< Terug

14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956

14.2 De zogenaamde  salamitaktiek, eind 1945 tot de zomer van 1947.

"Met de methoden, zoals die bij ons worden aangewend, kan men de liefde van  een volk niet winnen".
[Béla Kovács tegen de Sovjetgezant Puškin].

14.2.1 De aanvallen van links [ondanks de nederlaag] en de achtergronden
           van de ideologische strijd in Hongarije, november 1945 tot februari 1946.
 

Met de vrije en geheime verkiezingen van november 1945 neemt Hongarije voor het oog een uitzonderingspositie als een soort oase van politieke vrijheden in Oost-Europa in maar ondanks deze verkiezingen onder Sovjetbezetting doen er zich ook enorm veel politieke en econo­mische moei­lijkhe­den voor. De gewel­di­ge oorlogs­schade, de roof van nazi-Duitsland en daarna de uitbuiting en plunderingen door de 'bevrijders' hebben het land naar de rand van de af­grond gevoerd. Ook in 1946 teisteren moeilijkheden het land op grote schaal. De zwarte markt, de ruil­handel [goud en juwe­len, sieraden en goederen voor voedsel enz. enz.] vormt vol­gens premier Ferenc Nagy later, een trage­die voor veel mensen, terwijl dysenterie, honger, t.b.c. en geslachts­ziekten duizen­den mensen, met name in Budapest treffen.
De voedsel­situatie is ver­slechterd en de produk­tiviteit is sterk ge­daald: de nieuwe kleine landeige­naars krijgen na de landher­vorming van maart 1945 n.l. niet het noodzakelij­ke kapitaal. [Sundhaus­sen, 572]. Toch bestaat er wel een politieke consensus: Hongarije is een land van kleine boeren geworden, en alle vier partijen der rege­ring zijn het eens over noodzakelijke hervor­mingen. "Het quasi-feodale karakter der Hongaarse samenleving en het politieke en economische machtsmonopolie van de "Heren", de hoge en middenklasse der adel, hadden zó duidelijk misstanden opgeleverd, dat er na de verloren wereldoorlog maar weinig Hongaren waren, die de noodzaak van drastische hervormingen hadden bestreden". [Sundhaussen, 571/572].
Ondanks deze eensgezindheid blijft de communistische partij toch bij velen gewantrouwd, omdat men denkt dat ze is blijven vast­houden aan de typische ideologische doelstellingen van 1919 zoals de collectivi­sering der boeren­stand. Met name de Hongaarse boeren zijn niet communistisch vanwe­ge de bitte­re ervarin­gen van 1919.
Geen enkel wel­denkend mens kan er dan ook op rekenen dat de MKP naast zich nu wèl een zelf­standige klasse van boeren duldt! Een MKP die volkomen soli­dair is met Moskou is alleen al onge­loofwaar­dig, wan­neer ze aan [zelfstandige] boeren welvaart en onafhanke­lijkheid be­looft. In Rusland zijn "koe­lakken" immers bij honderdduizen­den zwaar vervolgd, en omgeko­men, terwille van de volledige en afgedwon­gen collectivi­se­ring, de sovchozen en kolcho­zen. Men kan wel aannemen dat het beleid van Moskou vroeg of laat in Buda­pest zal moeten worden inge­voerd, en níet omge­keerd.
Toch lijkt dit alles voorlo­pig [1945/46] nog mee te vallen, hoewel uit verschillende ontwikkelingen al gauw blijkt dat ’de leiding van het land zich slechts schijnbaar in handen van de regering bevindt. In werkelijkheid oefenen de communis­ten op alle terreinen de macht uit. Zij hebben nooit gebrek aan geld. De "nationale comités" vervullen gehoorzaam hun eisen en de rege­ring staat onder con­trole van de "Raad van partijlei­ders" en hierin heeft de communist Mátyás Rákosi steeds het laatste woord. Hij zet hierin door wat maarschalk Vorosilov en gezant Puškin hem hebben bevolen", aldus Imre Kovács. [Der Spiegel, 38, 1984].
Vaak komen ideeën der MKP echter ineens tevoorschijn. Een bekend voorbeeld hiervan is, dat de MKP -op commando van Vorošilov- in november '45 ná de verkiezingen, in plaats van het dagelijke overleg in het kabinet over econo­mi­sche zaken,  ineens de in­stel­ling wenst van een "Opper­ste Econo­mi­sche Raad" [Gazdas­ági Főtan­ács, GF] die over alle zaken van finan­ciën en economie grote be­voegdhe­den zal krijgen. Deze Raad vangt per 9 januari 1946 aan met haar werk­zaam­heden.
Ook lonen en prijzen, de verdeling van kre­dieten van rege­ringswe­ge, belastingen, handelsver­gun­ningen en grond­stof­fentoewij­zing moeten onder verantwoorde­lijkheid van deze Raad vallen. De bevoegdheden van de FKgP-ministers van financiën en econo­mie worden hiermee volledig uitgehold. "Achter de parlementai­re coulissen om wordt dus alles geregeld". [Sulyok, 89]. For­meel zijn in de Raad alle partijen ver­te­genwoordigd. Weliswaar zal premier Tildy voorzitter zijn, maar de commu­nist Zoltán Vas, de verslagen burgemeester van de hoofdstad, wordt secretaris-generaal, belast met uitvoering van de be­slui­ten. Deze Moskoviet wordt de economische diktator van Honga­rije en ook Ernő Gerő en de gematigde soc.-demokraat Antal Bán zijn leden ervan.

top

Zoltán Vas is echter wel gemoedelijk, en bezit als enige der MKP-leiders ook humor. [Sulyok, 171]. Hij "hield kapitalisti­sche trek­ken, hield van 't leven en van vrouwen van aristokra­ten. Vas is ook cynisch: "men moet het leven nemen zoals het is", aldus zijn stelregel. Het blijkt dat deze raad weldra een soort staat in de staat vormt en dat de communistische in­vloed op het economische leven enorm is. De "Gazdasági Főtaná­cs" krijgt haar bevelen prak­tisch van het Sovjetoppercommando en is alleen in naam de Hongaarse rege­ring [en níet aan het parlement!] verantwoordelijk. [Der Spiegel, 38, 1984].
In het economische leven voltrekken zich dus diepingrij­pende veranderingen. Zo spreekt een geheim partij-memorandum der MKP al over "de macht, die moet worden gebruikt om particu­liere onder­nemin­gen van kredie­ten van de staat afhanke­lijk te maken en te dwingen om aande­len aan de staat te geven". Op den duur zal nationali­satie volgen. Ook begint men plotseling na november 1945 met een inten­sieve campagne voor nationalisatie van de industrie op grote schaal [Gluc­kstein, 41], en in december 1945 moet ieder­een plotseling z'n geld inleve­ren omdat dat gestempeld zal worden. Voor elke 4 Pengő krijgt men echter één Pengő terug: het is een zeer onpopulaire maat­re­gel des te meer omdat de prijzen dezelfde blijven! Ook dient een "economisch aktie­programma" om al vast een begin te maken met de "strijd tegen het kapitaal". [Sund­haussen, 557]. Op 5 december 1945 stemt het parle­ment ermee in dat de kolenmijnen per 1 januari 1946 "onder leiding van de staat" komen. [idem, 580]. 
Dit is nog maar het begin. De voortdurende economische moei­lijkheden worden trouwens -door de communisten- steeds geweten aan "het asociale gedrag van particuliere ondernemers" want ’die privé-ondernemingen ruïne­ren de Hongaarse economie’, durven de communistische leiders zelfs te verkondigen. Nationalisatie is, zo zeggen ze, nodig om meer efficiency te bereiken.... Het spreekt vanzelf dat vele kleine bedrijven door deze gang van zaken het hoofd niet of nauwe­lijks boven water kunnen houden. Een financieel stabilisatieschema van Jenő Varga [een gezag­heb­bende Moskoviet, een econoom die al vele jaren in de USSR woonde] wordt in febr. 1946 aanvaarden hierdoor krijgt de staat een belangrijk aandeel in de economie. Voort­aan neemt de MKP het initiatief en de Sov­jet-Unie controleert steeds meer het Hongaarse economische leven. De handel met de USSR neemt dan ook sterk toe. In februari '46 worden ook de Hongaar­se ijzer- en staal­indus­trie en de machinefabrieken genationa­li­seerd.
Ook dit is echter voor de communisten nog lang niet voldoende: op 5 maart 1946 wordt een Executief Comité van de linkse partij­en, commu­nis­ten, sociaal-demokraten en Boeren­partij, gevormd. Deze partijen van het "Linkse Blok" [Baloldali Blokk], die weliswaar samen slechts 42 % der stemmen kregen, voelen zich samen met de vakbonden oppermachtig en wensen een nauwere samen­werking om te komen tot een socialistische poli­tiek: nationa­lisatie van alle grondstoffen en delfstoffen, de ener­gie­voor­zie­ning, de grote industriële bedrijven, en staats­con­trole over het bankwezen, voltooiing van de landher­vor­ming, bescher­ming van de al ver­deelde grond, strenge con­trolemaat­regelen tegen corruptie, zuivering van het bestuur en ontslag van alle "con­tra­revoluti­onaire en fascistische elemen­ten". De drie linkse partijen zullen samen opkomen voor "de eenheid der werkende klasse en de verdediging van haar belangen". Ze zijn zich er goed van bewust dat het land zónder de arbeiders­klasse niet kan worden geregeerd want  "er is geen twijfel mogelijk dat de georganiseerde arbeiders met nationale protesten hadden geantwoord, wanneer ze van de macht waren uitgesloten". [Balogh/Jakab, 34].
In feite heeft de FKgP hiertegenover geen enkel machts­middel ter beschik­king, en het Linkse Blok is duide­lijk tegen haar ge­richt. Hiermee is de meerderheids­partij geïso­leerd en zeer verzwakt, hoewel ze formeel een parlementaire meerderheid achter zich heeft. De zwakke coalitieregering blijkt dus al vanaf het begin aan handen en voeten gebonden en eerder is al vermeld dat de communisten de toon hierin aangeven.
Voortaan stelt het 'Linkse Blok' allerlei ultimata "in naam van het Hongaarse volk" en wie hiertègen is, is een fascist of een contrarevolutionair. Op deze manier wordt een revolu­tionai­re sfeer met voortdurende spanningen gecre­ëerd, met b.v. regelmatige "spontane" massade­monstra­ties "van de Hongaarse arbeidersklas­se". In het voorjaar van 1946 eist 'links' van de premier: geen ver­goe­dingen voor vml. grondeigenaars, nationalisatie van kolen­mij­nen, bauxiet, olie, zware industrie, energievoorzie­ning en con­trole van de staat over de banken. [Sundhaussen, 580]. Men heeft hierbij uiteraard de steun van de linkse pers, zoals het MKP-blad "Szabad Nép", dat schrijft: "We zullen niet aarzelen om de arbeidersmas­sa's tot redding van het land te mobiliseren als de eisen van links niet worden ingewilligd".
Ook de Russen, Puškin en Vorošilov, laten zich niet onbe­tuigd en dreigen: "Hongarije is de ver­plich­tingen van de wapenstil­stand en van Pots­dam niet op tijd nageko­men.... Hieruit kunnen ernsti­ge conse­quenties volgen: Sovjetgrondstoffen zullen niet meer naar Hongarije worden uitgevoerd en het Rode Leger zal opnieuw vorderingen stellen....." De premier is dus weer tot toegeven gedwon­gen. [idem, 580]. Op initiatief van de Communistische Partij stemt het parle­ment ook in met natio­nalisatie van alle mijnen en energie­cen­trales, de ijzer- en staalindustrie en de machinefabrie­ken. Hogere lonen voor arbeiders en mijnwerkers, zware belastingen voor de rijken en een "demokrati-sering" van het bestuur worden door het parlement eveneens aanvaard. Ondanks de eensgezindheid aan de oppervlakte blijven er dus grote spanningen bestaan, wanneer het op de praktische uitvoe­ring aankomt. "Op deze manier is bijna elke maatregel van de coalitieregering tegelijk een test voor de handhaving van de eensgezindheid". [Balogh/Jakab, 35]. Het Linkse Blok zal niet rusten voordat de bestaande eigendomsverhoudingen definitief en radikaal zijn omgekeerd.
Dat kan uiteraard betekenen dat vele duizenden ambtenaren -vanwege hun opvattingen- zullen moeten worden ontslagen en ook dat b.v. zelfstandige ondernemers [maar eigenlijk ook boeren met grondbezit!] ondanks alle belofen etc. geen enkele garantie voor hun bestaanszekerheid in de toekomst hebben!……..
Temidden van de zeer ernstige economische crisis, met honger, enorme tekorten aan levensmiddelen en energie, een grote werk­loosheid en een ongeken­de inflatie, met wilde sta­kingen van ontevre­den arbeiders [nov./dec. 1945] en met de hierboven vermelde bedreigingen, waagt vrijwel niemand het meer om te pleiten voor verster­king van de zelf­standige boe­renstand en van andere particulie­re onderne­mingen! Integen­deel: Zeer velen vinden dat het hele economi­sche leven juist onder effec­tieve controle van de staat moet komen! De slechte economische situatie wordt ook duidelijk in betalingen van loon in natura, om mensen althans een basisgarantie [voedsel] te geven.
In linkse kring is men ook verontwaardigd over de houding van rijkere boeren die de verplichte leveranties afwijzen.
Na boerenakties van jan./febr. 1946 volgt er weer een con­ces­sie van de FKgP: men laat op 23 februari 1946 Béla Kovács, de secretaris van de partij, als minister van landbouw vallen voor de veel meer linkse [en dus pro-communistische] István Dobi. Kovács wilde n.l. ten bate van voormalige eigenaars de landhervorming van maart 1945 laten herzien. [Balogh/Jakab, 39]. Maar hoewel de Kleine Grond­bezit­ters dit alles be­schouwen als manipulatie van commu­nisti­sche zijde, laten ze de zaak toch maar rusten.
Communisten ageren nu zelf ook op het platteland door middel van "dorpsbezoekers": brigades o.l.v. getrainde agitatoren geven op de dorpen politieke "voorlichting" [precies zoals in 1919!] en al eerder heeft men als pro-communis­tische concurrenten van de grote "Boe­renunie" van Ferenc Nagy een "Verbond van Landarbeiders en Kleine Grondbe­zit­ters" [Földmun­kások és Kisbirtosok Országos Szövetsége, FÉKOSZ] en een "Landelijk Verbond van Nieuwe Boeren en van degenen die land kre­gen" [Újgaz­dák és Földhözju­tta­totak Országos Szövetsége, UFOSZ] opge­richt op 31 maart 1946. [Kovrig, 189].

top

Toch moet zelfs de communistische ideoloog Révai toegeven dat de massa der boeren achter de FKgP staat, en dat "wij er niet in zijn geslaagd om de arme boeren tegen de koelakken op te zetten". [idem]. Dat is verbazingwekkend omdat juist de commu­nisten "opkomen" voor boeren die pas land hebben gekregen, en die via processen worden "bedreigd" door voormalige landhe­ren, die de wettigheid van veel gevallen van onteigening ontkennen: 'hun' FKgP wil de klachten van vml. eigenaars en hun belangen behartigen. Op het platteland woedt dus ook hier en daar een klassenstrijd. Pas in maart 1947 krijgen de communis­ten de controle over de producentencoöperatie, de vroegere "Hangya".
De communistische taktiek is voor sommigen al duide­lijk: de produk­tie wordt afgeremd, de ineenstor­ting van de parti­culiere landbouw is het doel van de MKP, en daarna kan men dan zeggen: "Zie je wel: privéb­ezit deugt niet; collectivisatie is nodig". Landbouwmachi­nes zijn er veel te weinig, oudere boeren worden kapot gemaakt, jongeren krijgen geen kapitaal, enz., de lonen blijven zeer laag, van het Westen mag het land geen hulp aannemen en krediet van banken krijgt men alleen tegen een enorme rente. Dat alles zorgt voor een trooste­loze situatie en in het vruchtbare en agrarische Hongarije is zelfs voor het eerst in 1946 de import van graan nodig!!
Boeren en vele anderen zijn lusteloos: overal doen zich tekorten voor, en o.a. door roof en plunde­ring van Sovjetmilitairen is een lage moraal ontstaan, maar dat alles is eenvoudig te danken aan een welover­wogen com­munistische taktiek! [Sulyok, 233/234]. In 1946 bedraagt de agrarische produktie nog maar 60 % van 1938, en de lonen zijn nog slechts 50 % van 1938. In dit jaar moet Honga­rije bovendien nog 2/3 van z'n produktie afstaan ten bate van herstel­betalingen en verplichte leveranties. Een slechte oogst zorgt dus ook in 1946 voor ellende. Een bedrag van $ 4 mln. van de UNRRA en een lening van de Ameri­kanen van $ 10 miljoen in februari 1946 kunnen niet veel helpen; dat krediet is overi­gens be­doeld om USA-militaire overschotten te kopen. [Max, 73, Kovrig, 197]. Het verzoek van minister Gordon tot een krediet om de handel met het westen op te voeren, wordt overigens afge­wezen. Waarschijnlijk gaat men er in het westen vanuit, dat [ook] Honga­rije econo­misch toch een sovjetkolonie wordt, gedomi­neerd door een communis­tische minderheid. De Sovjets hebben hier de macht, en vanuit het westen heeft men er alleen woor­den van sympathie voor over. [Kovrig, 197].  
Het meest bekende verschijnsel in het naoorlogse Hongarije is echter de hyperinflatie, die ongekend is in de geschiede­nis. Deze Hongaarse inflatie is veel groter en ernstiger dan waar ook elders in Europa en hierdoor worden de vroegere elite en parti­culiere bedrijven zwaar getroffen. De levens­standaard is enorm gedaald: de lonen bedragen in 1946 onge­veer 50 % van die van 1939 [Nagy, Struggle, hfdst. 58] en de agrari­sche prijzen zijn bovendien veel lager dan die voor industrië­le goederen.
Terwijl op 1 april 1945 1 $ nog 250 Pengő waard is, is op 1 jan. 1946 1 $ al 265.000 Pengő waard, in maart '46 is $ 1 één miljoen Pengő waard, begin mei '46: 220 mln P., en op 31 mei '46 moet men voor 1 $ n.b. 52 miljard miljoen Pengő beta­len! In het midden van juli 1946 is 1 $: 500.000 triljoen P., en aan het eind van die maand: 4,6 kwin­tiljoen Pengő. Het econo­mi­sche systeem raakt dus totaal ontwricht, de finan­ciën verkeren door de onvoorstelbare inflatie in een chaos. Één der oorzaken van dit verval is de uitgifte van eigen bezet­tings­geld door het Sovjetopperbevel ter waarde van miljarden Pengő! In nov. 1944 zijn hiervan al bijna 10,7 mrd. Pengő in omloop, in febr. 1946 zelfs: 5.638 mrd. Pengő. Pas door het terugge­ven van de Hongaarse goud­reserves door de USA aan Hongarije wordt een stabilisa­tie bereikt, en het land heeft dan weer de beschikking over het door de Duitsers en hun marionetten in 1944/45 naar Duits­land gevoer­de Hongaarse goud van de Nationa­le Bank: uit de USA-zone van Duitsland wordt het op 6 augustus 1946 naar Budapest o­vergebracht. In totaal laat de USA $ 32 mln. aan goud naar Hongarije terug­komen en hiermee wordt een grote dienst aan het land bewe­zen. ­[Kertész, 155].
Pas op 14 mei 1946 wordt er door de communisten een voorstel gedaan om ­aan de infla­tie een einde te maken. Een week erna besluit men om dit voorstel aan te nemen, en nieuw geld in te voeren per 1 augustus 1946: de Forint.
Voort­aan is 1 $ = 11,7 Ft, hoewel de FKgP een hogere koers voor­stelde. De basis voor een herstel is hiermee gelegd, maar de nieuwe munt wordt door de MKP ook gebruikt als "defi­nitieve aanval op het privé-kapi­taal". [Sundhaussen,
576]. Vanaf dit moment kan de economie zich enigszins herstel­len en het opti­misme herleeft in 1946 enigs­zins.
Voortaan waakt de rege­ring streng over de kredietverlening en over alle geldza­ken. Op 6 mei 1946 is ook de Hongaarse Nationale Bank onder staatscontro­le gekomen en in feite wordt de staatscontrole over de financiën steeds gro­ter, en de afhankelijkheid van de staat steeds sterker. Bewust en kunst­matig worden de prijzen -onder communistische partij­con­trole- laag gehouden, terwijl b.v. de FKgP meer aanpassing aan de wereld­marktprijzen wenst. Voor de MKP is het dan niet moeilijk om "de massa's te mobiliseren".
Belastingen worden sterk progressief, zodat bezitters van huizen en zaken sterk in vermogen en inkomsten kunnen worden aange­pakt. Hogere inkomens en particuliere ondernemers worden de dupe van deze bewuste linkse [communistische] poli­tiek en tenslotte heeft vrijwel iedereen schulden. [Sundhaus­sen, 578]. Er wordt in april 1946 ook een ver­drag inz. de levering door Hongarije van bauxiet en aluminium aan de USSR gesloten, en over de gemeng­de Sovjet-Hongaarse ondernemingen wordt één en ander gere­geld. Handelingen van hun Sovjetleiding vallen voortaan onder Hongaars recht, zo wordt bepaald. Hongarije krijgt zelfs in april 1946 verlichting inz. her­stel­beta­lingen: het land zal aan de Sovjet-Unie het bedrag in 8 jaar in plaats van in 6 jaar betalen want Hongarije kon zeer moeilijk aan de ver­plich­tingen voldoen. Het be­taalde het eerste jaar al minder dan oorspronkelijk was geregeld maar in het 2e jaar betaalde men veel meer om de schade in te lopen.
In juli 1946 sluit men met de USSR nog een ak­koord: voor 1946 moet $ 21,8 mln worden betaald, maar dan van 1949 t/m '53 per jaar $ 30 mln: dat betekent opnieuw enige verlich­ting voor Hongarije, en is gunstig voor de geld­hervorming o.l.v. de commu­nistische econoom Jenő Varg­a. [Sundhaus­sen, 562/563].
Ondanks enige verlichting is Hongarije evenwel er slecht aan toe. Op 23 juli 1946 wordt een nota van de Amerikaanse ambas­sadeur in Moskou aan de USSR overhandigd: men is zeer bezorgd over de Sovjetuitbui­ting van Hongarije en de zeer benarde soci­aal-economische situatie! Nooit had men voorzien dat Hongarije's pro­duktie­capaciteit en het nationaal inkomen in enkele maan­den na het bestand tot de helft of minder zou dalen, en dat [dus] de her­stelbetalin­gen 24 % van het nat. ink. zouden bedra­gen, en evenmin dat het land daaren­boven ook nog grote hoeveelhe­den goederen en diensten moest leveren. De US-nota is vinnig: "de helft van de Hongaarse industriële produk­tie is bestemd voor eisen van Rusland, in sommi­ge indus­trieën, b.v. kolen, ijzer en machines zelfs 80 tot 90 %. Volgens de Amerikanen heeft het Sovjetleger heeft tot juni 1946 uit Hongarije 4 mln. ton tarwe, rogge, haver, maïs meegenomen, terwijl de graanproduktie vóór W.O. II 7 mln. ton be­droeg……..
Van de beschik­bare levensmidde­len der burgerbevolking hebben de Sovjets in de 2e helft van 1945 alle vlees, 1/6 van de tarwe en rogge, 1/4 van de peul­vruchten, 3/4 van het spek, 1/10 van plant­aar­dige oliën en 1/5 van de melk [-produktie] meegeno­men en die vorderingen gingen door tot april 1946, aldus de US-nota. Het gevolg is, dat in Hongarije voed­selgebrek heerst: slec­hts 850 calori­eën p.p.p.d. zijn hier beschik­baar, d.w.z. minder dan Oos­tenrijk en Duits­land! Een enorm aantal kinderen, vooral babies is gestor­ven. De nota stelt dus dat de Hon­gaarse bevol­king van haar be­staans­mid­de­len is be­roofd. [Kert­ész, 159, Gluck­stein, 60, 61].
Bovendien beschouwt de Sovjet-Unie alle voormalig Duits eigendom als haar eigen, en ook alles wat tijdens de bezet­ting [vanaf maart '44] door de Duitsers in Hongarije in beslag was geno­men: dit is een schen­ding van het internationale recht, maar de USSR verwerpt alle beschuldigingen. [Kertés­z, 161]. Moskou gaat z'n eigen gang: Evenals de buurlanden wordt ook Hongarije in 1945/46 econo­misch al nauw bij Oost-Europa be­trok­ken: 75 % der handel vindt plaats met de Sovjet-Unie, Tsjechoslo­wakije, Polen, Roemenië en Joegoslavië: het latere Oostb­lok. [Sund­haus­sen, 568]………
Er is dus wel degelijk al in een vroeg stadium sprake van een revolutie in Hongarije en de eigenlijke leider, de communistische partijleider Rákosi heeft al jarenlang ervaring met de Sovjets en heeft hun volledige vertrouwen. Hij is bovendien Sovjetburger en spreekt vloeiend Russisch. Rákosi heeft ook een direkte tele­foonlijn met Moskou [Hugh Seton-Watson, Nationa­lism and Commu­nism, 105] en hij is ook wel trots dat hij met z'n trai­ning in Moskou groot voor­deel heeft boven de niet-commu­nisti­sche leiders, aldus ver­klaarde hij eens tegen de USA-ambassa­deur Schoen­feld. [Kert­ész, 152]. "Rákosi laat de anderen dansen zoals híj dat wil", aldus Dezső Sulyok [blz. 76]. Er is in Hongarije na 1945 dan ook geen sprake van demokrati­sering, maar van sovjetisering!
Toch is Rákosi, hoewel het lot van Hongarije niet in het parlement wordt bepaald, over de uitslag van de verkiezingen wel verbit­terd want "de meerderheid der nieuwe kleine grondbe­zitters in Transdanu­bië stemde niet op de MKP, terwijl wij geloof­den dat de meer­der­heid onze zijde zou kiezen omdat wij hen aan land hiel­pen.... De verkiezingen leerden ons een les: we konden de nieuwe landbouwers in Transdanubië níet duidelijk maken dat ze primair ónze partij dankbaar moesten zijn voor hun land, en dat ze 't alleen konden houden als ze óns steun­den", aldus de Hongaarse communistische leider.
Hij ziet dus ook wel dat de FKgP, die -volgens hem- is gesteund door de stede­lijke kleine bour­geoisie en bijna zonder uitzondering door de massa's fascis­ten en kapitalisten, grote landeigenaren en reactionai­ren, n.b. zelfs in Budapest 50 % der stem­men" krijgt, [Kerté­sz, noot 221/222] en de na-oorlogse 'revolu­tie' in Hongarije komt dus niet spon­taan, vanuit de basis, maar wordt vanaf de top aan het volk opgedrongen, door Moskou en de 'Moskovieten', de agenten van het Kremlin! [Sulyok, 95].

Één weg, de sociaal-demokratische partij!

top

Het feit dat de meerderheid der bevolking niet achter de communisten staat doet er evenwel niet zoveel toe. De Hongaar­se commu­nisten zijn zich immers ervan bewust dat het alom aanwezige Sovjetleger achter hen staat. Bovendien hebben zij de politie in handen, en oefenen een zeer sterke invloed uit in de nationale co­mité's [de voorlopige gemeenteraden], de vak­bonden en de bedrijfsraden met hun enorme invloed in de be­drijven. Ook de 'volksrechtbanken' [népítéletek] staan sterk onder linkse politieke invloed.
Evenals Stalin zelf is ook Rákosi behept met een enor­me, ziekelijke ach­terdocht, en is verblind door [de eigen opvattingen over!] de marxistisch-leninistische ideologie en hij ziet een compromis, tole­rantie en inschikke­lijkheid uitslui­tend als zwakte. Alleen via keiharde inti­midatie en eventueel elimina­tie kan de macht worden ge­hand­haafd.
Sommigen, zoals Vilmos Bőhm, beweren zelfs dat Sviridov en Puškin eigenlijk deden wat Rákosi wilde en ook volgens Hugh Seton-Watson [Nationalism and Communism, 108] is dat zeker niet on­denk­baar.
De Hongaarse communistische partij [MKP] weet dus haar invloed te houden of zelfs uit te breiden en van een klein aantal lei­ders, zoals Rákosi, Rajk, Farkas en Gerő, hoort men steeds opnieuw de namen noe­men. Steeds meer worden ambtenaren volgens hun linkse politieke achtergrond benoemd en een goed geïndok­tri­neer­de marxistische elite komt voor steeds meer bestuurs­funkties en sleutelposities in aan­merking.
Voor Dezső Sulyok, één der weinige Hongaarse politici die nog lange tijd zijn mond durft open te doen, is het zelfs duide­lijk dat Hongarije tot een filiaal van Moskou is geworden, waar de Moskovieten de stadhouderij voeren, samen met enkele anderen. Tegenover deze Russische ambtenaren was de Hongaarse regering slechts een façade, aanwezig om de echte feiten te verdoezelen. De bajonetten van het Rode Leger staan erachter………..
"Niets bond deze mannen aan Hongarije. Zij beschouwden dat allang niet meer als hun vaderland. Hun positie vatten ze zó op alsof ze in één of andere Sovjetkolonie voor de belangen van het [Sovjet-] moederland op moesten komen. Hun héél bij­zondere opgave bestond erin om te camoufleren. Niemand moest merken dat ze eigenlijk ten voordele van die andere, vreemde staat ­werkten. Daarom moest de Hongaarse onafhankelijkheid vaak en indrukwekkend worden benadrukt". [Sulyok, 172].
Enkele jaren later geeft Rákosi -de stadhouder van Stalin in Hongarije- zelf toe: "de vrije verkie­zingen van 1945 waren een vergis­sing, maar gelukkig was de Sovjetinterventie voor het ver­sterken van de partij van doorslagge­vende betekenis". [Der Spiegel, 38, 1984]. Rákosi geeft later, in maart 1952 ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag in "Társadalmi Szemle" [Maat­schappelijke Revue] ook toe: "De onvergan­kelijke verdiensten en de steun van de Sovjet-Unie deden de balans doorslaan, en hielpen om de Hongaarse Volksdemokratie te vestigen"... en "de aanwezig­heid van het Sovjetleger in Hongarije sloot elke poging tot gewa­pend verzet uit, en be­schermde het land tegen imperialistische interventie…….. De aanwezig­heid van Sovjetstrijdkrach­ten in Hongarije betekende een sukses­volle voor­waarde voor de commu­nistische overwinning. Zij hebben de contrarevolutie, binnen­lands en buitenlands, ver­hinderd". [Schöpflin, H. Seton-Wat­son, 109, Kert­ész, 152. Problems of Communism, no. 4, april 1952­]. Zelfs Rákosi ontkent deze volkomen afhankelijke positie van Hongarije en van het regime dus allerminst!
Hij geeft kort daarvoor, 29 februari 1952 ook toe dat “onze partij de verkiezingsresultaten gebruikte om haar positie verder te versterken. De partij vroeg de posten van vice-premier en minister van binnenlandse zaken en kreeg die na enig  uitstel [zie hieronder]. Dit gaf nieuwe moed bij degenen die waren ontmoedigd door het sukses van de Kleine Grondbezitters. Om onze invloed in de regering te versterken schiepen we een Opperste Economische Raad [zie hierboven] waardoor we geleidelijk de sleutelposities in het economische leven beïnvloedden. Dus onze partij breidde als resultaat van de verkiezingen haar invloed uit in wat toen de belangrijkste terreinen van de regeringsmacht waren”. [Problems of Communism, no. 4, april 1952].
Rákosi geeft dus achteraf wel toe dat zijn partij zeer doelbewust heeft gewerkt naar het machtsmonopolie en daarbij andere partijen heeft willen uitschakelen en  hij is zich er ook van bewust dat de Hongaarse communisten hun macht danken aan ‘het heroïsche leger der Sovjet-Unie’, dat de weg naar ‘een demokratische ontwikkeling opende, gewapende pogingen van Hongaarse reaktionairen [om de macht te gijpen] en een imperialistische interventie en diplomatieke interventie van de westerse mogendheden onmogelijk maakte’. Zonder de hulp van de Sovjet-Unie was Hongarije m.a.w. nooit een ‘volksdsdemokratie’ geworden, aldus de Hongaarse partijleider. [idem].
Ook József Révai, de invloedrijke ideoloog en volgens Sulyok [blz. 170] een sata­nisch, onrus­tig, soms woe­dend, gruwe­lijk en fanatiek man, geeft iets derge­lijks toe in "Társadalmi Szemle" van mrt/apr. 1949:"We waren een minderheid in het parle­ment en in de regering, maar tege­lij­kertijd verte­gen­woordigden wij de lei­dende kracht. We hadden de beslissende controle over de politiemacht. Onze kracht, de kracht van onze partij en de Arbeidersklasse, werd vermenigvuldigd door 't feit dat de Sovjet-Unie en het Sovjetleger er altijd waren om ons te ondersteunen met hun hulp". [Kertész, 151].
Kortom: de belangrijke politieke ontwikkelin­gen in Hongarije van na 1944/45 zijn te danken aan externe, en níet aan interne krachten! [idem, 152]. Zelfs de meest prominente communisti­sche leiders van Hongarije geven dat toe..... Juist in een land als Hongarije wordt duidelijk dat de aanwe­zigheid van de enorme Sovjetrussische militaire en imperiale macht van beslissende beteke­nis is geweest voor de vestiging van het communistische macht­smonopolie en dat de ‘kleine Stalin’ van Hongarije zich daarvan zelfs wel bewust is!
Het is dus vrij gemakkelijk om te bewijzen dat Rákosi zelf toegeeft dat Hongarije inderdaad een satelliet van de Sovjet-Unie is geworden en [maar] dat hij dat ook van geweldige, positieve betekenis vindt. Als men hier nog aan toevoegt dat hij enkele malen openlijk verkondigde dat de meerderheid van het Hongaarse volk fascistisch is, kan men slechts concluderen dat zijn politieke vijanden terecht beweerden dat Rákosi eenvoudigweg als Russisch satraap dit land als een soort sovjetkolonie in de greep wilde houden en dat dit regime een volslagen kunstmatig, elders gefabriceerd, onnationaal karakter heeft!……..  
Voor alle niet-commu­nisten dus redenen te over om de Hongaarse communistische minder­heid te beschouwen als slaafse dienaren, lakeien van het Kremlin, dat het land exploiteert, uitbuit, ongelooflijk zware economische lasten oplegt en permanent onder een enorme druk zet. De bevolking merkt hiervan vooral dat de communistische propaganda alom in de straten en langs de wegen aanwezig is. De Communistische Partij lijkt bijvoorbeeld dè partij, die de wederop­bouw, [újjáépítés] ter hand heeft genomen, althans zonder meer altijd vooraan staat, het initiatief neemt, de avant-garde van het werkende volk vormt…..
Alom is dat ook zeer goed te zien aan het enorme aantal straatnaamborden dat wordt gewijzigd. Tot in de kleinste dorpen vind men een Vörös Hadsereg utca [Rode Legerstraat], een Lenin tér [Lenin-plein], een fabriek met de naam Vörös Csillag [Rode Ster], een monument voor de heroïsche sovjetstrijdkrachten die dit land voor eeuwig van het fascisme hebben bevrijd, een Dimitrov-, Malinovski- of een Tolbuchin- weg, plein of straat, etc. etc.  Marx, Engels, Lenin en Stalin worden uiteraard nooit vergeten terwijl ook Hongaarse communistische leiders van de Radenrepubliek [maart tot juli 1919], zoals Béla Kun [op last van Stalin in 1939 geëxecuteerd!] en Tibor Szamuely, en ook voorlopers van de ‘progressieve’ opvattingen zoals György Dózsa, Leó Frankel, Mihály Táncsics, Sándor Petőfi, Endre Ady, enz. talloze malen worden vernoemd.
De hele geschiedenis wordt op den duur in marxistisch-leninistische stijl herschreven en talloze musea krijgen een totaal ander accent: de Arbeidersklasse is voortaan de bevrijdende kracht. Voortaan wordt alle aandacht gericht op de revolutionaire, linkse traditie en de arbeidersbeweging. Al onmiddellijk na de ‘bevrijding’ wierp men beelden omvèr die symbolisch waren voor de feodale heerschappij, zoals dat van Werbőczy, graaf Andrássy, keizer en koning Franz Joseph [Ferenc József], etc. etc. en ook namen uit de tijd van Horthy zijn nu uit den boze. De Sovjet-Hongaarse Vriendschap, de Vrijheid en Vrede komen in de plaats van de eeuwenoude namen der beroemde feodale adellijke geslachten en hun wapenschilden worden vol ijver door de arbeidende klasse weggehaald van b.v. de poorten van kastelen. Die feodale tijd is definitief voorbij en -alle voorrechten van- de adel [en daarmee de erkenning van de namen] wordt in Hongarije met de uitroeping van de Republiek per 31 janari 1946 afgeschaft.
Ook worden b.v. in Budapest al vanaf 1945 kolossale monumenten op prominente plekken in de stad, b.v. het Vrijheidsplein, het Gellért tér en bovenop de Gellért-berg, opgericht met o.a. het doel om de bevolking voor altijd duidelijk te maken aan wie ze haar welzijn [!?] heeft te danken. 
Men doet ook zonder meer altijd alsof de MKP nummer één is: dat de feiten [b.v. de jongste par­le­mentsverkie­zingen] een heel andere taal spreken, is van geen enkel be­lang. De Hongaarse bevol­king, die in deze jaren nog voor de helft uit boeren bestaat, is slechts het materiaal waaraan de mar­xistisch-leninisti­sche opvattingen moeten worden verkondigd.

top

De fundamentele houding der communisten tegenover andere partijen is om hen als vijanden te behandelen [Seton-Watson, National. and Commun., 107], en de Russische "bevrijders", de buiten­landse bezetters, daarentegen als hun beste vrienden en onontbeerlijke helpers te beschouwen. De Russen hebben een zeer sterke econo­mische invloed in Hongarije, en zijn al eigenaar van een aantal "gemengde" bedrijven. Zij hebben in dit land praktisch de vrije hand. Vanaf het eerste moment voert men hier al propaganda en agita­tie voor nationalisatie der industrie. [Sundhaussen, 579]. Gematigde en demokrati­sche elementen zijn er al uitge­gooid: Met hun 'recht­se afwij­kingen' behoren zulke mensen tot de zgn. "verraders van de arbei­dersklasse". Toch zijn de FKgP en andere niet-communistische partijen niet tegen natio­nalisatie der mijnen en zware industrie.
De MKP lijkt echter precies te weten wie haar vijanden zijn. "Wij communisten verstaan onder demokratie de beslissende invloed van arbeiders, boeren en de progressieve intellektue­len op de regering en het bestuur van het land", aldus Rákosi in een lezing voor de Politieke Academie van de MKP op 19 januari 1946. De reaktionaire vijand bestaat volgens hem uit een veerkrachtige maatschappelijke laag, die gewend is aan een eeuw van bevoogding, die op zichzelf vertrouwt, en toege­wijd is aan tradi­ties die demokratie verwerpen. [Kovrig, 184].
"De MKP wil -daarentegen- demokratie en onafhankelijkheid, en wil Hongarije niet tot Sovjetsatelliet maken", aldus Rákosi, de leider van Moskou's vijfde colonne in Hongarije. Naar buiten lijkt hij zelfvoldaan, zelfverzekerd en trots, hij denkt dat hij populair is, maar eigenlijk is hij wantrou­wend, onzeker, nerveus. Hij lijkt te beseffen hoezeer hij wordt gehaat als de kleine tiran, “de kleine Stalin” [zoals hijzelf zei], de alleenheerser, maar tegelijk ook de meest onderdanige en gehoorzame leerling van de grote Stalin. Een openbaar debat met tegenstanders gaat hij niet aan, in het parlement zwijgt hij meestal. In een persoonlijk gesprek daarentegen zet hij je onder druk, ratelt als een spraakwater­val, bedreigt je, isoleert je, is agressief.
Hij spreekt alleen, wil van de ander slechts dat hij luis­tert, duldt geen tegenspraak, geen onderbre­king en geen kri­tiek. Voor de be­krompen dictator Rákosi is de eenvoudige waar­heid steeds opnieuw: "Bedenk je maar snel, wil jij samen met ons of tègen ons vechten? Als je tègen ons bent ben je tegen de demokratie. Een tegenstander van demokratie is een vijand van het volk!" [S­ulyok, 80]. Hij blijkt alleen dogmatisch vanuit de eigen ideologie te kunnen redeneren.
Het spreekt dus vanzelf dat degene die in een land als Hongarije in deze jaren nog de opvatting heeft dat juist de begrippen demokratie, onafhankelijkheid, bevrijding en satelliet [!] bèst wel eens iets anders zouden kunnen betekenen dat wat de dogmatische communistische leiders verkondigen, het bijzonder moeilijk zal krijgen, mits hij uiteraard de woorden van een Rákosi serieus neemt! Je zou b.v. kunnen beweren dat een land dat nog steeds, óók na vele jaren, bewaakt [bezet] wordt door een enorme troepenmacht die kwam om het land te bevrijden, niet echt onafhankelijk is, maar dergelijke kritische opmerkingen mogen -uiteraard- niet worden gemaakt………. Naar de opvatting van Rákosi en de zijnen mag Hongarije zelfs blij zijn voor eeuwig bij het sovjetkamp te behoren en niet bij die kapitalistische vijanden!
Met tegenstanders lijkt ook Rákosi persoonlijk wel te weten wat hij moet doen. Hij is voorstander van de doodstraf, want: "de demokratie zal deste sterker zijn naarmate meer reactionairen op grond van de wet de strop om de hals krijgen"..... en "mijn poli­tieke tegenstander kan ik alleen dán als "opgelost" be­schou­wen als hij niet meer leeft. Ik werd ten tijde van Horthy tot totaal 23 jaar veroordeeld, en kijk eens: hier ben ik! ... De Horthy's zouden destijds vanuit hun standpunt juist hebben gehandeld als ze me hadden opgehangen", aldus Rákosi.
Hierbij moet men bedenken dat de nieuwe heersers in het land een ongekende weelde en overvloed ten toon spreiden; het ontbreekt de leiders der "arbeidersklasse" blijkbaar aan niets, terwijl de gewone arbeiders n.b. armoede en honger lijden. Enorme paleizen en grote gebouwen, luxe hotels en auto's, gesto­len en in beslag genomen goederen, zoals kleding en meubels zijn in kringen van de nieuwe rijken, de nouveaux riches, niets bijzonders.
Eerder is al de schandalige en niets ont­ziende manier van optreden van de Russen, de "bevrijders", beschre­ven: plunde­ring op grote schaal en een zeer rauwe en brede opvatting over "oorlogsbuit" kenmerken dat optreden.
Gewichtige partijsecretarissen met aktentassen lopen nu overal rond, maar velen weten wel dat het niet zelden onbekwa­me en verwaande, gebor­neerde maar machtige partijmanne­tjes zijn [naar Sulyok, 103]. Niet de bekwaamheid maar de politie­ke betrouwbaarheid geldt als nummer één. Ondanks de fraaie leuzen is bij velen in het land wel be­kend dat met name vml. pijlkruisers en criminelen zich nu ineens als 'communist' voordoen, ofwel als vanzelf met de heersen­de wind meegaan. Het zijn de gewetenlozen, de 'Hem­mungslosen' zonder enige moraal of overtuiging. Zij kennen geen enkel gebod, maar slechts de taktiek van: hoe pas ik me aan.
Ze hebben immers alom gezien hoe in het Hongarije van na de 'bev­rij­ding' straffeloos een enorme hoeveelheid terreurdaden tegen alles en iedereen kon worden ge­pleegd. Uit deze mensen, die tot alles bereid zijn en veelal geweten­loos te werk gaan, kan men in de zomer van 1946 met behulp van enige indok­trina­tie o.a. een Ordedienst ["Ren­dező gárda"] van 25.000 man samen­stellen. [Kovrig, 186].
Allerlei voorstellen tot uitsluiting van het kiesrecht van notoire 'fascisten', nazi's enz. [1945/46] worden dan ook juist door communisten verworpen: het is bekend dat juist fascisten en nazi's van vroeger zich in een nieuwe communistische jas hebben gehuld... Alle voormalige leden der nazi- en fascistische partijen samen betekent al de helft van het aantal MKP-stemmers!! Hon­derden voormalige nazi's en fascisten noemen zich nu "commu­nist". De linkse partijen houden hun mond dus wel. [Na­gy, hfdst. 82]. Er is overigens zeer veel moed voor nodig om in Hongarije in het openbaar te wijzen op de vele overeenkomsten tussen meelo­pers van de Duitse nazi's tot 1945 en meelopers, collabora­teurs, van de Russi­sche bolsje­wieken! Iemand als Sulyok wijst al in een vroeg stadium hierop!
"Die Sowjets werden ihren Weesenmayer [stadhouder] und Win­kelmann [bevelhebber] bestel­len, genau so wie es die Nazis gemacht haben"....... Communis­ten blazen nu dezelfde mars als hun fascistische en nazi-voorgangers.
Elke bezetting levert, aldus Sulyok, de vlucht van nette mensen, karakter­volle en keurige lui, op, en geeft een kans aan het schuim, de lichtzinnigen, met een zwakke moraal, die hun eer en gewe­ten opofferen, de lakeien... Hij ziet in meelopers van de nazi's dan ook dezelfde "ontspo­ring van onze geschiedenis" als in meelopers van de Russen. [Sulyok, 449/450]. Zeer velen geven toe, werken voor de Sovje­ts, als de onbe­kende Quislings: "men koos uit eigenbelang de winnende partij, 't zijn de opportunisten, de salonrevolu­tio­nairen, met hun gedege­nereerde en luxe leventje, ze pas­sen zich aan, omdat ze wéten wat er anders ge­beur­t!" [Idem, 187].
Zonder veel ontwikkeling en opleiding zijn eveneens vele leden der "Állam Védelmi Osztály" [ÁVO], de beruchte en zogenaamde ‘demokratische’ geheime poli­tie die onmiddellijk na de ‘bevrijding’ wordt opgezet o.l.v. de vroegere kleermaker Gábor Péter. Deze beruchte poli­tie zit n.b. in hetzelfde gebouw als destijds tot 1944/45 de leiding van de criminele Hongaarse fascistische pijlkrui­sers van Szálasi: Andrássy út no. 60.....
De vele willekeurige arrestaties, mishandelingen, martelin­gen en het sadisme van de gewapende en nu ineens carrièremakende leden is bij velen al bekend en naast Gábor Péter behoort Gyula Décsi tot de meest beruchte leiders der ÁVO. Bij Péter heerst altijd een onheilspellende en geheimzinnige sfeer, hij doet wat lachend en sympathiek, maar is ook een roof­dier, dat uit is op prooi, een bloedhond met z'n wellust, een sadis­tisch beest. [Sulyok, 328].
Al vanaf 1945 worden in Hongarije honderden mensen 's nachts weggevoerd, heimelijk begraven, en er bestaan allerlei metho­den om mensen tot een wrak te maken: slaan, kwel­len, een fel licht laten schijnen, op één been laten staan, een ijskoud en dan een heet bad, bloedingen, met knuppels behandelen, de nagels los trek­ken, de ribben breken, het urenlang laten verho­ren tot de dood toe, etc.
De communistische macht in leger en politie mag dan nog niet volle­dig zijn, weldra vindt men wel een middel om dit toch te bereiken: het oude leger wordt sterk gereduceerd, en nieuwe gewapende formaties worden opgezet, en de machtige maarschalk Vorošilov dikteert al in oktober 1945 dat het leger "volgens voorwaarden van de wapen­stil­stand" van 70.000 op 20.000 man moet worden gebracht.
Dan volgen massale ontslagen, o.a. van duizenden ervaren, en vaak pro-Wes­ter­se officieren, en tegelijk wordt de "Grens­wacht" [Határőrség] tweemaal zo groot -van 5.000 tot 10.000 uitgebreid- en omge­vormd tot een communistische gewapen­de macht o.l.v. de radika­le communist gen. Pálffy, die al hoofd was van de Militair-politieke afdeling van het ministerie van defensie. Deze afdeling, opgericht in Debrecen in 1944, kan intussen ook voor ongetrainde, maar poli­tiek betrouwbare lieden zorgen voor een promotie tot officier. Als een troep sadisten, berucht door martelingen, staan ze ook bekend....
Het gevolg is dat in juni 1946 al 60 % van de officieren partij­lid of sympathi­sant der MKP is. Deze hele operatie is gecoördineerd door een nieuw "Militair Comité der MKP" o.l.v. Mihály Farkas. [Kovrig, 188/189], terwijl de machteloze minister van defen­sie, gen. Jenő Tombor [FKgP], op 25 juli 1946 sterft aan een hartaan­val.....
Men merkt bij de communisten en hun bondgenoten ook steeds meer een hetze tegen "volksvijanden", reaktionairen enz. Voortdu­rend krijgen b.v. ambtenaren te maken met zuiverin­gen: lijs­ten, opgesteld door een 'commissie van drie', zorgen ervoor dat alleen al om politieke redenen veel mensen worden ontslagen, en waar de ÁVO "niets kan doen", zijn er voldoende andere middelen, zoals vooral de NKVD, om tegenstan­ders uit de weg te ruimen of althans monddood te maken. Toch treden de communisten in Hongarije nog relatief voor­zichtig op, hoewel hun grote macht en invloed uit allerlei zaken blijkt. Zij spreken niet open­lijk over de invoe­ring van b.v. het socialisme, de volksdemokratie, en een dikta­tuur van het proleta­riaat. "In een natie die nog vast in haar geloof is gewor­teld, vindt het communisme dan ook weinig mogelijkhe­den om zijn doel te verwe­zenlijken.... Onze communistische landgenoten wisten heel goed dat ons volk tegen hun leer een afwij­zende houding zou aanne­men. Ze zwegen daarom over hun over­heersingplannen en bezwoe­ren dat het helemaal niet hun bedoe­ling was ook maar iemand de marxistische leer op te dringen. Over mensen­rechten en gewetensvrijheid spraken zij op de toon en in de trant van de westelijke, burgerlijke politici. Daar­door lukte het de afgezanten van de Sovjets zelfs om religieu­ze mensen in de war te brengen. Ze maskeerden het commu­nis­me als een echte, demokra­tische partij". [Mindszenty, 77­/78].

Bijna een halve eeuw een berucht adres was Andrássy [later Sztálin] út 60

top

De andere partijen in de coalitieregering zijn veel zwakker en onzeker, ze zijn verdeeld, kennen nu eenmaal minder discipline en organisatie, doen niet aan indoktrinatie, hebben geen vastom­lijnde plan­nen, en besef­fen terdege dat een Hon­gaars kabinet zonder communis­ten onmo­gelijk is. Het spreekt ook vanzelf dat hún leiders níet in het Russisch met de werkelijke machthebbers kunnen overleggen..... Die anderen maken minder lawaai, heb­ben véél minder geldmid­delen, kunnen minder propaganda maken. In alle [drie] niet-communis­tische partijen bevinden zich bovendien "vijfde colon­nes", en achter het scherm van een coalitie hoopt de communis­tische partij toch het land te kunnen leiden, zoals dat ook elders in de satel­lietstaten het geval is. [Kertész, 142].
Vooral de grote overwinnaar, de partij van Kleine Grondbezit­ters, blijkt weldra een verzameling van allerlei rechtse groepen, die weinig samenhang vertonen. Dat men zich binnen deze partij verzet tegen het opdringerige bolsjewisme, tegen de klassenstrijd, en opkomt voor particulier initiatief en de moraal van het geloof is weldra minder van belang, maar de communisten erken­nen al gauw het heterogene, logge en tijdelijke karak­ter van de 'coalitie' binnen de FKgP en zien dat zij net zo snel in stukken kan worden gehakt als ze was samengesteld. [Schöpflin, 99]. In het kabinet beschikt de FKgP slechts over een aantal noodlij­dende posten. [Sulyok, 133]. Onder andere 'Buitenlandse Zaken' en 'Defensie' van dit land hebben immers niets te betekenen.
Een goedwillende en zwakke FKgP-minister van buitenlandse zaken als János Gyöngy­ösi [1893-1951], vml. uitgever van een oppositieblad in de provincie [Kertész, 163], hoopt vooral dat zijn land het ver­trouwen van de Sovjet-Unie zal winnen, en dat het dan wel iets beter zal gaan..... Op zijn ministerie is evenwel na de oorlog weinig of niets meer aan dokumenten te vinden en men moet te midden van armoede, honger, kou en puinhopen helemaal van de grond af beginnen. Bovendien is het beeld van Hongarije vanaf 1945 bij de 'over­winnaars' uiterst negatief, en zowel in Moskou, Praag en Belgra­do, als in Londen en Parijs is vrijwel iedereen overtuigd van het nut om de Hongaren -net als de Duitsers- col­lectief te straffen. Gyöngyösi wordt geleidelijk aan de speelbal der communisten, en is niet meer in staat om weerstand te bieden aan hun wen­sen. [Kertész, 174].
Over het belang van de post van een Hongaarse minister van defe­n­sie, eveneens lid der FKgP, kan men in het licht [beter: in de schaduw] van de al­machtige Sovj­ets ook kort zijn: zie hierboven: gen. Jenö Tombor. Één van de doelstellingen der MKP is dus om deze grote, maar zwakke en verdeelde FKgP op te split­sen.
De Kleine Grondbezitters en vooral de Nationale Boeren­partij kennen hun linkse, pro-communistische en "anti-fascis­tische" leiders, die graag samenwerken met de communisten en niet veel verschillen zien, en enkele jaren later, op 29 febr. 1952, onthult de Hon­gaarse commu­nistische leider Rákosi tegenover nieuwe par­tijfunk­tio­narissen dat er sprake is ge­weest van een 'sala­mi­tak­tiek': je snijdt steeds een schijf­je van de oppositie [-worst] af en vernietigt haar uiteinde­lijk, tot er niets over­blijft. [Sundhaus­sen, 558]. Vaak is het voor de communisten niet zo moeilijk invloed buiten de eigen partij te winnen: verscheidene boerenpolitici, die vroeger nooit in aanzien stonden, slechts armoede en honger ken­den, en vanaf hun jeugd een minderwaardig­heids­gevoel hebben, zijn en voelen zich nu ineens belangrijk.
Een bekend voorbeeld is Péter Veres [1897] van de Nat. Boerenpartij, die ook als populistisch s­chrijver naam heeft gemaakt. Hij kent de paria's van Hongarije, de arme boerenar­beiders, van jongsaf aan, en weet van hun onmenselijke en onvoorstelbare primitieve omstan­digheden. De haat tegen de rijken, de feodale heren èn tegen 'de stad' zit zeer diep bij hem, en hij is daarom blij met de hervormingen van na 1945. Als leider der NPP is hij het in vele opzichten met de communisten eens. Volgens Sulyok [160/163] is Veres overigens ook een dilettant die met ellenlange redevoeringen en zonder enige zelfkritiek, naast Rákosi en zelfs als diens werktuig, zich nog enige tijd staan­de kan houden.
Communistische invloed is ook merkbaar binnen b.v. de soci­aal-demokratische partij. Volgens de sociaal-demokraat Antal Bán wilde z'n partijge­noot Rónai al in 1945 overstappen naar de commu­nisten, maar kreeg toch het advies om in z'n eigen partij te blij­ven: "Daar kun je nog meer nuttige diensten bewijzen", wordt er tegen hem gezegd. [Fejtö, 207]. Szakasits, de sociaal-demokratische leider staat er zelfs om bekend dat hij zijn partij tot een hulptroep van Rákosi laat degrade­ren, onbekwaam is, en zich op sleeptouw laat nemen door de communisti­sche leider Rákosi.
Op alle niveaus van de openba­re diensten vindt zelfs een bitter gevecht om de machtsposi­ties en benoemingen plaats, maar dankzij b.v. het ministerie van binnenlandse zaken en een contro­leapparaat weet de communistische partij op effectieve manier de bevolking van de niet-commu­nistische meerderheid in het kabinet te isoleren. Toch is er van een massale terreur in Honga­rije geen sprake. Van willekeur op grote schaal kan men in de eerste jaren niet eens spreken, en van de 295 doodvonnissen [vooral voor oorlogsmisdadigers!] tot 1 jan. 1948 worden er 'slechts' 138 uitgevoerd. [Kertész, 136].
Vanaf 1947 is er echter wèl sprake van spionage, complotten, verraad en sabotage, en dan gaat men tekeer tegen demokrati­sche poli­tici, partijen en tegen de kerken. Aanvankelijk is er ook nog ruimte voor politieke meningsverschillen en enige vrijheid. Binnen de MKP bestaan over de betekenis van 'het socia­lisme' als uiteindelijk doel intern ook menings­ver­schillen, terwijl men verder vaak in verhullende termen spree­kt: "volksdemokratie" moet b.v. vooral niet worden opgevat als "communisme" of "socialisme", of als "de diktatuur van het proletariaat".
De commu­nisten leggen hun kaarten ook nooit openlijk op tafel: het voor de communisten zo belangrijke begrip "volksde­mokra­tie" is zelfs nooit precies gedefinieerd! Alleen in algemene termen spreekt men erover: "De economische en politieke macht van de vroegere eige­naars is verdwenen en is nu in handen van boeren en arbeiders".  Ook legt men binnen een korte tijd zowel de nadruk op de grote en zelfs principiële verschillen tussen de nieuwe "volksdemo­kratieën" in Oost-Europa en de Sovjet-Unie zelf, als op de nauwe verbondenheid en broederlijke eenheid van de Sovjet-Unie en Oost-Europa....
Een bekend voorbeeld van zo'n onderscheid is, dat in de USSR geen afzon­derlijke klasse van boeren meer bestaat, en in de 'volksdemo­kratie­ën' bestaat ze [nog] wel. Echter: wanneer eenmaal de col­lectivisering van de landbouw en feit is, praat niemand meer hierover, en toch blijft het begrip "volkdemokra­tie" gang­baar... In feite weten de mensen niet eens waar ze politiek gezien met de communistische partij precies aan toe zijn: "Als we zelfs ook maar theoretisch zouden beves­tigen dat ons open­lijke doel de diktatuur van het proletariaat is, zouden we grote moeilijkhe­den hebben gescha­pen om de petite bourgeoisie en zelfs de meerderheid van de arbeiders voor ons te winnen", aldus Rákosi in 1951 in zijn bekende geschrift "A békéért és a szocializmus épitéséért" [Voor de vrede en de opbouw van het socialisme]. [Kovrig, 185].
Het lijkt er dus zelfs veel op dat de communistische tak­tiek bestaat uit improvisatie en het zich aanpassen aan de plaatse­lijke om­stan­digheden naar aanleiding van informatie [eisen] die men op korte termijn krijgt van Sovjet-autoriteiten. Men brengt hiermee de bevolking doelbewust op een dwaalspoor.
Aan de andere kant staan daar de zogenaamd wetenschappelijke en vaste overtuiging van de onoverwinne­lijke communistische idealen, en de trotse en arrogante houding van de partijleden, die zich gesteund weten door de leiding van het grootste land op aarde, door dè grote overwinnaar van de oorlog, maarschalk Stalin.
En toch: Vergeleken bij de landen op de Balkan, Polen en de Sovjet-Unie zelf heerst er in Hongarije nog een zekere mate van vrijheid en plurifor­mi­teit. "Het gedrag van de Russen in Oostenrijk en Hongarije stelt ons minder teleur dan dat in Roemenië en Bulgarije", aldus verklaart men in september 1945 in Londen waar men dan ook de regering in Budapest erkent.
De krachten van rechts en centrumrechts zijn in Hongarije ster­ker dan elders in Oost-Europa en zelfs overheerst na de verkie­zingen van novem­ber 1945 een 'spirit of wishful thin­king'. Er zijn zelfs politici -niet alleen in Honga­rije maar ook elders- die ervan uitgaan dat de ruwe manieren van de USSR, een nieuwkomer onder de Grote Mogendheden, nu eenmaal aan een andere tradi­tie, en niet zozeer aan haar slechte wil zijn te wijten. Anderen zijn ervan overtuigd dat Hongarije toch anders is, niet Slavisch en niet orthodox, "onze communisten zijn an­ders", zeggen ze, "onze politieke en geografische situatie is anders". "Wij horen cultureel bij het westen en de Russen realiseren zich wel dat het systeem van het Oosten volledig vreemd is aan ons volk". Ze zullen toch wel kiezen voor vrije samenwerking met de meerderheid van het volk [de FKgP], liever dan een regering van een [communistische] minderheid op te leggen. [Kertész, 121]. Het streven naar politieke invloed van de Sovjet-Unie in dit gebied is na 1945 zelfs nooit een ècht vraagstuk geweest. "We hebben ons bloed voor Hongarije vergoten en we willen de greep op dat land niet verliezen", aldus verklaarde Puškin eens. [Kovrig, 185]. Van grote betekenis achten velen echter wèl het komende vredes­ver­drag en -vervolgens- het vertrek der Sovjettroepen.
Alle politieke par­tijen erkennen de Sovjet-Unie als domine­rende macht en streven naar goede betrekkingen met de Sovjet-Unie, zijn ook op econo­misch, sociaal en cultureel gebied progressief te noemen, en zien een gemeenschappelijke taak om met enig optimisme en moed het beste ervan te maken in een wanhopige situatie. De MKP onderscheidt zich ook vaak door enthousiasme en energie bij de herstelwerkzaam­heden! Ze stelt zich inderdaad anders -gematigder- op dan in 1919, en lijkt wat meer geduld te hebben dan destijds in de 133 dagen van de Hongaarse Radenrepu­bliek want in het alge­meen is er in 1945/46 niet veel sprake van "communisme" in Hongarije: het "Leitmotiv" is de demokratie, met een intense patriotti­sche boventoon. [Kertész, 150].
Men merkt in Hongarije, het enige land in Midden-Europa met een ervaring van communistisch bestuur [in 1919], dat ’de communisten toch anders zijn gewor­den’. Een linkse radikaal met jarenlange politieke ervaring [m.n. in 1918/19!] als Oszkár Jászi is er zelfs van over­tuigd dat "de oude demagogie van de bolsjewis­ti­sche revolutie compleet afwezig is". Communisme is "respecta­ble and gentlemanly" gewor­den.... [Kertész, 150].
Dit geldt echter in beperkte mate, en berust op een opper­vlakkige, kortzichtige en naïeve visie: zeer velen in het land merken dat de polarisa­tie toeneemt, en dat b.v. slechts de agressieve en hautaine houding van de communis­ten en hun meelopers daartoe steeds opnieuw aanleiding geeft. Met steeds weer nieuwe aktie, hatelijke propaganda, leuzen, demon­stra­ties, heftige protesten, massa's vlaggen en felle toespra­ken pro­beert "lin­ks" het volk, de massa, te mobilise­ren. Dat lukt slechts voor een deel, maar niet weini­gen in het land hebben de over­tuiging dat de communisten niet zullen rusten voor zij de macht in hun bezit hebben, ondanks het feit dat de MKP dat steeds furieus, heftig, in alle talen, ontkent! Aller­lei berichten en geruch­ten worden afgedaan als absurd en vals, contrarevoluti­onaire propaganda.
Wel maken communisten steeds anderen verdacht als 'burgerlij­ke, reaktionaire fascisten', en ze vertrouwen blijk­baar alleen zich­zelf en de Leider van de heroïsche Sovjet-Unie, maarschalk Stalin! Ze haten met name degenen die onafhan­ke­lijk en werkelijk demokra­tisch denken.
Ook beschouwen ze de grootste partij, die van de Onafhankelijke Kleine Grondbezitters, zonder meer als de partij van ‘de reaktionaire krachten’, die heult met de vijanden van het volk, de kerk, de kapitalisten, met degenen die terug willen naar vroeger, die tegen de landhervorming van maart j.l. zijn, die de bestaande, oude bezitsverhoudingen eigenlijk niet wil aantasten, die heult of zelfs samenzweert met de imperialistische westerse mogendheden en die de macht van de werkende klassen ontkent. De linkse partijen beschuldigen deze ‘rechtse’ partij er ook vaak van geen oog te hebben voor de ware vijanden van het volk, en daarmee ‘de fascistische organisaties’ te beschermen. Voortdurend bestaat er dus grote onenigheid over de noodzaak om één en ander ’te zuiveren van reaktionaire elementen’, van ‘vijanden van het volk’, etc. etc. Ook de regeringscoalitie moet, zegt men al gauw, worden gezuiverd van reaktionaire elementen….

top

Die ‘reaktie’ wil, zegt men dan, de ‘demokratische’ alliantie van boeren en arbeiders saboteren en wil dus eigenlijk geen echte demokratie…. De burgerij zou dan ook moeten erkennen dat de macht aan het werkende volk, aan de arbeiders en boeren behoort, en dat ze daarmee dus behoort samen te werken. Aangezien men de revolutionaire communistische partij beschouwt als de ware vertegenwoordiger van de belangen van het volk zou elke andere partij dus met de MKP moeten samenwerken en vormen van oppositie daartegen worden uiteraard al snel gezien als sabotage, ondermijning van de ‘volksmacht’.……..
Slechts insiders merken ook dat alle belangrijke beslissingen ten­slotte uit Moskou komen en dat die beslissingen bovendien van de éne dag op de andere zonder een verklaring of reden kunnen veranderen. Ook allerlei personen die men eerst als het ware 'goedkeurt', en geschikt of acceptabel vindt, kunnen van de éne op de andere dag veranderen in 'burgerlijke, reac­ti­onaire fascisten' of 'verra­ders' die 'tegen de belangen van het volk werken', en die dus onmid­del­lijk van het toneel moeten verdwijnen. "On­voldoende klassenbewustzijn" en contacten met het westen zijn al voldoende voor arrestatie, een verhoor en een zware straf.  "Niemand kon voorzien wie uit de door communisten gevoerde trein zou worden gegooid, wanneer, hoe en waarom". [Kertész, 131]. Ondanks alle verhalen is de communistische politiek dus verre van lijnrecht, principieel, stabiel, constant en duidelijk.
Aktieve en kritische niet-communisten hebben intussen ook gemerkt dat de MKP zich aan akkoorden met andere partijen niet stoort en daarentegen wel altijd anderen aan hun woord houdt. De Hon­gaarse communisten gedragen zich dus alsof ze goed beseffen -en ook nog trots zijn op het feit- dat ze de Sovjet-Unie achter de hand hebben, en dus altijd kunnen dreigen met inter­ventie en een ultimatum of met geweld. [Kertész, 151].
Anders dan de andere partijen zijn de Hongaarse communisten ook trots op Tito, de communistische Joegoslavische president en alleenheerser. Vele malen gaf Rákosi immers aan: "Tito is het voorbeeld voor on­s,... wij Hongaren moeten proberen ook díe trap van demo­krati­sche ont­wikkeling te berei­ken, waarop Joegoslavië al staat". [Suly­ok, 244]. Tito is de hoogste afgod van de Hongaarse communis­tische pers [idem, 272] en de betekenis hiervan is duidelijk: in Joegoslavië bezitten de communisten in elk geval vanaf het begin een machtsmonopolie, en alle opposi­tie is er uitgeschakeld!………..
Op velen in Hongarije maakt dit uiteraard een merkwaardige indruk: De terrorist Tito dreef onmiddellijk na de 'bevrij­ding' vanaf oktober 1944 tien­duizenden Hongaren in de Bácska de dood in, of dreef hen op de vlucht en vele Hongaarse dorpen in dit gebied [Vojvodina] werden voor altijd van de aardbodem weggevaagd….. Hongarije, dat zich nu in een hopeloze positie bevindt en zich afhankelijk opstelt, moet nu zelfs toelaten dat in elke gemeen­te waar Zuid-Slaven wonen, tweetalige borden en opschrif­ten worden geplaatst. Hongaarse vluchtelingen uit Tito’s Joego-slavië zijn in Honga­rije echter niet welkom! Degene die toch vlucht loopt le­vens­gevaar, wordt verdacht, uitgewezen, verdwijnt met een onbekend lot in Joegoslavië en wordt gearrest­eerd door Hongaarse politie: hon­derden gevallen ervan zijn bekend. [Sulyok, 337].
Ook niet vergeten mag worden dat ook de Westelijke geal­lieer­de mogendheden vaak niet-communistische Hongaarse politici adviseer­den om vooral binnen de coalitie te blijven samenwer­ken met de commu­nis­ten. Gevolg van dit alles is al snel de opkomst van een grote groep "fellow travellers" in vele soorten, die -alleen om hun eigen bestaan te redden- zich gedwon­gen zien om mee te werken, en zich min of meer positief op te stellen en volgens de voorma­lige staats­secretaris van justitie Zoltán Pfeiffer is de FKgP daarmee verworden tot "dè salami-partij bij uitstek". [Sulyok, 141].
Mede doordat de communisten voortdu­rend deze partij ondermij­nen en er stukken "afsnijden", wordt ze onzeker, radeloos, verdeeld, en één van haar leiders, de president Zoltán Tildy, staat weldra bekend als toegevend, slap, karakter­loos, een vertrou­weling van Rákosi, een verrader, die bezwijkt onder de ter­reur.... [Sulyok, 142-149].
Maar ook aan de andere kant, de rechtervleugel, organiseert men zich: De prominente anticommunistische en demokratische advokaat uit Pápa, Dezsö Sulyok ziet al in een vroeg stadium dat de communisten -zoals overal elders- de controle wensen over binnenlandse zaken, politie en veiligheid, de economie en financiën, en de grootste burgerlijke partij wensen op te delen. Als déze opgaven met sukses zijn bekroond... "wird Ungarn gleichgeschaltet, so glatt und schmerzlos wie dies bei den übrigen Völkern Osteuropas der Fall war". [Sulyok, 89].
Van zeer grote betekenis is ook dat de anti-communistische, "rechtse" oppositie in Hongarije aktief wordt gesteund door de nieuwe vorst-primaat der Rooms-Katholieke kerk, József Mind­szenty, vanaf oktober 1945 de aartsbisschop van Esztergom, die in februari 1946 tot kardi­naal wordt verheven..... Voor Mindszen­ty is de communistische taktiek overduidelijk: Op 1 januari 1946 veroordeelt hij in krach­tige be­woordingen het terrorisme in het land en vergelijkt het optreden van de Sovjetbezetters met dat van de Mongoolse leider Dzjenghiz Khan in de 13e eeuw en met dat van de Turken in de 16e en 17e eeuw. Mindszenty veroordeelt ook de schending van de mensen­rechten en de willekeur van de politie. De MKP is het hiermee uiteraard totaal niet eens. Zij is steeds weer bang voor "de reaktie" en gaat er heftig tegen tekeer. Na de verkiezingen is er zelfs sprake van een openlijke anticommunistische golf.
Openlijk protesteren b.v. sociaal-demokraten tegen de recru­te­ringsmethoden zoals de communisten die in verband met het vakbonds­con­gres in december 1945 toepassen: Via manipula­tie en intimi­datie krijgen zij dan een meerderheid in de machtige vakbon­den. Dat is voor sociaal-demokraten het sein tot demon­straties in enkele provinciesteden, en na verloop van enige tijd plei­ten gematigde sociaal-demokraten zoals Szeder en Anna Kéthly openlijk voor het verbreken van de banden met de MKP en voor samenwerking met de burgerlijke FKgP! [Kovrig, 187/188]…….. Zelfs communisten zijn nu soms bang, en de partij moet enkele afdelingen opheffen! [idem].
Ook de Boerenpartij maakt zich op het platteland na november 1945 los van de MKP en is veel positiever tegenover de FKgP: sámen wil men zich inzetten voor herziening van een enorm aantal gevallen, waarbij boeren door de landhervorming niets kregen, unfair zijn behandeld of onterecht zijn onteigend: het betreft "een ontel­baar groot aantal gevallen" [Kovrig, 189] maar hiermee roept men uiteraard felle kritiek van de communisti­sche partij op.

De propaganda van de MKP houdt kortom het beste voor iedereen in!


Toch heeft de MKP in verschillende opzichten een voorsprong, en kan velen mobiliseren. De vakbonden, het leger en de poli­tie, bin­nenlandse zaken en een deel van het bestuursapparaat staan onder sterke invloed van de communisten. De MKP roept ook b.v. leden van de landhervormingscomité's op, en organiseert een "spontane aktie" met massademonstraties van boeren vanaf jan./febr.1946 onder de leuze: "Földet vissza nem adunk" [We geven het land niet terug] en men sugge­reert dus dat reaktionaire krachten erop uit zijn om de land­hervor­ming van maart 1945 terug te draaien. De­legaties van boeren kloppen nu zelfs vooral bij de MKP aan voor steu­n....
Het zelfbewuste optreden van kardinaal Mindszenty past ook in het kader van een godsdienstige ople­ving. Na de vele moeilijk­heden op poli­tiek en sociaal-econo­misch gebied zoeken duizen­den mensen de kerk weer op: "Op dit ogen­blik kijkt de mensheid vanuit de puinhopen op naar de rots van Petrus", aldus Minds­zenty bij zijn installatie. De kerken zijn overvol, proces­sies en kerke­lijke demon­stra­ties trekken vaak vele dui­zenden belangstel­len­den. Zeer velen voelen blijk­baar ook dat aan de drei­ging van de opdringende bolsje­wisti­sche wereld- en mensbe­schouwing paal en perk moet worden gesteld, en dat de kerk hierin duidelijk een heel andere richting biedt. Mindszenty is de verpersoonlijking van deze renaissance van het geloof. Duidelijk en onbevreesd, moedig en zuiver spreekt hij zich uit, en schrikt blijkbaar niet terug voor de conse­quenties ervan. Hij is het beeld van de "Strijdende Kerk", die zich wil verdedigen en de aanval opent op het duivelse bolsje­wisme. [naar Sulyok, 245-247].

top

Bovendien acht hij zich op grond van 900 jaar oude rechten "de eerste hoogwaardigheidsbe­kleder van het land", precies zoals al zijn voorgangers. Al in 1945 vraagt hij collega's in het westen, in Amerika, om hulp aan het zwaar getroffen Hon­gaarse land via "onverdachte in­stel­lingen". Zoals zovele Hongaren vertrouwt hij allerlei zogenaamde hulp van Russische zijde niet: maar al te vaak is deze "hulp" immers afkomstig uit Hongarije zelf! De communisten kunnen hiertegen voorlopig niet veel anders bieden dan: "Wij zijn niet tegen het geloof en de kerk maar slechts tegen de uitwassen ervan". Intussen wordt Mindszenty steeds meer aangevallen, en men beschouwt hem duidelijk als een belangrijke en zeer principiële vijand! In de kerstdagen van 1945 bezoekt Mindszenty b.v. de r.-katholieke gelovigen in Csepel, een industriestad bij Budapest, en hij wordt er door tiendui­zenden arbeiders enthousiast begroet: het is een bittere pil voor de communisten die Csepel als hun eigen 'rode bolwerk' zien. [Mindszenty, 74].
Amerikaanse kerke­lijke hulp van 750 ton goederen "die niet paste in het concept van het wereldbol­sjewisme", en die is bestemd voor duizenden hongerende mensen in Budapest wordt zelfs in Wenen tegengehouden door tegenwer­king van de commu­nisten [Mindszen­ty, 59/60].
Steeds opnieuw strijdt men tegen de kerk en haar vertegen­woordigers, deelt speldenprikken uit, pest geestelijken, zorgt voor incidenten en arrestaties, organiseert 'spontane' demon­straties, maakt mensen verdacht, en laakt de kerkelijke in­vloed. Mindszenty zelf wordt b.v. heftig aangevallen nadat hij in februari 1946 bij de St. Stefanusbasiliek door een menigte is begroet, terwijl ook enkele provocateurs "Szál­asi! Szálasi!" roepen. Prompt schreeuwt [een deel van] de pers dat de primaat met hulp van de pijlkruisers [fascis­ten] en onder de dekmantel van een "kerke­lijke" bijeen­komst, een anti-repu­blikeinse en anti-demokra­tische bijeenkomst heeft georgani­seerd en in een 'sponta­ne' demonstratie van arbeiders in Budapest eisen betaalde [communistische] agitatoren vervolgens o.a. "de strop voor Mindszen­ty!"
In het Hongarije van begin 1946 is het evenwel logisch dat Mindszenty er zonder meer van uitgaat dat het niet anders kan of de commu­nistische politieke politie heeft haar hand­langers tussen de menigte bij de basiliek gestuurd en dat het provoce­ren­de ge­schreeuw om Szálasi als voor­wendsel voor arresta­ties moest dienen. Vanaf dit moment wordt de r.k. vorst-primaat zonder ophouden in de pers en op massabijeen­kom­sten aangeval­len. [Mind­szenty, 80].
Toch kunnen gematigde en rechtse, niet-communistische politi­ci enz. zich nog relatief vrij in het land bewe­gen. Deze rechtse groepen in Hongarije blijven ook hopen op wester­se steun, en zelfs wordt er over Westerse interventie gespecu­leerd. De westerse mogendheden, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, kunnen evenwel niet veel meer doen dan proteste­ren tegen vervalste verkiezingen, arrestaties en processen.
De samenwerking van de drie Geallieerden is bovendien nog niet ten einde; in november/december 1945 is men  begonnen met de eerste proces­sen tegen Hongaarse oorlogsmisdadigers voor de "Volksgerechts­hoven" en dan hebben intussen Amerika en Engeland vele van derge­lijke personen, die in 1944/45 met de Duitsers mee naar het westen waren gevlucht, opgepakt en teruggestuurd naar hun land….
Bij deze processen zijn verscheidene zaken opmerkelijk. Ten eerste worden de processen vrijwel in het openbaar gevoerd, zodat men de gang van zaken kan volgen. Ten tweede ligt het voor de hand dat sommige verdachten hun verdediging knap voeren, en aanvoeren dat ze handelden omdat ze echt geen beter alternatief zagen, of slechts in opdracht van het wettige gezag [Horthy] handel­den, en ten derde is de al vele jaren bestaande Hongaarse ultrarechtse politieke beweging, zoals b.v. het grootste deel der regeringspartij, soms wel zéér duidelijk te onder­scheiden geweest van oorlogsmisdaden, fascisme, nationaal-socialisme, etc. Van groot belang is ook dat admiraal Horthy zelf wel wordt opgeroepen om te getuigen in Neurenberg maar dat hij door niemand als „oorlogsmisdadiger” wordt  beschouwd! Vooral de vroegere Amerikaanse ambassadeurs in Budapest in oorlogstijd kunnen hem, zoals te verwachten was, uitstekend vrijpleiten en zelfs Stalin heeft de voormalige Hongaarse regent nooit beschuldigd o.i.d. 
Tot het moment van de Duitse bezetting op 19 maart 1944 hebben zeer velen in Hongarije, tot in de allerhoogste kring, allerminst het idee gehad dat ze op enigerlei wijze met de Duitsers collaboreerden [samen­werkten], integendeel: vanaf de hoogste leiding, Horthy zelf en een aantal van zijn premiers en ministers, probeerde men nu juist alles te doen om het vaderland [inclusief de Joden!] voor verdere ellende te sparen en uít Duitse handen te houden! De "collaboratie" met èn tegenwerking van de Duitsers is juist in Hongarije in vele verschillende vormen tot uitdrukking gekomen, en het is niet mogelijk één en ander zonder meer gelijk te stellen en te vergelijken. Volstrekt belachelijk zou het zijn om b.v. de houding van Horthy en die van Szálasi ten opzichte van nazi Duitsland min of meer op één lijn te stellen: dat doen zelfs de overwinnaars van 1945 in Hongarije niet eens! Horthy mag dan ook in Beieren blijven, en om zijn uitlevering vragen de Sovjets niet, zelfs de Hongaarse communisten dringen er niet op aan.... Ook de voormalige premier Miklós Kállay, van 1942 tot 1944 in funktie, is absoluut niet verdacht evenmin als een aantal prominente ministers van Horthy! Er is ook niemand die b.v. tegen generaal Lakatos, premier van augustus tot 15 oktober 1944, een gegronde klacht kan indienen!
Daarentegen komt de vroegere premier Bárdossy [1941/42] wel voor het volksgerecht maar hij weet zich ook knap te verdedi­gen, en maakt zelfs een vergelijking tussen de zeer zware Duitse druk waaron­der hij zelf stond, en de huidige alles overheersende Sovjetdruk op Honga­rije. De doodstraf die tegen hem wordt geëist, is voor hem en vele anderen een bittere teleurstel­ling [Nagy, III]. De vroegere premier Imrédy [1938/39] wordt al op 23 november ter dood veroordeeld. Van een geheel ander kaliber is de voormalige 'leider', de gedreven fantast S­zálasi. Ook hij wordt - daar kan niemand ernstige, gegronde, bezwaren tegen inbren­gen - ter dood veroor­deeld.
Na ongeveer drie maanden veroordeelt het "Volksgerechtshof" tenslotte januari/maart 1946 o.a. de volgende personen als oorlogs­misda­digers ter dood: de ex-premiers Bárdossy, Imrédy en Sztó­jay, Szálasi, de voorma­lige minis­ters Lajos Reményi-Schnel­ler, Jenő Szőllősi, Gábor Kemé­nyi en Károly Bereg­ffy, de vml. leider der Volksbund Franz Basch, verder vml. onderministers zoals de beruchte László Baky, László Endre en Sándor Csia, L.Vajd­a, Károly Hubay, Andor Jaross, luit. Ferenczy, Gábor Vajna, J. Gera en L. Szász. Hierbij horen ook alle ministers van het Pijlkruiserregime van Szálasi. De von­nissen worden febr./maart 1946 meestal onmid­dellijk voltrok­ken.
Vele honderden andere Hongaren worden tot lichtere gevange­nisstraffen veroordeeld. Overigens worden dan intussen lang­zaam maar zeker allerlei personen die onder Horthy een over­heidsfunktie be­kleedden, óók verdacht gemaakt als fascisten, contrarevolutio­nairen, reaktionairen, enz., hoewel hen persoonlijk weinig of niets ernstigs kan worden verweten.
In totaal worden 2.000 personen door zgn. "Volksrechtbanken" tot 5 jaar of langer veroor­deeld en er worden 189 doodvonnis­sen voltrokken. Tot 1948 worden 19.610 verdachten veroordeeld, w.o. 420 ter dood. Bijna 35.000 mensen worden tussen 1945 en '47 veroordeeld wegens politieke motieven. [Der Spiegel, 38, 1984].
Tijdens het proces tegen Szálasi herdenkt het Hongaarse parlement trouwens de menslievende akties van Raoul Wallenberg, die in 1944 in Budapest was gebleven en zijn leven op het spel had gezet om duizenden levens van Hongaarse Joden te redden.
In augustus 1946 wordt een straat in Budapest naar hem vernoemd. Reeds in november 1946 verschijnt in Budapest een boek over Wallenberg van Rudolph Philipp, dat is gebaseerd op verklarin­gen van overlevenden en van medewerkers. Niemand kan evenwel verklaren waarom Wallenberg na zijn eerste 'ontmoeting' met de S­ovjet-bevrijders op 17 januari 1945 nooit meer is gezien. Van de Sovjets hoort men er nooit iets over! Toch betoont de Hongaarse regering bij monde van de premier eer aan de mensenredder, en men belooft al in 1946 plechtig dat "de Hongaren en hun regering er alles aan zullen doen om de herin­nering aan Wallenberg levend te houden".
In het Szent István park in Budapest, waar in 1944 Joden door de Gestapo werden samengedreven voor hun deportatie, zal een monument komen van 6 meter hoogte, gemaakt door de bekende beeldhouwer Pál Pátzay, dat St. George die de draak verslaat, voorstelt. Een portret van Raoul Wallenberg en een gedicht voor hem sieren het beeld.
Echter: in april 1948 is het beeld ineens verdwenen: het is door Russische soldaten met paarden en takels weggesleept, aan de vooravond van een officiële ceremonie van de Wallenberg-vereniging...... Pas een aantal jaren later wordt het in een kelder in Budapest teruggevonden. Het beeld wordt dan her­plaatst in Debrecen, verweg, en zonder inscriptie. [Derogy, 177/178].
Niet alleen Wallenbergs verdiensten worden door de Russen genegeerd, ook aan honderden Hongaarse Joden, die na de oorlog terug willen keren wordt dat onmogelijk gemaakt! In totaal worden 20 tot 30.000 Hongaarse Joden, leden der vml. "Arbeids­dienst" [Munkaszolgálat], door het Rode Leger gevangen genomen, n.b. als gewone krijgs­ge­vangenen [slecht] behandeld. Ook een aantal Sovjetofficie­ren is n.l. antisemitisch, en kent geen verschil tussen Joden en Duitse en Hongaarse krijgsgevangenen...
Ande­ren daarentegen zijn zèlf Joden en zijn wél op de hoogte: zij laten Joodse leden der vml. "Arbeidsdienst" ontsnappen aan deporta­tie naar Siberië enz. [Bra­ham, Labor Service, VIII, 79/80]. Weer anderen horen via contacten met Hongaarse [Joodse!] communisten in de Sovjet-Unie, zoals Mihály Farkas, Ernő Gerő, Zoltán Vas en Béla Illés over het bittere lot der Hongaarse Joden, en dankzij interventie van bovengenoemde Hongaarse communisten slaagt een klein deel der vml. Arbeidsdienst-leden aan de dood ergens ver weg, in Rusland, te ontsnappen.....

top

Vele 'gewone' [Joodse] krijgsgevangenen lijden echter na de 'bevrij­ding' opnieuw, nu onder de brutale houding van Russi­sche bewa­kers, worden ondervoed en moeten nog jarenlang onder gruwel­ij­ke omstandigheden in Sovjetkampen verblijven, zoals ook duizenden andere Hongaarse krijgsgevangenen dat ondergaan. Pas nadat het vredesverdrag met Hongarije in februari 1947 van kracht is geworden, kunnen Hongaarse krijgsgevangenen naar hun land terugkeren. Een "Landelijk Commissie voor de Zorg voor Gedeporteerden" [Deportáltakat Gondozó Országos Bi­zottság], het DEGOB, neemt vanaf 1947 de zorg voor hen over. [Braham, Labor Service, 80/81]. Naar schatting verblijven er in 1945 200 tot 250.000 Hongaarse krijgsgevangenen in de Sovjet-Unie!
Men blijft echter vechten voor terugkeer en erken­ning, en het blijkt weldra dat zeer velen in Hongarije vanaf 1942/43 hoegenaamd níets hebben geweten over het lot van de Joden vanaf 1944, de maat­regelen der bezetters, de massale deportaties, de kampen en de get­to's, en over het bestaan van en de om­standighe­den in de hierboven genoemde  "Munka­s­zolgálat", de Hongaarse Joodse Arbeids­dienst.... [idem, 82].
De Duitse plannen om vanaf de -geruis­loze- bezet­ting van Hongarije in maart 1944 het dagelijkse leven van 'de gewone Hongaren' zoveel mogelijk ongestoord z'n gang te laten gaan, en vooral naar buiten de indruk te geven dat álles met instemming van de regent, admiraal Horthy, en dus volkomen legaal is gebeurd, en dat b.v. de Hongaarse soevereiniteit eigenlijk tot het voorjaar van 1945 niet eens is aangetast, zijn vrijwel volledig ge­slaagd!
Tot het laatste moment hebben velen in Hongarije de overtui­ging, dat zelfs de misdadige, maar: "koninklijke" premiers Sztójay en Szálasi door Horthy zelf, persoonlijk, zijn aange­wezen, en daarmee een wettig gezag hadden. Slechts een enke­ling kon immers weten, wat er b.v. op de [volledig afge­scherm­de] Burcht van Buda zowel in maart als in oktober 1944 precies heeft plaatsge­vonden....
Voor zeer velen in Hongarije is de 'revolutie', de complete omwenteling die in één jaar, van maart 1944 [de Duitse bezet­ting] tot maart 1945 [de Russische bezetting/bevrijding] heeft plaatsge­vonden, dan ook totaal over­rompe­lend geweest. Van enig schuldbesef, dat b.v. de Hongaarse autoriteiten honderdduizenden staatsburgers hebben gediscrimineerd en tenslotte 'legaal' hebben over­geleverd aan de bezetters met hun gruwe­lijke praktijken, is dan ook eigenlijk geen sprake………..
Honderd­duizenden in Hongarije zijn door de gebeurtenis­sen vanaf maart 1944 volko­men overrompeld ge­weest, wisten van niets, en hebben daarna geen tijd om hierover echt na te denken. Enige voorlichting ontbrak totaal. Velen merken slechts: "de Russen plunderden Hongarije tien maal zo erg als de Duitsers". Hongarije werd op alle mogelijke manieren uitge­leverd en men maakt het volk wijs: dít zijn de bevrij­ders, de redders van het fascisme, terwijl er intussen sprake is van een totale rechtsonze­kerheid, roof en plundering op grote schaal. "Het [schandalige, misdadige, beestachtige en gruwelijke] gedrag der Russen overtrof dat van de Duitsers namelijk vele malen". [Sulyok, 187]. Een dergelijke enorme politieke verwildering in Hongarije heeft overigens al eens, veel eerder, plaatsgevonden, na de al evenzeer overrompelende gebeurtenissen van 1918/1919.
Slechts een zeer klein aantal vooraanstaande katholieke intellektuelen en aristokraten beseft al in de oorlog dat het een schande is dat onder het rooms-katholieke uiterlijk van Hitler heiden­se, onchriste­lijke gedachten en methoden o.a. in Hongarije worden ver­spreid, en beseft bovendien dat na de val van Hit­ler, na het einde van de oorlog, onvermijdelijk een sterk linkse richting zal optreden. De kerk zal, aldus het Memorandum van deze intellektuelen, als ze in rechtse, nationalistische en antisemitische rich­ting verder gaat, na de oorlog zwaar worden gecompro­mit­teerd. [Joh. Weidlein, Der ungar. Antisemitismus in Dokumen­ten, 181-183].
Deze schrijver haalt hierbij ook een boek van de zeer bekende Hongaarse antifascistische histori­cus Gyula Szekfű uit 1947, "A Forradalom után" [Na de Revolu­tie] aan. Het antisemitisme in Hongarije is na 1945 evenwel niet dood, juist omdat veel communistische leiders Joden zijn. Deze Joodse communisten zinden op wraak, en met name door de poli­tie en de politieke politie worden velen gemarteld en gedood. De antipathie tegen Joden is opnieuw aanwezig, en zelfs doen zich [zomer 1946] op kleine schaal enkele lokale pogroms voor.
Velen in Hongarije ervaren dan dat een goed opgeleide, zich om het Hongarendom niet bekommerende, vreemde, communistische, soort politici, die zelfs in noodgevallen bereid is tot uit­roeiing van dit volk, in het land aan de macht is, en die politi­ci behoren zonder uitzondering tot de Hongaars-Joodse nationa­le minderheid, die met geen enkele band van bloed of gevoel met het Magyaarse volk is verbonden. [Weid­lein, Der ungarische Antisemitismus in Dokumenten, blz. 187, n.a.v. Dezső Sulyok's boek "Magy­ar Tragédia I"].
Als een heel andere vorm van afrekening met het verleden kan men ook het parle­men­taire debat over de staatsvorm eind 1945 en begin 1946 beschouwen. Sommigen in Honga­rije wensen n.l. nog altijd het behoud van de monarchie, ofwel: het herstel van de Habsburgers op de troon. Hiervan kan echter -zo beseft men- evenmin als in 1920/21 sprake zijn. De internationale politieke situatie mag dan veranderd zijn, voor Hongarije is ze er niet beter op geworden, integendeel. Realistische Hongaarse politici, ook van de FKgP, vinden het vooral met het oog op de buurlanden en op de demokratische ontwikkeling níet verstandig om b.v. 33-jarige Otto von Habsburg naar Hongarije te roepen, hoewel deze in de oorlog goede betrekkin­gen heeft opgebouwd met de Amerikaanse president Roosevelt.
Het lijkt dus veel meer verstandig en realistisch om in Hongarije de repu­bliek uit te roepen hoewel geen der partijen er ook maar één woord aan besteedde in de verkiezingscampag­ne. De beloofde volks­stem­ming gaat echter niet door: Rákosi is erte­gen, want hij beseft dat -alleen al omdat de communisten vóór een republiek zijn, de bevolking absoluut ertegen zal stemmen! [Der Spiegel, 38, 1984]. Bovendien hebben zeer velen in Hongarije aan een "republiek" nog altijd zeer slechte en buitengewoon bittere herinne­ringen: vanaf oktober 191­8 tot in 1919 is Hongarije diep vernederd, en de [zogenaamde] overwinnaars hadden slechts diepe minachting voor de Hongaarse [volks!-, en later raden-] republiek....
Anderen, zoals de afgevaardigde en bekende advokaat Dezső Sulyok, en b.v. de r.k. aartsbisschop van Esztergom en prins-pri­maat, József Minds­zenty, vinden een besluit over de staats­vorm voor­ba­rig! Eérst zal het vredes­verdrag moeten zijn gera­tificeerd, en de buitenlandse bezet­ting ver­dwenen en pas dán kan het Hon­gaarse volk in vrij­heid -via een referen­dum- beslissen! Slec­hts acht parlementsleden van de rech­ter­vleugel der FKgP zijn het met hen eens.
Dan stemt men maar met Tildy's voorstel in: na een stemming prokla­meert het nieuwe parlement tenslotte op 31 januari 1946 de "Hongaarse repu­bliek" [magyar köztársaság]. Slechts één parle­mentslid [het erva­ren parlementslid, de non Margit Schlachta [Kassa, sept. 1894 - Buffalo, USA, jan. 1974], een katholiek legitimis­te, is tegen. Tegelijk met het uitroepen van de Hongaarse republiek worden ook algemene mensenrechten vastgesteld, evenals de "natuurlij­ke en onvervreemdbare vrijheid van meningsui­ting, gods­dienst, verga­dering en ver­eniging, eigen­dom, per­soonlijke veiligheid, werk, een waardig menselijk leven, vrije op­voeding, enz." [Kertész, 143]. Een president wordt voor 4 jaar door het parlement gekozen; Hongarije lijkt hiermee een demokratische rechtsstaat te zijn geworden. [idem, 144].
Nu komt uiteraard de kwestie van het president­schap aan de orde maar soci­aal-demo­kraten en radikalen hebben hun voorkeur voor graaf Mihály Károlyi [de pres. van 1918/19] wegens het bovenstaande maar snel laten varen. Voor Rákosi is Károlyi ook onaanvaard­baar want deze heeft "te lang in Engeland gewoond en is beï­nvloed door het kapitalisme". Een deel van de FKgP is voor premier Zoltán Tildy [de meer linkse, pro-communistische, gematigde en voorzichtige vleu­gel], terwijl een ander deel voor de populaire advokaat Sulyok is, en weer anderen aan de parle­ments­voorzitter Ferenc Nagy de voorkeur geven.
Met name Sulyok is tegen alle extremisten, geweldda­den, en vergelijkt de methoden van communisten zelfs met die van fascisten en na­zi's, dus…. Vorošilov is tegen hem [Ko­vrig, 190]. De voorzitter van de Geallieerde Controle-Commissie spreekt zich dan ook uit voor Tildy, zodat de kwestie snel is opge­lost.
Ds. Zoltán Tildy [1889-1961] wordt vervolgens met alge­mene stemmen tot president geko­zen en met hem hebben de commu­nisten geen moeilijkheden, hij is een zwakkeling, ijdel en klein van gestalte, met een minderwaardigheids-gevoel, èn hij staat onder invloed van z'n familie, die deels goede banden met de communistische partij heeft. Zijn vrouw Erzsébet, geb. Gye­nis, is de dochter van een vml. communisti­sche schooldirekteur tijdens de Radenrepubliek van 1919, ze is gierig, doet in zaken, en vindt zichzelf nu zeer belangrijk en Tildy zelf was ooit, tijdens het rode regime in 1919, als jonge dominee secretaris van de "Bond van Predikanten".
Maar Tildy paste zich altijd volledig aan: In de latere jaren '30 sprak hij b.v. als politicus der oppositionele FKgP open­lijk zijn grote bewon­dering voor Horthy uit, en hij was een graag gezie­ne gast van de regent, en zelfs [in 1943] een vertrou­wensman van de regent. Op 20 augustus 1938 loofde hij Horthy nog en sprak zijn afkeer uit over de bolsjewieken, de Russen, die Aziati­sche horden, die rat­ten... maar dát is voltooid verle­den tijd. [­Sulyok, 58-60]......
Samen met haar schoonzoon Viktor Csornoky heeft Erzsébet Tildy-Gyenis lukratieve zakelijke betrekkingen met o.a. linkse poli­tici zoals Zoltán Vas, Erdei en Szakasits. Berichten over nepo­tisme en zelfverrij­king van Tildy c.s. doen dus de ron­de.... De communist György Kállai kan later te­recht beweren: "Tildy hebben we in de hand". [Der Spiegel 38, 1984].

'De grensbewaking vecht tegen spionnen van het imperialisme'


Inderdaad kan de nieuwe president gelden als een voorbeeld van profiteurs, opportunisten, die zich aan de nieuwe macht­hebbers aanpassen. Hij is dan ook zeer voorzichtig wanneer het om de Sovjet-Unie en de communistische partij gaat! Bovendien is Tildy van zichzelf overtuigd en voor hem staat het vast: "Het lot van ons land ligt voor eeuwig in handen der USSR en het socialisme is nu eenmaal de levensvorm van de toekomst. Daarom is een politiek gewenst die zo weinig mogelijk offers van Hongarije vraagt, en van Sovjet-zijde zo veel mogelijk voordeel voor Hongarije verschaft", al­dus de gedachtegang van de nieuwe president [Sulyok, 61-63].
"Ík ben de enige die weet hoe je met hen [de Sovjets] moet omgaan, ík ken de gevaren die het land bedreigen, ík weet hoever ik kan gaan. Hongarije ligt nu eenmaal in de "Interessensphäre" der Sovjet-Unie en dat is een basisgegeven voor Tildy. Dat wil niet zeggen dat Tildy alom wordt gerespecteerd: zijn ambitie en zijn ijdelheid, en bovendien het gedrag van zijn vrouw, die zich spiegelt aan madame Horthy van weleer, maar die alle élégance, schoonheid en vorming mist, zorgen daar­voor. Er zijn zelfs Hongaarse hervormden, die vanwege Tildy rooms-katholiek worden, en er zijn velen die zich schamen voor deze voor­malige calvinistische zielzorger. [Sulyok, 63]……..

top