< Terug

14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956

14.3.2  Van de val van Tito tot de val van Rajk, juni 1948 tot juni 1949.

Nú zijn wíj hier de baas!” [aldus de folteraars van kardinaal Mindszenty, 1949]

Ook in Hongarije komt deze verharding duidelijk naar voren want een conferentie der MDP van 10 tot 13 juli 1948 bepaalt dat -volgens het bevel der Komin­form- de klassen­strijd wordt verhevigd en dat men particulier bezit van boeren en bourgeoi­sie zal elimineren. Het doel is nu primair het liquideren van welvarende middenklas­se der boeren ["koelakken"] via zeer progres­sieve belastingen en verplichte afdracht van agrarische produkten aan de staat, en ten tweede het stichten van agrarische coöperaties en staats-trakto­renstations, naar Russisch voorbeeld.
Rákosi verklaart daarom op de laatste dag der conferentie [13 juli] dat ’ten koste van alles de overheersende rol van de "koelakken" op het platteland moet worden ondermijnd, en dat kan alleen door strenge maatregelen’.
Bekend worden later wel de zgn. "koelakkenlijsten" waarop nota bene 70.000 namen van [onwillige] boeren staan vermeld! Algemeen blijft er bij de Hongaarse boerenbevolking dan ook een diepe afkeer van het systeem bestaan want via zware belastingen, verplichte leveranties, quota's, zware straffen, vervolging, en zgn. "voorlich­ting" [verplichte cursussen] door communistische aktivisten, vrijwilligers, arbeiders uit fabrieken [!], kweekt men haat! [Kovrig, 257/258]. Vooral in juli/augustus 1948 wordt deze felle campagne gevoerd en het is duidelijk dat de Hongaarse partijleider Rákosi een kloof wil scheppen oftewel: de klassenstrijd opvoeren tussen de kleine boeren, de werkenden, "die bij de arbeiders­klas­se horen", en de 'grote' boeren, de uitbui­ters, kapitalisten, koelakken, die dus keihard moeten worden aange­pakt.
Ook de koele, droge en ascetische nummer twee van de partij, Gerő spreekt op 10 juli 1948 over de noodzaak om de invloed van de koelakken te bestrijden, maar hij heeft geen haast om landbouwcoöperaties te vormen: "die moeten worden gevormd zoveel en zó als de werkende boerenstand dat wil" en Rákosi verklaart in juli 1948: "De massa der kleine boeren zal binnen twee jaar een andere houding aangenomen hebben tegen­over de collectivisering", en in september '48 zegt hij, zoals altijd zeer zelfverzekerd: "Je kunt onder geen enkele omstandigheid de partij binden aan ènig privé-bezit van boeren", en hij maant de parlements-voorzitter Imre Nagy [de vml. min.v.landbouw] die in dezen nog als gematigd geldt, om z'n mond te houden over deze kwestie! [Kovrig, 259]. Zéér opmerkelijk is en blijft overigens dat Imre Nagy nooit gevangen is genomen [of erger] vanwege z'n afwijkende opvattingen. Dit kan te maken hebben met 't feit dat Nagy ook "moskoviet" was, terwijl er van hen immers niemand is gearresteerd of veroordeeld. Al in 1947 vindt Nagy dat b.v. kleine boeren niet persé kapitalisten zijn, dat hun privé-bezit in de overgangsperiode kan voortbestaan en dat de partij beter een verbond met de middelgrote boeren kan sluiten! Hij vindt ook dat Rákosi extreemlinkse opvattingen heeft! [Kovrig, 259]………
Hier en daar is ook al passief verzet merkbaar van boeren, o.a. in Transdanubië waar velen in 1947 de oppositionele [christen-] Demokratische Volkspartij steunden maar na enige tijd van aarzeling en manoeuvres volgen toch maatregelen ter collectivi­sering van de landbouw, hoewel langzaam en voorzichtig. [Gluckstein, 125]. O.a. door de bekende schrijfster Erzsébet Galgóczi wordt dit boerenleven onder Rákosi indringend beschreven en zij zegt: "Iedereen die meer dan twee kippen had was een koelak, een uitbuiter, een grootgrondbezitter". [Igor Cornelissen, Vrij Nederland, maart 1990].
Opmerkelijk is dat nu ook binnen de Nationale Boerenpartij de campagne voor collectivisering tot onenigheid leidt: In de zomer van 1948 eist Péter Veres, die vanaf 1945 altijd zo loyaal was tegenover de communisten, tóch het behoud van het agrarische particuliere eigendom der kleine boeren, maar daarmee gaat hij dwars tegen Rákosi's opvattingen [de komende collectivi­satie] in en een heftige communisti­sche campagne tegen Veres is het gevolg. Veres wordt dus uit de regering en de partij gestoten en daarna wordt de Boerenpartij geheel gelijkgescha­keld. [Sundhaussen, 554]. Als NPP-leider wordt hij opgevolgd door de fellow traveller Ferenc Erdei.
Een logisch gevolg van de hevige akties, de agitatie en propaganda vóór collectivisatie van de landbouw lijkt ook het zogenaamde “Ministerie van Landbouw-proces” dat in juni 1948 plaatsvindt. Er zijn dan o.a. 81 ambtenaren op dit ministerie gearresteerd, en 60 van hen worden veroordeeld tot straffen van samen meer dan 300 jaar gevangenis n.a.v. de intussen al zo versleten aanklacht: “samenzwering tegen de demokratische staat” en dit proces geldt als een voorbereiding tot de dwang-collectivisering [Hegedüs, 91]. De experts die zich hiertegen zouden kúnnen verzetten moesten worden geliquideerd… [idem, noten op blz. 293/294]. 
Een aantal maanden later verklaart een agressieve, fanatieke en meedogenloze Rákosi op 27 november 1948 daarom: "De kwestie van de koelakken  kunnen we alleen oplossen via het ontnemen van hun land, huizen en machines.... wat we verder met hen doen weet ik nog niet....[Kovrig, 257].
Maar het blijkt dat de almachtige partij hiervoor wel haar apparaten heeft: eigenlijk álles komt of staat nu onder controle van de ÁVO, de Staatsveiligheidsdienst o.l.v. de beruchte Gábor Péter.
Een zuivering vindt plaats in alle partijen en het lijkt alsof alle leiders zich schuldig voe­len ten opzichte van Stalin. Hongarije is immers een soort ‘grensland’ van het sovjetrijk geworden en alle invloed vanuit Joegoslavië wordt gezien als levensgevaarlijk en buitengewoon bedreigend! Het onderlinge wantrou­wen -dat wil zeggen: het diepe wantrouwen van de Partij [MDP] tegen het volk!- in het land neemt snel toe en de partijleiding laat merken dat "het gevaar blijkbaar zelfs binnen de partij aanwezig is". In Hongarije worden op commando van "de kleine Stalin" Rákosi dus arrestaties uitgevoerd van "Titoïsten" en wegens "nationalistische en bourgeois-afwijkin­gen".
De partij neemt nu ook geen of zeer weinig nieuwe leden meer aan en vindt de zuiverheid van de leer nu primair! Een ledenstop tot 6 maart 1949 wordt op 2 september door het Politburo afgekondigd en de controle, een 'herziening' van de kaarten van partijleden, vormt hierbij het beproefde middel....
Aldus wordt de partij tot een belangrijk controleap­paraat van de leiding over de leden en de maatschappij. Weldra worden 179.000 leden uit de MDP gegooid, en 130.000 leden raken hun lidmaatschap kwijt omdat ze niet voor de commissie voor herziening verschenen! [Molnár, 58]. De MDP telt nu bijna 756.588 leden en 124.156 kandidaat-leden, maar tot 1950 worden er weer 70.000 leden eruit gegooid. [idem]……….
Vervolgens komt een Wet XLVIII, art. 19 van 1948 die bijvoorbeeld bepaalt: "Een persoon is strafbaar [met ten hoogste een jaar gevangenis] indien hij of zij ongunstige uitdrukkingen toepast op het Hongaarse demokratische systeem, op de Republiek, op een fundamentele instellingen van de Repu­bliek, op een maatschappij of vereniging in het land of op een godsdienstige gemeen­schap, of hiertegen daden onderneemt". Hiermee wordt alle kritiek op het systeem eigenlijk bij voorbaat al in de kiem gesmoord……
Zeer opmerkelijk is op 5 augustus dat de 36-jarige János Kádár [een 'binnenlandse communist'], "een magere lange slungel" [Kopácsi, 31] ineens min.v.bin­nenl. zaken wordt als opvolger van Rajk en deze laatste wordt -onmiddellijk na een bezoek aan Moskou- weggepromoveerd naar het min.v.buitenl.zaken [een onbeduidende post want Hongarije voert geen zelfstandige buitenlandse politiek], vijf weken na het uitstoten van Tito uit de Kominform. Dat lijkt er, volgens sommigen, op dat er iets tegen de altijd zo strijdlustige, fanatieke en resolute, gedreven László Rajk, die ook altijd zo roemde over de kameraadschappelijke betrekkingen met Tito’s Joegoslavië, zal worden onderno­men..... Ook in dit geval geldt echter dat niemand de werkelijke reden weet!
Toch schijnt het Politiburo der partij in augustus 1948 -uiteraard geheim- bijeen te zijn geweest en hier wordt een rapport van een specialist overhandigd. Vervolgens beschuldigt Gerő Rajk openlijk ervan een putsch tegen de partijleiding, tegen Rákosi, voor te bereiden, want Rajk “organiseerde een speciale politiemacht met moderne wapens onder hemzelf en buiten de partijleiding om”. Rajk zou hebben erkend dat die politiemacht bestaat, maar ‘de Russen weten ervan’ [en dat is voldoende]. Het -voorlopige- einde van de zaak is dat vanuit Moskou wordt besloten om Rajk wèl te degraderen, maar hem niet weg te zuiveren…. In ieder geval bouwde Rajk ongetwijfeld een persoonlijk rijkje bij de politie op en de oude garde rond Rákosi, die het gevaar voelde, nam de controle over de politie uit zijn handen, vóórdat hij die kon gebruiken als instrument in de interne partijstrijd. [Kecskemeti, 26/27 en 28].
Kádár krijgt overigens als minister van binnenl.z. veel minder macht dan z’n voorganger Rajk, want in september 1948 komt de "Staatsvei­lig­heidsafde­ling" [de ÁVO] formeel onder rechtstreeks gezag van de regering, en staat dus niet meer als afdeling onder de minister van binnenlandse zaken. De naam wordt daarom veranderd in Államvédelmi Hatóság, ÁVH [Staatsveiligheidsinstantie], maar ze blijft natuurlijk een zeer berucht apparaat, geleid door Sovjet-veiligheidsagen­ten en hun Hongaarse collega's [knechten, lakeien]. De ÁVH opereert bij arrestaties, martelingen, folteringen en andere wreedheden en vernederingen, processen, gevangenis­sen maar treedt vrijwel zelfstandig op en is zeer uitgebreid…..
Het meest berucht en gevreesd worden en zijn 'luit.-veld­maarschalk' Gábor Péter [de vml. kleermaker uit de Joodse lagere middenklasse, zie blz. 30/31] en kolonel Gyula Décsi, die volledig toegewijd zijn aan Rákosi. Overigens is Jolán Simon, de vrouw van Gábor Péter, de secretaresse van Rákosi zelf! De kleine stevige Gábor Péter is een goed verzorgd man, met een goed verzorgde snor, is uitstekend gekleed, spreekt zacht en heeft vlotte manieren. Een intelligente vent en een uitstekend organisator, die...... natuurlijk echt gelooft in een betere wereld waarvoor hij strijdt. Hij wordt echter wreed, meedogenloos en cynisch. Om Rákosi te bewijzen dat hij betrouwbaar is, doodt en martelt hij meer mensen dan strikt 'nodig' is: allemaal in het belang van z'n eigen loop­baan... Volgens anderen loopt hij mank, is gebocheld en heeft een lelijk gezicht. [Igor Cornelissen in "Vrij Neder­land"].
Ook Gábor Péter krijgt zelfs buiten Hongarije de naam van een berucht, misdadig en gruwelijk persoon, een soort Ježov, Jagoda of Beria, die als chef der geheime dienst [NVD of NKVD] in de Sovjet-Unie al vanaf de jaren ’30 duizenden, waarschijnlijk miljoenen, slachtoffers maakten, maar de beide eerstgenoemden zijn later zélf ook vermoord en Beria wordt zoals bekend na de dood van Stalin door rivalen vermoord.…….. Enfin: Hongarije volgt de weg die de Sovjet-Unie ging en gaat en miljoenen in dit land hebben ‘nu eenmaal’ geen keuze! 

top

De ÁVH geldt als "het schild en zwaard van de partij", en de politieke opdracht aan de medewerkers luidt: de harde vuist van de diktatuur van het proletariaat, te zijn! Het is formeel zelfs het belangrijkste orgaan van deze diktatuur en de bevolking wordt ingeprent: “Az ÁVH a Munkásosztály ökle” [De ÁVH is de vuist van de Arbeidersklasse!]. Juist hier komen de mechanismen van de ongecontroleerde en blinde macht en de machtswellust goed tot uiting. "Het is een overdrijving, maar slechte een kleine, om te zeggen dat de naoorlogse geschiedenis van Hongarije die van de ÁVO/ÁVH is", aldus George Mikes, die o.a. in "A Study in Infamy" [1959] een huiveringwekkend beeld van de Hongaarse geheime politie geeft.
Hij schat zelfs dat een op de tien Hongaren voor de geheime dienst op het bij iedereen gevreesde en beruchte adres Andrássy út no. 60 werkte; verzeke­ringsagen­ten, inners van huur, controleurs van de gasmeters, dokters en dieren-artsen waren b.v. buitengewoon geschikt om informant van de ÁVH te worden en Hongarije was bijna een maatschappij met meer politiespionnen dan burgers; meer bewakers dan bewaakten". [Igor Cornelissen in "Vrij Nederland", 24 maart 1990]. Anderen schatten het aantal informanten op 300.000 [Kovrig, 250], terwijl de ÁVH zou beschikken over dossiers met informatie over één miljoen personen, d.w.z. 10 % der bevolking.
Potentiële kritici worden bewust tot vijanden of onbetrouwbare en daarom vijandige elementen, fascisten of reaktio-nairen, gemaakt. Op het hoogtepunt van de zuiveringen laat de min.v.defensie generaal Mihály Farkas aan 'luit.-generaal' Péter of iemand van z'n plaatsvervangers alleen nog maar een briefje toekomen: "X. Y. is een imperialistische, resp. Engelse of Joegoslavische spion. Uitvoeren! Farkas". Dat is voldoende om de betreffende persoon uit te schakelen of tot de gewenste bekentenis te dwingen. Het is pure waanzin, maar dit alles heeft z'n eigen innerlijke logika. De zuivering breidt zich uit van gearresteerde naar z'n contactpersonen en vrienden. Zo ontwikkelt, net als in de Sovjet-Unie in de jaren '30, de permanente zuivering als instrument van de macht haar eigen wet". [Paul Lendvai, "Ein Panorama des Bösen", in de Frankfurter Allgem. Ztg, 20 sept. 1996]……….
Deze eigenmachtige en monsterlijke diktatuur maakt duizenden naamloze mensen tot slachtoffer en gaat ervan uit dat het doel, het Socialisme, álle middelen heiligt. Veruit de meeste slachtoffers zijn onbekend gebleven, naar kampen gestuurd, in het geheim veroordeeld, gefolterd, mishandeld, omdat ze nu eenmaal niet deugden en het Hongarije van Mátyás Rákosi  wordt de meest wrede politiestaat in Oost-Europa [Igor Cornelissen]. Men kan echter alleen al in dít opzicht Hongarije niet als een zelfstandig land beschouwen, omdat de folteraars en moordenaars hun opdrachten regelrecht van NKVD-agenten, uit Moskou gestuurd, krijgen!
Er lijkt bij de heersende kliek een duidelijk gevoel van haat en wraak, rancune, achtervolgingswaanzin en slaafse, volstrekt blinde onderwerping aan de bevelen uit het Kremlin aanwezig te zijn! Met de vele gearresteerden uit bourgeois-, kerkelijke en boerenkringen gaat men genadeloos om, en bovendien lijkt het alsof de partij en haar knechten zich geen of weinig tijd gunnen. Alle verzet wil men blijkbaar in een wel zeer korte tijd, enkele jaren, opruimen. Vooral degenen die contacten hebben in het westen, rijke ouders hadden of b.v. een vroegere officier [van Horthy] in de familie hadden worden het slachtoffer maar ook veel vroegere sociaal-demokraten komen op een zwarte lijst en worden al gauw na de “eenwording” uit de partij gegooid. Het fenomeen angst gaat in het land dan ook een bijzonder grote rol spelen, want men kan niemand meer vertrouwen [Hegedüs, 89]. "We zagen wel dat het voor het volk vreselijk was, maar we geloofden in de ideologie en in de partij", aldus András Hegedüs later.
Het is hiermee duidelijk dat Hongarije geheel in de ban van Stalin is gekomen en dat het land in feite vanuit Moskou wordt bestuurd, althans alles is of wordt híer gedikteerd en in Budapest ’netjes’ opgevolgd. Het land behoort tot het satellietenrijk van de Russen en volgt de stalinistische dekreten en aanwijzingen nauwkeurig, te meer omdat juist Rákosi het voorbeeld van de Sovjet-Unie in alle opzichten wil volgen!
Na de plotselinge dood van Andrej Ždanov [* 1896], de Russische cultuurpaus en chef-ideoloog vanaf 1946, die o.a. fel tekeer gaat tegen ‘kosmopolitisme’, d.w.z. alle buitenlandse [westerse] invloeden, en die de wereld al heeft verdeeld in de socialistische of demokratische landen en scherp daartegenover de imperialistische landen o.l.v. de Verenigde Staten, op 31 augustus 1948, rijst de ster van de Hongaarse partijleider Rákosi in Oost-Europa zelfs en hij wordt een leidende figuur in de Komintern. Hij beschouwt evenwel [volgens velen] Rajk als een gevaarlijke rivaal en er gaan na enige tijd geruchten dat hij, ook om persoonlijke redenen, zelfs Rajk zou willen opofferen om Tito te treffen.
Niets lijkt nu nog bestand tegen de komst van het barbaarse en moorddadige, monsterlijke tirannieke regime en niets lijkt nog uitgesloten, deste meer omdat men in het westen niet dènkt aan ingrijpen. Bovendien wonen ook in West-Europese landen heel wat onnozele, naïeve sympathisanten met de rode regimes in het oosten. Stalin en de Sovjet-Unie worden immers toch nog door velen primair beschouwd als de dappere strijders tegen het fascisme, en het 'nieuwe' communisme met z'n ideaal van gelijkheid wordt als bijzonder nuttig tegenwicht tegen het overwonnen 'oude' fascisme, nationaal-socialisme, racisme en antisemitisme beschouwd.
De drastische landhervormingen en het definitieve einde van het eeuwenoude en achterhaalde feodale systeem met het uitgestrekte grootgrondbezit van adel en kerk in Hongarije kan eveneens niemand betreuren. Door allerlei niet onbekende schrijvers in het westen is tenslotte vadertje Stalin al in de jaren '30 afgeschilderd als een uiterst menslievend en populair, wijs en verstandig, zelf goedig en mild leider…...
Door Lendvai worden in dit verband o.a. genoemd de vroegere Amerikaanse ambassadeur in Moskou Joseph E. Davies, de Britse Labour-ideoloog Harold Laskie, de beroemde Duitse schrijver Lion Feuchtwangler, en verder kan de Nederlandse prof. dr. Jan Romein worden genoemd, die b.v. in de populaire reeks "Machten van dezen tijd" tracht het bijzonder demokratische gehalte van de nieuwe Sovjet-grondwet van 1936 van Stalin aan te tonen. Allen waren al volkomen blind voor de 'grote processen' in de jaren '30 in de USSR, dus waarom zou men dan nu de ogen openen voor processen in een paar afgesloten kleine landen achter het IJzeren Gordijn?
Na 1945 blijven met name in Frankrijk en Italië dus vele honderdduizenden communisten [en anderen] nog vele jaren lang vast geloven in Stalin en zijn bewind. De prachtige propaganda wint het hier nog altijd van de barre realiteit. Dat geldt ook voor Hongarije en de buurlanden, waar over de talloze verdwijningen en vaak gruwelijke persoonlijke ervaringen niet eens kan worden gesproken. Overal zitten immers de informanten van de ÁVH, enz.
Geen enkel bericht is nog privé en de stroom van woorden, de alom aanwezige leuzen en de steeds terugkerende propaganda, de talloze redevoeringen, lijken ook weinig of niet in overeenstem­ming met de gruwelijke daden, de geheimzinnige akties, de nachtelijke arrestaties, de talloze onbekende akkoorden en het stiekeme overleg dat overal achter steekt: zo doen zich, inherent aan dit regime, talloze schrille tegenstellingen voor!
Temidden van de terreur en diktatuur in Hongarije legt men in 1948 bij de viering van de [burgerlijke] Revolutie van 15 maart 1848 b.v. alle nadruk op de vrijheid, maar…: ”Dit is geen juridisch begrip, maar betekent de bevrijding van het werkende volk van het juk der heren! De erfenis van vrijheid en onafhankelijkheid hoort nu aan de communisten, die immers het werkende volk vertegenwoordigen!...... Wie dit niet ziet is een reaktionair, een vijand van het volk”, en zo wordt 1848 óók na 100 jaar gebruikt als rechtvaar­diging voor een autoritair, stalinistisch systeem.
Men krijgt ook sterk de indruk dat de partij en haar leden naar buiten toe wel in de eigen woorden en daden geloven, zelfs één en ander zeker weten, zéér zelfbewust en arrogant een vaste koers varen, maar intussen toch steeds weer opnieuw via niet aflatende propaganda de massa willen overreden of overtuigen van de uitstekende bedoelingen. Het lijkt dus alsof men er volstrekt niet zeker van is dat de massa de propaganda gelooft!
Aan de andere kant ziet men de zelfverzekerde "grote leider van het Hongaarse volk" Rákosi genieten van de cultus rond zijn persoon en van z'n macht. Hij wordt steeds weer bewierookt, en geldt als onfeilbaar. "Als we zeggen Rákosi bedoelen we het Hongaarse volk, en als we zeggen het Hongaarse volk, bedoelen we Rákosi", aldus de 2e man, Ernő Gerő, in april 1949. Ook het noemen van de namen van Rákosi en Stalin in één adem zorgt in Hongarije steeds voor een donderend applaus. Pas ná de vier grote leiders Rákosi, Gerő, Farkas en Révai, die elk hun eigen terrein hebben, komen alle anderen, zoals Zoltán Vas, László Rajk, Imre Nagy en de leiders van de geheime politie.

top

Een belangrijke èn weerzinwekkende rol bij de gehate ÁVH speelt o.a. de zoon van Mihály Farkas, de in Moskou opgegroeide veiligheidsofficier, luit.-gen. Vladimír of "Vladi" Farkas [Kassa/Košice, 1925 – Budapest, 2002]. Hij is [naar men zegt] persoonlijk aanwezig bij vele folteringen, de verhoren en de getuigenverklaringen, vaak samen met majoor Kremnjov-Kamenkovič en/of met gen. Bjelkin [eigenlijk: Abakumov], geheime agenten van de Sovjet-geheime dienst. De Russen geven vaak de doorslag bij de hele procesgang, de afgrijselijke fysieke martelingen, de afgedwongen bekentenis­sen en het vonnis. Volgens getuigen folteren zij persoonlijk ook, slaan er eigenhandig op los, en geven gedetailleerde 'aanwijzingen', terwijl Vladimír Farkas later wel toegeeft dat Russische officieren de ÁVH eigenlijk leidden. [Igor Cornelissen].
Een mensenleven betekent voor hen niets want alles is ondergeschikt aan de ideologie. Met behulp van gummi-knuppels en geweerkolven, uithongering en het dagen en nachten laten staan, in felle schijnwerpers urenlang ondervragen en vernederen, de volledig valse beschuldigingen en bedreigingen, enz. weet men elke verdachte eventueel tot de meest absurde bekentenis [samenzwering, verraad] te dwingen. Ook de opgeroepen getuigen worden meer dan eens gemarteld en geslagen. Velen verdwijnen ineens, en men durft er eenvoudig, alleen al uit eigen belang, nooit meer over te spreken.
In de wereldomvattende strijd tegen de [Amerikaanse] imperialisten en tegen hun Joegoslavische lakeien is werkelijk geen enkel middel ongepast, hoewel hiervan zeer weinig tot de buitenwereld doordringt. Men verwacht bovendien het snelle uitbreken van een nieuwe wereldoorlog, en Hongarije ligt, sinds het overlopen van Tito naar het vijandelijke kamp, onmiddellijk aan de frontlinie! Telkens wanneer de communist Tito door de Amerikanen met geld, enz. zeer ruim wordt gesteund, geldt dat als een teken van de macht der 'imperialisten' en is men in kringen van het regime in Hongarije furieus.. De "Koude Oorlog" maakt dat men de ander uitsluitend ziet als de levensgevaarlijke vijand, "de clericale reaktie", imperialistische agenten, verraders, enz……..
Hongarije móet dus wel het model van Stalin en van de Russische meesters volgen, absoluut, compleet, drastisch, snel, radikaal en loyaal [Kovrig, 236], en men kiest ook naar het buitenland toe partij voor ‘het communisme’: na de Griekse burgeroorlog worden in 1948 bijvoorbeeld 3.000 Griekse kinderen [van communistische ouders, leden der KKE of ELAS] naar Hongarije overgebracht, en ondergebracht in Kőbánya [Budapest] en b.v. in Sztálinváros.
De almacht van de partij blijkt ook uit andere feiten. Op 30 juli 1948 treedt b.v. president Zoltán Tildy af n.a.v. de arrestatie van z'n schoonzoon Viktor Csornoky, want deze had als gezant in Egypte de Hongaarse diplomatieke code aan de Britten verraden [gesmok­keld]. Op 3 augustus wordt de voorbeeldige fellow traveller Árpád Szakasits [de vml. sociaal-demokraat en nu voorzitter der MDP] president en dat wordt gezien als een beloning voor z'n diensten t.b.v. de [communistische] Werkerspartij! Csornoky wordt in december 1948 ter dood veroordeeld en vervolgens op 7 december opgehan­gen!
Maar er zijn voor het nieuwe regime ook zaken om trots op te zijn: In augustus 1948 wint Hongarije op de Olympische Spelen in Londen 10 gouden, 5 zilveren en 13 bronzen medailles, en komt daarmee samen met Frankrijk op de derde plaats. Men legt dit uiteraard uit als een enorm sukses voor het socialistische systeem, dat zich beschermd weet door de almachtige en onaantastbare Sovjet-Unie…
Één van de verdachte en min of meer ‘oppositionele’ maar ook machtige en invloedrijke organisaties, de  "Hongaarse Boerenbond" [Magyar Parasztszövetség] met 500.000 leden kan dus op 9 september 1948 zonder veel moeite ontbonden en verboden worden en dat heet opnieuw een stap naar "een socialistische plattelandseconomie", hoewel de partij hier -op het platteland, bij de boeren- nog niet veel sukses heeft. Tot 1 november 1949 hebben coöperatieve boerderijen slechts 3,5 % der cultuurgrond in bezit en staats­bedrijven ook 3,5 %. Maar door de niet aflatende propaganda stijgt dit percentage daarna wel sterk en in mei 1950 bezitten ze samen 17,5 % der cultuurgrond.
Men gaat er wel vanuit dat een snellere industrialisa­tie óók een snellere collectivi­se­ring van de landbouw betekent, maar toch is men alom bang voor verzet der boerenmassa's [Gluckstein, 126] en wil dus de collectivisering in Hongarije geleidelijk invoeren: de boeren zijn immers allerminst overtuigd van het nut ervan want b.v. in 1931/35 produceerde Hongarije per persoon n.b. 2 x zoveel agrarische produkten als de Sovjet-Unie. [Gluckstein, 112]. Maar dergelijke argumenten en feiten tellen voor de stalinistische heersers in dit land niet! Het voorbeeld van de Sovjet-Unie en van Stalins ‘wijze politiek’ gelden immers alleen als zaligmakend!
Er komen drie types coöperatieve agrarische bedrijven in Hongarije: 1. het laagste type: alleen ploegen en zaaien gebeurt collectief en de hiervoor benodigde trekdieren en machines worden verleend door een staats-traktor­station. 2. het middentype: idem, maar ook het oogsten en dorsen gebeurt collectief. 3. het hoogste type: alle land is voor gemeenschappelijk gebruik, m.u.v. 2 acres per persoon voor individuele landbouw. De leden worden betaald naar hoeveelheid en kwaliteit van hun werk.
Hierbij valt op dat n.b. de kolchozen in Rusland nog minder privégrond kennen dan de hoogste vorm in Hongarije, waarbij opgemerkt moet worden dat 'laag' en 'hoog' de typische communistische waardering aangeven voor de mate van privébezit! "Het hoogste type" landbouwbedrijf is dat met de meeste collectief uitgevoerde bezigheden.  
Het aantal traktoren zal ook sterk toenemen, van in 1947: 11.900 moet dit aantal volgens het plan voor 1954 toenemen tot 21.000. Per traktor valt er in 1947 490 ha grond te bewerken, maar in 1954 moet dit zijn gedaald tot 280 ha. [Gluck­stein, 77, 116]. Na enige tijd van aarzeling en manoeuvres [èn van valse beloften!] volgen dus toch maatregelen ter collectivisering van de landbouw, maar men zal de zaak langzaam en voorzichtig aanpakken. Blijkbaar vreest men kolossaal verzet van de boeren, die men immers nog zo kort geleden met veel vertoon en propaganda [maart 1945] land in eigen bezit gaf! Nog in mei 1950 hebben de zelfstandige boeren nog altijd meer dan 80 % der grond in bezit! [Gluckstein, 125/126].
Maar ook op andere manieren wil men de zelfstandige, zelfbewuste boeren treffen. Geleidelijk aan zijn de bekende en alom gerespekteerde "Volkscolleges", die naar het voorbeeld van Györffy in de jaren '30 en opnieuw na 1945 zijn opgericht ter vorming van een nieuwe nationale en progressieve elite op het platteland, parallel aan de Nationale Boerenpartij en het populisme, en die zeer veel toeloop van jonge arbeiders en boeren krijgen, nu uit de gratie geraakt.
Vooral Rajk promootte deze colleges, die tot 1947 een zekere autonomie genieten. In september 1947 zijn er nog 100 colleges met 6.000 studenten maar in het begin van 1948zijn er al 160 colleges met 10.000 studenten. De zeer populaire "Nationale Liga van Volkscolleges" [NÉKOSZ, Népi Kollegiumi Országos Szövetsége], staat dan nog onder bescherming van minister László Rajk, en de jeugd wordt hier in een 'demokratische' geest van kameraadschap getraind…………
Het spreekt echter vanzelf dat de NÉKOSZ in 1948 niet meer past bij de geest van het stalinisme, de intimidatie, de terreur, de verdachtmaking en de diktatuur. In september 1948 volgt de veroordeling van de organisatie door de partij, want: "De NÉKOSZ verwaarloost de partij, haar propaganda zorgt voor verwarring, is anti-leninistisch, tolereert een cultus van boeren, en isoleert jongeren van de arbeidersbeweging". Daarmee is over haar lot beslist, en de veroordeling en dood van Rajk betekent de genadeslag voor de eens zo bloeiende 'volkscolleges'. [Molnár, 98, Kovrig, 241/242]. Sommige andere leidende communisten daarentegen stijgen in de gunst: Op 10 september 1948 wordt Mihály Farkas [* 1904], een stalinist en trouw aanhanger van Rákosi, minis­ter van d­efensie. Hij is zoals andere 'moskovieten' Sovjet-staatsburger en van Joodse afkomst, en was een aantal jaren [in de oorlog] in de Sovjet-Unie, tot november 1944. Vanaf 1945 is hij vice-secr.-gen. van het CC der partij. Volgens Sándor Kopácsi is hij "een ambitieuze stotteraar met een buikje, een sadist”…… Hij neemt de zorg op zich voor de totale sovjetisering van het Hongaarse "Volksleger" [Magyar Néphadsereg] door politieke officieren en door veel Sovjet-Russische adviseurs. Aan Sovjet-militaire academies opgeleide Hongaren zullen het politiek betrouwbare kader vormen, m.n. na de dood van Pálffy. Het leger wordt overigens ook veel groter dan het vredesverdrag aangeeft en het bestaat in 1951/52 uit 210.000 man [Kovrig, 264]. 80 % der Hongaarse officieren is dan nieuw.

Kardinaal Mindszenty met gelovigen, 1947

top

De Russen proberen intussen ook wat populair te worden en ze doen aan de Hongaren nu en dan kleine concessies. In januari en juni 1948 worden b.v. nieuwe akkoorden met de Sovjet-Unie over herstelbetalingen gesloten, die een verlichting voor Hongarije betekenen, en op 1 juli 1948 worden de nog verplichte herstelbeta­lingen van $ 131 mln. tot de helft teruggebracht. D.w.z.: t/m 1952 moet nog $ 65,8 mln aan de Sovjets worden betaald. Gerö uit zijn "dankbaarheid" dan ook en zegt dat er in 1948 weliswaar nog meer dan 25 % van de uitgaven aan herstelbe­ta­lingen is besteed, maar in 1949 verwacht hij minder dan 10 %!…. Dat is te danken aan de geste der Sovjet-Unie!
Hierbij valt echter wel te bedenken dat de waarde van machines, lokomotieven, motoren en wagons die de Russen na 'de bevrijding' meenamen n.b. wordt geschat op $ 124 mln. De herstelbetalingen en kosten van de bezetting drukken een aantal jaren dus zeer zwaar op het land. [Gluckstein, 61]…… 
Ook leveren de Sovjet-inspek­teurs, die op alle plekken waar wordt gewerkt t.b.v. herstelbeta­lingen aanwezig zijn, de USSR nog altijd een preciese kijk op alle details van het Hongaarse economi­sche leven! De Sovjet-Unie heeft hiermee nog altijd een machtig wapen, een pressiemiddel, in handen, en bovendien zijn de concessies van Moskou voor de Hongaarse communisten een prachtig propagandamiddel! De partij kan haar positie verster­ken en ze benut al vanaf 1946 de herstelbeta­lingen t.b.v. verdere staats­con­trole der zware industrie. [Sundhaussen 563].
Toch blijkt, ondanks alle suksessen van de partij, dat velen niet doen wat zij verwacht. In oktober 1948 is in  "Szabad Nép", het partijblad, b.v. een artikel van Révai te lezen waarin o.a. staat dat de krant slechts wordt gelezen door 12 % der partijleden, en ”in de MÁVAG-fabrieken zijn 6.000 van de 8.000 werkers leden der partij, maar slechts 780 lezen de partijkrant!" Velen zijn -zoals bekend- slechts nominaal partijlid en grootscheepse zuiveringen bewijzen steeds meer de toenemende vijandschap tussen de leiders en de aanhang. In Hongarije worden ± 1948/49 bijna 500.000 partijleden gezuiverd. [Gluckstein, 108/109].
Een ander voorbeeld is een rede van Rákosi waarin hij op 27 november 1948 de arbeiders beschuldigt van luiheid, omdat ze niet enthousiast zijn voor stukwerk. "Fa­brieksdirekteuren geven toe aan luie arbeiders en de produktie blijft daardoor te laag", aldus Rákosi, en hierop blijft men voortdurend hameren! De arbeiders worden dan ook steeds weer opgejaagd en aangespoord tot meer produktie. [Gluckstein, 88]. Ook de minister van industrie Kossa is op 6 december 1948 in Debrecen nogal negatief: "De werkers hebben een terroristische houding aangenomen tegenover de direkteuren van de genationaliseerde industrieën", aldus de minister, die hen vervolgens bedreigt met dwangarbeid. [Gluckstein, 108]. Dat arbeiders in groten getale partijlid blijven is dus níet omdat ze enthousiast zijn maar omdat het te gevaarlijk is om de partij te verlaten: Wie uit de partij treedt staan economische sankties te wachten………..
Ook de kerken worden door dit zelfbewuste, arrogante en vijandige regime steeds verder aangepakt!
In september 1948 moet de evang.-luth. bisschop Lajos Ordass [zie hierboven] die zich tegenover het communistische regime kritisch opstelde, aftreden; hij wordt gevangen genomen en al op 1 oktober wegens ’deviezensmokkel’ veroordeeld tot 2 jaar gevangenschap [van 1950 tot '56 heeft hij huisarrest]. Zijn opvolger [Tisza-synode, zuid. distr.] Lajos Vető stelt zich echter soepeler op en is mee­gaand t.o. het regime, precies zoals dr. László Dezséry, die zelfs lid is der MDP [!] en op 2 mei 1950 bisschop van het noord. distrikt der evangelische kerk wordt. Officieel deelt men mee dat het gewoon ”een wisseling van de wacht” betreft en dat de nieuwe kerkleiding zich geheel van het verleden [dus alles vóór de bevrij­ding in 1945] distan­tieert.
Ook in de hervormde kerk van Hongarije vindt zoiets plaats: op 28 april 1948 is bisschop László Ravasz [* 1882, in 1921 al bisschop van Budapest, Donaudistr.] al afgezet en op 16 juli is hij opgevolgd door de meer soepele Albert Bereczky [* 1893] die in 1944/45 Joden en het verzet steunde en in 1945 staatssecr. van cultuur werd, en die tegenover het regime loyaal is. Zie hierboven. In september 1949 moet ook bisschop Imre Révész [Tiszántúl, Debrecen] aftreden wegens "slechte gezondheid" en hij wordt in nov. 1949 -na een felle strijd en een buitengewoon heftige campag­ne en tenslotte na een stemming- opgevolgd door János Péter [* 1910] die met 368 van de 578 stemmen wordt gekozen. Péter was vanaf febr. 1949 ook al leider van de afdeling [woordvoerder] voor de pers van zijn synode en de beide nieuwe bisschoppen staan bekend om hun zeer loyale opstelling t.o. het communistische regime en ze zijn -uiteraard op bijbelse gronden- bereid om mee te werken aan de opbouw van het socialisme in Hongarije, want de nieuwe sociale en politieke orde in het land wordt als een teken van Gods genade geaccepteerd....
De Synodale Raad der Hervormde kerk verklaart b.v. "Wij belijden dat de leefwijze van het nieuwe Hongarije voor ons niet vreemd is, en dat wij daarin de door God gestelde normen van een eerlijker en gelukkiger Hongaars leven ontdekken. Onze kerk vindt dat in déze maatschappij de evangelische waarheden beter tot hun recht kunnen komen". [Hebly e.a. Kerken in Oost-Europa, Baarn, 1975, blz. 133].
Het verzet van de beide grote protestantse kerken is hiermee vrijwel tot zwijgen gebracht, en via een machtspositie der bisschoppen voorgoed uitgeschakeld. Deze kerken zijn hiermee "gleichgeschaltet".... De beide andere Hongaarse hervormde bisschoppen zijn dr. Andor Enyedy [Miskolc, distr. Tisza] en Elemér Győry [Pápa, distr. Dunántúl].
Op 7 okt. 1948 volgt nog een akkoord van de Hervormde kerk [2 mln leden] met de regering. Formeel is 2 uur godsdienstonderwijs [dat door de ouders  moet worden aangevraagd] per week op scholen mogelijk, er komt zelfs een permanente commissie t.b.v. nieuwe wetten voor godsdienstzaken. Er blijft op papier volledige vrijheid van godsdienstoefeningen [kerkdiensten] bestaan, die in kerken, enkele openbare gebouwen, woningen en open plaatsen kunnen worden gehouden, de bijbelklassen in scholen, de verkoop van bijbels en traktaten, een kerkelijke persdienst, conferenties, evangelisatiebijeenkomsten, het verplichte godsdienstonderwijs op openbare scholen, liefdadig­heidswerk, zondagsscholen, koren, kerk. vergaderingen, de autonomie van kerk. jurisdictie, de diakonie van de kerk t.b.v. armen, ouderen, wezen, enz., worden n.b. allemaal erkend!…….
Wat betreft de staatssubsidie geldt dat deze elke 5 jaar 25 % minder zal worden, en dus na 20 jaar zal ophouden, hoewel ook nu al het ideaal van een vrije kerk in een vrije staat wordt erkend! De staat zal ook nog een aantal jaren geld geven voor herbouw van kerken en voor pensioenen en de kerk zal regelmatig voorbede doen voor de overheid, de republiek en haar instellingen. De kerk erkent de nationalisatie van de scholen met hun personeel, lasten en gebouwen. Enkele zuiver kerkelijke scholen zullen het bezit van de kerk blijven: 4 middelbare scholen [gymnasia] in Sárospatak, Pápa, Debrecen en Budapest, en 2 theologische hogescholen [Budapest en Debrecen], en opleidingen voor diakonie, en zending. De beide theologische opleidingen in Pápa en Sárospatak worden dus voorgoed gesloten...
De hervormde kerk erkent hiermee dus de socialistische staat en haar instellingen, en de staat subsidieert ook verder het godsdienstonderwijs, de kerkelijke scholen en funktionarissen en pensioenen. 
Met de "Evangelische kerk van Hongarije" [400.000 leden] wordt op 14 december 1948 ook een dergelijk akkoord gesloten. Vanaf dec. 1948 verschijnt het blad "Evangélikus Élet" als centraal orgaan van deze kerk en enkele jaren later, op 1 juli 1952, komt een nieuwe indeling van de Evangelische kerk tot stand, die voortaan uit twee bisdommen bestaat, Noord [met als zetel de kerk in de burcht van Buda] en Zuid [met als zetel de kerk op het Deák tér in Pest].
De kerken worden door de overheid -uiteraard- ook ingeschakeld voor b.v. politieke aktiviteiten, zoals vredesak­ties, en de predikanten en andere funktionarissen worden regelmatig min of meer verplicht geschoold: regelmatig organiseert men cursussen, bijeenkomsten, enz. om de kerkelijke leiders te begeleiden en voor te lichten over 'het socialisme', 'de vredespolitiek', 'het marxisme-leninisme', enz. Op 8 december 1949 leggen de bisschoppen der hervormde en lutherse kerken de eed van trouw af op de nieuwe grondwet der Hongaarse Volksrepu­bliek.
De veel kleinere "vrije" protestantse kerken, de baptisten [< 20.000] en methodisten [4.000] enz. wensen "een vrije kerk in een vrije staat", willen geen subsidies, en hebben alle uitgaven altijd zelf betaald. Ze sluiten zich -onder een zekere ruk van de overheid- nu wel aaneen in een los "Verbond van Vrije Kerken", dat officieel wordt erkend. In 1947 zijn ze officieel door de overheid erkend: de wet XXXIII van dec. 1947 maakt n.l. een einde aan het al vele jaren bestaande onderscheid tussen [officieel] 'erkende' kerken [met allerlei voordelen en veel invloed] en de [getolereerde] 'aanvaarde' kerken.

top

Op 28 januari 1950 wordt de [kleine] orthodoxe kerk van Hongarije [36.000 leden], met vooral Serviërs en Roemenen als leden, onder het patriarchaat van Moskou gesteld, maar opmerkelijk is dat de Geünieerde of Grieks-katholieke kerk van Hongarije [met ± 250.000 leden] in tegenstelling tot enkele Oost-Europese buurlanden [Roemenië, Tsjechoslowakije] níet wordt ingelijfd bij de orthodoxe kerk, maar met Rome blijft verbonden!
Wanneer de machtige Hongaarse staat haar de door haar zelf aangegane verplichtingen ten opzichte van de kerken zou nakomen, zou er wellicht dus van een gunstige situatie sprake kunnen zijn, maar in feite voert de communistische overheid een atheïstisch bewind, dat zoveel mogelijk de religieuze onverschil­ligheid, onwetendheid en vijandigheid bevordert, en mensen -incl. de jeugd- van het kerkbezoek en van godsdienstonderwijs afhoudt. Ouders worden b.v. vaak gedwongen om hun kinderen níet eraan te laten deelnemen! Kerkgangers worden bovendien regelmatig bespioneerd! Men wordt via het onderwijs opgevoed in de geest van de klassenstrijd en op school krijgt men op geen enkele wijze de indruk dat de kerken tot in het jongste verleden o.a. een zeer grote culturele, morele en sociale invloed in Hongarije hebben gespeeld en een positieve betekenis zouden hebben.
Talloze niet-communisten, christenen, boeren en kleine grondbezitters steunen echter [onder zware maatschappelijke druk !!] de doelstellingen van de partij, en kiezen voor een 'nieuwe, socialisti­sche politiek', en speciaal hiervoor zal een nieuw Volksfront in het leven worden geroepen. In september 1948 beginnen de voorbereidingen voor de opstelling van een programma.
Het spreekt intussen vanzelf dat de nieuwe generatie in Hongarije zeker níet in de geest van het evangelie maar daarentegen in de geest van het materialisti­sche marxisme-leninisme wordt opgevoed. Zelfs in de vrije tijd kan men niet ontkomen aan de bibliotheken en cultuurcentra der "Magyar Szovjet Barátság Szövetsége" [Hongaars-sovjet Vriendschapsver­bond], en aan al die andere massaorganisa­ties. Overal op het platteland schallen luidsprekers de propaganda, inclusief redevoeringen, muziek, aankondigingen, van het regime rond.
In plaats van de kerkelijke organisaties en scholen komen nu de staat met haar scholen vól met ideologie en indoktrinatie, en de partij met haar "Úttörök" [Pioniers] en DISZ [Dolgozó Ifjuság Szövetsége, Bond der Werkende Jeugd]. De opvoeding van zeer vele jongeren wordt ook bewust aan de ['schadelijke, klassenvijandige'] invloed der ouders onttrokken. Op 16 september 1948 stelt Révai op een vergadering van arbeiders der MÁVAG voor om 1948/49 1.000 arbeiderskinderen naar het gymnasium te laten gaan en 800 jonge arbeiders een cursus van een jaar voor een universi­taire opleiding te geven. Er móet op deze manier met andere woorden een nieuwe klasse in de geest van het communisme worden geschapen….
Ook zijn er intussen duizenden banen geschapen bij de veiligheids­diensten en politie, en ook ter controle van het economische leven.
Langzamerhand komt er nu ook een ‘nieuw’ "Volksleger" [Magyar Néphadsereg] tot stand, o.l.v. betrouwbare [communis­ti­sche] officieren. Op 19 aug. 1948 vindt de eerste benoe­ming van officieren na 1945 plaats, in de nieuwe Kossuth-militaire academie. In begin 1949 kan men nog slechts 5,5 % der officieren als betrouwbaar beschouwen, maar de partij roept al in 1948 b.v. bedrijven op om geschikte [communistische] mannen uit te kiezen voor een training voor officieren aan de militaire academie, en zo kan de reorganisatie van het 'volksleger' echt beginnen. Toch doen zich ook hier talloze conflicten voor. [Balogh/Jakab, 97]. Veel belangrijker en altijd en overal present is uiteraard de Veiligheidsdienst, de ÁVH, waarvan de bevoegdheden in 1949 sterk worden uitgebreid en die z’n mensen in alle afdelingen van het leger heeft! Juist in dat jaar wordt de ÁVH door Rákosi “de vuist van de partij” genoemd…. De leden der ÁVH dragen echter dezelfde kleur ‘gewone leger’-uniform zodat men hen niet kan herkennen. De identiteit van de ”ÁVÓ’s” blijft dus verhuld, maar in feite staat de geheime dienst van Gábor Péter bóven het leger! Het Hongaarse leger dient eigenlijk uitsluitend als onderdeel van de sovjet-machinerie en dit “Volksleger” is ook bijna identiek aan het Rode Leger der Sovjet-Unie: hier geldt alleen Hongaars als commandotaal, maar… alle officieren leren ook Russisch.
Pas later wordt bekend dat vanaf 1948 tot 1953 alles is gericht op een aanval op Joegoslavië: de opleiding, oefeningen, training en strategie dienen tegen ’de vijand’ Joegoslavië en vooral in Moskou rekent men al met een oorlog tegen dit land en Hongarije zou als belangrijk buurland de eerste aanval moeten doen, op Subotica [Szabadka] en Novi Sad [Újvidék], dus op de Vojvodina. Moskou heeft overigens alleen plannen voor de aanval, en er bestaat geen enkel verdedigingsplan! [Váli, 77/79]. Volgens deze schrijver dient Hongarije als belangrijke uitvalsbasis in oorlogstijd, en die basis wordt volgestouwd met militaire depots, munitie en dergelijke en méér dan enige andere Hongaarse instelling is het ‘Volksleger’ totaal geïntegreerd in het sovjetsysteem. [id., blz. 80]. Vanaf de zomer van 1948 wordt alle kwaad overigens al met Tito en Joegoslavië verbonden en men denkt ook voortdurend aan de showprocessen uit de jaren 1934-’38 in de Sovjet-Unie van Stalin.
Maar ook allerlei andere organisaties worden volledig beheerst door de Hongaarse Werkerspartij die geheel volgens sovjetmodel werkt: Op 17/20 okt. 1948 vindt b.v. het XVIIe congres van de [communistische maar machteloze] vakbonden plaats, waar Antal Apró tot secr.-gen. der Landelijke Raad wordt gekozen, maar deze federatie van vakbonden staat geheel onder communistisch invloed en is ook volledig ondergeschikt aan de partij. Op den duur verdedigen deze vakbonden absoluut niet meer de belangen der arbeiders en houden niet langer een demokratisch toezicht in de bedrijven. [Balogh/Jakab, 94].
Intussen vluchten nog altijd mensen dit onderdrukkende totalitaire regime, dat zo graag een kopie van het regime van Stalin wil zijn! Op 16 november 1947 vluchtte bijvoorbeeld de 66-jarige vml. sociaal-demokratische leider Károly Peyer [Városlőd, t.W.v. Herend, 9 mei 1881] naar het westen, nadat hij van z’n immuniteitsrecht als parlementslid is ontheven en al eerder onder zware druk der linkervleugel en der communisten uit de partij [waarvan hij bijna veertig jaar lid was] was gestoten! In maart 1944 behoorde hij als leidend Hongaars sociaal-demokraat tot de allereersten die door de nazi’s naar Mauthausen werden gevoerd en hij kwam in 1945 als wrak naar het land terug, maar als overtuigd demokraat kwam hij -net als in 1919- al gauw in moeilijkheden met de communisten die hem treiterden en het leven praktisch onmogelijk maakten! Na z’n vlucht naar het westen beschuldigt men Peyer alsnog van samenzwering en spionage, maar hij blijft zeer aktief als sociaal-demokraat in ballingschap, eerst in Parijs en vanaf 1949 in New York. Hier sterft hij op 25 oktober 1956 [!]….
Toch gaat dit regime uiteraard gewoon door met haar maatregelen: per 24 sept. 1948 neemt de Hongaarse regering b.v. de MAORT, de "Magyar Amerikai Olajipari Részvény Tár­saság" [Hongaars-Amerikaanse Olieindustrie NV] en het gasbedrijf van de MAORT over en de aanleiding is de bewering dat er op de olievelden sprake is van sabotage! [Kovrig, 252]. Ook vormen in december 1948 twee radikaal-linkse boerenorganisaties, de FEKOSZ en de UFOSZ, [resp. de nieuwe boeren en ontvangers van land, en de landarbeiders en kleine grondbezitters] samen de DEPOSz: "Dolgozó Parasztok és Földmunkások Országos Szövetsége" [Landelijke Bond van Werkende Boeren en Landar-beiders], die vervolgens "de middelgrote boeren vóór het socialisme moet winnen".

top

Begin 1949 worden de lokale leiders van de nieuwe DEPOSz gekozen en dan blijkt dat van hen 48,3 % MDP-lid is, 17,1 % NPP-lid, 15,5 % lid der FKgP en 19,1 % partijloos. Dat valt dus tegen want de almachtige Werkerspartij rekende toch op meer steun, dus wordt prompt terreur toegepast…. In de leiding zit o.a. de dogmatische Imre Dögei en ook bij de DEPOSz der boeren is geen sprake van een eigen beleid.
Ongeveer tegelijk hiermee komt de regering ook met richtlijnen voor agrarische coöperaties [eind 1948/begin 1949], en het is opmerkelijk dat de communistische partij [MDP] de 'arme en middelgrote' werkende boeren [bijna 80 % van het totaal] als haar "meest betrouwbare bondgenoten op het platteland" beschouwt. In werkelijkheid gaat men er echter vanuit dat ook déze boeren zich níet vrijwillig, zonder allerlei vormen van economische en administratieve druk en dwang zullen aansluiten bij een coöperatief bedrijf!! [Balogh/Jakab, 109].
De "koelakken", de zogenaamde "rijke boeren", daarentegen beschouwt men [precies zoals in de Sovjet-Unie in de jaren ‘30] als de klassenvijand bij uitstek, en men hanteert daarbij een enorme willekeur! Het "gevaar" van deze ”koelakken” wordt enorm overdreven, en het resultaat is vaak angst en terreur, deportatie en gevangenschap. Zelfs de namen van arme boeren komen op de beruchte 'koelakkenlijsten', die een middel worden om mensen verdacht te maken, hun leven te doen mislukken, en hen als klassenvijanden te stigmatiseren, alle machines en uitrusting en zelfs gebouwen, schuren, enz. af te nemen. Ook de liquidatie van deze boeren gaat vooral in 1951 en '52 met volkomen onwettige en verachtelijke middelen gepaard!……..In 1950 staan er 72.000 namen op de “koelakkenlijsten” en van 1949 tot ’53 worden o.a. 300.000 mensen gedwongen hun land en huis te verlaten en ongeveer in deze jaren [1948-’50] worden nog eens 400.000 boeren beschuldigd van allerlei misdaden!
Op 4 december 1948 vlucht ook de min.v.financiën [sinds september 1947] Miklós Nyárády [Scheidl] van de FKgP [zie hierboven], die intussen wel heeft ontdekt dat hij volkomen machteloos is en slechts door het communistische partijapparaat wordt gebruikt, naar het westen!…….. Als gevolg hiervan treedt op 9 december 1948 premier Lajos Dinnyés af en István Dobi [voorzitter der -schijn-FKgP en min. v.landb.] volgt hem op als premier. Deze is weliswaar geen communist, maar is het in vrijwel alle opzichten met de communisten eens, en leidt [de uiterste linkervleugel van] z'n partij, die meegaand en volkomen loyaal t.o. het regime is…. Het is intussen voor iedereen in en buiten dit land allang duidelijk dat de nog altijd formeel bestaande ‘Onafhankelijke Partij van Kleine Grondbezitters’ en de ‘Nationale Boerenpartij’ nog slechts namen zijn, loze kreten, holle woorden, aanhangsels der sterk overheersende Hong. Werkerspartij. Vrijwel alle vijanden van het ’socialistische’ of ‘volksdemokratische’ regime zijn nu immers uitgeschakeld of machteloos gemaakt.
Één uitzondering vormt echter de zeer gezaghebbende aartsbisschop van Esztergom en primaat der 6,240 miljoen  Hongaarse rooms-katholieken, de 56-jarige József kardinaal Mindszenty, die zeer strijdbaar is, zich steeds fel heeft verzet en vele malen openlijk geprotesteerd tegen het dictatoriale karakter van het nieuwe regime en tegen allerlei schendingen van mensenrech­ten en gevallen van vrijheidsberoving, de macht der geheime politie, enz. Hij is allang, zowel in Hongarije als in het Westen, tot symbool geworden van het anti-commu­nisme, hoewel het ook wel eens anders wordt voorgesteld: in haar tendentieuze boek stelt Doreen Warriner [blz. 31/32] n.l.: "De [Hongaarse] rooms-katholieke kerk was altijd al een instrument van de reaktie... en een politieke factor van de eerste orde. Maar nu betekent ze nog steeds een echt gevaar voor het regime omdat op alle dorpen haar macht werd gebruikt om de steun die de communisten genoten vanwege de landhervorming, in diskrediet te brengen".
Toch heeft de kerk intussen enorme verliezen op alle terreinen geleden. Van de 2 dagbladen, 18 weekbladen, 25 maandbladen, 20 drukkerijen en verschillende uitgeverijen van vóór 1945 zijn er in 1949 bijvoorbeeld nog slechts één weekblad, een informatiecen­trum en een literair blaadje overgebleven, terwijl de honderden kerkelijke scholen ook zijn ‘genationaliseerd’. De religieuze invloed is sterk afgenomen en wordt door een vijandige overheid bewust aangepakt en het ziet ernaar uit dat de kerk steeds nadrukkelijker en moedwillig in een marginale maatschappelijke positie wordt teruggedrongen. De leer van de kerk moet wijken voor de atheïstische, materialistische levens-beschouwing der communistische partij die zich aan alle kanten, hoewel ongevraagd, opdringt.
Vanaf november 1948 wordt de campagne tegen de kardinaal verscherpt o.a. omdat Minds­zenty doorgaat met het ex-communiceren van pro-communistische [lagere] geestelijken, en aan r.k. priesters het bevel heeft gegeven om de geseculariseerde staatsscholen hun ontslag aan te bieden! 2.500 katholieke geestelijken, priesters en nonnen, volgen dit kerkelijke bevel inderdaad op! De kerk heeft dus nog een grote invloed op het platteland van Hongarije, maar op 19 nov. 1948 wordt dr. András Zakar, de secretaris van kardinaal Mindszen­ty, gearresteerd en dat kan gelden als  een waarschuwing.... Al enige tijd werden bezoekers scherp in de gaten gehouden en moesten zich legitimeren, en er zijn spionnen geplaatst op weg naar zijn huis. Zakar wordt binnen enkele weken tot een lichamelijk wrak gemaakt......
Op 23 december 1948, vlak vóór de kerstdagen, wordt de kardinaal n.b. zelf in Esztergom gearresteerd door een ongewoon grote politiemacht, samen met 13 andere r.k. geestelijken! Men beschuldigt hen van 'misdrijven tegen de staat', n.l. verraad, spionage en deviezensmokkel, en het verzet der r.-katholieke kerk, als laatste bolwerk der oppositie, lijkt hiermee gebroken. Mindszenty heeft dit echter al vermoed en heeft zich voorbereid, want hij laat een brief [in november 1948 geschreven] achter waarin staat: 1. Ik heb nooit deelgeno­men aan een samenzwering, 2. Ik zal ook in gevangenschap nooit vrijwillig mijn ontslag indienen of een bekentenis van welke verkeerde handeling dan ook afleggen, 3. Ik zal weigeren op ondervraging te antwoorden, 4. Wanneer men ooit leest dat ik ontslag indien of men mijn handtekening gebruikt... reeds nu verklaar ik dat dit van nul en geen waarde is!
Urenlang wordt het paleis doorzocht en men meldt later o.a. dat in één van de documentencylinders "bewijzen" zijn gevonden voor een samenzwering. Zoals zovelen wordt ook de kardinaal naar het beruchte adres Andrássy út no. 60 overgebracht, waar o.a. Gábor Péter zich persoonlijk voor hem uitslooft, dezelfde man, die als hoofd van de geheime politie alles weet van martelingen, kwellingen, verdovende middelen om iemand tot het uiterste te brengen, wraakzucht, beestachtig optreden, gruwelen en alle denkbare wreedheden. Péter staat echter, weten velen te vertellen, onder Rákosi, de almachtige partijleider, die hem alles zelf beveelt.
Ook de kerkvorst van Hongarije wordt hier van alle menselijke waardigheid beroofd, en men verwacht van hem -terwijl men hem al bij voorbaat van verraad aan het volk, spionage verdenkt- dat ook híj, zoals zovelen voor en na hem, een bekentenis aflegt zoals men dat wenst! Sadisten met gummiknuppels zijn vervolgens aan de beurt, en men slaat op hem in. "Aan mij leefde de rode totaliteit zich uit en ik voelde en beleefde het dat het volle geweld van het bolsjewisme door mijn ziel, mijn lichaam, mijn zenuwen en mijn beenderen trok", aldus kardinaal Mindszenty later [blz. 174]. Hij weet dat een schijnproces aanstaande is en dat men zal proberen hem geestelijk te breken, zodat hij [zoals zovele honderden voor en na hem] de moed totaal verliest, en alles zal bekennen....
De kardinaal behoort echter tot de standvastigen die b.v. weigeren om verklaringen met allerlei leugens te tekenen, en die het systeem in alle morele en juridische doortraptheid wel kennen. Hij weigert ook t.o. een honende, vloekende en schreeuwende kolonel Gyula Décsi schuld te erkennen en hoort weldra [van Gábor Péter zelf!] dat men hem ”wel erg onbuigzaam” vindt! Via o.a. nachtelijke verhoren probeert men hem totaal weerloos te maken en tot allerlei verklaringen te dwingen. Ook zegt men hem dat allerlei goede bekenden, collega's en vrienden, het absoluut niet met hem eens zijn, om een gevoel van totale verlatenheid bij de verdachte te bewerken en pas aan het slot van het proces wordt hem eindelijk een advokaat toegestaan, die echter ook zijn instrukties heeft!...

top

Men beschuldigt de kardinaal o.a. van deviezensmokkel, en wil de buitenwereld wijsmaken dat kardinaal Mindszenty samen met prins Pál Esterházy het grootgrondbezit en de Habsburgers weer wil herstellen……..
Het feit dat de r.k. kerk in 1945/46 honderden gaarkeukens onderhield, en dus vele duizenden mensen in leven hield en nog steeds wel houdt, met o.a. Amerikaans en Zwitsers geld, lijkt nu ook een misdaad te zijn. "Terwijl de staat in verregaande mate onmachtig was om iets tegen de nood te doen, waren wij het die zorgden voor de armen en de zieken" [blz. 185], maart tenslotte raakt ook de kardinaal volledig uitgeput! Zijn zenuwgestel is verwoest, zijn weerstandvermogen verzwakt, zijn denken beneveld, z'n zelfbewustzijn ondergraven en zijn wil verzwakt [naar blz. 188] want deze vormen van hersenspoeling brengen ook hem tot allerlei waanvoorstel­lingen en pathologische angsten, maar zelf dán nog wordt hij gefolterd, en hem wordt toegesnauwd: "Ik zál je klein krijgen! Vóór het ochtend is snijd ik je in stukken en brokken van je kadaver gooi ik voor de honden of in het kanaal. Nu zijn wíj hier de baas". [blz. 190]. Uiteraard geheel buiten medeweten van Mindszenty organiseert men ook talloze bijeenkomsten en massameetings waarop in koor geroepen wordt om zware straffen voor ’deze verraders en anti-demokratische volksvijanden’.... Er wordt echter niet om de doodstraf geroepen!
Vanaf de arrestatie van kardinaal Mindszenty is intussen de aartsbisschop van Kalocsa, mgr. József Grősz [* 9 dec. 1887 als boerenzoon in Féltorony, tgw. Burgenland], in 1929 bisschop van Győr, in 1939 van Szombathely en in 1943 aartsbisschop van Kalocsa, opgetreden als waarnemend hoofd van het r.k. episcopaat.
Na weken van onzekerheid en vernederingen volgt een showproces [van de geheime politie] voor de "volksrechtbank" tegen kardinaal Mindszenty, waarbij zowel de rechter, Vilmos Olti, als de nog zeer jonge openbare aankla­ger, Gyula Alapi, met de zwaarste beschuldigingen komen. Men toont de buitenwereld ook een [valse] 'eigenhandig geschreven bekentenis' van de kardinaal, waar deze zèlf n.b. geen weet van heeft, en [een aantal jaren later] niets in herkent.
Deze 'openbare aanklager' heeft overigens een zeer belangrijke funktie want hij zorgt voor uitvoering van de wetten uit het oogpunt van regeringsbelangen, de staat, de nationale en economische belangen der Volksrepubliek. De burgers in Oost-Europese landen hebben immers op papier veel rechten, maar 'het gebruiken hiervan om de demokratische orde, enz. te verstoren' is strafbaar!
Van 3 tot 8 februari 1949 vindt het proces tegen kardinaal Mindszenty en andere r.k. geestelijken plaats. Het showproces wordt voor een deel rechtstreeks over de radio uitgezonden. De kardinaal, die in januari j.l. al in een propagandafilm voor de hele wereld als een uitgeput en gebroken man in het defensief was te zien, bekent nu sommige zaken onder zeer zware druk. Hij erkende "aan een oorlog en aan het verdwijnen van de communistische machthebbers te hebben gedacht". Ook erkent hij contacten te hebben gehad met westerse diplomaten [de ambassadeur der USA] en met Otto von Habsburg te hebben overlegd. Mindszenty zou -zegt men- zelf een zeer belangrijke politieke rol hebben willen spelen in een nieuwe [anticommunistische] regering! Van de beschuldiging van "een poging tot omvèrwerping van de staat" is evenwel geen sprake.
Na een westerse militaire interventie zou hij -zegt men- als kerkvorst, primaat van Hongarije, een machtsvakuum willen opvullen, en hij zou met vorst Esterházy illegaal financieel overleg hebben gevoerd. Het is overigens niet vreemd dat dit proces wereldwijd de aandacht vraagt, want een [politiek] proces tegen een rooms-katholieke kardinaal komt in Europa, en de hele beschaafde wereld, niet meer voor!..... "Enige daden zouden kunnen worden uitgelegd als zijnde gericht tegen de wetten van de republiek", aldus Mindszenty, die is gemarteld en zwaar vernederd, terwijl men in de westerse pers ook schrijft dat hij met verdovende middelen is behandeld!
De Hongaarse kerkvorst wordt tenslotte tot levenslange gevangenis­straf veroordeeld, hetgeen scherpe protesten bij m.n. rooms-katholieken in een groot aantal westelijke landen oproept. Ook veroordeeld worden o.a. prof. Jusztin Baranyai [15 jaar], prins Pál Esterházy [15 jaar], dr. András Zakar [6 jaar], Miklós Nagy en Béla Ispánky.
Hoe serieus en formeel men de zaak tegen de geradbraakte en vernederde Hongaarse kerkvorst ook aanpakt, compleet met vele documenten en 'bewijzen', een Zwartboek, enz., alles is doorgestoken kaart van de kant der ÁVH, de van de partijleiding, de justitie, wellicht de Russen, en tenslotte de botte èn minderwaardige ideologie van: "Wíj zijn hier nú de baas!" Al in 1956 wordt officieel verklaard dat de beschuldigingen elke wettige grond misten. Het bittere en zware lot van kardinaal Mindszenty is- zoals bekend- ook gedragen door zeer vele duizenden anderen, die de geestelijke en lichamelijke martelingen vaak niet overleefden, of als een wrak verder moesten gaan……..
Het spreekt vanzelf dat dit opzienbarende èn belachelijke, minderwaardige proces tegen de Hongaarse primaat in de westerse wereld buitengewoon veel aandacht krijgt en dat men mede hierdoor nóg eens wordt gewezen op de misdadige aspekten van een communistisch regime dat aan een volk is opgedrongen en waarvan zeer velen slechts het slachtoffer zijn geworden of nog kunnen worden!…
Hongarije is hierdoor intussen duidelijk een volkomen totalitaire staat en een slaafse satelliet der USSR geworden en de terreur viert hoogtij. Alle ‘klassevijanden’ zijn uitgeschakeld en de ‘socialistische logica’ kan vooral tegen de vijand worden gebruikt. Toch is er alom een sfeer van angst gecreeërd en altijd en overal wordt waakzaamheid gepropageerd want de vijand van het regime zit zelfs [zo beweert de partij] in het eigen land! Maar heel wat mensen voelen wel aan dat er binnen het partijapparaat ook spanningen heersen want de zuiveringen, arrestaties, processen en veroordelingen gaan niet buiten de partijleden om….
Zoals hierboven al is aangegeven spelen de afzonderlijke politieke partijen in Hongarije dan al enige tijd geen rol meer en op 1 februari 1949 vormen de almachtige "Hongaarse Werkerspartij" [MDP] en de andere [gewillige en al eerder gezuiverde, pro-communistische] regeringspartij­en FKgP en NPP samen met een aantal linkse massa-organisaties, zoals de vakbonden, vrouwen, jeugd, werkende boeren en landarbeiders, het "Volksfront van de Hongaar­se Onafhankelijkheid" [Magyar Függetlenségi Népfront]. Dit "volksfront" is een eenheidsor­ganisatie, een massabeweging, waardoor de nog min of meer zelfstandige rol der boeren­partij en die der kleine grondbezit­ters vervalt, terwijl de grote Werkerspartij met haar ruim 1 miljoen leden echter wèl haar belangrijke, allesbeheer­sende rol als "voorhoede der arbeidersklas­se" behoudt. Het Volksfront stelt o.a. de kandida­tenlijst voor de verkiezingen samen, maar alle kandidaten moeten ’het socialisme’ als doel onderschrijven. In de "voorlopige Nationale Raad" van het front zitten 27 communisten, 9 Kleine Grondbezitters en 6 Boeren, en enkele weken erna worden ook de radikale partij en de partij van Balogh erin opgenomen. [Kovrig, 252].
De afzonderlijke politieke partijen zijn binnen het Volksfront weldra al niet meer te onderscheiden: Op het 1e congres op 15 maart verklaart iedereen zich voor de "opbouw van het socialisme" en iedereen zal zich in alle opzichten onderwerpen aan de besluiten van de Nationale Raad! In de lokale comité's hebben slechts een handvol leden van de 'verbonden partijen' zitting. [Balogh/Jakab, 91].
Het "Volksfront" dient dan ook -zegt men- om de formele éénheid van gelovigen en ongelovigen, arbeiders en boeren, communisten en partijlozen, Magyaren en nationale minderheden, te laten zien. De harde communist László Rajk wordt secr.-gen. van het nieuwe Volksfront, maar Mátyás Rákosi, reeds vice-premier en almachtige secr.-gen. der MDP, wordt voorzitter! Vice-voorz. worden de leider der FKgP István Dobi, en de leider der NPP Ferenc Erdei, maar deze beide partijen worden in feite hiermee zo goed als opgeheven en hun zelfstandige rol is uitgespeeld. Men hoort nauwelijks meer iets over hun rol en alleen de Hongaarse Arbeidersklasse, haar partij en vooral haar leider treden op de voorgrond! In Hongarije vindt n.l. rondom Rákosi een enorme persoonsverheerlijking plaats: zijn vaak zeer grote portret ziet men overal, hangend tussen dat van Lenin en Stalin, naar hem worden fabrieken en straten genoemd, en hij geldt als de meest trouwe aanhanger van Stalin, de “kleine Stalin”. Het lijkt er overigens veel op dat communistische leiders zoals Rákosi veel waarde toekennen aan vrij zinloze woorden want de Hongaarse partijleider maakt b.v. nog eens duidelijk dat de 'volksdemokratie' een "dictatuur van het proletari­aat is zonder de Sovjet-vorm".

Vanaf 4 april 1947 overal in Budapest zichtbaar is het Bevrijdingsmonument

top

Reeds op de volgende dag, 2 februari 1949, wordt Hongarije tot "volksdemokratie" ver­klaard met een éénpartij-systeem en met de diktatuur van het proletariaat, enz. De nog bestaande oppositiepartijen worden nu formeel ontbonden en verboden en de leider der [al eerder volkomen machteloos gemaakte] r.-katholieke "Demokratische Volkspartij", István Barankovics, vlucht naar het Westen. Op 3 maart sluiten de kleine "Onafhankelijke Demokratische Partij" FMDP [Balogh] en de "Hongaarse Radikale Partij" MDP zich aaneen en worden ook in het "Volksfront" opgenomen, waarmee ze van het toneel verdwijnen! Het "Volksfront" blijkt echter niet anders dan een mantelorga­nisatie der communistische "Werkerspartij" en het dient m.n. om ’verkiezingen’ te organiseren en hiervoor [Wetsart.IX, 1949] een geschikte [!] kandidatenlijst op te stellen. Men kiest uiteraard voor de "opbouw van het socialisme" en voor "de éénheid van alle partijen en maatschappelijke organisaties", en de hele verkiezings-campagne gaat dan ook om de keuze vóór het "Volksfront" of ertegen. De tegenstanders van deze politiek komen evenwel niet aan bod, en krijgen geen kans. Zoals gebruikelijk in het hele sovjet imperium valt een kiezer die het waagt om achter een gordijn het stembiljet zelf in te vullen en dus persoonlijk, geheim, te stemmen, onmiddellijk door de mand en het resultaat is prompt dat altijd vrijwel 100 % openlijk vóór de kandidatenlijst der partij ‘stemt’…..
Intussen zijn de internationale verhoudingen o.a. in Europa ook danig beïnvloed door de steeds groter geworden tegenstellingen tussen de vrije westerse wereld van o.a. de Verenigde Staten, Engeland, Frankrijk, Italië, Nederland etc. etc. en de communistische landen, geleidelijk aan “Oostblok” genoemd, onder de leiding van de Sovjet-Unie.
Ook het nog altijd door het Rode Leger bezette Hongarije sluit zich 5/8 januari 1949 samen met de andere Oost-Europese satellietlan­den, Polen, Tsjechoslowakije, Roemenië en Bulgarije [en de USSR] aan bij de "Raad voor Wederzijdse Economi­sche Hulp", de "Comecon", die door de Sovjets volledig wordt gedomineerd, maar die in de eerste jaren slechts op papier bestaat want het onderlinge handelsverkeer wordt hiermee níet vrijgemaakt!
Ook voor heel Europa van enorm belang is de oprichting van de "Noord-Atlantische Verdrags Or­ga­nisatie" [NATO] door een aantal westerse landen, zoals de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, de Benelux-staten, Denemarken en Noorwe­gen, Portugal en IJsland. Men zal elkaar steunen bij een militaire aanval, van -zo zegt men algemeen- de Sovjet-Unie en haar satellietstaten want de westerse demokratische landen voelen zich al enige tijd ernstig bedreigd door het communistische oosten! 
Eerder is al op 17 maart 1948 het ”Pakt van Brussel” gesloten door Groot-Brittannië, Frankrijk en de Benelux-landen, en in juli 1948 overlegden de USA en de landen van het Pakt van Brussel over vorming van een "Noord-Atlantische Defensie Gemeenschap", waarvoor later ook andere West-Europese landen worden uitgenodigd. Destemeer voelt de Sovjet-Unie zich natuurlijk -mede door pakten o.l.v. de USA in het Midden-Oosten en in Zuidoost-Azië- bedreigd en omsingeld en aldus ontwikkelt zich de Koude Oorlog op volle sterkte, maar al eerder, in 1947 vormden het Marshallplan, de Trumandoktrine en de politiek van containment tegenover de agressieve dreiging vanuit de communistische wereld o.l.v. Moskou een stevige basis voor nauwe samenwerking der westerse landen. De tegenstellingen en de vijandigheid nemen ook steeds scherpere vorm aan: Van 20 tot 25 april 1949 vindt b.v. het 1e [communistische] Wereldvredescon­gres in Parijs en in Praag plaats, maar in het westen worden de eisen hiervan als propagandatruc afgedaan: atoomontwa­pening, verminde­ring van militairen en een einde van de oorlogspropaganda, demonstra­ties en handtekeningen zijn alleen maar duidelijk anti-Amerikaans, en worden dus afgewezen.
Kort hierna gaan in mei 1949 de Westelijke zones in Duitsland samen en zullen de Bondsrepubliek Duitsland vormen, op westerse parlementai­re en demokratische basis. Het antwoord is vervolgens de stichting der Deutsche Demokratische Republik [DDR] op 7 oktober 1949 in de Sovjet-bezettingszone van Duitsland. Intussen is dan ook de eerste Russische atoombom tot ontploffing gebracht op 25 september 1949, en de USA-president Harry Truman beveelt vervolgens de ontwikkeling van de waterstofbom, op 31januari 1950. China is dan op 1 oktober 1949 een communistische "Volksrepu­bliek" geworden maar in 1949 wordt ook de "Voice of America" opgericht, die dagelijks ook programma's in de Hongaarse taal uitzendt……
Toch komt ook een land als Hongarije niet tot rust want de partij voelt als het ware de voortdurende opdracht om scherp op te letten, het doel in de gaten te houden, te controleren of iedereen zich daar wel aan houdt, etc. etc. Voor de buitenwereld moet een totalitair regime ook altijd het beeld, de façade, van volmaakte eensgezindheid en monolitisme handhaven, tótdat de tegenstander ècht is machteloos is gemaakt en z’n einde toch wel vaststaat. Dan komen ineens de zwaarste beschuldigingen aan het licht, zoals duistere crimineel, een samenzwering, het monsterlijke en duivelse kwaad, etc. Het buitengewoon scherpe en principiële karakter van de interne communistische strijd heeft uiteraard altijd direkt te maken met de ‘wetenschappelijke’ pretenties van de ideologie, de heilsleer, het dogma. Conflicten liggen dus altijd op de loer want de partij wil altijd de controle uitoefenen op zuiverheid, etc. Van een ècht debat, een discussie, werkelijk overleg, enige vrijheid voor een persoonlijke mening of levenswijze is in deze sfeer geen sprake, dit alles is zelfs levensgevaar­lijk geworden.....
Op 17 april 1949 valt b.v. Márton Horváth, hoofdredakteur van Szabad Nép, in het blad de schrijvers scherp aan: "Ze hebben het volk verlaten, de meesten van hen bewaren slechts het oude, de tradities, en schrijven zelden iets. Het volk heeft behoefte aan scheppende schrijvers,... die het socialisme mede opbouwen, en níet aan 'diplomaten-schrijvers'. Men moet een voorbeeld nemen aan de Sovjetschrijvers uit de jaren '20 en '30; het gaat erom dat er een Nieuw Land wordt geschapen, een heroïsche tijd! De houding van onze schrijvers moet zich radikaal wijzigen en ze moeten de waarschuwingen van Lenin in acht nemen: tègen een immorele houding; díe moet verdwijnen! "Nu is het tijd om openlijk te verklaren: ”Het Vijfjarenplan moet de algemene lijn van onze literatuur bepalen en ook de keuze van haar voornaamste onderwerpen!” [Les Temps Modernes, 12, no. 129/130/131, blz. 792].
Dat heeft, aldus Horváth, niets met beperkingen te maken en deze eis kan men ook anders formuleren: "De literatuur moet vóór alles de belangrijkste vragen en kwesties van ons hedendaagse leven behandelen, omdat de socialistische opbouw het Nieuwe Leven op een beslissende manier beïnvloedt". Voor degenen echter voor wie deze eis een dwangbuis lijkt, kan het nieuwe Hongarije slechts een gevangenis zijn, en voor hen blijft er in 't geheel geen plaats in de nieuwe literatuur meer over....
Men moet echter ook over het verleden schrijven opdat het bloeiende Heden duidelijk zichtbaar wordt! De ogen en het hart moeten echter veranderen, op een nieuw niveau, demokratisch, voor allen en van algemeen belang. De Helden zijn dan de nieuwe mensen, opgekomen uit het volk, en levend voor het volk; een nieuwe en schone toekomst schilderend. [Les Temps Modernes, idem, 792]. Voorbeelden van dergelijke schrijvers zijn Béla Illés, Tamás Aczél, Pál Szabó, Éva Mándy, enz. Er komt hiermee dus ook een levensgroot onderscheid, een kloof, tussen de schrijvers die worden doodgezwegen, en niets meer mogen publiceren, en de anderen die enorme prijzen, onderscheidingen en voorrechten in de wacht slepen voor hun werk in "socialistisch-realistische" geest, en daarvoor voortdurend alle lof kringen van staat en partij…….
Één der meest bekende Hongaarse intellektuelen, de wereldberoemde marxistische filosoof en theoreticus, de prof. in de cultuurfilosofie, parlemenstlid en lid der Academie van Wetenschappen, György Lukács [1885], wordt intussen ook allang niet meer gewaardeerd want ook hij heeft zich na 1945 vooral ’verdacht’ gedragen, maar ook al in de jaren ’20 werd hij van rechtse afwijkingen beschuldigd. Ooit was hij volkscommissaris tijdens de Radenrepubliek [1919], werkte later in Wenen, Berlijn en Moskou, en keerde in 1944 naar het land terug. Nu wordt hij heftig aangevallen door partijfunktionarissen zoals de min.v. volkscultuur en Politburolid Józef Révai, die immers in alles de Sovjet-Unie en het grote Voorbeeld Stalin wil volgen, door de Schrijversbond en door Márton Horváth, de hoofdred. van het partijblad Szabad Nép. De opvattingen van Lukács worden als ketterij volledig verworpen en hem wordt verweten dat hij zich te weinig inzet voor het socialistisch realisme en de nieuwe Sovjet-literatuur. Het feit dat hij niet-specifiek klassegebonden literatuur waardeert, wordt Lukács in een ware stortvloed van polemieken en belasteringen zwaar aangerekend. 
Hij wordt gedwongen tot 't uitoefenen van zelfkritiek; hij wil n.l. het voorbeeld van de USSR en van Stalin niet in alle opzichten altijd slaafs navolgen! Hij krijgt dan ook een publika­tieverbod opgelegd. Merkwaardig is natuurlijk dat Lukács in 1946/47 en later zelf zeer scherp, grof en soms banaal, te keer ging tegen Sartre en anderen, en hen in zijn polemieken ervan beschuldigt "agenten van het imperialisme" en "Tito-bandieten" te zijn. Sartres hoofdwerk van 800 bladzijden "L' être le néant" wordt n.b. door Lukács afgedaan als 'de populaire brochure'. [Raddatz, 102/103]. Ook Lukács lijkt ervan overtuigd dat er tussen het wetenschappelijke marxisme en het 'idealisme' geen derde weg bestaat.

top

In 1947/48 besteedt de marxistische filosoof zelfs ook buitengewoon veel aandacht aan "de grote verschillen tussen het al lang bestaande bewind in de Sovjet-Unie en dat van de nieuwe volksdemokratieën".
Volgens Lukács bestaan er n.l. diepe en fundamentele theoretische verschillen tussen het fenomeen van de "Volksdemokratie" en het Sovjet-socialisme. De eerste, waarvan Hongarije een voorbeeld is, is niet exclusief proletarisch of socialistisch, maar heeft meer een volks karakter. Lukács vindt dan ook dat b.v. de literatuur hier niet "socialistisch realistisch" is, maar "groot realistisch", naar het voorbeeld van Balzac, Stendhal en Tolstoï. Hij wenst dan ook de rol van partizaan of maquisard, en níet die van een aan de discipline onderworpen soldaat voor de intellektuelen, de schrijvers. Ook nu weer laat Lukács merken níet van literaire richtlijnen van bovenaf gediend te zijn, aldus een artikel in "Irodalom és demokrácia" in 1948.
Het 'fundamentele' ideologische onderscheid dat Lukács maakt is overigens merkwardig, want tegelijker­tijd maken verscheidene andere marxisten [níet filosofen] er geen geheim van dat de volksdemokra­tie slechts een overgangsfase, een tussenstap, is op weg naar het socialisme, dat er geen sprake is van een derde weg en vooral vanaf 1949 wordt duidelijk dat het stelsel der 'volksdemokratie' vrijwel identiek is met het bestaande systeem in de Sovjet-Unie zelf! Rákosi verklaarde in december 1948 zelfs: "Nu wordt duidelijker dan ooit dat alle belangrijke trekken van de opbouw van het socialisme in de Sovjet-Unie op elk land van toepassing zijn.... in de belangrijke, essentiële en beslissende kwesties is er geen speciale nationale weg". [Warriner, 46].
Lukács wordt in 1949 dan ook aangevallen vanwege zijn "afwijkingen naar rechts" door Révai, maar al iets eerder door László Rudas, een moskoviet, die eerst direkteur van de partijhoge­school en later rektor van de Economische Universiteit in Budapest is. Ook de al eerder genoemde Márton Horváth voegt zich bij de scherpe kritici, en Lukács wordt dan gedwongen zelfkritiek uit te oefenen. Toch behoort ook Lukács bij al degenen die b.v. in “Studies in European Realism” [Engelse vertaling in 1950] en in deel X van “Werke” [Duits, 1951] de lof van Lenin en Stalin verheerlijken, en zeker niet rebels wensen te zijn. Hij publiceert [uit taktische overwegingen, zegt hij later] ook stalinistische rommel over Stalin als baanbreker, genie en groot denker, maar aan de andere kant adoreert Lukács nu eenmaal veel meer de klassieke Duitse literatuur dan de Sovjet-Unie en haar politieke leiding……..
György Lukács kwam overigens al eerder diverse malen in conflict met 'de partijlijn': in 1920 ontstaat er al een controverse met Lenin, en de "Blum-thesen" van György Lukács uit 1928/29 laten duidelijk zien dat de prominente en geleerde Hongaarse marxist een onmiddellijke overgang naar de 'dictatuur van het proletariaat' als onmogelijk beschouwt, en zekere artistieke en politieke vrijheden wil handhaven. Lukács is bovendien een Midden-Europees filosoof van de Duitse traditie, die ondanks een lang verblijf in Moskou [1933-’44] nauwelijks Russisch spreekt en van de harde en meedogenloze partijlijn van Stalin niet veel moet hebben. Hij wenst geen diktatuur van gedweëe partijfunktionarissen. In 1929 zijn hem door de "Komintern" al 'rechtse afwijkingen' verweten, en in 1941 is hij in Moskou gearresteerd, maar Rákosi kwam tussenbeide voor Lukács. "Het zou voor Rákosi ook meer dan pijnlijk zijn geweest, als hij na de overwinning [1944] zonder de beroemde Lukács naar Hongarije had moeten terugkeren". [Raddatz, 99].
Voor de schoolmeester en culturele en ideologische diktator van het stalinistische Hongarije, de moskoviet Révai blijft zijn vroegere leermeester Lukács toch de burgerlijke, decadente filosoof, die zich al in de jaren ’30 maar moeilijk kan verplaatsen in de Sovjet-literatuur en de grootsheid van dit voorbeeldige land, en daarom niet veel meer dan een aantal ernstige beschuldigingen verdient: Lukács is te veel algemeen links en progressief, esthetisch en kritisch, filosofisch, literair en sociologisch bezig. Na de oorlog werd hij in 1945 weliswaar professor in Budapest maar hij bleef controversieel want hij is zo ongeveer de énige marxistische filosoof die níet steeds de heilige teksten opdreunt en hij minacht ‘die stomme marxisten die alleen maar herhalen’ en hij wil toch het onafhankelijke denken blijven bevorderen. Scherp daartegenover staat o.a. de leidende ideoloog Révai, die z’n bitterste kritikus is: “Lukács staat op de bodem van het klassieke burgerlijke realisme”, aldus de zeer ernstige beschuldiging van de machtige Révai….. Kortom: de tijd van de "Volksfrontpolitiek" [door Stalin gelanceerd in 1935], waarbij iedereen die progressief en links is en samen met de communisten het fascisme wil bestrijden, wordt gewaardeerd, is nu voorbij. De tegenstellingen met de westerse, kapitalistische wereld zijn dan ook enorm groot geworden.
De zeer invloedrijke Russische ideoloog Andrej Ždanov [die op 52-jarige leeftijd plotseling sterft op 31 aug. 1948] gaat er zelfs openlijk vanuit dat er twee werelden zijn, die onverzoenlijk tegenover elkaar staan en waarbij een nieuwe wereldoorlog zeer zeker niet ondenkbaar is.
De Sovjet-Unie zal zich dus hierop moeten voorbereiden, en haar grenzen versterken, haar invloed afbakenen, en vooral de nog aanwezige binnenlandse vijanden, die de zaak van het socialisme ondermijnen, moeten laten opsporen en ontmaskeren, en tenslotte liquideren! Een hechte politieke, economische en militaire eenheid van het hele Sovjet-blok o.l.v. de Sovjet-Unie is dus geboden. De betrekkingen van de USSR met de andere landen der "Grote Vier" worden daardoor snel slechter en de "Koude Oorlog" begint.
De Hongaarse min.v.cultuur Révai verklaart in mei 1949 in "Kommunista Szemle" [communistische revue] zelfs dat men een grote vergissing heeft begaan door [eerder] te geloven in een alliantie van arbeiders en boeren, en dat men in Hongarije wat betreft de organisatie de proletarische diktatuur tot de sovjet-vorm moet benaderen en overnemen". [uit: The Times, 7 mei 1949, Warriner, 45/46]. Het lijkt er dus opnieuw op, dat de communistische beweging uitsluitend handelt op basis van taktische overwegingen, of zo men wil: opportunisme! Het éne zogenaamde principe kan gemakkelijk worden ingeruild voor een ander "principe".
Révai geldt als de ideoloog van de Hongaarse partij en in zijn boek "A magyar népi demokrácia jellege és fejlődése" [Karakter en ontwikkeling van de Hongaarse Volksdemokratie], uitg. in 1949 en in 1953 in het Engels verschenen, zegt hij onomwonden dat de invloed en de macht van de Sovjet-Unie beslissend zijn geweest voor het land.... "We waren een minderheid in het parlement en in de regering, maar tezelfder tijd vertegenwoordigden wij de leidende kracht. Wij hadden de beslissende controle over de politie. Onze macht, de macht van onze partij en de werkende klasse werd nog vermeerderd door het feit dat de Sovjet-Unie en het Sovjetleger er altijd waren om ons met hun steun te helpen... We moeten de nadruk leggen op het feit dat we de beslissende stimulans en assistentie voor het verhelderen van onze toekomstige ontwikkeling ontvingen van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie, van de leerstellingen van kameraad Stalin. De twee zittingen van de Kominform, de eerste in de herfst van 1947 en de tweede in de zomer van 1948 betekenden een beslissende hulp voor ons.... De Sovjet-Unie is ons model, en de weg van de volksdemokratieën alleen in enkele uiterlijke vormen en níet wezenlijk verschilt van de weg van de Sovjet-Unie... we moeten de opvatting liquideren dat de werkende klasse haar macht deelt met andere klassen. [blz. 180-182 in "A Documentary History of Communism", ed. by Robert V. Daniels, vol. 2].
Naar buiten wordt er echter weinig of niets zichbaar van interne problemen want b.v. op 1 mei 1949 vinden er enorme massademonstraties en een militaire parade plaats ter gelegenheid van de "Dag van de Arbeid", die voortaan een nationale feestdag is. Hier wordt naast Rákosi ook László Rajk, secr.-gen van het Volksfront, steeds met ere genoemd en bejubeld. Vele portretten worden meegedra­gen en in krantenartikelen wordt Rajk als de tweede man geprezen. Het partijblad Szabad Nép verklaart dat 'alleen Rákosi nog luider werd toegejuicht' en enkele dagen hierna verschijnt een officiële uitgave van de toespraken van Rákosi, waarin deze o.a. verklaart: "Rajk is de meest populaire leider, een onvermoeibaar strijder voor de volksdemokratie in Hongarije". [Gluckstein, 288]. Hij geldt ook als een toegewijd, zeer fanatiek, rusteloos en genadeloos strijder voor de Partij, hoewel Gábor Péter en de ambitieuze Farkas al eerder, in 1947, met kritiek op hem zijn gekomen, waarschijnlijk uit jaloezie. [Kovrig, 243].

top

Intussen heeft men binnen de MDP zuiveringen toegepast, en van september 1948 tot maart 1949 300.000 leden eruit gegooid: verscherpte waakzaamheid is hierbij het parool. "Alle leden moeten hun aandacht vestigen op de geringste vijandige geluid of daad, om achter fouten de hand van de vijand te zoeken en te vinden", aldus Rákosi later, op 30 september 1949 op een partijbijeenkomst van Groot-Budapest. [Balogh/Jakab, 93]. De vijand moet zelfs, volgens de ziekelijk-achterdochtige Rákosi, in de eerste plaats worden gezocht binnen de partij!…..
Op 15 mei 1949 vinden vervroegde "verkiezingen" met een eenheidslijst plaats. Van de ruim 6 miljoen kiezers stemt 94,7 %, en het "Volksfront" MFN krijgt 95,6 % der stemmen. Slechts 163.000 stemmen [4,4 %] zijn tegen, en 87.000 [1,5 %] ongeldig. Dat betekent o.a. een sukses voor de leider van het Volksfront, László Rajk!…..
Het parlement, de Nationale Vergadering [Nemzetgyűlés] telt 402 leden en is formeel het hoogste orgaan in de Hongaarse staat. Toch komt dit parlement weinig bijeen, slechts 2x per jaar, en heeft dan praktisch alleen tot taak om de plannen [wetsvoorstellen] goed te keuren! In veel opzichten heeft het parlement evenwel niets te zeggen, en dit ’parlement’ blijft ondergeschikt aan de partij die op haar beurt weer onderdanig is aan de leiding [het secretariaat en het Politburo] en in feite aan Stalin in Moskou! De MDP heeft 285 zetels [71 %], en de rest bestaat uit loyale partijlozen, die nooit een van de partij afwijkend standpunt innemen; èchte, legale, oppositie tegen het communis­tische regime is immers overal onmogelijk. Het parlement kiest o.a. de ministerraad en de "Presidentiële Raad" of Presidium, als collectief staatshoofd van 21 leden en de voorzitter geldt als president. Per 23 augustus 1949 wordt dat de zittende president Árpád Szakasits. Het presidium kan per dekreet regeren! Het parlement zal zich nu bezighouden met de invoering van een nieuwe 'socialisti­sche' grondwet maar de wèrkelijke macht ligt in handen van de leiding der MDP, die bestaat uit "het trio" Mátyás Rákosi, Ernő Gerő en Mihály Farkas.
Anderen spreken ook van "het vierspan", n.l. inclusief de 'ideoloog' en [eigen-] wijze schoolmeester József Révai, die vaak naar buiten optreedt als de ideologische waakhond der partij en redevoeringen houdt. Deze vier Hongaarse leiders, die al vanaf de komst van de voorlopige regering naar Debrecen in 1944 informeel [en niet gelegaliseerd] een comité vormden dat zich het ”Verantwoordelijke Comité voor de Zuiverheid in de partij” noemde [Hegedűs, 94/95], krijgen nu van Stalin het bevel om een zuivering voor te bereiden, samen met Gábor Péter. Voor de kleine leidende groep der Hongaarse partij geldt bovendien dat ’haar positie altijd uiterst kwetsbaar is omdat ze Joods is’. Hoewel Moskou officieel het antisemitisme verwerpt blijft er, zoals bekend, in de Sovjet-Unie toch altijd een sterke anti-Joodse onderstroom in de CPSU bestaan die zich uit in b.v. de uitvallen van de keiharde ideoloog Ždanov, die de strijd wil aanbinden met “kosmopolieten zonder wortels”, de code voor: Joden!….
[Kecskemeti, The Unexpected Revolution, 29].
Een veel minder belangrijke rol spelen o.a. premier Dobi, József Bognár [min.v.binnenl. handel] en Gyula Ortutay [godsd. en opvoeding] die de FKgP vertegenwoor­digen in het kabinet, terwijl Erdei [landb.] en Darvas [constructie] de NPP vertegenwoordigen, maar over de beide partijen hoort men al bijna niets meer: ze hebben hun werk gedaan en kunnen verdwijnen. Het duurt dan niet lang meer of de stalinistische heersers van het land wantrouwen iedereen die niet tot hun groep behoort, en gedragen zich als leden van een doktrinaire sekte, die zeer zwaar lijdt aan o.a. paranoia. Men kan dan ook alles verwachten van een dergelijke achterdochtige heersende kliek, die daarbij ook nog slaafs gehoorzaam wil en moet zijn aan de grote leider in Moskou, Maarschalk Stalin….
Op 15 juni 1949 worden bijvoorbeeld zéér plotseling de min.v.buitenlandse zaken en lid van het Politburo, de 40-jarige László Rajk [die nog in mei is gekozen als parlementslid en op 11 juni ineens als minister is ontslagen!] en 19 andere vooraanstaande communis­ten opgepakt en gearresteerd. Gyula Kállai [Berettyóújfalu, 1910], vóór WO II lid der illegale MKP en studentenleider, stud. cultuurfilosofie, maar vanaf 1945 bij de partijleiding, wordt op 11 juni al onmiddellijk tot z’n opvolger als min.v.buitenl.z. benoemd.
De tot dat moment prominente Rajk wordt zwaar beschuldigd van het maken van plannen voor een titoïstische staatsgreep met buitenlandse [Joegoslavische] hulp en als rivaal van de achterdochtige Rákosi zou hij o.a. in okt. 1948 hierover [en over de liquidatie van b.v. Rákosi, Gerő en Farkas] in het geheim in Hongarije met Ranković hebben onderhandeld. [Warriner, 60]. Hij geldt nu ineens als de incarnatie van het kwaad, van verraad en sabotage van de meest heilige waarden van het communisme, als een gevaarlijke verrader, een fascistische spion, een titoïst, en degene die zich niet hield aan de partijlijn [een factionalist], een agent der imperialisten en iemand met nationalistische afwijkingen.
Al in 1933 zou Rajk een informant van het bewind van Horthy zijn geweest, vanaf 1945 een Amerikaanse agent en vanaf 1947 een spion van Tito… Het zijn natuurlijk allemaal valse, fantastische, onzinnige beschuldigingen en leugenachtige verzinsels, maar de hele pers is het met deze plotselinge beschuldigingen volledig eens!
Een stortvloed van "spontane" telegrammen wordt nu naar de partijleiding gestuurd en bijeenkomsten worden overal gehou­den, waarop men 'een genadeloze straf' voor misdadigers zoals Rajk eist! "De strop voor de verrader", zo klinkt het al snel. Voortaan is er sprake van het verraad van een bende vuige spionnen van Tito en de imperialisten. Sinds hun jeugd zijn ze politieverklikkers en samenzweerders tegen het volksdemokratische bewind…….
Hoewel deze gang van zaken iedereen volledig overrompelt, is het wel allang bekend dat er van een zekere rivaliteit tussen de "moskoviet" Rákosi [die in alles Moskou wil nadoen, en primair bij Stalin in de gunst wil komen/blijven], en de meer nationaal getinte en populaire communist Rajk sprake is. Rajk is overigens níet een gematigd man die 'het volk' meer tegemoet komt. Hij doet in hardheid niet onder voor Rákosi, en is lang niet bij iedereen "populair".
Voortaan is echter geen enkele zgn. 'binnenlandse communist' meer veilig voor de ÁVH. Honderden partijleden worden vervolgd, en men kan spreken over een heksenjacht. "Noch de oorlog, noch Horthy's gevangenissen en rechtbanken veroorzaakten onder Hongaarse communisten zo'n grote 'holocaust' als de zuiveringen van Stalin en Rákosi". [Molnár, 123]. Maar ja, Stalin zelf is in de jaren '30 al begonnen met zijn zuiveringen onder de overlevende Hongaarse communistische ballingen in Rusland, die na 1919 waren gevlucht….. Het gaat er nu echter om dat Rákosi laat zien dat hij de onbetwiste meester is in dit land, die bovendien het volledige vertrouwen van Stalin geniet.
Nú ineens beweert men dat Rajk met anderen heeft overlegd om de groep-Rákosi "te elimineren" en Rajk heeft, naar men zegt, hierbij de steun gehad van b.v. de rechtschapen dr. Tibor Szőnyi [ooit: Hoffmann, Budapest, 1903], die o.a. studeerde in Wenen en als communistisch gezind arts in 1932 eerst naar Wenen en later naar Zwitser­land ging, in WO II verbin­dingsman der Hongaarse communisten was, een man met westerse allures maar overtuigd communist, in 1945 naar Hongarije terugge­keerd, waar hij lid van het CC en hoofd der afdeling kader­vorming en politieke scholing wordt. Ook hij is in 1947 nog als parlementslid gekozen maar wordt nu ineens -volstrekt belachelijk- van een samenwering beschuldigd.
Verder werkten [zegt men] o.a. met Rajk mee: András Szalai [* 1917], oorspr. arbeider, die vóór WO II bij de illegale communistische partij was, later ambtenaar was en na 1945 pl.v. leider van de kaderafdeling, en lid van het CC, en de al veel eerder genoemde gen. György Pálffy [-Österreicher], de leider der politieke afdeling der generale staf. Hij wordt ervan beschuldigd een speciale politiemacht te hebben willen vormen en geldt dus als bijzonder gevaarlijk….

Op 1 mei 1947 de pioniers!


Het proces tegen Rajk en zijn lotgenoten is wel het meest groteske in en buiten de Sovjet-Unie ten tijde van Stalin en het moest internationaal ook opzienbarende gevolgen krijgen [Váli, 61] maar alles wat zich in Hongarije afspeelt is toch een soort kopie van de jaren ’30 in de Sovjet-Unie zelf: de keiharde terreur, de nietsontziende diktatuur, de showprocessen, de massa-arrestaties, deportaties, doodvonnissen en executies, de willekeur, de dwangarbeid en de zuiveringen waren toen al bekend! Intussen denken velen in burgerlijke kring in Hongarije ook stilletjes: “Laat die communisten elkaar maar uitroeien”, want b.v. Rajk heeft ‘het gewoon verdiend’. Hij trad zélf immers ook altijd keihard en meedogenloos op, o.a. nog tegen kardinaal Mindszenty en vele anderen….
Waarom ‘men’ [de heersende partij] juist de ‘modelcommunist’ Rajk als slachtoffer nodig had blijft in feite toch een raadsel, hoewel er wel aanwijzingen zijn. Rajk behoorde met vele anderen tot de ‘binnenlandse vleugel’ der partij en kende de Sovjet-Unie niet echt, terwijl de ‘moskovieten’, die het volledige vertrouwen van Stalin hebben, in feite aan de macht zijn. In 1945 gold Rajk echter nog als iemand die de partij nodig had: hij zag er goed uit, een krachtig figuur, hij sprak goed Hongaars, kwam uit Zevenburgen en was bovendien christen; terwijl de leidinggevende ’moskovieten’ nu juist Joden waren! Rajk belichaamde dus -voor veel Hongaren- een meer populaire en nationale stroming, die in elk geval binnenlandse, Hongaarse, belangen op de voorgrond stelde. Hij was ook al vrij jong in het verzet aktief geweest en had een sterke overtuiging. Zó iemand had de partij nodig om de aanhang groter te doen worden! Intussen is echter in Moskou vooral na 1947 de overtuiging gegroeid dat communisten met ervaringen in West-Europa maar zonder kennis van en ervaring in de Sovjet-Unie zélf nu juist gevaarlijk en onbetrouwbaar kunnen zijn! Rajk geldt bovendien voor vele partijleden al als wellicht een toekomstige rivaal van de 17 jaar oudere Rákosi.

top