< Terug

14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956

14.3.3  Het begin der Hongaarse Volksrepubliek, 1949 tot 1951

Men verneemt dat ook Sovjet-geheime agenten der NKVD o.l.v. gen. Bjelkin bij het proces aanwezig zijn, en een zeer belangrijke rol spelen! Zelfs zegt men dat de hele gang van zaken door Sovjet-funktionarissen der NKVD wordt geleid. De beruchte Gábor Péter, samen met Russische helpers, is de organisator van deze processen en Vilmos Olt, de voorzitter van het proces, is n.b. een vml. nazi. [Kovrig, 254].
Overigens wordt Gábor Péter ook wel omschreven als een loopjongen van Rákosi die hem de opdrachten geeft en die hem volgens geruchten/berichten ook geregeld uitscheldt als slappeling, dom mens, etc. Volgens Hegedüs stond Péter zonder meer onder de almachtige diktator Rákosi die hem alles beveelt en de domme en zwakke maar arrogante en genadeloze sadist Péter is gewoon de uitvoerder. Zijn vrouw Jolán Simon is overigens secretaresse van Rákosi, zodat er waarschijnlijk tussen hen weinig geheim bleef.
Met name de veroordeling van Rajk wekt veel verbazing; hij is, zegt men nu, al sinds 1931 een spion van Horthy, en later van de nazi's geweest. "Zijn leven bestond uit verraad, huichelachtigheid en leugens", zo wordt nu gezegd......
De gevangenen worden tijdens het proces ook gemarteld en gehersenspoeld en er worden ook allerlei dubieuze ’getuigen’ opgeroepen en erbij gehaald. Eerst weigert Rajk iets toe te geven want hij kende immers de gevolgen van één en ander, maar later als zijn 37-jarige vriend [en peetvader van z’n zoontje] János Kádár hem -in opdracht van Rákosi- in z’n cel opzoekt, verandert dat.  [Váli, 61]. De aanklager bij dit proces is, naar men wel beweert, door Stalin zelf aangewezen, n.b. nog vóór dat er een aanklacht is bekend gemaakt.
Zelfs weten verscheidene getuigen later te vertellen dat Kádár, die intussen min.v.binnenl.z. is, door Rákosi naar Rajk in de gevangenis wordt gestuurd om hem voor te bereiden op het ergste. "De partij heeft jou uitgekozen voor de rol als verrader, we weten wel dat je onschuldig bent, maar je moet je opofferen voor de partij! Dit is verschrikkelijk, maar als voormalig strijder voor de partij kun je tenslotte niet weigeren om de partij te helpen!", aldus lijkt Kádár gezegd te hebben. [o.a. Kovrig, 244]. Ook een andere partijfunctionaris, Béla Szász [*1910], perschef op het min.v.landbouw, deelt deze visie; hij wordt in 1949 ook gearresteerd maar bekent níet en wordt tot 5 jaar gevangenstraf veroordeeld. Szász schreef later ook een verantwoord boek over de affaire en het proces tegen Rajk. [“Freiwillige für den Galgen”]
Er worden echter ook andere lezingen gegeven b.v. door Ferenc Váli in “Rift and Revolt in Hungary”, die zegt dat Kádár aan Rajk belooft dat hij in leven zal blijven en met z’n vrouw en zoontje zal worden herenigd, en eventueel onder een andere naam een nieuw leven kan beginnen in de Sovjet-Unie….. Ondanks die beloften wordt Rajk echter toch ter dood gebracht! [Váli, 62].
De gesprekken tussen Kádár en Rajk zijn echter op bevel van Rákosi op een casettebandje opgenomen en die worden enige tijd later zelfs tegen Kádár gebruikt en leiden tot zijn val. Volgens Hegedűs is op de band echter alleen te horen hoe Kádár en Péter met Rajk “onderhandelen” [namens Rákosi]. ‘Ze willen van Rajk weten wat hij vindt van de  aanklachten [aktiviteiten in Spanje, trotskistische neigingen, etc.] maar Rajk vindt zichzelf een zeer trouw partijlid en een goed communist, maar “hij moet inzien dat de partij dat niet kan geloven”. Hegedűs gelooft overigens weer niets van de beloften over een ‘nieuw leven in de Sovjet-Unie’. [Hegedűs, 104-106].
Tenslotte bekennen Rajk en de andere beklaagden -murw geslagen en mishandeld- alles; ze geven alles toe, maar Rákosi geeft in 1951 wel toe dat ook in het onderzoek bij het proces-Rajk het eerder genoemde zgn. comité voor de zuiverheid in de partij, van Rákosi, Gerő, Farkas en Révai de leiding heeft gehad. Wellicht had deze groep ook al een lijst van partijleiders die men ooit in de toekomst nog eens een proces wilde aandoen!……

top

Rajk erkent een informant van de politie van Horthy geweest te zijn, de kameraden in Spanje [na 1935] te hebben verraden, een spion in dienst van de Amerikaanse en Franse geheime dienst te zijn geweest, een samenzwering met Tito te hebben geleid om het regime in Hongarije ten val te brengen en Rákosi c.s. te vermoorden, en dan het kapitalisme te herstellen met behulp van de imperialisten, etc. en ook de andere gevangenen bekennen tenslotte alles. Vanaf het begin doen de geruchten en berichten over de rol van Kádár, een goede vriend van Rajk, al de ronde, maar de verhalen worden door sommigen ook ontkend!
Intussen is twee weken na haar man ook Júlia Rajk opgepakt en haar baby, de drie maanden jonge László, wordt als weeskind in een kindertehuis, waar meerdere kinderen van gevangenen zijn, opgenomen onder een andere naam: István Kovács. Ook zijn moeder krijgt in de gevangenis een andere naam: mevr. Györk. Ze komt in 1954 vrij en krijgt haar kind terug, maar die krijgt opnieuw een andere naam: László Györk… Het is alles slechts één voorbeeld van de vele duizenden onmenselijke, wrede handelingen van dit regime.
Pas in augustus/september 1949 komt alles, zoals ook dit proces, vooral in het licht van ’het verraad’ van Tito en Joegoslavië te staan en alle andere zaken [b.v. spionage, trotskisme] worden dan van minder belang geacht en het handelsverdrag met Joegoslavië wordt enkele dagen na de arrestatie van Rajk, op 18 juni, opgezegd.
Vanaf 16 september 1949 wordt het geheime proces tegen de vml. minister László Rajk, de secr. van de MDP, lid van het CC, het parlement en de Controlecommissie, dr. Tibor Szőnyi, het CC-lid András Szalai, en anderen, o.a. de Joegoslaven Lázár Brankov en Milan Ognjenović, en Pál Justus gevoerd, en op 24 september worden de vonnissen uitgesproken.
De verdachten erkennen n.b. tijdens het proces alles! De meest krankzinnige en de gekste beschuldigin­gen worden geuit, en men beschuldigt hen van o.a. sabotage, destruktie, anti-demokratische geest, titoïsme, fascisme, chauvinisme, sympathie en spionage voor Horthy, een zionistische samenzwe­ring, samenwerking met de CIA en de USA, enz. Rajk zou ook b.v. als agent van de Gestapo vóór de eenheid van de fascistische Pijlkruisers en de communisten hebben geijverd, en b.v. agent van Horthy, van de USA en van Tito zijn geweest en men krijgt de indruk dat het bij dit alles vooral tegen de afwijkende èn besmettelijk geachte politieke koers van Tito gaat.
Dit wordt bevestigd door de procureur-generaal Alapi, die o.a. verklaart: "Het Hongaarse Volkstribunaal veroordeelt niet slechts László Rajk en zijn bende samenzweer­ders, maar ook in politieke en morele zin de verraders van Joegoslavië, de misdadigers­bende van Tito, Ranković, Kardelj en Djilas. Dát is nu juist het internationale belang van dit proces"..... Rajk en de andere verdachten worden daarmee de verpersoonlijking van het kwaad, er is een psychologische oorlog tegen hen gaande. Rajk geeft zelfs toe altijd al een verrader, een leugenaar te zijn geweest, die Hongarije terug wilde brengen naar het kapitalisme, en een samenzwering op touw wilde zetten. Hij erkent ook dat de Sovjet-Unie de onafhankelijkheid van z'n land wèl verdedigt, en dat hijzelf daarentegen anti-patriottisch [d.w.z. anti-sovjet] is geweest. [Fejtő, Histoire des démocraties populaires, 4, III, Le procès Rajk et ses suites, blz. 253 e.v.].
Op 22/24 sept.'49 worden de vijf genoemde mannen ter dood veroordeeld en de vml. stafchef, ondermin.v.de­fensie, hoofd van de partijorganisatie in het leger, lid van het CC en parlement, gen. György Pálffy [-Österreicher], politie-kolonel Béla Korondy, Dezső Németh en Ottó Horváth worden na een proces voor de krijgsraad op 21 oktober door het Militaire Gerechtshof in Budapest ter dood veroordeeld..... Pál Justus, [1905-’65] ooit dichter en links soc.-demokratisch lid van CC en parlement, vice-voorz. der Hongaarse Radio, was ook gearresteerd en wordt veroordeeld tot levenslang, evenals Brankov.
Op 15 oktober 1949 worden de vijf ter dood veroordeelden opgehangen! Rajk wordt n.b. op een geheime plek ergens bij een kilometerpaaltje aan de weg naar Gödöllő begraven, d.w.z. onder de grond gestopt …..
Het proces tegen de vooraanstaande en bekende, populaire 40-jarige communist László Rajk betekent voor sommigen ook een keerpunt in hun houding tegenover het regime, zoals b.v. voor de gezant in Parijs, de linkse graaf Mihály Károlyi [* 1875], die vanaf z’n terugkeer graag ten dienste van het ‘volksdemokratische’ bewind wilde staan en die de ontwikkelingen in Hongarije tot dan toe blijkbaar nog lang niet verontrustend vond.
Sinds zijn reis naar de Sovjet-Unie in 1931 had hij een positief beeld van dat land en nu [1948/49] vindt hij b.v. dat de regering wel zeer geduldig en mild was tegenover kardinaal Mindszenty ’want die viel in pastorale brieven aan de dorpspastoors de agrarische politiek aan! Mindszenty had ook contacten met kardinaal Spellman in New York over b.v. de Hongaarse kroon, die sinds 1945 in de USA was en Mindszenty stelde voor om de kroon naar Rome te sturen, en daarmee was er een vertrouwensbreuk met de regering. Hij gedroeg zich dus volgens Károlyi [“Faith without Illusion”] niet als priester maar als politicus… ’his actions had exceeded his competence as Primate and his guilt would have been easily proved had he recieved a fair trial’
Károlyi steunde vanaf 1945 de communistische, anti-Amerikaanse politiek en was b.v. ook tegen het Marshall-plan [dat hij als economische penetratie en voogdij der USA ziet] en hij droomt [!] verder over een Europese federatie mét de Sovjet-Unie, is ook anti-FKgP en anti-kerkelijk en b.v. vóór de nationalisatie der kerkelijke scholen, etc. Károlyi laat dan ook nog steeds merken alle vertrouwen te hebben in de Hongaarse regering en hij wil ook niet aftreden na de arrestatie van Mindszenty want ”dat kan in het Westen worden uitgelegd als een demonstratie ten gunste van de kardinaal”, en dat weigert de notoire linkse graaf absoluut!
Pas in 1949 ontdekt hij het totalitaire karakter van de staat… en de kenmerken ervan: ”zelfs hooggeplaatsten weten van niets, zijn slecht geïnformeerd, en beslissingen worden achter hun rug om genomen door de geheime politie”, en dán pas geeft Károlyi toe: Ik koesterde een illusie dat ik iets kon doen voor de gearresteerden, hoewel …”To live in the capitalist world from where the atom bomb would be used on the East seemed an impossible decision for me. I belonged to the East and my place was there amongst my people, whatever errors the were committing…”. Toch blijft hij -eenmaal afgetreden- in Parijs en sterft in 1955 in Frankrijk. Noch bij links noch bij rechts maakt hij echter enige indruk en was altijd al enigszins naiëf. [Faith without Illusion, o.a. blz. 348 t/m 359, Kovrig, 210]. 
Ook de persattaché op de ambassade in Parijs, Ferenc Fejtő [Nagykanizsa, 1909], die in Pécs en in Budapest studeerde en prof. werd, in 1935 samen met Attila József en Pál Ignotus het blad “Szép Szó” oprichtte maar ook werd gearresteerd n.a.v. ”contacten met communisten en het organiseren van marxistische studiekringen”, medewerker van Népszava was en in 1938 werd veroordeeld n.a.v. een openlijk protest tègen de banden met Duitsland, naar Frankrijk vluchtte en hier 1940/44 bij het verzet was, blijft na 1949 uit protest tegen het proces tegen Rajk c.s in het westen. Hij wordt in 1955 Fransman en als François Fejtő publiceert vervolgens talloze boeken en artikelen, met name over de landen van Oost-Europa na 1946/48.
Het blijkt met andere woorden dat de terreur, die vanaf 1945 zich eerst vooral richtte tegen oorlogsmisdadigers en fascisten en pijlkruisers, en later tegen burgerlijke en gematigde politici en hun aanhangers, zoals boeren, kleine grondbezitters en sociaal-demokraten, nu zelfs tegen trouwe communisten richt. Iedereen moet dus voor z’n leven vrezen en loopt gevaar. Maar: óók de ‘dissidente’ communist Pál Demény zit nog altijd gevangen!…
De executie van Rajk en anderen is aldus het sein voor nog veel meer processen en doodvonnissen want het hele binnenlandse element der ”Hongaarse Werkerspartij” moet eigenlijk worden gelikwideerd, zowel burgers als militairen. Het regime vertrouwt immers vrijwel niemand buiten de eigen, beperkte kring.
Vanaf 1948/49 heerst er dan ook een angstaanjagende sfeer van dwang en terreur; er komen veel zelfmoorden voor, evenals leegloperij, krankzinnigheid, psychose en neurose, diefstallen en prostitutie, maar negatieve maatschappelijke verschijnselen kunnen volgens de communistische ideologie slechts onder het kapitalistische systeem bestaan en worden dus ontkend. Het lot van privé-personen is voor de partij van geen enkel belang en wordt dus verzwegen en dat geldt evenzeer voor wetenschappen zoals sociologie, psychologie en psychiatrie. Alle nadruk valt op de economische groei [voor zover die er is] en op de materiële vooruitgang: het socialisme heeft afgerekend met de feodale en kapitalistische strukturen en nu is “iedereen gelijk”, zegt men….

top

Van het verschijnen van het Joegoslavische Witboek, waarin alle beschuldigingen als absurd van de hand worden gewezen, trekt men zich in Budapest uiteraard niets aan! Ook de protestnota die president Tito naar de Hongaarse regering heeft gestuurd, en waarin hij het hele proces als ophitsing tot oorlog beschouwt, heeft voor het Hongaarse regime geen enkele waarde. Op 30 september 1949 wordt het vriendschapsverdrag met Joegoslavië opgezegd.
Het Hongaarse proces tegen de zgn. nationale communist Rajk staat overigens in een lange rij van processen in de satellietlanden van Oost-Europa, waar vermeende tegenstanders van Stalin en zijn satrapen het veld moeten ruimen. "Nationalistische afwijkingen" à la Tito moeten verder worden vermeden, en daarvoor zullen koppen moeten rollen. Lucretiu Patrascanu, Władysław Gomułka, Koći Djodje, Traico Kostov, Vlado Clementis en Rudolf Slánský en Rajk worden immers allemaal ervan beschuldigd "de rol van de Sovjet-Unie niet voldoende te erkennen" en "onder bourgeois-nationalistische invloeden te staan". De Hongaarse no. 2 Gerőverklaart zelfs: "Iedereen die weigert eer te bewijzen aan het Sovjet-vaderland en zijn grote Leider kameraad Stalin, is schuldig aan verraad tegenover de partij", en Rákosi voegt hieraan toe: "De verhouding tot de Sovjet-Unie is toetssteen voor elke communist". [Kovrig, 244].
Intussen heeft een Hongaarse delegatie de Sovjet-Unie bezocht om er het constitutionele model, de grondwet van Stalin uit 1936, "de meest progressieve ter wereld", te bestuderen, en men is -hoe zou het anders kunnen- tot de conclusie gekomen dat Hongarije hieraan een voorbeeld moet nemen. Het land heeft nu "de basis van de socialistische opbouw gelegd", en is "op weg van een volksdemokratie naar het volledige socialisme". Ook Hongarije moet nu op papier "een staat van arbeiders en werkende boeren" worden. De rechtspraak zal voortaan dienen om de staat en de sociale en politieke orde, de instellingen van de volksdemokratie en de rechten van de werkers te beschermen, de vijanden van het werkende volk te straffen, en de werkende mensen op te voeden, zodat ze de regels die het leven van een socialistische gemeenschap bepalen, in acht nemen.
Er zal dus duidelijk onderscheid [discriminatie] komen, en de socialistische gerechtigheid is de norm. Gelijkheid van allen voor de wet, en het principe dat men uitgaat van de onschuld tot schuld is bewezen, vervallen hiermee! Het recht, het oordeel over goed en kwaad, dient voortaan de partij en haar organisaties!! [Kovrig, 253/254].
Op 18 augustus 1949 wordt de nieuwe grondwet der "Hongaarse Volksrepubliek" [Magyar Népköztársaság] aanvaard, en op de nationale feestdag 20 augustus ingevoerd. Het land wordt een staat van de werkende klassen van arbeiders en boeren; alle macht berust bij het werkende volk; arbeid is de basis van de maatschappelijke orde; alle produktiemiddelen behoren aan de staat; het economische leven wordt geregeld volgens een plan van de overheid; particulier bezit blijft mogelijk. Deze grondwet lijkt de weerslag van de strijd van de arbeidersklasse tegen b.v. de bourgeoisie, de koelakken en de kerken [de meerderheid der bevolking]. "Wie niet vóór ons is, is tègen ons" lijkt het motto van Rákosi. [Heinrich, 31]. Het parlement [zie hierboven], gekozen door alle Hongaarse burgers d.m.v. "geheime" verkiezingen, is formeel het hoogste orgaan van de staat; kandidaten hiervoor worden op lokale vergaderingen gesteld door het Volksfront MFN. 
Een nieuw wapen der Hongaarse Volksrepubliek [volledig naar Sovjet-model] en een nieuwe vlag [met dit wapen] worden ingevoerd en voortaan geldt 20 augustus, eeuwenlang de St. Stefanus­dag ter herinnering aan de eerste heilige koning van Hongarije en de stichter van de staat, als "Dag van de Grondwet" [Alkotmány napja].
De nieuwe constitutie van 20 augustus 1949 geeft in de preambule n.b. openlijk aan: "De steun van de Sovjet-Unie is de beslissende factor geweest in de naoorlogse omvorming van de Hongaarse politieke struktuur", en "de strijdkrachten der grote Sovjet-Unie bevrijdden ons land van het juk van het Duitse fascisme, vernietigden de anti-demokratische staatsmacht van de grootgrondbezitters en kapitalisten, die altijd vijandig tegenover het volk stonden, en openden de weg van demokrati­sche vooruit­gang voor ons, het werkende volk". Geleid door de ervarin­gen van de socialistische revolutie van 1919 en gesteund door de Sovjet-Unie begon ons volk de grondslagen van het socialisme te leggen, en ons land is nu op weg naar het socia­lisme langs de weg der volksdemo­kratie". [Kertész, 152]. De hoogste leiding van Hongarije stelt zich hiermee volledig achter een ándere staat, die men volledig wil volgen, nadoen, imiteren, en ze gedraagt zich volkomen on-patriottisch, anti-nationaal, als een satelliet, een zombie, een marionet, als een gedweëe, volgzame slaaf [van de Sovjet-Unie van Stalin]. Uit niets blijkt hier zwart op wit dat de hoogste leiding der "Hongaarse Volksrepubliek" -na een verloren oorlog maar óók een vredesverdrag- blijk wil geven van énige Hongaarse soevereiniteit of van nationale belangen, maar hierbij kan men uiteraard ook wijzen op het dwangmatige, opgelegde, surrealistische karakter van het hele systeem. De toekomst zal wel uitwijzen wat het Hongaarse volk [dat immers nogal bekend staat om haar nationale gevoelens] hiervan vindt, voorzover het ooit nog de gelegenheid krijgt om zich vrij hierover uit te spreken! Opmerkelijk zijn verder natuurlijk de termen 'volksrepubliek' en 'volksdemokratie', die taalkundig, etymologisch in feite belachelijk en fout zijn.
Maar goed. In de grondwet [de eerste van het land!] worden ook vrijheden van de burgers genoemd, zoals de vrijheid van spreken, pers, vergadering, demonstratie, maar al deze vrijheden kan men in feite slechts ten bate het regime en ter meerdere glorie van de communistische Partij gebruiken! ....... "De staat garandeert voor alle burgers de vrijheid van geweten en het recht op vrije uitoefening van de godsdienst. Om de vrijheid van geweten te verzekeren, maakt de Hongaarse Volksrepubliek scheiding tussen kerk en staat".... "De grondwet erkent en beschermt eigendom dat voortkomt uit arbeid, ze waarborgt ook het erfrecht". De Hongaarse Volksrepu­bliek waarborgt het recht op vakantie, kostenloze medische zorg, kostenloos onderwijs, ook voor hogere studies, ze bevestigt de gelijkheid tussen man en vrouw, verzerkert de vrije meningsuiting en de persvrijheid, en ze waarborgt de eerbied voor het briefgeheim en de verblijfplaats"...
"De wet bestraft iedere discriminatie die aan burgers nadeel kan berokkenen, betr. geslacht, godsdienst of het behoren tot een etnische groep"....Formeel wordt ook onderwijs voor de ‘nationaliteiten’, zoals Slowaken, Serviërs, Kroaten en Roemenen in Hongarije in hun eigen taal gegarandeerd en er bestaat “geen onderscheid meer tussen de taal van de meerderheid en die der minderheden”. Vanaf maart 1950 krijgen ook Duitsers [Ungarndeutsche] weer burgerrechten, maar zeer velen van hen durven [na de oorlog en de verdrijving van velen] voor hun ‘Duits zijn’ uit te komen.
Ondanks de vele fraaie bepalingen van de grondwet wordt het hele politieke en maatschappe­lij­ke leven in feite door de communistische partij [MDP] beheerst. Deze partij dringt in het hele leven door, o.a. dankzij informanten, vertrouwelingen en aktivisten. Het partijap­paraat wordt zelfs een persoonlijk instrument van Rákosi, die overal aan de top zijn vertrouwelingen heeft, zoals m.n. Ernő Gerő [voorz. der Hoge Economische Raad], Mihály Farkas [veilig­heids­diensten en min.v.defensie] en József Révai [min.v.cultuur en opvoeding]: ze gelden als "mosko­vieten", spreken ook Russisch, zijn vertrouwd met de Sovjet-Unie en bezitten zoals bekend ook de Sovjet-Russische nationali­teit. Bovendien staat men in direkte verbinding met het Kremlin in Moskou en deze leden van ‘het vierspan’ zijn n.b. ook nog Joden, hoewel de partij een anti-Joodse houding heeft. Toch zijn in Hongarije de meest radikale en felle anti-fascisten, zoals leden van de politieke politie en de Veiligheidsdienst [ÁVH] veelal Joden, die zich nu, na ’45 willen wreken. Daardoor is er -heimelijk- ook wel sprake van meer antisemitisme. [Hegedüs, 143]. 
De gewone leden hebben in de partij geen enkele invloed dankzij o.a. het beginsel van het "demokratisch centralisme": alle besluiten [die naar Sovjet-Russisch voorbeeld aan de top worden genomen] moeten door de leden worden uitgevoerd. Ook het "partijparle­ment", het "Centrale Comité" [Központi Bizottság] heeft weinig invloed op de eigenlijke besluitvorming. De in december 1949 ingestelde "Staatscontrolecommissie" die toezicht moet houden op het kabinet, heeft ook weinig te betekenen want blinde gehoorzaamheid en absolute loyaliteit aan de persoon van "de grote leider" Rákosi wordt de fundamentele eis voor de partijleden. Zeer veel macht hebben ook de geheime politie, de Staatsveiligheidsdienst, en de politieke politie, die in feite onafhankelijk van de regering opereren.

top

Naast het bovengenoemde "vierspan" tellen b.v. Imre Nagy of andere leden van het Politburo [of het kabinet] veel minder mee, maar hij wordt wèl op 3 sept. 1949 uit het Politburo en het CC der MDP ontslagen wegens "rechtse afwijkingen". Hij ziet n.l., zegt men, “de kapitalistische tendenzen van de koelakken niet”, maar hij moet nu wel erkennnen dat hij opportunistische opvattingen heeft. Nagy is n.l. tègen de sterk geforceerde economische politiek, en m.n. tegen de bijna afgedwongen collectivi­sering van de landbouw. Hij wil dus geen vervolging van de middelgrote boeren; wèl is hij voor agrarische coöperaties, maar wenst die voorzichtiger te introduceren. In feite is Nagy een conformist die [als docent agrarische wetenschappen] niet al teveel op de voorgrond wil treden. Wel is hij de ènige topfunktionaris die ‘gewoon onder de mensen leeft, z’n contacten met hen heeft, café’s bezoekt en een brede kring van vrienden heeft en houdt. Hij wordt evenwel voor z’n ‘rechtse’ opvattingen niet bestraft, omdat hij [blijkbaar ’op tijd’] zelfkritiek levert, en hij leeft enkele jaren vrij teruggetrok­ken, maar “hij moet machtige beschermers in Moskou hebben gehad”. [Kecskemeti, Unexpected Revol., 38].
In het algemeen wordt echter een brutale represssie gehanteerd t.b.v. "de opbouw van het socialisme". Hongarije wordt aldus een staat die is vergiftigd door wantrouwen en verdachtmaking, een wrede diktatuur en een gigantische burokratie. Steeds opnieuw worden er groepen verdacht gemaakt en vervolgd. Vooral hierdoor ontstaat er steeds duidelijker een klimaat van terreur en angst. De theorie van "de zich voortdurend verscherpende klassenstrijd" doet opgang, waardoor honderddui­zenden mensen bij voorbaat verdacht blijven vanwege hun afkomst, hun beroep, enz.
De zogenaamde "klassenvijanden", zoals vroegere officieren, ambtenaren, intellektuelen, bourgeoisie [die intussen allang van hun invloed zijn beroofd] moeten het nog steeds ontgelden, worden als maatschappelijke groepen verdacht gemaakt en beschimpt, en gediscrimineerd. Talloze gewelddaden, excessen, martelingen, ontvoeringen en arrestaties, en herhaaldelijk politieoptreden vindt men tegenover deze 'volksvijanden' niet ongeoor­loofd. Deze vroegere elite is uitgeschakeld, ontslagen, en wordt genegeerd, en gedwongen tot handarbeid of fabrieksarbeid.
Hun kinderen moeten het ook ontgelden en krijgen geen toegang tot de universiteit of hogeschool, en krijgen dus van dit onmenselijke en wrede regime nooit een leidinggeven­de positie: juist de jeugd met enige brede interesse en een culturele achtergrond, een goede opvoeding, wordt bewust buitengesloten en zwaar gediscrimineerd, als vijanden behandeld, en als corrupte reaktionairen en verachtelijke petit bourgeoisie beschouwd.
Het spreekt hierbij vanzelf dat b.v. het bezit aan boeken aan zware beperkingen onderhe­vig is, en dat de handel in en verkoop van tweedehands boeken [van vóór de oorlog] streng wordt gecontroleerd. Film, bioscoop en theater komen ook onder staatscontrole.
Vele tienduizenden zelfstandige boeren, duizenden katholieke en protestantse geestelij­ken, zakenlieden, winkeliers en andere kleine zelfstandigen komen ook vaak in een moeilijke of onmogelijke positie. Zij worden vele jaren lang verdacht gemaakt van uitbuiting, egoïsme, en nutteloosheid. Met name de boeren met hun eigen grondbezit worden zeer gewan­trouwd, alle initiatief wordt hun verboden, en ze worden [zij het nog niet systematisch en fysiek] gedwongen om zich aan te sluiten bij collectieve en staatsbedrij­ven, die wèl worden gesteund.
De nieuwe, 'socialistische maatschappij' heeft aan deze mensen niets, en duizenden van hen moeten het ontgelden: dwangarbeid, deportatie, internering, gevange­nis is hun lot, zonder dat er officieel ooit een aanklacht is ingediend, of zelfs: zonder dat men persoon­lijk [of familieleden] op de hoogte wordt/worden gesteld van de reden weet van de plotselinge nachtelijke arrestatie etc. Naar schatting worden van 1947 tot 1956 800 personen ter dood veroordeeld, maar waarschijnlijk zijn het er meer. [Hegedüs, 145].
Ook wordt een aantal strafkampen berucht vanwege het grote aantal misdaden dat er wordt gepleegd en vanwege het feit dat ‘men’ vrijwel nooit vrij hieruit kan terugkomen. Het kamp in Recsk, ten noordoosten van Budapest, wordt b.v. berucht als ”de Hongaarse goelag”. Duizenden onschuldigen worden hierheen weggevoerd en processen of formele veroordelingen zijn er niet! In duizenden gezinnen krijgt nooit meer iets te horen over vader, broer, zoon of andere familieleden…….  Weer anderen, ook tienduizenden mensen, komen terecht in zogenaamde KÖMI-ondernemingen waar ze tot dwangarbeid worden veroordeeld in mijnen of op het land. Een onmenselijke behandeling en folteringen wacht hen vaak en ook hierbij geldt dat er zelden iemand levend uit terug komt. [Hegedüs, 146]. In het begin der jaren ’50 zijn het vaak boeren die, na hun vergeefse protest tegen de gedwongen collectivisering, worden mishandeld en geterroriseerd. “Het was allemaal gedaan voor een Idee dat vroeg of laat toch zou overwinnen”, aldus Hegedüs na vele jaren, en “wij vonden dat [de mensen die werden gestraft] gewoon vijandige elementen, die naar een interne-ringskamp  moesten”. [Hegedüs, 146/147]. En….da war die Ideologie, die alles zu rechtfertigen schien [idem, 148]. 

100 jaar na de revolutie van 1848 eigent de Partij zich de idealen toe!


Het vreemde bij deze ideologie blijft uiteraard dat, hoewel de communisten [”wetenschappelijk”!] overtuigd zijn van de overwinning van hun zaak [idee] zij menen de ‘absoluut zékere’ ontwikkeling naar die zegepraal zaak tóch een handje te moeten helpen via o.a. de marteling, dood en ellende van een groot aantal ‘niet-gelovigen’.      
Daarentegen bevordert dit regime openlijk de studiemogelijkheden voor arbeidersjeugd en voor kinderen van landar-beiders en zeer kleine arme boeren. Hun percentage aan de universiteiten en hogescholen neemt in enkele jaren snel toe. Verschillende nieuwe universiteiten en hogescholen worden opgericht, zoals in Miskolc de Technische Universiteit voor de Zware Industrie op 2 oktober 1949, en op 16 oktober in Veszprém de Faculteit voor Zware Chemische Industrie van de TH in Budapest, vanaf sept. 1951: universiteit voor de Chemische Industrie. Ook vrouwen kunnen nu met alle rechten studeren. In 1953/54 is het aantal leerlingen van middelbare scholen ruim 120.000, d.w.z. 2,5 keer zo groot als in 1937/38 en het aantal studenten is dan ruim 38.000, d.w.z. 3,3 maal zo hoog als in 1937/38. Aan alle kanten wordt er voor de studenten gezorgd, zodat in ± 1951 al ruim 46 % van hen niet thuis maar in studentenhuizen woont. [Balogh/Jakab, 114]. De vele spoedcursussen voor specialisten, zoals officier, ambtenaar, direkteur en ingenieur, leiden overigens vaak al snel tot spanningen en wantoestan­den op sociaal en economisch terrein.
Een belangrijke oorzaak hiervan is dat de nieuwe elite "van de klassen der arbeiders en boeren" is opgeleid tot een enorm zelfbewustzijn en grenzenloos optimisme inzake een maakbare nieuwe wereld en de socialistische mens, èn een onge­gronde minachting voor andere [achterblijven­de en uitgesto­ten] maatschappelijke groepen. De marxistische mensbeschouwing acht bovendien een grondige kennis van de voorbije en verachtelijke kapitalistische burgerlijke samenle­ving en haar geschiedenis, die immers ten dode was opgeschreven, volstrekt overbodig. De werkelijke historie begint als het ware met de Bevrijding door het glorieuze Rode Leger in 1944/45…….
Bovendien staat men als jong opgeleid mens zonder enige ervaring, maar wel grondig door het "weten­schap­pe­lij­ke" marxisme-leninisme en door de materia­listische wereldbe­schou­wing [ideologie] geïndoktri­neerd, in een zeer snel verande­rende maatschappij, terwijl alle zogenaamde klassenvijanden of klassenvreemde elementen niet serieus worden genomen, maar integendeel naar "de mestvaalt van de geschiedenis" worden verwezen. Spionage, verklikken en opportunisme worden hierdoor een vrij normaal verschijnsel. Het menselijke leed waarmee deze periode "van de opbouw van het socialisme" in Hongarije gepaard gaat, is voor de communistische partij en haar leiding dus van geen enkel belang: alle nadruk valt op de suksessen die men meent te moeten bereiken [en in een aantal opzichten ook bereikt].
Massa’s mensen worden op hoogtijdagen gemobiliseerd en komen naar de demonstraties, en op foto’s uit deze jaren ziet men uiteraard slechts blijde en lachende mensen, die tevreden zijn en genieten van allerlei zaken waar hun ouders vroeger slechts van konden dromen, en de suksessen van de Partij lijken door te dringen in ‘het volk’. De minder fraaie achtergrond blijft dan ook voor vèruit de meeste mensen volledig verborgen en over negatieve zaken en ontwikkelingen hoort men absoluut niets. Langzamerhand komt er ook een jongere generatie die slechts vaag iets kan horen over ‘vroeger’ en die nauwelijks meer kan worden beïnvloed door de ouders, maar van jongsaf al kennis maakt met het sociale leven via de pioniers, de jeugdbond, de ‘algemene’, middelbare en hogere school en vervolgens de partij, de sportvereniging, studie en het beroep waar geen sprake meer is van niet-communistische opvattingen en waar nergens enige kritiek wordt gevraagd, laat staan op prijs gesteld!
“Wij geloofden inderdaad dat mensen uit enthousiasme op 1 mei demonstreerden, het was een soort volksfeest”, aldus de al genoemde jonge funktionaris András Hegedűs. Uit de hele propaganda, alle films, bioskoop en radio, alle boeken en tijdschriften moet een jongere generatie wel concluderen dat slechts de Communistische partij onder leiding van de geliefde leider Mátyás Rákosi in staat is om het leven te veraangenamen en terecht een machtspositie heeft. Je weet geleidelijk aan ook wel welke vragen gevaarlijk kunnen zijn of maar liever niet gesteld moeten worden en het denken wordt of is overgelaten aan de partij en haar leiding. Zolang zovele honderdduizenden vertrouwen hebben in de partij [en wantrouwen lijkt in deze situatie volkomen ondenkbaar] gaat het ’dus’ goed of in elk geval: steeds beter…

top

Een aantal voetbalclubs wordt ook onder een andere naam opgericht, zoals b.v. "Újpest Dózsa" van het ministerie van binnenlandse zaken [!] en vanaf 4 april 1950 wordt deze dag, als herinnering aan de bevrijding door de Sovjets en het vertrek der laatste Duitse soldaten van Hongaarse bodem in 1945, voortaan als officiële feestdag gevierd, naast de 20e augustus en de 1e mei, 7 november en 15 maart. Op dergelijke dagen maar ook bij vele andere gelegenheden ziet met de enorme portretten van Marx, Engels, Lenin en Stalin, maar ook van Rákosi; rondom hem, de verpersoonlijking van het hele systeem, ontwikkelt zich een cultus en hij geldt als een soort wijze koning. Alle negatieve aspekten komen door lagere lui die Hem niet goed hebben begrepen, zijn bevelen niet uitvoeren. [Hegedűs, 130 e.v.].
Intern is er natuurlijk veel meer aan de hand, maar de ‘gewone man’ komt daar niet zo direkt achter. Toch oefent ‘de groep van vier’ of de "kliek van Rákosi" intussen een ongekende terreur uit, waarbij de wetten van de nieuwe "volksrepubliek" systematisch worden geschonden, en het wantrouwen en de onzekerheid overheersen: niemand weet immers waar hij/zij aan toe is. Ineens kan men uit z'n bed worden gelicht, en met onbekende bestemming worden weggevoerd, zonder ooit terug te keren. De schaamteloze József Révai maakt hierbij zelf openlijk de vergelijking met de Sovjet-Unie in de jaren '30! Er is dus sprake van een regelrechte heksenjacht, en een ongelooflijke hysterie heeft zich binnenskamers van de leiding in Hongarije meester gemaakt.
Grootscheepse zuiveringen in de partij, de geheime politie ÁVH, de militaire politie en andere overheidsorganen vinden geregeld plaats, zodat niemand meer zeker is van z'n bestaan. Aan de top wordt alles vergoelijkt met "het doel van het socialisme" dat nu eenmaal alle middelen heiligt en Rákosi verklaart vele jaren later zelfs: “Een revolutie kent geen wetten”, maar ook binnen de partij is men niet veilig: van de 92 leden van het Centrale Comité die in 1948 en 1951 zijn gekozen, is tot 1954 al de helft, 46 man, ontslagen! [Seton-Watson, 154].
Op 29 dec. 1949 wordt de "Staatsveiligheidsafdeling" [Állam Védelmi Osztály], een zelfstandige organisatie met de naam "Állam Védelmi Hatóság" ÁVH, en die is formeel alleen tegenover de minister van binnenlandse zaken verantwoording schuldig, maar zelfs hiervan is in feite geen sprake. De ÁVH treedt 'zelfstandig' op inz. spionage, misdaden, samenzwering en verraad, en ze spoort misdadigers zelf op, voert processen, enz. Het voorbeeld is in alles de Russische NKVD, maar m.n. iedereen die ooit in het westen was, in de Spaanse burgeroorlog aktief was, in 1919 aktief was, een zgn. 'binnenlandse communist' is, loopt gevaar, en voortdurend klinken de termen "verraad" en "spionage". "Contra-revolutionaire elementen" worden door de ÁVH bij honderden opgespoord, en klassenvijanden en volksvijanden bij duizenden weggevoerd. Berucht in dit verband is en blijft nog vele jaren het al eerder genoemde adres Andrássy út no. 60, maar vanaf december 1949 wordt deze meest bekende boulevard van Budapest ter gelegenheid van de 70e verjaardag van Stalin "Sztálin út" genoemd.... Hier worden mensen vaak voor of tijdens hun [geheime] proces verhoord, gemarteld en gepij­nigd, en onder­worpen aan een hersenspoeling. Zie de processen tegen Mindszenty en Rajk.....
Als dé steunpilaar van het socialisme wordt de werkende klasse door alle communistische regimes beschouwd en met name de arbeiders in de zware industrie en de mijnbouw gelden als de avantgarde. Het regime forceert op economisch terrein dan ook zeer eenzijdig de ontwikkeling van de zware industrie, die als de basis wordt beschouwd, maar de produktie van levensmidde­len en van andere agrarische produkten blijft hierdoor vèr achter.
Men hoort formeel van de autoriteiten alleen maar de groeicijfers, en volgens deze gegevens neemt vooral de industriële produktie inderdaad sterk toe. Wanneer 1938 = 100, dan is 1948: 107, 1949: 153, 1950: 206. In slechts twee jaar is deze produktie dus bijna verdubbeld. Over de agrarische produktie kan men echter hetzelfde niet zeggen: Als de jaren 1934/38 gemid­deld 100 zijn, is de agr. produktie in 1947/48: 71, in 1948/49: 90 en in 1949/50: 87.
Men produceert echter veel artikelen van lage, minderwaardige kwaliteit, de economische rationaliteit is niet van belang, ook het economische leven dient het politieke doel. Investeringen zijn ook vaak onproduk­tief. [Kovrig, 255]. Officieel geeft men echter nauwelijks of niet fouten toe, en alles lijkt uitstekend te gaan, de produktie stijgt voortdurend. De zware industrie produceert in 1949 n.b. 66 % meer dan in 1938, de lichte industrie 18 % meer. De werkloosheid is opgeheven, verzekeringen voor iedereen zijn ingevoerd, evenals betaalde vakanties, enz.
Later blijkt overigens dat alleen de zware industrie door de zeer geforceerde politiek werkelijk groeit en dat b.v. de landbouw en levensmiddelenvoorziening sterk achterblijven. In 1949 ligt de agrarische produktie nog 15 % beneden die van 1938, en die van verbruiksartikelen is zelfs 26 % lager. [Balogh/Jakab, 101].
Toch hoort men ook over tegenslagen, waarvan de gewone arbeiders de schuld krijgen. Op 31 augustus 1949 verklaart Rákosi b.v.: "In de voorafgaande weken is de produkti­vi­teit gedaald met 10 tot 15 %". [Gluckstein, 106], en op 5 sept. 1949 meldt The Times dat een rapport van een conferentie van der leiders der MDP in Groot-Budapest [met 1/6 der Hongaarse industrie] is verschenen waarin wordt gezegd dat de produktie stagneert in de industrieën, en in sommige zelfs daalt. Tussen februari en juli 1949 daalde de produktie in de verwerkende industrie met 17 %. "Veel te veel arbeiders vragen om ziektever­lof, onlangs nog in een fabriek 11 %, elders 12 %. Er zijn bewijzen van zichzelf toegebrachte verwondin­gen", aldus Rákosi. In de "Neue Zürcher Zeitung" van 6 september 1949 staat dat Rákosi toegeeft dat in vele bedrijven het ziektever­zuim 2 tot 3 maal zo hoog is als voor de oorlog! Één en ander duidt dus op verzet van arbeiders!
"De arbeidersklasse wordt uitgebuit, er is sprake van een tyrannie van het staatskapitalis­me, en vanuit finan­cieel standpunt was de hele nationalisatie een mislukking! Van echte vooruitgang in lonen, produktie, enz, is geen sprake, van 'leiding' door de arbeiders is evenmin sprake, ondanks alle fraaie leuzen. Alle massademonstraties zijn verplicht, en men wordt ervoor uitbe­taald: het volledige loon en in natura. Alleen door terreur en bedrog kan dit regime zich handhaven". [aldus de gevluchte politicus Sulyok, 198].
De controle op arbeiders wordt ook steeds verscherpt en volgens het dekreet van 9 januari 1950 worden zware straffen opgelegd aan arbeiders die zonder toestemming de werkplek verlaten. In alles wordt het Sovjet-voorbeeld slaafs nagevolgd. Alleen indirekt wordt ook wel eens het bestaan van dwangarbeid en strafwerk­kampen toegegeven bij vonnissen: wanneer b.v. iemand wordt veroordeeld tot dwangarbeid. [Gluckstein, 93].
Per dekreet worden op 28 december 1949 alle ondernemingen met 10 man personeel, waaronder ook de nog overgebleven buitenlandse, staatseigendom [Gluckstein, 42] en hier en daar gaat men in z'n enthousiasme en ijver zelfs over tot onteigening van alle kleine bedrijfjes.
Alle buitenlandse ondernemingen, zoals Stand­ard Telephone Company [USA], Shell, Vacuum Oil, enz. worden dus ook genationali­seerd en eind december 1949 wordt de arbeidspro­duktiviteit nog sterk opgevoerd met het oog op het komende 5-jarenplan dat per 1 januari 1950 zal ingaan. De wet hiervoor, die vooral het werk is van Gerő, wordt aangenomen op 10 december. Tegelijk worden n.a.v. ”de toenemende internationale spanning” de doelstellingen van het Plan herzien, en de arbeiders worden steeds meer opgejaagd.
Men let ook alleen maar op de kwantiteit, het produktiecijfer. De kwaliteit is van geen enkel belang, en wat het gemakkelijkst kan worden geproduceerd verschijnt vaak in veel te grote hoeveelheden op de markt. Wanneer er moeilijkheden bij de produktie of bij de competitie ontstaan worden ze aan een politiek oordeel onderworpen en de betrokken personen worden dan vanwege hun politieke inzichten veroordeeld. [Balogh/Jakab, 104]. Van belang is wel het voorbeeld van de Sovjet-Unie en zeer regelmatig krijgen arbeiders en zelfs boeren, fabrieken en coöperaties, bezoek van sovjet-delegaties die slechts één boodschap hebben: leer van ons voorbeeld!….
De economische baas, Gerő, blijft ook altijd bijzonder optimistisch, en verklaart in december 1949: het driejarenplan is n.b. al in 2 jaar en 8 maanden vervuld! Vooral de mijnbouw en de machineindustrie groeiden; in 3 jaar nam de levensstandaard toe met 38 %. Per 1 januari 1950 wordt vervolgens het eerste 5-jarenplan van kracht, dat in de plaats komt van het 3-jarenplan [1947/49]. In totaal zal men $ 3.285 mln of Ft. 51 miljard [= 5 maal zoveel als voor het 3-jarenplan] besteden, voor mijnbouw en industrie 47 %, transport 17 %, bouw 11 %, openbare diensten 5 %, en landbouw 18 %. Hervormingen worden doorgevoerd, en er zullen enorme investerin­gen in de zware industrie, ijzer- en staalfabrieken, hoogovens, worden gedaan. De produktie van de chemische industrie en de elektrische energie moet worden verdubbeld, en die van de machineindustrie zal 3 maal zo hoog moeten worden. De industrie moet nota bene 230 % van de produktie van 1938 opleveren en later wordt deze norm nog veel verder opgevoerd.…..
Hongarije zal volledig worden geïndustriali­seerd en het platteland zal een snelle modernisering -via electrificatie, mechanisering, collectivi­se­ring- meemaken. Grote irrigatieprojekten voor de Grote Hongaarse Laagvlakte worden gemaakt, waardoor duizenden hectares land vruchtbaar kunnen worden gemaakt. Naar Russisch voorbeeld zullen er stations voor landbouwma­chines en traktoren komen. Het aantal gezinnen op de coöperatieve bedrijven zal moeten toenemen van 70.000 tot 105.000, en veel particuliere agrarische bedrijven zullen worden opgeheven.... De staat zal een nog veel grotere greep op het economische leven krijgen en particuliere ondernemingen worden grotendeels opgeheven. Al vanaf 1948 komt men met plannen voor collectivisering van de landbouw, hoewel men deze zaak geleidelijk wil aanpakken!

top

Van een agrarisch-industrieel land moet Hongarije een vooral industrieel land worden, een land van ijzer en staal. De plannen hiervoor zijn dus bijzonder ambitieus en tegelijk zal de landbouw worden gecollectiviseerd en de industrialisatie worden geforceerd. Ook wordt het plan voor de stijging van de industriële produktie al in 1951 door Gerő herzien, d.w.z. opgeschroefd, hoewel er ook dán al voorzichtiger mensen zijn die vrezen voor het achterop raken van de produktie van consumptiegoederen, levensmiddelen en de agrarische sektor, dus van een verarming van grote groepen der bevolking. [Váli, 82].
Aan die soort voorzichtigheid wordt uiteraard geen aandacht geschonken want de zware industrie, die wordt gezien als basis van de hele economische ontwikkeling, moet en zal de voorrang hebben. Hongarije zal in 1954 zelfs 1,5 miljoen ton staal en 920.000 ton ruwijzer produce­ren! Vele duizenden werkkrach­ten zullen dus niet langer in de landbouw werk kunnen vinden maar worden overgeplaatst naar de zware industrie, maar nog in januari 1950 worden ook strenge bepalingen van kracht voor economische delikten! Nalatigheid, diefstal, enz. zullen streng worden bestraft, de normen worden zeer hoog vastgesteld, en via beloningen en straffen worden de arbeiders gestimuleerd.
Daarnaast zal de sociale wetgeving sterk worden verbeterd. Betaalde vakanties en uitkeringen bij ziekte worden algemeen, maar degene die b.v. zonder toestemming van baan verandert, krijgt niets, en is strafbaar. Een uurloon met acht loonklassen wordt inge­voerd, en werkloosheid is officieel opgeheven. Ook hier wordt het voorbeeld van de Sovjet-Unie trouw nagevolgd. Veel doelstellingen van het 5-jarenplan dienen overigens vooral Sovjet-belangen [economisch en strategisch] en geen enkel Hongaars belang. [Váli, 82]. .... Per januari 1950 worden vakanties voor de arbeidersjeugd en de arbeidersklasse door de overheid verzorgd, maar het spreekt vanzelf dat hierbij geen sprake is van enige vrije keuze of vrijwilligheid.
Ook zal het leger worden versterkt. Na het vredesverdrag [1947] mocht Hongarije n.l. weer een leger hebben van maximaal 65.000 man, maar in 1948 telt het slechts 12.000 man en doet vooral dienst aan de grenzen….. Tot september 1948 is dit leger zeer zwak, wordt klein gehouden, en wordt gecontroleerd door de militaire attaché van de sovjetambassade in Budapest, maar de nieuwe minister van defensie Mihály Farkas is voor sovjetisering van het Hongaarse leger, incl. indoktrinatie door sovjetadviseurs en vooral na november 1949 moet hún advies gewoon worden opgevolgd. Daarom zijn zij voortaan overal aanwezig, ook op scholen, opleidingen, militaire en industriële depots, etc.. Die sovjetcommandanten hebben echter geen enkele contact met de Hongaarse bevolking. Na 1949 wordt het leger, uiteraard in verband met de Koude Oorlog, sterk uitgebreid, met o.a. 3 jaar dienstplicht. Vervolgens telt dit Volksleger ± 210.000 man èn hierbij komen nog eens 40 tot 90.000 man van de Veiligheidsdienst en de grenstroepen, maar in alle opzichten is het Hongaarse leger een kopie van het sovjet-Rode Leger: dát is het doel! [Váli, 70-72].
Al vanaf 1945 probeert men uiteraard ook in Hongarije zo snel mogelijk de enorme oorlogsschade te herstellen en opvallend is m.n. het herstel van de Donaubruggen: Op 1 augustus 1948 is de Margitbrug hersteld en op 20 november 1949 kan b.v. de beroemde Kettingbrug in Budapest, precies 100 jaar na de 1e opening, voor het verkeer worden heropend. Op 7 nov. 1950 volgt een nieuwe, twee kilometer lange Sztálin híd [Stalinbrug], de langste van Midden Europa, waarmee overigens al vóór de oorlog is begonnen [de tgw. Árpádbrug]. Uiteraard zijn ook veel woningen hersteld en er wordt zeer ijverig gewerkt aan de bouw van nieuwe woonwijken en wegen, scholen en ziekenhuizen, theaters en bioscopen, winkels en bedrijven, vooral in en bij de steden, zowel in Budapest als in de provincie. Bewust wordt er ook gewerkt om de provinciehoofdsteden veel meer aandacht [grote industriële bedrijven] te geven, zodat Budapest op den duur als waterhoofd minder overwicht zal hebben. Zelfs nieuwe industriesteden worden uit de grond gestampt, compleet met alle voorzieningen en op 21 december 1949 komt er nog een extra verrassing voor de inwoners van de hoofdstad want de Sovjet-Unie schenkt het dankbare broederland Hongarije t.g.v. de 70-e verjaardag van Stalin 26 trolleybussen voor het openbaar vervoer in Budapest.…..
Een nieuwe provinciale indeling lijkt ook nodig en in december 1949 wordt meegedeeld dat er per 1 januari 1950 enkele zeer kleine comitaten [provincies], zoals Moson, Zemplén, Abaúj, Bereg, Bihar, Szatmár en Bács, worden opgeheven, en bij grotere gevoegd. De oude indeling was n.l. nog volledig gebaseerd op de grenzen van vóór 1918/20. Er zullen voortaan 19 in plaats van 25 comitaten [vármegyek] of provincies zijn. Ook zal een groot aantal randgemeenten vanaf 1950 bij de hoofdstad Budapest worden gevoegd: de hoofdstad telt dan 22 distrikten.
Budapest wordt hierdoor in een klap 2 ½ maal zo groot en heeft 1 ½ maal zoveel inwoners. Er zijn dan 1 mln stedelingen en ½ mln plattelanders in de hoofdstad, maar al vele jaren geleden waren er tienduizenden pendelaars. Vijf grote steden zullen de status van provincie krijgen en ook deze maatregel dient om de centrale, of beter: de gecentraliseerde controle en het toezicht te versterken. [Balogh/Jakab, 95]. Hongarije telt op 1 januari 1950: 9.293.000 inwoners [in één jaar: + 88.000].
Na een ’debat’ in het parlement wordt op 18 mei 1950 Wet I. betr. de organisatie van gemeentebesturen en provinciale [comitaats-] besturen ingevoerd. In alle gemeenten komen gekozen raden en de lijsten met kandidaten voor deze raden worden door het Volksfront opgesteld, maar in feite blijft Hongarije een zéér gecentraliseerd land, waar de centrale overheid in Budapest, of wel: de leiding van de ”Hongaarse Werkerspartij" [MDP, die nu 700.000 leden en 130.000 kandidaat-leden heeft] alle macht heeft. Van enige werkelijke zelfstandigheid der gemeenten en comitaten is geen sprake: men heeft slechts de wetten en dekreten van de regering in Budapest uit te voeren!
Op 22 oktober 1950 vinden voor het eerst verkiezingen voor de raden van gemeenten en provincies plaats. Hier worden relatief vele "onafhankelijke" kandidaten gekozen! Zelfs 2/3 der 220.000 leden zijn géén leden der MDP. [Kovrig, 254]. Eveneens 2/3 der leden vertegenwoordigt de werkende boeren. Weliswaar worden op deze manier ongekend veel mensen in Hongarije voor het eerst bij het openbare bestuur betrokken, maar aan de andere kant stelt het lokale en provinciale zelfbestuur niets voor. De centrale partijleiding geeft immers haar bevelen en dekreten, en wenst slechts de uitvoering hiervan.
Ook in andere opzichten wordt het beleid voortgezet, en b.v. het aantal arrestaties is enorm groot. Op 20 febr. 1950 worden zelfs enkele buitenlanders, de Brit Edgar Sanders en de Amerikaan Robert Vogeler van Standard Telepho­ne gearres­teerd, en na een proces wegens spionnage en sabotage tot resp. 13 en 15 jaar ver­oor­deeld nadat ze in het openbaar schuld hebben bekend. De handelsbe­trekkingen met de USA en het handelsoverleg Groot-Brittannië worden dan afgebroken, hoewel Vogeler weldra tegen enkele concessies wordt vrijgelaten.
Maar hoewel het regime voor het oog zeer stevig in het zadel zit, blijft men op z’n hoede want ‘de vijand zit overal’. Gerő meldt b.v. in juni 1950 in een rapport aan het Centraal Comité der partij: "De vijand is erin geslaagd om een nieuw front te openen tegen de volksdemokratie, dat van gezwendel met lonen en normen. Dat dat gezwendel onder de massa's in verspreid, kan voor een groot deel worden toegeschreven aan het ondergrondse werk van rechtse sociaal-demokratische elementen en hun bond­ge­noten, klerikale reaktionairen".
Het lijkt erop dat veel partijleden ook hierbij horen, want Gerő zegt ook: "Dat zo'n walgelijke situatie op het gebied van normen kon ontstaan is deels omdat in veel gevallen de econo­mische leiders van fabrieken, partijfunktionarissen, en vak­bondsleden horen bij degenen die de normen laten verslap­pen... in meer dan één geval gaan ze zover dat ze de loonzwen­delaars beschermen en steunen". Deze scheldpartij wordt gevolgd door aanzien­lijke verhoging van de normen! [Gluckstein, 88].
Vervolgens komt opnieuw een ware heksenjacht in het stalinistische Hongarije op gang, waarbij iedereen kans loopt op arrestatie en verdachtmaking. Bovendien wordt er binnen het staats- en partijapparaat herhaaldelijk met mensen, ministers en talloze andere funktionarissen, geschoven. In februari wordt József Darvas min.v.opvoeding en godsd. [opv. van Gyula Ortutay]; Darvas was eerder gen.-insp. der evang.-lutherse kerk, wordt later [1953] min.v. volkscultuur en propaganda, en is als linkse NPP-politicus uiterst loyaal t.o. het regime. De min.v.binnenl.z. Kádár wordt in juni 1950 opgevolgd door Sándor Zöld, en van de 18 leden van het kabinet zijn er nog 3 nominaal lid der FKgP en 2 van de NPP.

top

Veel belangrijker zijn echter in juni de duizenden arrestaties van bekende voormalige sociaal-demokraten en partij-funktionarissen der MDP, o.a. mevr. Anna Kéthly, Ágoston Valentini, Imre Görkey, István Ries, Árpád Szakasits en György Marosán, in augustus 1950. Velen van hen bekleedden tot voor kort nog belangrijke posities, maar worden nu wegens "ondermijning, sabotage, titoïsme", enz. enz. gearresteerd, en vaak na een geheim proces tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld. De vml. min. Ries overlijdt op 15 september in de gevangenis, maar het blijkt dat ook pro-communistische soc.-demokraten zoals Szakasits en Marosán niet meer veilig zijn, en willekeurig het slachtoffer kunnen worden van de terreur van Rákosi en zijn kliek.
Al op 24 april 1950 legde president Árpád Szakasits, die vanaf 1945 zo trouw was aan de commu­nisten, z'n funktie "om gezondheidsredenen" neer en .... hij wordt in juni '50 gearresteerd vanwe­ge het feit dat hij tegen de socialistische rechtsvoorschriften handelde. Hij wordt n.b. tot levenslang veroordeeld..... Sándor Rónai, een vml. linkse socialist en min.v.handel, wordt nu tot voorzitter van het presidium [= president] benoemd. Een schoonzoon van Szakasits, het parl.lid Pál Schiffer wordt in mei '50 uit het parlement gezet.
Ook in dat jaar wordt n.b. de vml. stafchef gen. László Sólyom gearresteerd, en de vml. burgemeester van Budapest, József Kővágó [FKgP] wordt in november '50 zelfs ter dood veroordeeld. Dit vonnis wordt echter niet uitgevoerd; verder vindt de arrestie van Tibor Keresztes [DISZ], Ferenc Donáth [de privésecr. van Rákosi], de econoom Gábor Budai en Dezső Bartha [secr. bij de politieke politie] plaats.
Van belang is ook de terreur tegen de boeren en de plattelandsbevolking in het algemeen, en veel sterker dan in de hoofdstad voelden, merkten, partijsecretarissen op de dorpen, chefs van de politiedistrikten, voorzitters van de agrarische coöperaties, en direkteuren van staatsbedrijven de afwijzing van het systeem, en maatregelen hiertegen versterkten het nationale verzet slechts. “Maar wij, de leiding, dachten altijd dat het alleen om bepaalde groepen ging”. [Hegedűs, 138]. Het is bij velen uiteraard ook wel bekend hoe Rákosi eigenlijk over ‘z’n eigen volk’ dacht: hij vond de Hongaren een fascistisch volk, maar de schuld van het feit dat zij, de ‘moskovieten’, zelf ook niets hadden bereikt [geen partisanen of verzetsbeweging b.v.] zocht men niet bij zichzelf, maar bij het Hongaarse volk, en Hegedüs constateert dat de vergeldingsmaatregelen in Hongarije ook harder waren dan in de buurlanden: vanaf het begin was er al sprake van terreur tegen een heel volk. [Hegedűs, 143/144].
Wel probeert de staat tot akkoorden te komen met de nog altijd invloedrijke kerken en op 13 januari 1950 leggen b.v. de bisschoppen der Hervormde en Lutherse kerken de eed van trouw op de grondwet der Hongaarse Volksrepubliek af. Ook worden in dat jaar de protestantse theologische faculteiten [Sopron evang.-luth., Debrecen en Budapest herv.] losgemaakt van de universiteiten, en aan de kerken overgelaten. Een aantal theologische opleidingen is overigens ook opgeheven! Ook de vier [herv.] diakonessen­ordes en verenigingen voor inwendige zending worden ontbonden, de geestelijke verzorging van ziekenhuizen en gevangenissen wordt overgelaten aan plaatselijke gemeenten, maar dit is in de praktijk aan enorme beperkingen onderhevig. De oorspr. r.-katholieke universiteit van Budapest wordt als "Lóránd Eötvös Universiteit van Wetenschappen" [ELTE] door de staat overgenomen en al eerder is gemeld dat het aantal onderwijsinstellingen [van de communistische staat] sterk toeneemt. Op 12 juni 1950 worden de Vrijmetse-laarsloges ontbonden en verboden want men kan uiteraard niet langer de internationale banden en westerse invloeden hiervan tolereren. De Padvindersorganisatie is al eerder ontbonden. ….
Van meer belang is echter de verhouding tot de nog zeer invloedrijke Rooms-Katholieke kerk, die nu eenmaal in dit land 2/3 der bevolking tot haar aanhang kan rekenen en die n.b. ook onder ‘buitenlandse’ leiding staat, terwijl het hoofd der Hongaarse kerk n.b. achter slot en grendel zit na diepe vernederingen!…..
Op 1 juli 1949 is in Rome al bepaald dat een rooms-katholiek gelovige in dit land geen lid kan worden van de communistische partij, en geen communistische boeken, kranten en tijdschriften mag lezen of hierin mag schrijven, maar toch wil de Hongaarse staat tot een akkoord met deze kerk komen, hoewel ze hierbij natuurlijk stuit op de eisen van het Vatikaan: kardinaal Mindszenty moet vrij, de kerk moet volledige vrijheid van handelen op godsdienstig en cultureel gebied hebben, en de kerkelijke scholen moeten worden teruggegeven. Maar hiervan kan volgens de communistische overheid geen sprake zijn, en daarom neemt in juni 1950 de druk van de staat op de katholieke kerk weer verder toe: men wil blijkbaar deze kerk, waarin men een felle tegenstander ziet, dwingen tot concessies.
Er is van een ware kerkvervolging sprake: "de strijd tegen de clericale reaktie gaat verder", zo heeft het CC besloten op haar zitting van 31 mei/1 juni 1950. Op 5 juni wordt Miklós Beresztóczy onder overheids­druk tijdelijk benoemd tot apostolisch administra­tor van het aartsbisdom Esztergom; hij vervangt de gevangen kardinaal Mindszenty, maar wordt door Rome niet erkend!
Op 9 en 10 juni worden onverwacht alle 11.000 religieuzen, monniken en nonnen, uit de 643 kloosters verdreven, terwijl velen van hen hun werk [dienst] op een eenvoudige post in de arme volkswijken deden, en ongeveer 1.000 kloosterlingen worden n.b. naar concentratiekampen gedeporteerd! Alle kloostergebouwen, archieven, bibliotheken, en de hele inventaris wordt door de overheid in beslag genomen. Duizenden priesters worden eveneens gehinderd bij hun werk, en worden zeer streng gecontroleerd. Vooral de zielszorg staat onder hevige druk van de staat. Honderden priesters worden zelfs gedwongen fabrieksarbeid te verrichten! Aldus worden vele rooms-katholieke organisaties, verenigingen, enz. aan zware druk blootgesteld, terwijl het katholieke onderwijs al eerder vrijwel onmogelijk is gemaakt. Godsdienstige aktiviteiten worden alleen "binnen het kader van de wet" nog toegestaan, maar de atheïstische en materialis­tische overheid wil blijkbaar ook hier zeer geforceerd optreden, schaamt zich nergens voor, en denkt op de haar eigen wijze de steun van de massa te winnen door bruut en zeer scherp op te treden tegen haar 'vijanden', die overal zitten... Toch vinden er vanaf 28 juni tussen de staat [m.n. minister Darvas] en de r.k. kerk [m.n. de aartsbisschop van Kalocsa, mgr. József Grősz] besprekingen plaats om tot een oplossing te komen. Aanvankelijk stellen de bisschoppen voorwaarden voor een eventueel akkoord: 1. kardinaal Mindszenty moet vrijkomen! 2. het godsdienstonderwijs en de cultuur moeten vrij zijn, 3. de kerkelijke scholen moeten worden teruggegeven. De kerk blijft dus bij haar eerdere eisen, maar ook de almachtige communistische staat houdt vast aan haar beleid, en wenst op de voorwaarden van de kerk absoluut niet in te gaan! Men dreigt zelfs met de deportatie van de 11.000 religieuzen naar kampen in Siberië! Een overwegende staatsinvloed op kerkelijke benoemingen wordt nu ook opgeëist.
Intussen wordt de r.k. kerk en haar hiërarchie nog verder getreiterd door de officiële oprichting op 1 augustus 1950 van de "Organisatie van Vredespriesters", [landelijke vredescomité van katholieke priesters] die door de communis-tische staat aktief wordt gesteund en erkend. Een 150 van de 750 priesters wonen [vaak gedwongen] de eerste bijeenkomst op 1 augustus 1950 bij. De organisatie staat onder leiding van…. pater István Balogh die al vanaf de "bevrijding" aktief is in de 'progressieve' politiek. Voor vele trouwe gelovige katholieken gelden deze priesters echter als verraders: ze steunen de atheïstische en anti-kerkelijke staat n.l. onvoorwaardelijk, en het spreekt vanzelf dat de "vredespriesters" níet de steun genieten van de Hongaarse bisschoppen en van het Vatikaan.
Eigenlijk wordt de nieuwe organisatie gebruikt als pressiemiddel van de overheid tègen het officiële kerkelijke gezag. De bisschoppen worden tenslotte gedwongen om toe te geven, en na 2 maanden komt een overeenkomst tot stand, op 30 augustus 1950, omdat beide partijen verlangen "de vreedzame samenwerking tussen kerk en staat te verzekeren, en aldus bij te dragen tot de eenheid en de scheppende arbeid van het Hongaarse volk en de vreedzame ontwikkeling van het Vaderland"..... In feite blijft de atheïstische staat echter almachtig en ze kan de kerk steeds weer na zware druk dwingen tot concessies!
Nu wordt besloten: De rooms-katholieke kerk [de Raad van de bisschoppen] en haar geestelijkheid zullen de wetten van de Hongaarse Volksrepubliek officieel erkennen en de collectivisering wordt goedgekeurd, acht [r.k.] middelbare scholen en zes kostscholen zullen aan de kerk worden teruggegeven, vier religieuze orden en vier priesteropleidingen worden officieel erkend, salarissen van de priesters worden door de staat betaald. Alle eerder genomen maatregelen tegen de kerk blijven van kracht!
Het recht op [vrijwillig] godsdienstonderwijs wordt formeel door de overheid erkend, maar beide ouders moeten zich hiervoor aanmelden, en dat kan pas wanneer beiden tegelijk van hun werkgever [de overheid!] toestemming en verlof krijgen! Bovendien kan er slechts godsdienstonderwijs worden gegeven, wanneer min. 15 % der ouders erom vraagt. In de praktijk merkt men dat zéér doelbewust en steeds duidelijker de eenvoudige parochiegeestelijken van hun geestelijke leiders, de bisschoppen, vervreemd raken: de staat probeert hen tegen elkaar uit te spelen en priesters over te halen de partij en haar socialistische en 'vredes'-beleid te steunen. Priesters die vijandig handelen tegen de orde der Volksrepubliek en de ’konstruktieve arbeid’ van haar regering, moeten "volgens de wetten der kerk" verdwijnen, en de bisschoppen worden zonder meer verantwoorde­lijk gesteld voor wat in hun naam, door b.v. de lagere clerus gebeurt en wordt gezegd. De bisschoppen veroordelen ook iedere subversieve aktiviteit, die tegen het regime van de staat, de openbare en sociale orde, is gericht, en willen niet dat de godsdienstige gevoelens van de gelovigen en van de kerk zouden worden gebruikt voor politieke doeleinden, die vijandig staan t.o. de staat. De gelovigen worden opgeroepen om "met al hun kunnen deel te nemen aan het grote werk dat het Hongaarse volk onder leiding van de regering van de volksrepubliek uitvoert". [Balogh/Jakab, 97].

Het proces tegen kardinaal Mindszenty, 1949

top

De bisschoppen doen ook een beroep op de gelovigen om het 5-jarenplan 'ter verhoging van het levenspeil en ter verwerkelijking van de sociale rechtvaardigheid', te steunen. Katholieke priesters worden in het bijzonder opgeroepen om de 'vrijwillige' collectivisering, die, zegt men’, gebaseerd is op het zedelijke beginsel van de menselijke solidariteit".... te steunen. Men steunt ook de beweging voor de vrede en veroordeelt iedere oorlogszuchtige aktiviteit... naar de letter steunt men dus níet de Vredesbeweging van priesters, die zeer loyaal zijn t.o. het regime!
De gelovigen en de kerk wordt verder volledig vrije uitoefening van de eredienst en aktievrijheid, en de r.k. kerk krijgt inderdaad ook 8 middelbare scholen terug. De staat belooft verder de kerk nog een aantal jaren financieel te steunen, b.v. door middel van salarissen van lagere geestelijken en ze geeft zelfs op papier ook financiële steun aan kerkelijke scholen, religieuze orden en kerkelijke instellingen. [Balogh/Ja­kab, 97].
Desondanks is het grote wantrouwen niet voorbij, en wordt zelfs herhaaldelijk aangewakkerd door de politiek van de staat. In feite worden de bisschoppen in hun 'paleizen' bewaakt, en van de gelovigen geïsoleerd, eventueel worden fysieke druk en geweld toegepast, en de gelovigen krijgen b.v. te maken met een doelbewuste atheïstische [onderwijs-] politiek. Van de toegezegde 'vrijheid van godsdienst' blijkt in de praktijk vaak niets, integendeel. Theologische studenten -aan een aparte, kerkelijke hogeschool- blijven ook volledig geïsoleerd van alle andere studenten. Na sluiting van dit akkoord wordt in september 1950 mgr. Endre Hamvas, de bisschop van Csanád, door Rome [!] tot apostolisch administrator van Esztergom benoemd.
De geest van het akkoord van 30 augustus wordt overigens al binnen een maand door de staat geschonden: Op 22 september worden per dekreet bijna alle kloosterorden [en congregaties] toch opgeheven en zij moeten uiterlijk op 5 december de kloosters verlaten, en hun bezit vervalt nu -uiterlijk op 31 dec. 1950- officieel aan de staat. Veel kloostergebouwen worden dus in beslag genomen door communisti­sche overheidsor­ganisaties.
In 1950 wordt door de overheid ook een "Staatsburo voor Kerkelijke Zaken" opgericht en het blijkt dat de communistische overheid eigenlijk het liefst een kerk zou zien die zich losmaakt van Rome en "nationaal-katholiek" is. Vanaf november 1950 geven de loyale Beresztóczy en Balogh dan ook een weekblad uit dat deze zienswijze steunt, en loyaal is t.o. de overheid. Mgr. Grősz is daarentegen nu toch minder toegevend en ook minder zwak dan men eerst dacht, en blijkt tegenover het regime onverzettelijk.
In juni 1950 is intussen het 1e congres gehouden van de nieuwe, officiële, communistische "Dolgozó Ifjuság Szövetsége" [DISZ], de officiële "Bond van de Werkende Jeugd", die alle bestaande organisaties omvat. Verschillende reorganisaties en de opheffing van allerlei bestaande jeugdorganisaties zijn hiermee bevestigd. Voortaan is de DISZ [met haar 500.000 leden] de enige erkende en "demokratische" jeugdbond: zíj heeft het beheer over kantines, sportterreinen, cultuurzalen, clubzalen, danszalen en zomerkampen. Daarmee is ze de alles beheersende organisatie, die zéér veel voor de hele Hongaarse jeugd betekent, en de ideologie van de communistische partij ongehinderd kan uitdragen.
In 1950 wordt een "Statuut der Vakbonden" van kracht dat deze overkoepelende federatieve arbeidersor­ganisatie maakt tot slaafs apparaat in handen der partij. De vakbonden moeten ervoor zorgen dat de richtlijnen en dekreten der partij ook op de werkvloer doordringen. Ze zorgen ook voor uitkeringen i.v.m. de ziektenkosten­verzekeringen en ze roepen regelmatig op tot méér discipline, méér organisatie, betere kwaliteit en betere produktie.
In november 1950 worden eveneens het culturele leven en de literatuur aangepakt en "gleichgeschaltet". "Irodalmi Újság" [Literair Nieuws] wordt het enige officiële literaire blad, en vervangt daarmee alle nog bestaande literaire tijdschriften. Ook op dit terrein heeft de overheid alles in zijn macht, en regelt van bovenaf alles, via de censuur, benoemingen, salarissen, ontslagen, toestemming of weigering voor plaatsing, enz. József Révai, de 'cultuurpaus van Hongarije', of 'de Hongaarse Ždanov', eist dan ook een zeer strakke discipline, en hij kritiseert iedereen die zich niet strikt aan de partijlijn houdt. Voor Révai, de 'groot-inquisiteur' der Hongaarse literatuur, staat het n.l. vast dat de Sovjet-cultuur moet en kan domineren, en als een schoolmeester moet heersen over de Hongaarse cultuur. [Les Temps Modernes, 794]. De moskoviet Béla Illés bepaalt de lijn van het blad van de Schrijversbond.
De andere literaire bladen van na 1945 zoals "Kortárs" [Tijdgenoot, * 1947] van Kassák, Válasz [antwoord] van Illyés, Csillag [ster] van Tibor Déry, Fórum [Darvas, Lukács, Ortutay en Illyés] worden opgeheven en het "socialistische realisme" is in kunst en cultuur de ènige aanvaarde norm. Ook hierin volgt Hongarije met alle andere Oost-Europese landen, de Sovjet-Unie van Stalin trouw en gedwee.
Op allerlei gebieden kan men naast vernedering en scherpe aanvallen, ook de hoogste prijzen in ontvangst nemen, zoals b.v. de "Stalinprijs" voor literair of artistiek werk, waarin modelarbeiders worden verheerlijkt en ten voorbeeld worden gesteld, en de "Kossuthprijs" voor dergelijk werk.
In literatuur en wetenschap is aldus de verhouding tot het Grote Voorbeeld van de Sovjet-Unie en haar Leider kameraad generalissimo Jozef Stalin dè toetssteen geworden en álles wordt hieraan afgemeten.
Ook doet het regime wel een beroep op nationale helden uit de historie, de grote Hongaarse schrijvers van de nationale literaire traditie, en de cultuur van de natie en het nieuwe volksdemokratische Hongarije acht men zelfs een voortzetting van de idealen van de Opstand van Ferenc II Rákoczi [1703/11] en van de vrijheidsstrijd en onafhankelijkheidsoorlog van Lajos Kossuth [1848/49]. Zo viert men ook de herdenking van 1848 in maart 1948, maar de meest 'linkse' en radikale leiders Mihály Táncsics en de dichter Sándor Petőfi krijgen de meeste aandacht. Men plaatst hun portretten overigens met gemak tussen die van Lenin, Stalin en Rákosi!
Arbeiders en met name mijnwerkers worden soms naar Sovjet-Russisch voorbeeld vanwege hun grote prestaties "stachano­vieten" en ze gelden als lichtend voorbeeld voor de arbeidersklasse! Een novelle van Tamás Aczél "Az első élmunkás" [de eerste arbeider-aktivist] over Stachanov en "Hétköznapok Hősei" [helden van alledag] van Éva Mándy over de produktieverhoging in een ijzergieterij uit 1950 'bezitten nog de kracht van het nieuwe en zijn uit volle overtuiging geschreven'. [Sivirsky, 88].
Maar ook voor de internationale zaak van het communisme wil men de Hongaren winnen, en na de aandacht voor b.v. de Griekse burgeroorlog, waarin natuurlijk slechts de communist Nikos Belojannis een martelaarsrol speelt en waarna Griekse communistische vluchtelingen ook in Hongarije worden opgenomen [en b.v. in het nieuwe dorp Beloiannisz t. Z. v. Budapest kunnen gaan wonen], valt de aandacht op Koude Oorlog in Azië, m.n. op de oorlogen in Korea, in Vietnam en China: Het regime roept dan b.v. op tot massale vredesdemonstraties, die gericht zijn tègen de militaire akties der USA en UNO! Honderdduizenden handtekeningen worden ingezameld vóór een vrede zoals Moskou die wenst en tègen ’de agressie’ van de Amerikanen en de UNO. Talloze appèls worden georganiseerd en steeds opnieuw moeten arbeiders, vrouwen etc. worden geaktiveerd, via demonstraties, handtekeningenakties etc. etc....
Maar daarnaast wordt in november 1950 ook een [geheim] "Defensie Comité" van Rákosi, Gerő en Farkas gevormd. Dit comité beslist zelfs, mèt volmachten en zónder enige controle, over alle belangrijke politieke, economische, militaire en andere kwesties die het lot van het land betreffen. [Balogh/Jakab, 98].
Na het bevel van de Kominform van juli j.l. begint vanaf aug/sept. 1950 opnieuw een campagne voor collectivi­se­ring van de landbouw, of: "voor de invoering van het socialisme op het platteland". Tot heden hebben deze akties n.l. zeer weinig sukses gehad, en in 1949 is nog slechts 2,7 % der agrarische sektor gecollecti­viseerd. In het begin van 1950 zijn er in Hongarije 1.760 landbouwco­öperaties maar aan het eind van dat jaar zijn er al 2.229 coöperaties, en in april 1952: 4.950 coöpera­ties. Door de intensieve campagne stijgt het aantal dus zeer sterk, maar in de herfst van 1951 behoort [slechts] 20 % van de grond aan een collectief- of staatsbedrijf. In aug/sept. 1950 steeg het aantal boerenfamilies op de collectieve bedrijven van 70.000 tot 100.000, maar toch betekent dit geen sukses.
Ook Rákosi moet zelfs op 27 oktober 1950 toegeven: "In het éne dorp na het andere moest onze partijorga­nisatie een stap terugdoen, en is ze verzwakt in de laatste twee jaar". [Kovrig, 258]. Hij geeft echter de moed niet op. Op 19 nov. 1950 verklaart hij b.v. dat de boeren worden gedwongen om meer offers te brengen voor de opbouw van het socialisme [idem, 259], en dat gebeurt. Ondanks de zéér zware druk op de boeren en de constante bedreiging dat b.v. je naam op een "koellakkenlijst" komt, vindt men de 'kolchozen' níet aantrekkelijk. Nog in 1953 is slechts 20 % der cultuurgrond het bezit van collectieve bedrijven, waar 19 % der boeren [als arbeider] werkt. [Kovrig, 259].
En ondanks de officieel beleden "vrijwilligheid" is er toch sprake van zeer zware druk op de Hongaarse boeren, en degenen die weigeren worden als "koelakken" bestempeld, als gevaarlijke volksvijanden bestempeld, verdacht gemaakt en belasterd, eventueel gevangen genomen, terwijl in januari 1950 al strenge straffen voor veroorzaakte schade aan staatseigendommen in fabrieken t.g.v. nalatigheid of opzet zijn ingevoerd.
Groepen landbouwers worden naar de Sovjet-Unie gestuurd om daar de kolchoz-methoden te bestuderen en na hun terugkeer als propagandist te werken en vanaf 1952 krijgt de jonge András Hegedűs [* 1922] de supervisie over de collectivisatiecampagne, als hoofd der agrarische afdeling van het CC. [Kovrig, 258]. Hij staat dan rechtstreeks onder Gerő die verklaart: "De vernietiging van de koelakkenklasse kan alleen maar naar Sovjetvoorbeeld".

top

Volgens Rákosi was die collectivisatie in de Sovjet-Unie n.b. een geweldig sukses, en "deze weg moeten de massa's zelfstandige boeren in de Hongaarse volksdemokratie óók volgen". [Kovrig, 258]. Zoals men algemeen wel weet ging de collectivisatie in de Sovjet-Unie echter met veel terreur, uithongering en miljoenen doden gepaard. Rákosi liegt dus en de Hongaarse boeren hebben dat alllang geleden, vóór de oorlog, vele malen gehoord!
Zelfs de jonge en enthousiaste Hegedűs merkt al snel een soort algemene haat tegen de autoriteiten bij de vanouds trotse Hongaarse boeren: die overheid die n.b. nog in 1945 de boeren land in eigendom gaf en die communistische partij die kortgeleden nog zo trots proklameerde dat particulier eigendom bij háár in veilige handen was, zeggen nu precies het omgekeerde…..
Maar tegen dit regime ben je al gauw machteloos. Apathie en onverschilligheid zijn dus het gevolg en Hongarije moet vervolgens n.b. voor het eerst zelf graan invoeren! Tekorten aan managers, kunstmest en machines, een terug-lopende agrarische produktie en dus een gebrek aan voedsel, inefficiënte traktorenstations en een onproduktief systeem worden de kenmerken, maar intussen beschouwt het regime de gehele elektrificatie van het platteland als een historische overwinning… De koopkracht daalt echter, de agrarische export neemt wel toe, maar de bevoorrading voor de bevolking loopt ver achter en daarom wordt van febr. 1951 tot febr. 1952 zelfs een rantsoenering voor verschillende produkten ingevoerd.
De communistische overheid maakt hierdoor duidelijk dat ze met haar geforceerde en eenzijdige beleid van alle nadruk op de zware industrie tóch verzekerd wil zijn van voldoende levensmiddelen en een goede oogst, maar dit laatste is nauwelijks of niet het geval. De prijzen die de boeren voor hun produkten van de regering krijgen blijven namelijk extreem laag en de druk wordt steeds groter. "Stachanovieten" worden ten voorbeeld gesteld, en steeds betere produktiemethoden worden -op papier- ingevoerd, maar in de praktijk gaat het niet zo snel. Intusen worden ook boeren opgepakt en mishandeld, en velen van hen belanden in een werkkamp, om nooit weer terug te komen.
De normen voor de industrieproduktie worden intussen echter steeds hoger opgeschroefd en men voert hiervoor als reden zeer regelmatig de Koude Oorlog en de oorlog in Korea aan. Álles moet in Oost-Europa n.l. dienen om in de komende, verwachte oorlog tegen het westen, goed voorbereid te zijn.
De terreur tegen "volksvijanden" gaat intussen gewoon door: duizenden mensen worden gearresteerd om de meest uiteenlopende redenen, en pas later [vanaf ± 1956] geeft men toe dat de Veiligheidsdienst in veruit de meeste gevallen volkomen illegaal en op eigen gelegenheid handelde. De facto doet de Hongaarse overheid in deze jaren van stalinistische wreedheden alsof het volk de vijand is, en alsof het regime van alle kanten wordt bedreigd. De binnenlandse vijand moet dus ook alom worden opgespoord, iedereen moet waakzaam blijven, alles doorgeven en eventueel familieleden, vrienden of buren proberen te ontmaskeren. Behalve de vier hoogste leiders, "het Viertal" Rákosi, Gerő, Farkas en Révai, is vrijwel iedereen min of meer verdacht en kan van de éne dag op de andere 's nachts uit z'n huis worden gehaald, worden opgepakt en naar een kamp gedeporteerd. Duizenden belanden dus hier, b.v. in het kamp te Kistarcsa, ten oosten van Budapest, dat in 1944 al door de Duitsers is aangelegd en gebruikt. Men schat dat er ± 1950 ongeveer 4.000 voormalige sociaal-demokraten gearresteerd zijn. In totaal zouden er 150.000 mensen in kampen ziten of zijn verbannen. [Heinrich, 32].
Niemand wordt nog vertrouwd, en zelfs communistische Joegoslavische "vluchtelingen" die na 1948 als vijanden van Tito naar Hongarije kwamen en na de burgeroorlog [1945-’49] uitgeweken Griekse communisten belanden met honderden in concentratiekam­pen in Hongarije!! Vele gedeporteerden, wier lot en verblijfplaats slechts bij zeer weinigen bekend is, lijden honger door ondervoeding, en hebben een infektieziekte opgelopen.
Hierover zwijgt men tot in de hoogste kring en anderen die geruchten hierover vernemen, worden gedwongen te zwijgen. Weer anderen zijn er, ondanks alles, echter toch diep van overtuigd dat de historisch noodzakelijke èn gewenste overwinning van het wetenschappelijke socialisme nu eenmaal haar menselijke tol eist, zoals alle revoluties die hebben opgeëist...… De slachtoffers waren eenvoudig ”vijanden van de socialistische maatschappij”…
De invloed en macht der Sovjet-Unie in Hongarije is in deze jaren overweldigend, deste meer omdat juist de Hongaarse leider in alles Stalin slaafs wenst te volgen en van Hongarije een kopie van de onoverwinnelijke Sovjet-Unie wil maken..... Dagelijks zichtbaar is de communistische en Russische invloed vooral in het straatbeeld geworden door het groot aantal namen van straten, pleinen, wegen en fabrieken, die worden genoemd naar naar vrede [Béke] en vrijheid [Szabadság], Lenin en Stalin [Sztálin], de oktoberrevolutie en 7 November, de Rode Ster [Vörös Csillag] en 4 april, het Rode Leger [Vörös Hadsereg] en de Sovjet-maarschalken Tolbuchin en Malinovski, die Hongarije in 1944 'van het fascisme hebben bevrijd', naar ‘de geliefde leider’ Rákosi zelf en b.v. György Kilián [een Hongaars communist die in Spanje in 1937 stierf]. De "Stalinbrug" is al eerder genoemd en op 7 november 1950 wordt ook een deel van de Grote Ring naar Lenin wordt genoemd, en het Oktogon wordt voortaan "7 November Plein" genoemd. Hetzelfde geldt voor zeer vele collectieve landbouwbedrijven.
De bekende, enorme en bijzonder belangrijke bedrijven van Manfréd Weiss in Csepel [vanaf 1949: ”IJzer en Metaalwerken Csepel”] worden in 1950 dan ook ”Rákosi Mátyás Művek”, en dit bedrijf is zo ongeveer de trots van de partij en van het land: het zgn. ”Rode Csepel” geldt als voorbeeld voor de arbeiders. 
Een nieuwe klasse mensen in intussen ook in een snel tempo ontstaan. Bedrijfsleiders, ingenieurs, chefs, managers, het kader van partij, leiders [ook regionale en lokale] van vakbonden, bedrijven, politie, economisch beheer en controle, veiligheidsdiensten, leger en politie, de literaire en wetenschappelijke wereld, journalisten en redakteuren van de officiële bladen leven in een andere, luxe wereld, ze verdienen 10 tot 15 maal het gemiddelde loon, en wonen in villa's, afgezonderd van de arbeidersklasse en de boerenbevolking. Zíj leiden een comfortabel leven temidden van de grauwe arme massa, en men heeft m.a.w. bewust deze nieuwe klasse geschapen omdat die veel belang heeft bij de bestaande nieuwe situatie en bij het regime dat hen beloont. Deze bevoorrechte klasse hoeft ook nooit in de rij te wachten, of te lopen, maar heeft overal voorrang. Er is dus sprake van een sociale revolutie, die het hele maatschappelijke leven totaal en definitief heeft veranderd.
Van 1945 tot 1953 worden echter ook 350.000 tot 400.000 gezinnen, d.w.z. meer dan een miljoen mensen, van de vroegere hogere en middenklassen gedwongen een andere plaats in de maatschappij te zoeken. Hun huizen worden gekonfiskeerd, hun werk afgenomen, ze worden zwaar en jaren lang vernederd en vervolgd!
Velen worden naar het platteland verbannen, en hier tot een kommervol bestaan veroordeeld. Van een bestaansminimum moet men maar rondkomen, alleen omdat de maatschappelijke status [of die van de ouders] niet deugde volgens de normen van de nieuwe heersende klase, die der communisten. Het is in wezen dezelfde soort onmenselijke maatstaf die de nazi's gebruikten om hun pogroms, vervolgingen, enz. enz. te rechtvaardigen, maar merkwaardig is uiteraard dat de nazi's eerlijk waren, en nooit enig ideaal van gelijkheid hebben gepredikt, maar de communisten juist wèl! [Kovrig, 261]………
Duidelijk is ook de discriminatie tussen de financieel em moreel/maatschappelijk laag gewaardeerde hoofdarbeid, de intellektuelen, en de zeer hoog gewaardeerde handarbeid van de echte "Arbeidersklasse" [in de zware industrie en in de mijnen]. Zelfs de nieuw opgeleide intellektuelen moeten bescheiden leven en al deze revolutionaire ontwikke-lingen, die slechts in enkele jaren [1945 tot ± 1950] worden doorgevoerd, gaan uiteraard met een geweldige ellende, onteigeningen, zware druk, verbanning, gevangenisstraffen, kampen en ander grof onrecht en bergen van menselijke tragiek gepaard.
Naast honderdduizenden maatschappelijk vernederde mensen, die voortaan niet veel anders kunnen dan vegeteren en vooral hun mond moeten houden, staan de duizenden die gemakkelijk een plaats kunnen krijgen in de nieuwe "socialistische maatschappij" in opbouw. Met een niets ontziend opportunisme, een lage moraal, de zucht naar een snelle persoonlijke carrière, blinde loyaliteit, oppervlakkige aanpassing en anti-sociaal gedrag van de nouveau riche bereikt men  nu immers veel meer. [Kovrig, 262].
De handel met Oost-Europa is intussen steeds zeer bewust bevorderd; 2/3 der Hongaarse handel vindt nu plaats met de landen der Comecon, waarvan de helft met de USSR. Hongarije levert b.v. bauxiet aan de Russen, evenals -in het geheim- uranium, maar de economische verhoudingen met de Sovjet-Unie zijn zeer onevenwichtig omdat Hongarije voor z’n produkten lage prijzen krijgt en hoge importprijzen voor goederen uit Rusland moet betalen. In 1950 gaat 64,7 % der Hongaarse export naar het Sovjetblok, en 56,3 % der import komt hiervan­daan. Uit alles blijkt dus dat dit land stevig in de greep is van de Sovjet-Unie, hoewel die macht aan dit volk kunstmatig is opgelegd.
Van 25 februari tot 2 maart 1951 vindt het 2e congres [met 754 afgevaardigden] van de heersende [communisti­sche] "Hongaarse Werkerspar­tij" MDP plaats. De partij telt nu 860.000 leden [incl. kandidaat-leden], d.w.z. veel minder dan in 1949 en 1950. Toen telde de partij resp. 1,5 mln. en 950.000 leden, maar vele leden zijn intussen via zuiverin-gen eruit gezet omdat ze b.v. geen aktiviteiten toonden, niet betaalden, geen interesse hadden, wegens een klein vergrijp veroordeeld werden, etc. De heersende stalinistische kliek van de ‘moskovieten’ Rákosi, Gerö, Farkas [min.v.defensie] en Révai [min.v.vol­kscultuur] handhaaft zich uiteraard; zij hebben meerdere openbare funkties, zijn leden van het Politburo en het secretariaat, en zijn b.v. minister. ”Zij kenden het monster en kwamen naar Hongarije terug met het doel om te vervullen wàt het monster maar wenste”. [aldus generaal Béla Király].

top

Wel worden alweer een verscherpte klassenstrijd, sterk verhoogde produktiecijfers, versnelling der industriali­satie, een ijzeren discipline en nog meer waakzaamheid, versterking van de staatsmacht en verbetering van het partijwerk aangekondigd en op hysterische wijze worden "de verscherpte klassenstrijd" en de zeer nabije dreiging van een nieuwe wereldoorlog [veroorzaakt door ’de westerse imperialisten’] in het centrum van de partijpolitiek gezet.
Imre Nagy wordt weer lid van het Politburo en van het secretariaat van het CC, maar hij blijft verder [tot 1953] vrij onbelang­rijk en treedt weinig op de voorgrond. De ‘gewone’ leden tellen ook niet mee; zij zijn onderdanig, dienstbaar en gedragen zich in dit burokrati­sche en centralistische systeem slaafs.
"De grote taken die vóór ons liggen, de verscherping van de klassenstrijd, de spannende internationale situatie vragen om de likwidatie van alle laksheid en liberalisme in onze gelederen, om groeiende waakzaamheid, de handhaving van ijzeren communistische discipline, communistische toewijding aan de taken, voorbeeldig gedrag en het aanvaarden van offers", al­dus verklaart het congres der partij als taak [Balogh/Jakab, 98/99], maar alles is op het congres van tevoren al geregeld: de redevoerin­gen, het applaus enz. en blijkbaar wil Rákosi slechts -zoals men dat al jaren kent- een aan hem onderworpen en gehoorzaam apparaat. Hij overdrijft overigens zeer de suksessen van het 3-jarenplan [Kovrig, 255] en het congres staat dan ook in het teken van de verheerlijking van de persoon van Mátyás Rákosi, de ”onze geliefde leider”, ofwel: de diktator.
Ook de toespraak van de cultuurpaus Révai is van belang: "De Sovjetcultuur dient als model en als schoolmeester voor onze nieuwe socialistische cultuur. Wij kunnen de rijke ervaringen van de CPSU opnemen en gebruiken, niet alleen op het terrein van de opbouw van staat en economie, niet alleen op het terrein van de techniek en van de klassenstrijd, maar ook bij de schepping van een nieuwe socialistische cultuur. Trouwens het zou niet anders kunnen! Wij bouwen het socialisme; de nieuwe Hongaarse cultuur zal een socialistische cultuur zijn, wij moeten ons dus in de eerste plaats en op beslissende wijze laten inspireren door de cultuur van een land waar het socialisme reeds tot stand is gekomen, en dat zich reeds in de overgang van socialisme naar communisme bevindt….. Men belastert ons door te verzekeren dat wij een barrière voor wat men noemt de westerse cultuur opwerpen, nee, wij werpen alleen een barrière op tegen de British Council en als we ons verdedigen is dat alleen tegen de pogingen van westerse spionagediensten om de westerse cultuur een rol van vijgeblad te laten spelen...
Volgens bepaalde kletspraatjes zouden wij de Hongaarse cultuur willen "russificeren". Onnodig is het om tijd te verspillen om deze stomme belastering te verwerpen. Degenen die dat zeggen zijn mensen, wier culturele leven steeds meer haar nationale karakter verliest, omdat dat wordt gekenmerkt door een stempel van kauwgum, coca cola en gangsterfilms... De pennenlikkers van het oude Hongaarse regime probeerden het volk af te stompen met het parool: "Wij zijn alleen!" Wij zouden alleen geweest zijn omdat onze taal door buitenlanders niet zou worden begrepen en omdat we zonder verwanten in Europa zouden zijn. Maar zie, wij zíjn niet alleen! Niet onze taal, noch ons bloed, maar onze socialistische cultuur in wording heeft ons verwanten opgeleverd, broedervolken, die der Sovjet-Unie, en hen die zij aan zij met ons het socialisme bouwen". [Les Temps Modernes, 12e jaarg., no. 129/130/131, nov. '56/jan '57, blz. 795/796].
En de economische chef Ernő Gerő laat weten wat al bekend was: "Het doel van het 5-jarenplan is om Hongarije tot een land van ijzer en staal te maken". De industrialisatie wordt dus zéér geforceerd, mede met 't oog op een naderende wereldoorlog. Een oorlogseconomie is nu het doel en de plannen worden steeds meer opgevoerd. De cijfers en de statistie­ken worden nu en dan ook volkomen fictief! Zelfs systematisch worden de statistieken vervalst om aan te tonen dat de levensstandaard stijgt. [Kovrig, 256]. In vijf jaar moet de industriële produktie worden verdrievou­digd, en de zware industrie moet zelfs vier maal zoveel produceren. [Balogh/Jakab, 103]. Het blijkt echter al snel dat dit veel te hoog gegrepen is……….
Kort voor het congres kwamen er al in januari 1951 allerlei berichten over enthousiaste boeren die vrijwillig tot collectieve bedrijven toetreden of die soort agrarische bedrijven zelf stichten, en… in februari is duidelijk dat de partij ook het socialistische aandeel in de landbouw in 2 tot 3 jaar wil verhogen tot 80 %, terwijl het aanvankelijke doel 55 % was. Ook dit doel blijkt veel te hoog gegrepen, hoewel men in 1952 met daden van geweld 'die onredelijk veel lijden ten gevolge hebben' begint met een snelle collectivisering. [Balogh/Jakab, 111].
Hoewel de staat op allerlei manieren dit proces steunt en sterk bevordert, lukt het niet om de meerderheid der boeren te bewegen hun eigen bedrijf op te geven. De geforceerde agrarische politiek heeft bovendien ten gevolge dat zeer veel boeren ± 1952 gebrek lijden! Tegen het einde van 1952 hebben 800.000 boerenge­zinnen niet eens genoeg graan, meel en zaden voor de winter! De domme en misdadige regerings­politiek leidt er zelfs toe dat begin 1953 330.000 boeren aan de staat compensatie voor achterstallige gedwongen leveranties à Ft. 160 miljoen schuldig zijn. De boeren hebben m.a.w. slechts zwaar te lijden onder deze kortzichtige en hun vijandige, dogmatische politieke lijn.
Het inkomen van de boeren is in enkele jaren achteruit gehold en boeren op collectieve boerderijen verdienen zelfs nog veel minder dan zelfstandige boeren! [Balogh/Jakab, 112/113]. Op 15 april 1951 komt zelfs het brood opnieuw op rantsoen, en in Budapest worden vleeskaarten weer ingevoerd! Het arrogante regime gaat echter zijn eigen gang en voert allerlei maatregelen in alleen om ideologische redenen èn ter controle: op 17 april worden b.v. huismeesters per dekreet met grotere bevoegdheden uitgerust ter bewaking en controle van huizen.
Intussen is, zoals bekend, niemand nog veilig want behalve het beruchte viertal kan iedereen van vandaag op morgen verdacht worden gemaakt van de meest onzinnige daden. Ook mensen met de hoogste funkties bij de veiligheidsdien­sten verkeren permanent in levensgevaar en worden eventueel stiekem koelbloedig afgeslacht. Wie vandaag nog wordt onderscheiden en geprezen, kan een maand later na een reeks bijzonder kwaadaardige artikelen in de pers en een geheim proces voorgoed ergens hangen, geëxecuteerd worden of ergens begraven liggen.... Zie kameraad Rajk!
Maar diezelfde terreur gaat nog steeds door: de min.v.binnenl.z. sinds het aftreden van Kádár in juni 1950, Sándor Zöld [zie hierboven], een arts [Nagyvárad, 19 mei 1913], die in 1932 communist werd en zich in 1937 aansloot bij het linkse, oppositionele zgn. “Maartfront” [Márciusi Front] en daar vrienden maakte, al in 1944 lid van het voorlopige parlement, en in dec. 1944 staatssecr. van binnenl. zaken werd, in 1949 lid van het CC der partij werd [Hegedüs, 107/108], een man ’met een milde manier van praten, een fris jeugdig uiterlijk, een jong academicus, zachtmoedig en evenwichtig’, krijgt in het voorjaar van 1951 lucht van een operatie die tègen hem in gang wordt gezet, maar hij kende natuurlijk de [lijdens-] weg, de martelingen en de executie van z'n voorganger Rajk.
Op de [geheime] zitting van het Politburo op 19 april krijgt hij n.l. scherpe kritiek van Rákosi te horen en wordt ook aangevallen door Gerő en Farkas. Hij wordt nerveus bij z’n woorden ter verdediging, want hij zou, zegt men, “bevriend zijn met vijandelijke elementen”. Hij voelt zich echter helemaal niet schuldig, maar die vrienden van vele jaren geleden [Maartfront] waren ‘wat andere mensen dan de communistische funktionarissen in het algemeen’.
Wèl voelt hij de bui hangen, en een dag later pleegt hij, op 20 april ’51, samen met z'n vrouw, z'n twee kleine kinderen en z'n schoonmoeder zelfmoord! Het arrestatiecom­mando trof tot z'n spijt slechts lijken aan en prompt wordt Zöld gekwalificeerd als spion van de Franse inlichtingen­dienst.... [Hegedűs, 108/111, Kopácsi, 39/41]. Al op 22 april 1951 wordt Árpád Házi min.v.binnenl.z. als opvolger van Zöld.
Één der vrienden van Zöld is de nogal milde leidinggevende communist József Szilágyi [Debrecen, 1917], die ± 1949 chef der politie is. Hij is een grote levenslustige kerel, met vierkante schouders en een open blik, zoon van een arme boer uit het oosten van het land. Szilágyi heeft z'n rechtenstudie aan de universiteit in z’n geboortestad Debrecen cum laude beëindigd, was ooit lid der illegale CP, en zat 3 jaar gevangen in Szeged onder Horthy "wegens subversieve aktiviteiten". ’Hij wist alles, was ervaren, maar geloofde overigens niets van de aanklachten, enz. tegen Rajk, en ziet hierin niet meer dan een complot’. De jaren door hield Szilágyi goede contacten met de arme boerenbevolking en z’n familie in Debrecen en omgeving, en hij hoort dus niet bij de burokraten die zijn vervreemd van de gewone mensen. De zelfmoord van minister Zöld en de reden ervoor betreurt Szilágyi zeer, want hij kende Zöld al vanaf z’n jeugd [aldus de jonge, dan nog ondergeschikte politieman Sándor Kopácsi, blz. 32 enz.]. Toch loopt ook Szilágyi als ‘binnenlandse’ communist gevaar, zoals zovele anderen!
"Alle zgn. binnenlandse communisten vallen vroeg of laat", zo weet men te vertellen. Alleen 'de vier' zijn absoluut onschendbaar en zijn boven alle kritiek verheven. [Kovrig, 239]. Een sfeer van paranoia -precies zoals in het Rusland van Stalin in de jaren '30- heerst in dit land, een volstrekt amoreel cynisme, moord en terreur, verdachtma­king, wantrouwen tegen alles en iedereen, willekeur en angst, fraude, carrièrezucht en louter zelfbehoud tellen nu vóór alles, en van 1948 tot 1956 worden 350.000 leden der partij 'weggezuiverd'. [Kovrig, 246].

Uit dit huis, Váci utca 54, werd op 25 febr. 1947 de politicus Béla Kovács naar de Sovjet-Unie gedeporteerd....


Ondanks alle mooie woorden over demokratie, vrijheid en onafhankelijkheid is er in dit land geen onafhankelijke rechtspraak. De staat predikt collectieve haat en wraak, de rechtsonze­kerheid is enorm, men weet weinig maar geruchten verspreiden zich snel, het onderlinge wantrouwen wordt zeer bevorderd, want nooit kan iemand de ander werkelijk vertrouwen, de vriend van gisteren kan zeer goed de vijand van morgen zijn. Deze methoden worden door de staat en de partij in praktijk gebracht en aangewakkerd, maar de partij zélf is een godheid, ze kan nooit falen en gaat [weet ze van zichzelf] slechts wetenschap­pelijk te werk!
Maar veel van haar leden verspreiden individueel vervolgens als vanzelf óók een hautaine toon, een arrogante houding, een misplaatst en goedkoop optimisme, dat alleen maar stoelt op een diep vertrouwen in Stalin, in de Russen, een maakbare nieuwe wereld, een 'socialistisch' paradijs. Niets en niemand ontziende treedt men dus op, van zichzelf overtuigd, men heeft geen echt benul van of interesse voor de  beweegredenen van een ander, men erkent die ander in z'n overtuiging niet, volgt domweg de partijlijn en sluit zich gedwee daarbij aan. Dat bewerkt slechts een grove mate van opportunisme en materialisme, onverschilligheid en minachting voor anderen, kortom een onmenselijk regime.

top