Sviridov en Puškin eigenlijk deden wat Rákosi wilde en ook volgens Hugh Seton-Watson [Nationalism and Communism, 108] is dat zeker niet ondenkbaar.
De Hongaarse communistische partij [MKP] weet dus haar invloed te houden of zelfs uit te breiden en van een klein aantal leiders, zoals Rákosi, Rajk, Farkas en Gerő, hoort men steeds opnieuw de namen noemen. Steeds meer worden ambtenaren volgens hun linkse politieke achtergrond benoemd en een goed geïndoktrineerde marxistische elite komt voor steeds meer bestuursfunkties en sleutelposities in aanmerking.
Voor Dezső Sulyok, één der weinige Hongaarse politici die nog lange tijd zijn mond durft open te doen, is het zelfs duidelijk dat Hongarije tot een filiaal van Moskou is geworden, waar de Moskovieten de stadhouderij voeren, samen met enkele anderen. Tegenover deze Russische ambtenaren was de Hongaarse regering slechts een façade, aanwezig om de echte feiten te verdoezelen. De bajonetten van het Rode Leger staan erachter………..
"Niets bond deze mannen aan Hongarije. Zij beschouwden dat allang niet meer als hun vaderland. Hun positie vatten ze zó op alsof ze in één of andere Sovjetkolonie voor de belangen van het [Sovjet-] moederland op moesten komen. Hun héél bijzondere opgave bestond erin om te camoufleren. Niemand moest merken dat ze eigenlijk ten voordele van die andere, vreemde staat werkten. Daarom moest de Hongaarse onafhankelijkheid vaak en indrukwekkend worden benadrukt". [Sulyok, 172].
Enkele jaren later geeft Rákosi -de stadhouder van Stalin in Hongarije- zelf toe: "de vrije verkiezingen van 1945 waren een vergissing, maar gelukkig was de Sovjetinterventie voor het versterken van de partij van doorslaggevende betekenis". [Der Spiegel, 38, 1984]. Rákosi geeft later, in maart 1952 ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag in "Társadalmi Szemle" [Maatschappelijke Revue] ook toe: "De onvergankelijke verdiensten en de steun van de Sovjet-Unie deden de balans doorslaan, en hielpen om de Hongaarse Volksdemokratie te vestigen"... en "de aanwezigheid van het Sovjetleger in Hongarije sloot elke poging tot gewapend verzet uit, en beschermde het land tegen imperialistische interventie…….. De aanwezigheid van Sovjetstrijdkrachten in Hongarije betekende een suksesvolle voorwaarde voor de communistische overwinning. Zij hebben de contrarevolutie, binnenlands en buitenlands, verhinderd". [Schöpflin, H. Seton-Watson, 109, Kertész, 152. Problems of Communism, no. 4, april 1952]. Zelfs Rákosi ontkent deze volkomen afhankelijke positie van Hongarije en van het regime dus allerminst!
Hij geeft kort daarvoor, 29 februari 1952 ook toe dat “onze partij de verkiezingsresultaten gebruikte om haar positie verder te versterken. De partij vroeg de posten van vice-premier en minister van binnenlandse zaken en kreeg die na enig uitstel [zie hieronder]. Dit gaf nieuwe moed bij degenen die waren ontmoedigd door het sukses van de Kleine Grondbezitters. Om onze invloed in de regering te versterken schiepen we een Opperste Economische Raad [zie hierboven] waardoor we geleidelijk de sleutelposities in het economische leven beïnvloedden. Dus onze partij breidde als resultaat van de verkiezingen haar invloed uit in wat toen de belangrijkste terreinen van de regeringsmacht waren”. [Problems of Communism, no. 4, april 1952].
Rákosi geeft dus achteraf wel toe dat zijn partij zeer doelbewust heeft gewerkt naar het machtsmonopolie en daarbij andere partijen heeft willen uitschakelen en hij is zich er ook van bewust dat de Hongaarse communisten hun macht danken aan ‘het heroïsche leger der Sovjet-Unie’, dat de weg naar ‘een demokratische ontwikkeling opende, gewapende pogingen van Hongaarse reaktionairen [om de macht te gijpen] en een imperialistische interventie en diplomatieke interventie van de westerse mogendheden onmogelijk maakte’. Zonder de hulp van de Sovjet-Unie was Hongarije m.a.w. nooit een ‘volksdsdemokratie’ geworden, aldus de Hongaarse partijleider. [idem].
Ook József Révai, de invloedrijke ideoloog en volgens Sulyok [blz. 170] een satanisch, onrustig, soms woedend, gruwelijk en fanatiek man, geeft iets dergelijks toe in "Társadalmi Szemle" van mrt/apr. 1949:"We waren een minderheid in het parlement en in de regering, maar tegelijkertijd vertegenwoordigden wij de leidende kracht. We hadden de beslissende controle over de politiemacht. Onze kracht, de kracht van onze partij en de Arbeidersklasse, werd vermenigvuldigd door 't feit dat de Sovjet-Unie en het Sovjetleger er altijd waren om ons te ondersteunen met hun hulp". [Kertész, 151].
Kortom: de belangrijke politieke ontwikkelingen in Hongarije van na 1944/45 zijn te danken aan externe, en níet aan interne krachten! [idem, 152]. Zelfs de meest prominente communistische leiders van Hongarije geven dat toe..... Juist in een land als Hongarije wordt duidelijk dat de aanwezigheid van de enorme Sovjetrussische militaire en imperiale macht van beslissende betekenis is geweest voor de vestiging van het communistische machtsmonopolie en dat de ‘kleine Stalin’ van Hongarije zich daarvan zelfs wel bewust is!
Het is dus vrij gemakkelijk om te bewijzen dat Rákosi zelf toegeeft dat Hongarije inderdaad een satelliet van de Sovjet-Unie is geworden en [maar] dat hij dat ook van geweldige, positieve betekenis vindt. Als men hier nog aan toevoegt dat hij enkele malen openlijk verkondigde dat de meerderheid van het Hongaarse volk fascistisch is, kan men slechts concluderen dat zijn politieke vijanden terecht beweerden dat Rákosi eenvoudigweg als Russisch satraap dit land als een soort sovjetkolonie in de greep wilde houden en dat dit regime een volslagen kunstmatig, elders gefabriceerd, onnationaal karakter heeft!……..
Voor alle niet-communisten dus redenen te over om de Hongaarse communistische minderheid te beschouwen als slaafse dienaren, lakeien van het Kremlin, dat het land exploiteert, uitbuit, ongelooflijk zware economische lasten oplegt en permanent onder een enorme druk zet. De bevolking merkt hiervan vooral dat de communistische propaganda alom in de straten en langs de wegen aanwezig is. De Communistische Partij lijkt bijvoorbeeld dè partij, die de wederopbouw, [újjáépítés] ter hand heeft genomen, althans zonder meer altijd vooraan staat, het initiatief neemt, de avant-garde van het werkende volk vormt…..
Alom is dat ook zeer goed te zien aan het enorme aantal straatnaamborden dat wordt gewijzigd. Tot in de kleinste dorpen vind men een Vörös Hadsereg utca [Rode Legerstraat], een Lenin tér [Lenin-plein], een fabriek met de naam Vörös Csillag [Rode Ster], een monument voor de heroïsche sovjetstrijdkrachten die dit land voor eeuwig van het fascisme hebben bevrijd, een Dimitrov-, Malinovski- of een Tolbuchin- weg, plein of straat, etc. etc. Marx, Engels, Lenin en Stalin worden uiteraard nooit vergeten terwijl ook Hongaarse communistische leiders van de Radenrepubliek [maart tot juli 1919], zoals Béla Kun [op last van Stalin in 1939 geëxecuteerd!] en Tibor Szamuely, en ook voorlopers van de ‘progressieve’ opvattingen zoals György Dózsa, Leó Frankel, Mihály Táncsics, Sándor Petőfi, Endre Ady, enz. talloze malen worden vernoemd.
De hele geschiedenis wordt op den duur in marxistisch-leninistische stijl herschreven en talloze musea krijgen een totaal ander accent: de Arbeidersklasse is voortaan de bevrijdende kracht. Voortaan wordt alle aandacht gericht op de revolutionaire, linkse traditie en de arbeidersbeweging. Al onmiddellijk na de ‘bevrijding’ wierp men beelden omvèr die symbolisch waren voor de feodale heerschappij, zoals dat van Werbőczy, graaf Andrássy, keizer en koning Franz Joseph [Ferenc József], etc. etc. en ook namen uit de tijd van Horthy zijn nu uit den boze. De Sovjet-Hongaarse Vriendschap, de Vrijheid en Vrede komen in de plaats van de eeuwenoude namen der beroemde feodale adellijke geslachten en hun wapenschilden worden vol ijver door de arbeidende klasse weggehaald van b.v. de poorten van kastelen. Die feodale tijd is definitief voorbij en -alle voorrechten van- de adel [en daarmee de erkenning van de namen] wordt in Hongarije met de uitroeping van de Republiek per 31 janari 1946 afgeschaft.
Ook worden b.v. in Budapest al vanaf 1945 kolossale monumenten op prominente plekken in de stad, b.v. het Vrijheidsplein, het Gellért tér en bovenop de Gellért-berg, opgericht met o.a. het doel om de bevolking voor altijd duidelijk te maken aan wie ze haar welzijn [!?] heeft te danken.
Men doet ook zonder meer altijd alsof de MKP nummer één is: dat de feiten [b.v. de jongste parlementsverkiezingen] een heel andere taal spreken, is van geen enkel belang. De Hongaarse bevolking, die in deze jaren nog voor de helft uit boeren bestaat, is slechts het materiaal waaraan de marxistisch-leninistische opvattingen moeten worden verkondigd.
De fundamentele houding der communisten tegenover andere partijen is om hen als vijanden te behandelen [Seton-Watson, National. and Commun., 107], en de Russische "bevrijders", de buitenlandse bezetters, daarentegen als hun beste vrienden en onontbeerlijke helpers te beschouwen. De Russen hebben een zeer sterke economische invloed in Hongarije, en zijn al eigenaar van een aantal "gemengde" bedrijven. Zij hebben in dit land praktisch de vrije hand. Vanaf het eerste moment voert men hier al propaganda en agitatie voor nationalisatie der industrie. [Sundhaussen, 579]. Gematigde en demokratische elementen zijn er al uitgegooid: Met hun 'rechtse afwijkingen' behoren zulke mensen tot de zgn. "verraders van de arbeidersklasse". Toch zijn de FKgP en andere niet-communistische partijen niet tegen nationalisatie der mijnen en zware industrie.
De MKP lijkt echter precies te weten wie haar vijanden zijn. "Wij communisten verstaan onder demokratie de beslissende invloed van arbeiders, boeren en de progressieve intellektuelen op de regering en het bestuur van het land", aldus Rákosi in een lezing voor de Politieke Academie van de MKP op 19 januari 1946. De reaktionaire vijand bestaat volgens hem uit een veerkrachtige maatschappelijke laag, die gewend is aan een eeuw van bevoogding, die op zichzelf vertrouwt, en toegewijd is aan tradities die demokratie verwerpen. [Kovrig, 184].
"De MKP wil -daarentegen- demokratie en onafhankelijkheid, en wil Hongarije niet tot Sovjetsatelliet maken", aldus Rákosi, de leider van Moskou's vijfde colonne in Hongarije. Naar buiten lijkt hij zelfvoldaan, zelfverzekerd en trots, hij denkt dat hij populair is, maar eigenlijk is hij wantrouwend, onzeker, nerveus. Hij lijkt te beseffen hoezeer hij wordt gehaat als de kleine tiran, “de kleine Stalin” [zoals hijzelf zei], de alleenheerser, maar tegelijk ook de meest onderdanige en gehoorzame leerling van de grote Stalin. Een openbaar debat met tegenstanders gaat hij niet aan, in het parlement zwijgt hij meestal. In een persoonlijk gesprek daarentegen zet hij je onder druk, ratelt als een spraakwaterval, bedreigt je, isoleert je, is agressief.
Hij spreekt alleen, wil van de ander slechts dat hij luistert, duldt geen tegenspraak, geen onderbreking en geen kritiek. Voor de bekrompen dictator Rákosi is de eenvoudige waarheid steeds opnieuw: "Bedenk je maar snel, wil jij samen met ons of tègen ons vechten? Als je tègen ons bent ben je tegen de demokratie. Een tegenstander van demokratie is een vijand van het volk!" [Sulyok, 80]. Hij blijkt alleen dogmatisch vanuit de eigen ideologie te kunnen redeneren.
Het spreekt dus vanzelf dat degene die in een land als Hongarije in deze jaren nog de opvatting heeft dat juist de begrippen demokratie, onafhankelijkheid, bevrijding en satelliet [!] bèst wel eens iets anders zouden kunnen betekenen dat wat de dogmatische communistische leiders verkondigen, het bijzonder moeilijk zal krijgen, mits hij uiteraard de woorden van een Rákosi serieus neemt! Je zou b.v. kunnen beweren dat een land dat nog steeds, óók na vele jaren, bewaakt [bezet] wordt door een enorme troepenmacht die kwam om het land te bevrijden, niet echt onafhankelijk is, maar dergelijke kritische opmerkingen mogen -uiteraard- niet worden gemaakt………. Naar de opvatting van Rákosi en de zijnen mag Hongarije zelfs blij zijn voor eeuwig bij het sovjetkamp te behoren en niet bij die kapitalistische vijanden!
Met tegenstanders lijkt ook Rákosi persoonlijk wel te weten wat hij moet doen. Hij is voorstander van de doodstraf, want: "de demokratie zal deste sterker zijn naarmate meer reactionairen op grond van de wet de strop om de hals krijgen"..... en "mijn politieke tegenstander kan ik alleen dán als "opgelost" beschouwen als hij niet meer leeft. Ik werd ten tijde van Horthy tot totaal 23 jaar veroordeeld, en kijk eens: hier ben ik! ... De Horthy's zouden destijds vanuit hun standpunt juist hebben gehandeld als ze me hadden opgehangen", aldus Rákosi.
Hierbij moet men bedenken dat de nieuwe heersers in het land een ongekende weelde en overvloed ten toon spreiden; het ontbreekt de leiders der "arbeidersklasse" blijkbaar aan niets, terwijl de gewone arbeiders n.b. armoede en honger lijden. Enorme paleizen en grote gebouwen, luxe hotels en auto's, gestolen en in beslag genomen goederen, zoals kleding en meubels zijn in kringen van de nieuwe rijken, de nouveaux riches, niets bijzonders.
Eerder is al de schandalige en niets ontziende manier van optreden van de Russen, de "bevrijders", beschreven: plundering op grote schaal en een zeer rauwe en brede opvatting over "oorlogsbuit" kenmerken dat optreden.
Gewichtige partijsecretarissen met aktentassen lopen nu overal rond, maar velen weten wel dat het niet zelden onbekwame en verwaande, geborneerde maar machtige partijmannetjes zijn [naar Sulyok, 103]. Niet de bekwaamheid maar de politieke betrouwbaarheid geldt als nummer één. Ondanks de fraaie leuzen is bij velen in het land wel bekend dat met name vml. pijlkruisers en criminelen zich nu ineens als 'communist' voordoen, ofwel als vanzelf met de heersende wind meegaan. Het zijn de gewetenlozen, de 'Hemmungslosen' zonder enige moraal of overtuiging. Zij kennen geen enkel gebod, maar slechts de taktiek van: hoe pas ik me aan.
Ze hebben immers alom gezien hoe in het Hongarije van na de 'bevrijding' straffeloos een enorme hoeveelheid terreurdaden tegen alles en iedereen kon worden gepleegd. Uit deze mensen, die tot alles bereid zijn en veelal gewetenloos te werk gaan, kan men in de zomer van 1946 met behulp van enige indoktrinatie o.a. een Ordedienst ["Rendező gárda"] van 25.000 man samenstellen. [Kovrig, 186].
Allerlei voorstellen tot uitsluiting van het kiesrecht van notoire 'fascisten', nazi's enz. [1945/46] worden dan ook juist door communisten verworpen: het is bekend dat juist fascisten en nazi's van vroeger zich in een nieuwe communistische jas hebben gehuld... Alle voormalige leden der nazi- en fascistische partijen samen betekent al de helft van het aantal MKP-stemmers!! Honderden voormalige nazi's en fascisten noemen zich nu "communist". De linkse partijen houden hun mond dus wel. [Nagy, hfdst. 82]. Er is overigens zeer veel moed voor nodig om in Hongarije in het openbaar te wijzen op de vele overeenkomsten tussen meelopers van de Duitse nazi's tot 1945 en meelopers, collaborateurs, van de Russische bolsjewieken! Iemand als Sulyok wijst al in een vroeg stadium hierop!
"Die Sowjets werden ihren Weesenmayer [stadhouder] und Winkelmann [bevelhebber] bestellen, genau so wie es die Nazis gemacht haben"....... Communisten blazen nu dezelfde mars als hun fascistische en nazi-voorgangers.
Elke bezetting levert, aldus Sulyok, de vlucht van nette mensen, karaktervolle en keurige lui, op, en geeft een kans aan het schuim, de lichtzinnigen, met een zwakke moraal, die hun eer en geweten opofferen, de lakeien... Hij ziet in meelopers van de nazi's dan ook dezelfde "ontsporing van onze geschiedenis" als in meelopers van de Russen. [Sulyok, 449/450]. Zeer velen geven toe, werken voor de Sovjets, als de onbekende Quislings: "men koos uit eigenbelang de winnende partij, 't zijn de opportunisten, de salonrevolutionairen, met hun gedegenereerde en luxe leventje, ze passen zich aan, omdat ze wéten wat er anders gebeurt!" [Idem, 187].
Zonder veel ontwikkeling en opleiding zijn eveneens vele leden der "Állam Védelmi Osztály" [ÁVO], de beruchte en zogenaamde ‘demokratische’ geheime politie die onmiddellijk na de ‘bevrijding’ wordt opgezet o.l.v. de vroegere kleermaker Gábor Péter. Deze beruchte politie zit n.b. in hetzelfde gebouw als destijds tot 1944/45 de leiding van de criminele Hongaarse fascistische pijlkruisers van Szálasi: Andrássy út no. 60.....
De vele willekeurige arrestaties, mishandelingen, martelingen en het sadisme van de gewapende en nu ineens carrièremakende leden is bij velen al bekend en naast Gábor Péter behoort Gyula Décsi tot de meest beruchte leiders der ÁVO. Bij Péter heerst altijd een onheilspellende en geheimzinnige sfeer, hij doet wat lachend en sympathiek, maar is ook een roofdier, dat uit is op prooi, een bloedhond met z'n wellust, een sadistisch beest. [Sulyok, 328].
Al vanaf 1945 worden in Hongarije honderden mensen 's nachts weggevoerd, heimelijk begraven, en er bestaan allerlei methoden om mensen tot een wrak te maken: slaan, kwellen, een fel licht laten schijnen, op één been laten staan, een ijskoud en dan een heet bad, bloedingen, met knuppels behandelen, de nagels los trekken, de ribben breken, het urenlang laten verhoren tot de dood toe, etc.
De communistische macht in leger en politie mag dan nog niet volledig zijn, weldra vindt men wel een middel om dit toch te bereiken: het oude leger wordt sterk gereduceerd, en nieuwe gewapende formaties worden opgezet, en de machtige maarschalk Vorošilov dikteert al in oktober 1945 dat het leger "volgens voorwaarden van de wapenstilstand" van 70.000 op 20.000 man moet worden gebracht.
Dan volgen massale ontslagen, o.a. van duizenden ervaren, en vaak pro-Westerse officieren, en tegelijk wordt de "Grenswacht" [Határőrség] tweemaal zo groot -van 5.000 tot 10.000 uitgebreid- en omgevormd tot een communistische gewapende macht o.l.v. de radikale communist gen. Pálffy, die al hoofd was van de Militair-politieke afdeling van het ministerie van defensie. Deze afdeling, opgericht in Debrecen in 1944, kan intussen ook voor ongetrainde, maar politiek betrouwbare lieden zorgen voor een promotie tot officier. Als een troep sadisten, berucht door martelingen, staan ze ook bekend....
Het gevolg is dat in juni 1946 al 60 % van de officieren partijlid of sympathisant der MKP is. Deze hele operatie is gecoördineerd door een nieuw "Militair Comité der MKP" o.l.v. Mihály Farkas. [Kovrig, 188/189], terwijl de machteloze minister van defensie, gen. Jenő Tombor [FKgP], op 25 juli 1946 sterft aan een hartaanval.....
Men merkt bij de communisten en hun bondgenoten ook steeds meer een hetze tegen "volksvijanden", reaktionairen enz. Voortdurend krijgen b.v. ambtenaren te maken met zuiveringen: lijsten, opgesteld door een 'commissie van drie', zorgen ervoor dat alleen al om politieke redenen veel mensen worden ontslagen, en waar de ÁVO "niets kan doen", zijn er voldoende andere middelen, zoals vooral de NKVD, om tegenstanders uit de weg te ruimen of althans monddood te maken. Toch treden de communisten in Hongarije nog relatief voorzichtig op, hoewel hun grote macht en invloed uit allerlei zaken blijkt. Zij spreken niet openlijk over de invoering van b.v. het socialisme, de volksdemokratie, en een diktatuur van het proletariaat. "In een natie die nog vast in haar geloof is geworteld, vindt het communisme dan ook weinig mogelijkheden om zijn doel te verwezenlijken.... Onze communistische landgenoten wisten heel goed dat ons volk tegen hun leer een afwijzende houding zou aannemen. Ze zwegen daarom over hun overheersingplannen en bezwoeren dat het helemaal niet hun bedoeling was ook maar iemand de marxistische leer op te dringen. Over mensenrechten en gewetensvrijheid spraken zij op de toon en in de trant van de westelijke, burgerlijke politici. Daardoor lukte het de afgezanten van de Sovjets zelfs om religieuze mensen in de war te brengen. Ze maskeerden het communisme als een echte, demokratische partij". [Mindszenty, 77/78].
Bijna een halve eeuw een berucht adres was Andrássy [later Sztálin] út 60
De andere partijen in de coalitieregering zijn veel zwakker en onzeker, ze zijn verdeeld, kennen nu eenmaal minder discipline en organisatie, doen niet aan indoktrinatie, hebben geen vastomlijnde plannen, en beseffen terdege dat een Hongaars kabinet zonder communisten onmogelijk is. Het spreekt ook vanzelf dat hún leiders níet in het Russisch met de werkelijke machthebbers kunnen overleggen..... Die anderen maken minder lawaai, hebben véél minder geldmiddelen, kunnen minder propaganda maken. In alle [drie] niet-communistische partijen bevinden zich bovendien "vijfde colonnes", en achter het scherm van een coalitie hoopt de communistische partij toch het land te kunnen leiden, zoals dat ook elders in de satellietstaten het geval is. [Kertész, 142].
Vooral de grote overwinnaar, de partij van Kleine Grondbezitters, blijkt weldra een verzameling van allerlei rechtse groepen, die weinig samenhang vertonen. Dat men zich binnen deze partij verzet tegen het opdringerige bolsjewisme, tegen de klassenstrijd, en opkomt voor particulier initiatief en de moraal van het geloof is weldra minder van belang, maar de communisten erkennen al gauw het heterogene, logge en tijdelijke karakter van de 'coalitie' binnen de FKgP en zien dat zij net zo snel in stukken kan worden gehakt als ze was samengesteld. [Schöpflin, 99]. In het kabinet beschikt de FKgP slechts over een aantal noodlijdende posten. [Sulyok, 133]. Onder andere 'Buitenlandse Zaken' en 'Defensie' van dit land hebben immers niets te betekenen.
Een goedwillende en zwakke FKgP-minister van buitenlandse zaken als János Gyöngyösi [1893-1951], vml. uitgever van een oppositieblad in de provincie [Kertész, 163], hoopt vooral dat zijn land het vertrouwen van de Sovjet-Unie zal winnen, en dat het dan wel iets beter zal gaan..... Op zijn ministerie is evenwel na de oorlog weinig of niets meer aan dokumenten te vinden en men moet te midden van armoede, honger, kou en puinhopen helemaal van de grond af beginnen. Bovendien is het beeld van Hongarije vanaf 1945 bij de 'overwinnaars' uiterst negatief, en zowel in Moskou, Praag en Belgrado, als in Londen en Parijs is vrijwel iedereen overtuigd van het nut om de Hongaren -net als de Duitsers- collectief te straffen. Gyöngyösi wordt geleidelijk aan de speelbal der communisten, en is niet meer in staat om weerstand te bieden aan hun wensen. [Kertész, 174].
Over het belang van de post van een Hongaarse minister van defensie, eveneens lid der FKgP, kan men in het licht [beter: in de schaduw] van de almachtige Sovjets ook kort zijn: zie hierboven: gen. Jenö Tombor. Één van de doelstellingen der MKP is dus om deze grote, maar zwakke en verdeelde FKgP op te splitsen.
De Kleine Grondbezitters en vooral de Nationale Boerenpartij kennen hun linkse, pro-communistische en "anti-fascistische" leiders, die graag samenwerken met de communisten en niet veel verschillen zien, en enkele jaren later, op 29 febr. 1952, onthult de Hongaarse communistische leider Rákosi tegenover nieuwe partijfunktionarissen dat er sprake is geweest van een 'salamitaktiek': je snijdt steeds een schijfje van de oppositie [-worst] af en vernietigt haar uiteindelijk, tot er niets overblijft. [Sundhaussen, 558]. Vaak is het voor de communisten niet zo moeilijk invloed buiten de eigen partij te winnen: verscheidene boerenpolitici, die vroeger nooit in aanzien stonden, slechts armoede en honger kenden, en vanaf hun jeugd een minderwaardigheidsgevoel hebben, zijn en voelen zich nu ineens belangrijk.
Een bekend voorbeeld is Péter Veres [1897] van de Nat. Boerenpartij, die ook als populistisch schrijver naam heeft gemaakt. Hij kent de paria's van Hongarije, de arme boerenarbeiders, van jongsaf aan, en weet van hun onmenselijke en onvoorstelbare primitieve omstandigheden. De haat tegen de rijken, de feodale heren èn tegen 'de stad' zit zeer diep bij hem, en hij is daarom blij met de hervormingen van na 1945. Als leider der NPP is hij het in vele opzichten met de communisten eens. Volgens Sulyok [160/163] is Veres overigens ook een dilettant die met ellenlange redevoeringen en zonder enige zelfkritiek, naast Rákosi en zelfs als diens werktuig, zich nog enige tijd staande kan houden.
Communistische invloed is ook merkbaar binnen b.v. de sociaal-demokratische partij. Volgens de sociaal-demokraat Antal Bán wilde z'n partijgenoot Rónai al in 1945 overstappen naar de communisten, maar kreeg toch het advies om in z'n eigen partij te blijven: "Daar kun je nog meer nuttige diensten bewijzen", wordt er tegen hem gezegd. [Fejtö, 207]. Szakasits, de sociaal-demokratische leider staat er zelfs om bekend dat hij zijn partij tot een hulptroep van Rákosi laat degraderen, onbekwaam is, en zich op sleeptouw laat nemen door de communistische leider Rákosi.
Op alle niveaus van de openbare diensten vindt zelfs een bitter gevecht om de machtsposities en benoemingen plaats, maar dankzij b.v. het ministerie van binnenlandse zaken en een controleapparaat weet de communistische partij op effectieve manier de bevolking van de niet-communistische meerderheid in het kabinet te isoleren. Toch is er van een massale terreur in Hongarije geen sprake. Van willekeur op grote schaal kan men in de eerste jaren niet eens spreken, en van de 295 doodvonnissen [vooral voor oorlogsmisdadigers!] tot 1 jan. 1948 worden er 'slechts' 138 uitgevoerd. [Kertész, 136].
Vanaf 1947 is er echter wèl sprake van spionage, complotten, verraad en sabotage, en dan gaat men tekeer tegen demokratische politici, partijen en tegen de kerken. Aanvankelijk is er ook nog ruimte voor politieke meningsverschillen en enige vrijheid. Binnen de MKP bestaan over de betekenis van 'het socialisme' als uiteindelijk doel intern ook meningsverschillen, terwijl men verder vaak in verhullende termen spreekt: "volksdemokratie" moet b.v. vooral niet worden opgevat als "communisme" of "socialisme", of als "de diktatuur van het proletariaat".
De communisten leggen hun kaarten ook nooit openlijk op tafel: het voor de communisten zo belangrijke begrip "volksdemokratie" is zelfs nooit precies gedefinieerd! Alleen in algemene termen spreekt men erover: "De economische en politieke macht van de vroegere eigenaars is verdwenen en is nu in handen van boeren en arbeiders". Ook legt men binnen een korte tijd zowel de nadruk op de grote en zelfs principiële verschillen tussen de nieuwe "volksdemokratieën" in Oost-Europa en de Sovjet-Unie zelf, als op de nauwe verbondenheid en broederlijke eenheid van de Sovjet-Unie en Oost-Europa....
Een bekend voorbeeld van zo'n onderscheid is, dat in de USSR geen afzonderlijke klasse van boeren meer bestaat, en in de 'volksdemokratieën' bestaat ze [nog] wel. Echter: wanneer eenmaal de collectivisering van de landbouw en feit is, praat niemand meer hierover, en toch blijft het begrip "volkdemokratie" gangbaar... In feite weten de mensen niet eens waar ze politiek gezien met de communistische partij precies aan toe zijn: "Als we zelfs ook maar theoretisch zouden bevestigen dat ons openlijke doel de diktatuur van het proletariaat is, zouden we grote moeilijkheden hebben geschapen om de petite bourgeoisie en zelfs de meerderheid van de arbeiders voor ons te winnen", aldus Rákosi in 1951 in zijn bekende geschrift "A békéért és a szocializmus épitéséért" [Voor de vrede en de opbouw van het socialisme]. [Kovrig, 185].
Het lijkt er dus zelfs veel op dat de communistische taktiek bestaat uit improvisatie en het zich aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden naar aanleiding van informatie [eisen] die men op korte termijn krijgt van Sovjet-autoriteiten. Men brengt hiermee de bevolking doelbewust op een dwaalspoor.
Aan de andere kant staan daar de zogenaamd wetenschappelijke en vaste overtuiging van de onoverwinnelijke communistische idealen, en de trotse en arrogante houding van de partijleden, die zich gesteund weten door de leiding van het grootste land op aarde, door dè grote overwinnaar van de oorlog, maarschalk Stalin.
En toch: Vergeleken bij de landen op de Balkan, Polen en de Sovjet-Unie zelf heerst er in Hongarije nog een zekere mate van vrijheid en pluriformiteit. "Het gedrag van de Russen in Oostenrijk en Hongarije stelt ons minder teleur dan dat in Roemenië en Bulgarije", aldus verklaart men in september 1945 in Londen waar men dan ook de regering in Budapest erkent.
De krachten van rechts en centrumrechts zijn in Hongarije sterker dan elders in Oost-Europa en zelfs overheerst na de verkiezingen van november 1945 een 'spirit of wishful thinking'. Er zijn zelfs politici -niet alleen in Hongarije maar ook elders- die ervan uitgaan dat de ruwe manieren van de USSR, een nieuwkomer onder de Grote Mogendheden, nu eenmaal aan een andere traditie, en niet zozeer aan haar slechte wil zijn te wijten. Anderen zijn ervan overtuigd dat Hongarije toch anders is, niet Slavisch en niet orthodox, "onze communisten zijn anders", zeggen ze, "onze politieke en geografische situatie is anders". "Wij horen cultureel bij het westen en de Russen realiseren zich wel dat het systeem van het Oosten volledig vreemd is aan ons volk". Ze zullen toch wel kiezen voor vrije samenwerking met de meerderheid van het volk [de FKgP], liever dan een regering van een [communistische] minderheid op te leggen. [Kertész, 121]. Het streven naar politieke invloed van de Sovjet-Unie in dit gebied is na 1945 zelfs nooit een ècht vraagstuk geweest. "We hebben ons bloed voor Hongarije vergoten en we willen de greep op dat land niet verliezen", aldus verklaarde Puškin eens. [Kovrig, 185]. Van grote betekenis achten velen echter wèl het komende vredesverdrag en -vervolgens- het vertrek der Sovjettroepen.
Alle politieke partijen erkennen de Sovjet-Unie als dominerende macht en streven naar goede betrekkingen met de Sovjet-Unie, zijn ook op economisch, sociaal en cultureel gebied progressief te noemen, en zien een gemeenschappelijke taak om met enig optimisme en moed het beste ervan te maken in een wanhopige situatie. De MKP onderscheidt zich ook vaak door enthousiasme en energie bij de herstelwerkzaamheden! Ze stelt zich inderdaad anders -gematigder- op dan in 1919, en lijkt wat meer geduld te hebben dan destijds in de 133 dagen van de Hongaarse Radenrepubliek want in het algemeen is er in 1945/46 niet veel sprake van "communisme" in Hongarije: het "Leitmotiv" is de demokratie, met een intense patriottische boventoon. [Kertész, 150].
Men merkt in Hongarije, het enige land in Midden-Europa met een ervaring van communistisch bestuur [in 1919], dat ’de communisten toch anders zijn geworden’. Een linkse radikaal met jarenlange politieke ervaring [m.n. in 1918/19!] als Oszkár Jászi is er zelfs van overtuigd dat "de oude demagogie van de bolsjewistische revolutie compleet afwezig is". Communisme is "respectable and gentlemanly" geworden.... [Kertész, 150].
Dit geldt echter in beperkte mate, en berust op een oppervlakkige, kortzichtige en naïeve visie: zeer velen in het land merken dat de polarisatie toeneemt, en dat b.v. slechts de agressieve en hautaine houding van de communisten en hun meelopers daartoe steeds opnieuw aanleiding geeft. Met steeds weer nieuwe aktie, hatelijke propaganda, leuzen, demonstraties, heftige protesten, massa's vlaggen en felle toespraken probeert "links" het volk, de massa, te mobiliseren. Dat lukt slechts voor een deel, maar niet weinigen in het land hebben de overtuiging dat de communisten niet zullen rusten voor zij de macht in hun bezit hebben, ondanks het feit dat de MKP dat steeds furieus, heftig, in alle talen, ontkent! Allerlei berichten en geruchten worden afgedaan als absurd en vals, contrarevolutionaire propaganda.
Wel maken communisten steeds anderen verdacht als 'burgerlijke, reaktionaire fascisten', en ze vertrouwen blijkbaar alleen zichzelf en de Leider van de heroïsche Sovjet-Unie, maarschalk Stalin! Ze haten met name degenen die onafhankelijk en werkelijk demokratisch denken.
Ook beschouwen ze de grootste partij, die van de Onafhankelijke Kleine Grondbezitters, zonder meer als de partij van ‘de reaktionaire krachten’, die heult met de vijanden van het volk, de kerk, de kapitalisten, met degenen die terug willen naar vroeger, die tegen de landhervorming van maart j.l. zijn, die de bestaande, oude bezitsverhoudingen eigenlijk niet wil aantasten, die heult of zelfs samenzweert met de imperialistische westerse mogendheden en die de macht van de werkende klassen ontkent. De linkse partijen beschuldigen deze ‘rechtse’ partij er ook vaak van geen oog te hebben voor de ware vijanden van het volk, en daarmee ‘de fascistische organisaties’ te beschermen. Voortdurend bestaat er dus grote onenigheid over de noodzaak om één en ander ’te zuiveren van reaktionaire elementen’, van ‘vijanden van het volk’, etc. etc. Ook de regeringscoalitie moet, zegt men al gauw, worden gezuiverd van reaktionaire elementen….
Die ‘reaktie’ wil, zegt men dan, de ‘demokratische’ alliantie van boeren en arbeiders saboteren en wil dus eigenlijk geen echte demokratie…. De burgerij zou dan ook moeten erkennen dat de macht aan het werkende volk, aan de arbeiders en boeren behoort, en dat ze daarmee dus behoort samen te werken. Aangezien men de revolutionaire communistische partij beschouwt als de ware vertegenwoordiger van de belangen van het volk zou elke andere partij dus met de MKP moeten samenwerken en vormen van oppositie daartegen worden uiteraard al snel gezien als sabotage, ondermijning van de ‘volksmacht’.……..
Slechts insiders merken ook dat alle belangrijke beslissingen tenslotte uit Moskou komen en dat die beslissingen bovendien van de éne dag op de andere zonder een verklaring of reden kunnen veranderen. Ook allerlei personen die men eerst als het ware 'goedkeurt', en geschikt of acceptabel vindt, kunnen van de éne op de andere dag veranderen in 'burgerlijke, reactionaire fascisten' of 'verraders' die 'tegen de belangen van het volk werken', en die dus onmiddellijk van het toneel moeten verdwijnen. "Onvoldoende klassenbewustzijn" en contacten met het westen zijn al voldoende voor arrestatie, een verhoor en een zware straf. "Niemand kon voorzien wie uit de door communisten gevoerde trein zou worden gegooid, wanneer, hoe en waarom". [Kertész, 131]. Ondanks alle verhalen is de communistische politiek dus verre van lijnrecht, principieel, stabiel, constant en duidelijk.
Aktieve en kritische niet-communisten hebben intussen ook gemerkt dat de MKP zich aan akkoorden met andere partijen niet stoort en daarentegen wel altijd anderen aan hun woord houdt. De Hongaarse communisten gedragen zich dus alsof ze goed beseffen -en ook nog trots zijn op het feit- dat ze de Sovjet-Unie achter de hand hebben, en dus altijd kunnen dreigen met interventie en een ultimatum of met geweld. [Kertész, 151].
Anders dan de andere partijen zijn de Hongaarse communisten ook trots op Tito, de communistische Joegoslavische president en alleenheerser. Vele malen gaf Rákosi immers aan: "Tito is het voorbeeld voor ons,... wij Hongaren moeten proberen ook díe trap van demokratische ontwikkeling te bereiken, waarop Joegoslavië al staat". [Sulyok, 244]. Tito is de hoogste afgod van de Hongaarse communistische pers [idem, 272] en de betekenis hiervan is duidelijk: in Joegoslavië bezitten de communisten in elk geval vanaf het begin een machtsmonopolie, en alle oppositie is er uitgeschakeld!………..
Op velen in Hongarije maakt dit uiteraard een merkwaardige indruk: De terrorist Tito dreef onmiddellijk na de 'bevrijding' vanaf oktober 1944 tienduizenden Hongaren in de Bácska de dood in, of dreef hen op de vlucht en vele Hongaarse dorpen in dit gebied [Vojvodina] werden voor altijd van de aardbodem weggevaagd….. Hongarije, dat zich nu in een hopeloze positie bevindt en zich afhankelijk opstelt, moet nu zelfs toelaten dat in elke gemeente waar Zuid-Slaven wonen, tweetalige borden en opschriften worden geplaatst. Hongaarse vluchtelingen uit Tito’s Joego-slavië zijn in Hongarije echter niet welkom! Degene die toch vlucht loopt levensgevaar, wordt verdacht, uitgewezen, verdwijnt met een onbekend lot in Joegoslavië en wordt gearresteerd door Hongaarse politie: honderden gevallen ervan zijn bekend. [Sulyok, 337].
Ook niet vergeten mag worden dat ook de Westelijke geallieerde mogendheden vaak niet-communistische Hongaarse politici adviseerden om vooral binnen de coalitie te blijven samenwerken met de communisten. Gevolg van dit alles is al snel de opkomst van een grote groep "fellow travellers" in vele soorten, die -alleen om hun eigen bestaan te redden- zich gedwongen zien om mee te werken, en zich min of meer positief op te stellen en volgens de voormalige staatssecretaris van justitie Zoltán Pfeiffer is de FKgP daarmee verworden tot "dè salami-partij bij uitstek". [Sulyok, 141].
Mede doordat de communisten voortdurend deze partij ondermijnen en er stukken "afsnijden", wordt ze onzeker, radeloos, verdeeld, en één van haar leiders, de president Zoltán Tildy, staat weldra bekend als toegevend, slap, karakterloos, een vertrouweling van Rákosi, een verrader, die bezwijkt onder de terreur.... [Sulyok, 142-149].
Maar ook aan de andere kant, de rechtervleugel, organiseert men zich: De prominente anticommunistische en demokratische advokaat uit Pápa, Dezsö Sulyok ziet al in een vroeg stadium dat de communisten -zoals overal elders- de controle wensen over binnenlandse zaken, politie en veiligheid, de economie en financiën, en de grootste burgerlijke partij wensen op te delen. Als déze opgaven met sukses zijn bekroond... "wird Ungarn gleichgeschaltet, so glatt und schmerzlos wie dies bei den übrigen Völkern Osteuropas der Fall war". [Sulyok, 89].
Van zeer grote betekenis is ook dat de anti-communistische, "rechtse" oppositie in Hongarije aktief wordt gesteund door de nieuwe vorst-primaat der Rooms-Katholieke kerk, József Mindszenty, vanaf oktober 1945 de aartsbisschop van Esztergom, die in februari 1946 tot kardinaal wordt verheven..... Voor Mindszenty is de communistische taktiek overduidelijk: Op 1 januari 1946 veroordeelt hij in krachtige bewoordingen het terrorisme in het land en vergelijkt het optreden van de Sovjetbezetters met dat van de Mongoolse leider Dzjenghiz Khan in de 13e eeuw en met dat van de Turken in de 16e en 17e eeuw. Mindszenty veroordeelt ook de schending van de mensenrechten en de willekeur van de politie. De MKP is het hiermee uiteraard totaal niet eens. Zij is steeds weer bang voor "de reaktie" en gaat er heftig tegen tekeer. Na de verkiezingen is er zelfs sprake van een openlijke anticommunistische golf.
Openlijk protesteren b.v. sociaal-demokraten tegen de recruteringsmethoden zoals de communisten die in verband met het vakbondscongres in december 1945 toepassen: Via manipulatie en intimidatie krijgen zij dan een meerderheid in de machtige vakbonden. Dat is voor sociaal-demokraten het sein tot demonstraties in enkele provinciesteden, en na verloop van enige tijd pleiten gematigde sociaal-demokraten zoals Szeder en Anna Kéthly openlijk voor het verbreken van de banden met de MKP en voor samenwerking met de burgerlijke FKgP! [Kovrig, 187/188]…….. Zelfs communisten zijn nu soms bang, en de partij moet enkele afdelingen opheffen! [idem].
Ook de Boerenpartij maakt zich op het platteland na november 1945 los van de MKP en is veel positiever tegenover de FKgP: sámen wil men zich inzetten voor herziening van een enorm aantal gevallen, waarbij boeren door de landhervorming niets kregen, unfair zijn behandeld of onterecht zijn onteigend: het betreft "een ontelbaar groot aantal gevallen" [Kovrig, 189] maar hiermee roept men uiteraard felle kritiek van de communistische partij op.
De propaganda van de MKP houdt kortom het beste voor iedereen in!
Toch heeft de MKP in verschillende opzichten een voorsprong, en kan velen mobiliseren. De vakbonden, het leger en de politie, binnenlandse zaken en een deel van het bestuursapparaat staan onder sterke invloed van de communisten. De MKP roept ook b.v. leden van de landhervormingscomité's op, en organiseert een "spontane aktie" met massademonstraties van boeren vanaf jan./febr.1946 onder de leuze: "Földet vissza nem adunk" [We geven het land niet terug] en men suggereert dus dat reaktionaire krachten erop uit zijn om de landhervorming van maart 1945 terug te draaien. Delegaties van boeren kloppen nu zelfs vooral bij de MKP aan voor steun....
Het zelfbewuste optreden van kardinaal Mindszenty past ook in het kader van een godsdienstige opleving. Na de vele moeilijkheden op politiek en sociaal-economisch gebied zoeken duizenden mensen de kerk weer op: "Op dit ogenblik kijkt de mensheid vanuit de puinhopen op naar de rots van Petrus", aldus Mindszenty bij zijn installatie. De kerken zijn overvol, processies en kerkelijke demonstraties trekken vaak vele duizenden belangstellenden. Zeer velen voelen blijkbaar ook dat aan de dreiging van de opdringende bolsjewistische wereld- en mensbeschouwing paal en perk moet worden gesteld, en dat de kerk hierin duidelijk een heel andere richting biedt. Mindszenty is de verpersoonlijking van deze renaissance van het geloof. Duidelijk en onbevreesd, moedig en zuiver spreekt hij zich uit, en schrikt blijkbaar niet terug voor de consequenties ervan. Hij is het beeld van de "Strijdende Kerk", die zich wil verdedigen en de aanval opent op het duivelse bolsjewisme. [naar Sulyok, 245-247].
Bovendien acht hij zich op grond van 900 jaar oude rechten "de eerste hoogwaardigheidsbekleder van het land", precies zoals al zijn voorgangers. Al in 1945 vraagt hij collega's in het westen, in Amerika, om hulp aan het zwaar getroffen Hongaarse land via "onverdachte instellingen". Zoals zovele Hongaren vertrouwt hij allerlei zogenaamde hulp van Russische zijde niet: maar al te vaak is deze "hulp" immers afkomstig uit Hongarije zelf! De communisten kunnen hiertegen voorlopig niet veel anders bieden dan: "Wij zijn niet tegen het geloof en de kerk maar slechts tegen de uitwassen ervan". Intussen wordt Mindszenty steeds meer aangevallen, en men beschouwt hem duidelijk als een belangrijke en zeer principiële vijand! In de kerstdagen van 1945 bezoekt Mindszenty b.v. de r.-katholieke gelovigen in Csepel, een industriestad bij Budapest, en hij wordt er door tienduizenden arbeiders enthousiast begroet: het is een bittere pil voor de communisten die Csepel als hun eigen 'rode bolwerk' zien. [Mindszenty, 74].
Amerikaanse kerkelijke hulp van 750 ton goederen "die niet paste in het concept van het wereldbolsjewisme", en die is bestemd voor duizenden hongerende mensen in Budapest wordt zelfs in Wenen tegengehouden door tegenwerking van de communisten [Mindszenty, 59/60].
Steeds opnieuw strijdt men tegen de kerk en haar vertegenwoordigers, deelt speldenprikken uit, pest geestelijken, zorgt voor incidenten en arrestaties, organiseert 'spontane' demonstraties, maakt mensen verdacht, en laakt de kerkelijke invloed. Mindszenty zelf wordt b.v. heftig aangevallen nadat hij in februari 1946 bij de St. Stefanusbasiliek door een menigte is begroet, terwijl ook enkele provocateurs "Szálasi! Szálasi!" roepen. Prompt schreeuwt [een deel van] de pers dat de primaat met hulp van de pijlkruisers [fascisten] en onder de dekmantel van een "kerkelijke" bijeenkomst, een anti-republikeinse en anti-demokratische bijeenkomst heeft georganiseerd en in een 'spontane' demonstratie van arbeiders in Budapest eisen betaalde [communistische] agitatoren vervolgens o.a. "de strop voor Mindszenty!"
In het Hongarije van begin 1946 is het evenwel logisch dat Mindszenty er zonder meer van uitgaat dat het niet anders kan of de communistische politieke politie heeft haar handlangers tussen de menigte bij de basiliek gestuurd en dat het provocerende geschreeuw om Szálasi als voorwendsel voor arrestaties moest dienen. Vanaf dit moment wordt de r.k. vorst-primaat zonder ophouden in de pers en op massabijeenkomsten aangevallen. [Mindszenty, 80].
Toch kunnen gematigde en rechtse, niet-communistische politici enz. zich nog relatief vrij in het land bewegen. Deze rechtse groepen in Hongarije blijven ook hopen op westerse steun, en zelfs wordt er over Westerse interventie gespeculeerd. De westerse mogendheden, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, kunnen evenwel niet veel meer doen dan protesteren tegen vervalste verkiezingen, arrestaties en processen.
De samenwerking van de drie Geallieerden is bovendien nog niet ten einde; in november/december 1945 is men begonnen met de eerste processen tegen Hongaarse oorlogsmisdadigers voor de "Volksgerechtshoven" en dan hebben intussen Amerika en Engeland vele van dergelijke personen, die in 1944/45 met de Duitsers mee naar het westen waren gevlucht, opgepakt en teruggestuurd naar hun land….
Bij deze processen zijn verscheidene zaken opmerkelijk. Ten eerste worden de processen vrijwel in het openbaar gevoerd, zodat men de gang van zaken kan volgen. Ten tweede ligt het voor de hand dat sommige verdachten hun verdediging knap voeren, en aanvoeren dat ze handelden omdat ze echt geen beter alternatief zagen, of slechts in opdracht van het wettige gezag [Horthy] handelden, en ten derde is de al vele jaren bestaande Hongaarse ultrarechtse politieke beweging, zoals b.v. het grootste deel der regeringspartij, soms wel zéér duidelijk te onderscheiden geweest van oorlogsmisdaden, fascisme, nationaal-socialisme, etc. Van groot belang is ook dat admiraal Horthy zelf wel wordt opgeroepen om te getuigen in Neurenberg maar dat hij door niemand als „oorlogsmisdadiger” wordt beschouwd! Vooral de vroegere Amerikaanse ambassadeurs in Budapest in oorlogstijd kunnen hem, zoals te verwachten was, uitstekend vrijpleiten en zelfs Stalin heeft de voormalige Hongaarse regent nooit beschuldigd o.i.d.
Tot het moment van de Duitse bezetting op 19 maart 1944 hebben zeer velen in Hongarije, tot in de allerhoogste kring, allerminst het idee gehad dat ze op enigerlei wijze met de Duitsers collaboreerden [samenwerkten], integendeel: vanaf de hoogste leiding, Horthy zelf en een aantal van zijn premiers en ministers, probeerde men nu juist alles te doen om het vaderland [inclusief de Joden!] voor verdere ellende te sparen en uít Duitse handen te houden! De "collaboratie" met èn tegenwerking van de Duitsers is juist in Hongarije in vele verschillende vormen tot uitdrukking gekomen, en het is niet mogelijk één en ander zonder meer gelijk te stellen en te vergelijken. Volstrekt belachelijk zou het zijn om b.v. de houding van Horthy en die van Szálasi ten opzichte van nazi Duitsland min of meer op één lijn te stellen: dat doen zelfs de overwinnaars van 1945 in Hongarije niet eens! Horthy mag dan ook in Beieren blijven, en om zijn uitlevering vragen de Sovjets niet, zelfs de Hongaarse communisten dringen er niet op aan.... Ook de voormalige premier Miklós Kállay, van 1942 tot 1944 in funktie, is absoluut niet verdacht evenmin als een aantal prominente ministers van Horthy! Er is ook niemand die b.v. tegen generaal Lakatos, premier van augustus tot 15 oktober 1944, een gegronde klacht kan indienen!
Daarentegen komt de vroegere premier Bárdossy [1941/42] wel voor het volksgerecht maar hij weet zich ook knap te verdedigen, en maakt zelfs een vergelijking tussen de zeer zware Duitse druk waaronder hij zelf stond, en de huidige alles overheersende Sovjetdruk op Hongarije. De doodstraf die tegen hem wordt geëist, is voor hem en vele anderen een bittere teleurstelling [Nagy, III]. De vroegere premier Imrédy [1938/39] wordt al op 23 november ter dood veroordeeld. Van een geheel ander kaliber is de voormalige 'leider', de gedreven fantast Szálasi. Ook hij wordt - daar kan niemand ernstige, gegronde, bezwaren tegen inbrengen - ter dood veroordeeld.
Na ongeveer drie maanden veroordeelt het "Volksgerechtshof" tenslotte januari/maart 1946 o.a. de volgende personen als oorlogsmisdadigers ter dood: de ex-premiers Bárdossy, Imrédy en Sztójay, Szálasi, de voormalige ministers Lajos Reményi-Schneller, Jenő Szőllősi, Gábor Keményi en Károly Beregffy, de vml. leider der Volksbund Franz Basch, verder vml. onderministers zoals de beruchte László Baky, László Endre en Sándor Csia, L.Vajda, Károly Hubay, Andor Jaross, luit. Ferenczy, Gábor Vajna, J. Gera en L. Szász. Hierbij horen ook alle ministers van het Pijlkruiserregime van Szálasi. De vonnissen worden febr./maart 1946 meestal onmiddellijk voltrokken.
Vele honderden andere Hongaren worden tot lichtere gevangenisstraffen veroordeeld. Overigens worden dan intussen langzaam maar zeker allerlei personen die onder Horthy een overheidsfunktie bekleedden, óók verdacht gemaakt als fascisten, contrarevolutionairen, reaktionairen, enz., hoewel hen persoonlijk weinig of niets ernstigs kan worden verweten.
In totaal worden 2.000 personen door zgn. "Volksrechtbanken" tot 5 jaar of langer veroordeeld en er worden 189 doodvonnissen voltrokken. Tot 1948 worden 19.610 verdachten veroordeeld, w.o. 420 ter dood. Bijna 35.000 mensen worden tussen 1945 en '47 veroordeeld wegens politieke motieven. [Der Spiegel, 38, 1984].
Tijdens het proces tegen Szálasi herdenkt het Hongaarse parlement trouwens de menslievende akties van Raoul Wallenberg, die in 1944 in Budapest was gebleven en zijn leven op het spel had gezet om duizenden levens van Hongaarse Joden te redden.
In augustus 1946 wordt een straat in Budapest naar hem vernoemd. Reeds in november 1946 verschijnt in Budapest een boek over Wallenberg van Rudolph Philipp, dat is gebaseerd op verklaringen van overlevenden en van medewerkers. Niemand kan evenwel verklaren waarom Wallenberg na zijn eerste 'ontmoeting' met de Sovjet-bevrijders op 17 januari 1945 nooit meer is gezien. Van de Sovjets hoort men er nooit iets over! Toch betoont de Hongaarse regering bij monde van de premier eer aan de mensenredder, en men belooft al in 1946 plechtig dat "de Hongaren en hun regering er alles aan zullen doen om de herinnering aan Wallenberg levend te houden".
In het Szent István park in Budapest, waar in 1944 Joden door de Gestapo werden samengedreven voor hun deportatie, zal een monument komen van 6 meter hoogte, gemaakt door de bekende beeldhouwer Pál Pátzay, dat St. George die de draak verslaat, voorstelt. Een portret van Raoul Wallenberg en een gedicht voor hem sieren het beeld.
Echter: in april 1948 is het beeld ineens verdwenen: het is door Russische soldaten met paarden en takels weggesleept, aan de vooravond van een officiële ceremonie van de Wallenberg-vereniging...... Pas een aantal jaren later wordt het in een kelder in Budapest teruggevonden. Het beeld wordt dan herplaatst in Debrecen, verweg, en zonder inscriptie. [Derogy, 177/178].
Niet alleen Wallenbergs verdiensten worden door de Russen genegeerd, ook aan honderden Hongaarse Joden, die na de oorlog terug willen keren wordt dat onmogelijk gemaakt! In totaal worden 20 tot 30.000 Hongaarse Joden, leden der vml. "Arbeidsdienst" [Munkaszolgálat], door het Rode Leger gevangen genomen, n.b. als gewone krijgsgevangenen [slecht] behandeld. Ook een aantal Sovjetofficieren is n.l. antisemitisch, en kent geen verschil tussen Joden en Duitse en Hongaarse krijgsgevangenen...
Anderen daarentegen zijn zèlf Joden en zijn wél op de hoogte: zij laten Joodse leden der vml. "Arbeidsdienst" ontsnappen aan deportatie naar Siberië enz. [Braham, Labor Service, VIII, 79/80]. Weer anderen horen via contacten met Hongaarse [Joodse!] communisten in de Sovjet-Unie, zoals Mihály Farkas, Ernő Gerő, Zoltán Vas en Béla Illés over het bittere lot der Hongaarse Joden, en dankzij interventie van bovengenoemde Hongaarse communisten slaagt een klein deel der vml. Arbeidsdienst-leden aan de dood ergens ver weg, in Rusland, te ontsnappen.....
Vele 'gewone' [Joodse] krijgsgevangenen lijden echter na de 'bevrijding' opnieuw, nu onder de brutale houding van Russische bewakers, worden ondervoed en moeten nog jarenlang onder gruwelijke omstandigheden in Sovjetkampen verblijven, zoals ook duizenden andere Hongaarse krijgsgevangenen dat ondergaan. Pas nadat het vredesverdrag met Hongarije in februari 1947 van kracht is geworden, kunnen Hongaarse krijgsgevangenen naar hun land terugkeren. Een "Landelijk Commissie voor de Zorg voor Gedeporteerden" [Deportáltakat Gondozó Országos Bizottság], het DEGOB, neemt vanaf 1947 de zorg voor hen over. [Braham, Labor Service, 80/81]. Naar schatting verblijven er in 1945 200 tot 250.000 Hongaarse krijgsgevangenen in de Sovjet-Unie!
Men blijft echter vechten voor terugkeer en erkenning, en het blijkt weldra dat zeer velen in Hongarije vanaf 1942/43 hoegenaamd níets hebben geweten over het lot van de Joden vanaf 1944, de maatregelen der bezetters, de massale deportaties, de kampen en de getto's, en over het bestaan van en de omstandigheden in de hierboven genoemde "Munkaszolgálat", de Hongaarse Joodse Arbeidsdienst.... [idem, 82].
De Duitse plannen om vanaf de -geruisloze- bezetting van Hongarije in maart 1944 het dagelijkse leven van 'de gewone Hongaren' zoveel mogelijk ongestoord z'n gang te laten gaan, en vooral naar buiten de indruk te geven dat álles met instemming van de regent, admiraal Horthy, en dus volkomen legaal is gebeurd, en dat b.v. de Hongaarse soevereiniteit eigenlijk tot het voorjaar van 1945 niet eens is aangetast, zijn vrijwel volledig geslaagd!
Tot het laatste moment hebben velen in Hongarije de overtuiging, dat zelfs de misdadige, maar: "koninklijke" premiers Sztójay en Szálasi door Horthy zelf, persoonlijk, zijn aangewezen, en daarmee een wettig gezag hadden. Slechts een enkeling kon immers weten, wat er b.v. op de [volledig afgeschermde] Burcht van Buda zowel in maart als in oktober 1944 precies heeft plaatsgevonden....
Voor zeer velen in Hongarije is de 'revolutie', de complete omwenteling die in één jaar, van maart 1944 [de Duitse bezetting] tot maart 1945 [de Russische bezetting/bevrijding] heeft plaatsgevonden, dan ook totaal overrompelend geweest. Van enig schuldbesef, dat b.v. de Hongaarse autoriteiten honderdduizenden staatsburgers hebben gediscrimineerd en tenslotte 'legaal' hebben overgeleverd aan de bezetters met hun gruwelijke praktijken, is dan ook eigenlijk geen sprake………..
Honderdduizenden in Hongarije zijn door de gebeurtenissen vanaf maart 1944 volkomen overrompeld geweest, wisten van niets, en hebben daarna geen tijd om hierover echt na te denken. Enige voorlichting ontbrak totaal. Velen merken slechts: "de Russen plunderden Hongarije tien maal zo erg als de Duitsers". Hongarije werd op alle mogelijke manieren uitgeleverd en men maakt het volk wijs: dít zijn de bevrijders, de redders van het fascisme, terwijl er intussen sprake is van een totale rechtsonzekerheid, roof en plundering op grote schaal. "Het [schandalige, misdadige, beestachtige en gruwelijke] gedrag der Russen overtrof dat van de Duitsers namelijk vele malen". [Sulyok, 187]. Een dergelijke enorme politieke verwildering in Hongarije heeft overigens al eens, veel eerder, plaatsgevonden, na de al evenzeer overrompelende gebeurtenissen van 1918/1919.
Slechts een zeer klein aantal vooraanstaande katholieke intellektuelen en aristokraten beseft al in de oorlog dat het een schande is dat onder het rooms-katholieke uiterlijk van Hitler heidense, onchristelijke gedachten en methoden o.a. in Hongarije worden verspreid, en beseft bovendien dat na de val van Hitler, na het einde van de oorlog, onvermijdelijk een sterk linkse richting zal optreden. De kerk zal, aldus het Memorandum van deze intellektuelen, als ze in rechtse, nationalistische en antisemitische richting verder gaat, na de oorlog zwaar worden gecompromitteerd. [Joh. Weidlein, Der ungar. Antisemitismus in Dokumenten, 181-183].
Deze schrijver haalt hierbij ook een boek van de zeer bekende Hongaarse antifascistische historicus Gyula Szekfű uit 1947, "A Forradalom után" [Na de Revolutie] aan. Het antisemitisme in Hongarije is na 1945 evenwel niet dood, juist omdat veel communistische leiders Joden zijn. Deze Joodse communisten zinden op wraak, en met name door de politie en de politieke politie worden velen gemarteld en gedood. De antipathie tegen Joden is opnieuw aanwezig, en zelfs doen zich [zomer 1946] op kleine schaal enkele lokale pogroms voor.
Velen in Hongarije ervaren dan dat een goed opgeleide, zich om het Hongarendom niet bekommerende, vreemde, communistische, soort politici, die zelfs in noodgevallen bereid is tot uitroeiing van dit volk, in het land aan de macht is, en die politici behoren zonder uitzondering tot de Hongaars-Joodse nationale minderheid, die met geen enkele band van bloed of gevoel met het Magyaarse volk is verbonden. [Weidlein, Der ungarische Antisemitismus in Dokumenten, blz. 187, n.a.v. Dezső Sulyok's boek "Magyar Tragédia I"].
Als een heel andere vorm van afrekening met het verleden kan men ook het parlementaire debat over de staatsvorm eind 1945 en begin 1946 beschouwen. Sommigen in Hongarije wensen n.l. nog altijd het behoud van de monarchie, ofwel: het herstel van de Habsburgers op de troon. Hiervan kan echter -zo beseft men- evenmin als in 1920/21 sprake zijn. De internationale politieke situatie mag dan veranderd zijn, voor Hongarije is ze er niet beter op geworden, integendeel. Realistische Hongaarse politici, ook van de FKgP, vinden het vooral met het oog op de buurlanden en op de demokratische ontwikkeling níet verstandig om b.v. 33-jarige Otto von Habsburg naar Hongarije te roepen, hoewel deze in de oorlog goede betrekkingen heeft opgebouwd met de Amerikaanse president Roosevelt.
Het lijkt dus veel meer verstandig en realistisch om in Hongarije de republiek uit te roepen hoewel geen der partijen er ook maar één woord aan besteedde in de verkiezingscampagne. De beloofde volksstemming gaat echter niet door: Rákosi is ertegen, want hij beseft dat -alleen al omdat de communisten vóór een republiek zijn, de bevolking absoluut ertegen zal stemmen! [Der Spiegel, 38, 1984]. Bovendien hebben zeer velen in Hongarije aan een "republiek" nog altijd zeer slechte en buitengewoon bittere herinneringen: vanaf oktober 1918 tot in 1919 is Hongarije diep vernederd, en de [zogenaamde] overwinnaars hadden slechts diepe minachting voor de Hongaarse [volks!-, en later raden-] republiek....
Anderen, zoals de afgevaardigde en bekende advokaat Dezső Sulyok, en b.v. de r.k. aartsbisschop van Esztergom en prins-primaat, József Mindszenty, vinden een besluit over de staatsvorm voorbarig! Eérst zal het vredesverdrag moeten zijn geratificeerd, en de buitenlandse bezetting verdwenen en pas dán kan het Hongaarse volk in vrijheid -via een referendum- beslissen! Slechts acht parlementsleden van de rechtervleugel der FKgP zijn het met hen eens.
Dan stemt men maar met Tildy's voorstel in: na een stemming proklameert het nieuwe parlement tenslotte op 31 januari 1946 de "Hongaarse republiek" [magyar köztársaság]. Slechts één parlementslid [het ervaren parlementslid, de non Margit Schlachta [Kassa, sept. 1894 - Buffalo, USA, jan. 1974], een katholiek legitimiste, is tegen. Tegelijk met het uitroepen van de Hongaarse republiek worden ook algemene mensenrechten vastgesteld, evenals de "natuurlijke en onvervreemdbare vrijheid van meningsuiting, godsdienst, vergadering en vereniging, eigendom, persoonlijke veiligheid, werk, een waardig menselijk leven, vrije opvoeding, enz." [Kertész, 143]. Een president wordt voor 4 jaar door het parlement gekozen; Hongarije lijkt hiermee een demokratische rechtsstaat te zijn geworden. [idem, 144].
Nu komt uiteraard de kwestie van het presidentschap aan de orde maar sociaal-demokraten en radikalen hebben hun voorkeur voor graaf Mihály Károlyi [de pres. van 1918/19] wegens het bovenstaande maar snel laten varen. Voor Rákosi is Károlyi ook onaanvaardbaar want deze heeft "te lang in Engeland gewoond en is beïnvloed door het kapitalisme". Een deel van de FKgP is voor premier Zoltán Tildy [de meer linkse, pro-communistische, gematigde en voorzichtige vleugel], terwijl een ander deel voor de populaire advokaat Sulyok is, en weer anderen aan de parlementsvoorzitter Ferenc Nagy de voorkeur geven.
Met name Sulyok is tegen alle extremisten, gewelddaden, en vergelijkt de methoden van communisten zelfs met die van fascisten en nazi's, dus…. Vorošilov is tegen hem [Kovrig, 190]. De voorzitter van de Geallieerde Controle-Commissie spreekt zich dan ook uit voor Tildy, zodat de kwestie snel is opgelost.
Ds. Zoltán Tildy [1889-1961] wordt vervolgens met algemene stemmen tot president gekozen en met hem hebben de communisten geen moeilijkheden, hij is een zwakkeling, ijdel en klein van gestalte, met een minderwaardigheids-gevoel, èn hij staat onder invloed van z'n familie, die deels goede banden met de communistische partij heeft. Zijn vrouw Erzsébet, geb. Gyenis, is de dochter van een vml. communistische schooldirekteur tijdens de Radenrepubliek van 1919, ze is gierig, doet in zaken, en vindt zichzelf nu zeer belangrijk en Tildy zelf was ooit, tijdens het rode regime in 1919, als jonge dominee secretaris van de "Bond van Predikanten".
Maar Tildy paste zich altijd volledig aan: In de latere jaren '30 sprak hij b.v. als politicus der oppositionele FKgP openlijk zijn grote bewondering voor Horthy uit, en hij was een graag geziene gast van de regent, en zelfs [in 1943] een vertrouwensman van de regent. Op 20 augustus 1938 loofde hij Horthy nog en sprak zijn afkeer uit over de bolsjewieken, de Russen, die Aziatische horden, die ratten... maar dát is voltooid verleden tijd. [Sulyok, 58-60]......
Samen met haar schoonzoon Viktor Csornoky heeft Erzsébet Tildy-Gyenis lukratieve zakelijke betrekkingen met o.a. linkse politici zoals Zoltán Vas, Erdei en Szakasits. Berichten over nepotisme en zelfverrijking van Tildy c.s. doen dus de ronde.... De communist György Kállai kan later terecht beweren: "Tildy hebben we in de hand". [Der Spiegel 38, 1984].
'De grensbewaking vecht tegen spionnen van het imperialisme'
Inderdaad kan de nieuwe president gelden als een voorbeeld van profiteurs, opportunisten, die zich aan de nieuwe machthebbers aanpassen. Hij is dan ook zeer voorzichtig wanneer het om de Sovjet-Unie en de communistische partij gaat! Bovendien is Tildy van zichzelf overtuigd en voor hem staat het vast: "Het lot van ons land ligt voor eeuwig in handen der USSR en het socialisme is nu eenmaal de levensvorm van de toekomst. Daarom is een politiek gewenst die zo weinig mogelijk offers van Hongarije vraagt, en van Sovjet-zijde zo veel mogelijk voordeel voor Hongarije verschaft", aldus de gedachtegang van de nieuwe president [Sulyok, 61-63].
"Ík ben de enige die weet hoe je met hen [de Sovjets] moet omgaan, ík ken de gevaren die het land bedreigen, ík weet hoever ik kan gaan. Hongarije ligt nu eenmaal in de "Interessensphäre" der Sovjet-Unie en dat is een basisgegeven voor Tildy. Dat wil niet zeggen dat Tildy alom wordt gerespecteerd: zijn ambitie en zijn ijdelheid, en bovendien het gedrag van zijn vrouw, die zich spiegelt aan madame Horthy van weleer, maar die alle élégance, schoonheid en vorming mist, zorgen daarvoor. Er zijn zelfs Hongaarse hervormden, die vanwege Tildy rooms-katholiek worden, en er zijn velen die zich schamen voor deze voormalige calvinistische zielzorger. [Sulyok, 63]……..
|