< Terug

14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956

14.4.4  De oude politiek wordt voortgezet terwijl de oppositie groeit,
            april 1955 tot april 1956. 

De politiek van Rákosi wordt dus voortgezet: nadruk op en voorrang voor de zware industrie, opvoering van de verplichte leveranties van de boeren, processen tegen zgn. "koelakken", propaganda voor volledige en tóch vrijwillige [!] collectivisering van de landbouw, strenge straffen voor economische delikten en voor zorgeloos­heid t.a.v. gemeenschapsbezit, corruptie, enz. en versterking van de defensie. Er komen ook maatregelen tegen de weinige nog overgebleven kleine particuliere bedrijven, en onder het mom van 'de strijd tegen de speculatie' onderneemt men enige tijd pogingen om ook winkeliers en zelfs pachters van permanente marktkramen van de agrarische coöperaties aan te pakken, en te liquideren. [Balogh, Jakab, 132/133].
Zelfs de laatste overblijfselen van de vrije markt zijn de heersende stalinistische kliek blijkbaar een doorn in het oog, en via onophoudelijke dwang [steeds hogere gedwongen leveranties] probeert men de particuliere boeren in 1955 opnieuw in het gareel te krijgen. In verband met 'zelfstandigen die handel drijven of zaken verkopen' wijst men overigens altijd onmiddellijk op speculatie, de zucht om te profiteren, grof winstbejag, enz. en men stelt dit dus konsekwent en principieel in een kwaad daglicht.
De economische druk, via zware belastin­gen, dekreten, toenemende dwang, en steeds weer nieuwe verplich-tingen, moet m.a.w. de zelfstandige boeren "vrijwillig" ertoe brengen om zich dan toch maar in een coöperatie te verenigen en na een stagnatie van 2 jaar komt er opnieuw een [geforceerde] groei van de socialistische agrarische sektor. Dát blijft immers het doel van de communistische overheid! Het gezag van een dergelijk regime berust duidelijk niet op de vrijwillige instemming van de inwoners van het land, maar dat doet er volgens de ideologie niets toe. Het spreekt vanzelf dat velen in Hongarije, m.n. jongeren en intellektuelen, nu toch beginnen het praktische verschil te beseffen tussen het keiharde regime van de stalinistische "Grote Leider van het Hongaarse volk", de verwaande potentaat Mátyás Rákosi, en dat van de vorige premier, de meer bescheiden boerenzoon Imre Nagy. De periode Nagy 1953/55 heet nu een tijd van "ideologi­sche verslapping", maar Nagy blijft bij velen populair, en waar hij zich laat zien wordt hij toegejuicht!
Toch is de eerste rede van de jonge en tamelijk onbekende Hegedűs als premier [april 1955] nog relatief mild t.a.v. z’n voorganger, hoewel velen hem beschouwen als een pion van Rákosi. Hij werpt niet in de gebruikelijke bombastische taal allerlei smaad op Imre Nagy. In Hegedüs' woorden hoort men 'de gulden middenweg' van de "maartresolutie". Hij wil een correctie op de fouten van de afgelopen anderhalf jaar: o.a. de onvoldoende produktiestijging en de slechte arbeidsdiscipline. "De zware industrie is de sleutel tot de verbetering van de levensstandaard", aldus Hegedűs. Hij wil [echter] ook de landbouw­pro­duktie bevorderen, "want de wanverhouding tussen de zich snel ontwikkelende zware industrie en de ver achterblij­vende landbouw is hinderlijk voor de totale opbouw van het socialisme". [Hinter dem Eisernen Vorhang, 1]. Uit redes van Rákosi en Ács blijkt dat men geen afwijkingen meer wil, nóch van rechts "dat de principiële noodzaak van collectivisering niet onderkent", nóch van links "dat dwang en geweld bij de collectivisering wil toepassen".
N.b. Rákosi rekent toch met een bijna volledige collectivisering tegen 1960, hoewel hij ”de zelfstandige boeren wel wil steunen en niet onnodig wil pesten".... Het principe van de wet en van vrijwilligheid zal blijven, zolang de boeren hun verplichte leveranties nakomen.... Intussen spreekt men [zie hierboven] nu weer steeds vaker over "koelakken", "speculanten" en klassenvijanden op het platteland die hun plicht verzaken en maakt hiermee de zelfstandige boeren toch verdacht!! In 1955 neemt de produktie weer enigszins toe maar de consumptie per hoofd en de reële lonen blijven achter. Hegedűs spreekt in 1955 ook wel met schrijvers van zijn eigen leeftijd en vraagt waarom ze zo kritisch zijn t.o. de regering. Ze zeiden hem: "Omdat we opkomen voor de natie" maar Hegedűs merkt op: ”Dát is het verschil tussen jullie en mij, want ik vecht voor de partij...... ik vocht niet voor de natie, de partij was belangrijker!" [NRC/Hbl. 18.11.89].
Echter, die partij is een abstrakte grootheid, een onfeilbare afgod, een internationalistische partij, en géén nationale, Hongaarse! Op het hoogste niveau was de partij identiek met Stalin, óók na z'n dood, en dat bleef zo tot de Opstand! De partij had altijd gelijk, je moest altijd gehoorzamen!, aldus erkent ook Hegedűs na vele jaren, maar als premier is hij machteloos, en laat zich door Rákosi en Gerő gebruiken. Tot het laten horen van een eigen geluid komt deze premier, András Hegedűs, de funktionaris, de pion, echter niet!
De echte machtige man, Rákosi denkt nu ten onrechte dat de val van Malenkov een nieuwe stalinistische periode zal inluiden, maar hij onderschat de nieuwe partijleider Chroesjtsjov zeer! De Hongaarse leider heeft blijkbaar ook geen benul van buitenlandse, internationale betrekkingen, want hij speculeert op een herleving van de "Koude Oorlog", en op een verscherping van de situatie, terwijl dat niet gebeurt.
Wel wordt op 5 mei 1955 de Bondsrepubliek Duitsland lid van de NAVO en er vindt van 11 tot 14 mei 1955 overleg in Warschau van de ministers van defensie van de Oost-Europese landen over integratie van de strijd­krachten, wederzijdse samenwerking, hulp en vriend­schap plaats. Dit overleg leidt tot oprichting van het "Pakt van Warschau", waarin de Sovjet-Unie de hoofdrol speelt. Ook Hongarije wordt lid, evenals Polen, de DDR [Oost-Duitsland], Tsjechoslowakije, Roemenië en Bulgarije. Het verdrag is, zegt men, slechts defensief, en het is pas ná de oprichting van allerlei westerse, agressieve, imperialistische, militaire bondgenoot­schappen en verdragen tot stand gekomen... "Het Verdrag draagt bij tot de groei van de militaire sterkte van het socialistische wereldsysteem, en maakte het de volksdemokratieën mogelijk om ook op de gewapende macht van de bondgenoten te vertrouwen in verband met de verdediging van het eigen land". [Berecz, 10/11]. Een gemeen-schappelijk oppercommando wordt in Moskou gevestigd; maarschalk Ivan Konjev wordt de opperbevelhebber.

top

Een beetje opmerkelijk is hierbij het latere verslag van de jongste deelnemer aan de conferentie, de Hongaarse premier András Hegedűs, die o.a. met Bulganin en de Chinese min.v.def. Peng-Te-Huai die als waarnemer aanwezig was, ‘nog wat napraat’.
Bulganin vraagt b.v. half grappig, half ernstig, aan de Chinese minister: ”Als het in Europa tot een oorlog komt tegen b.v. het Duitse revanchisme, op hoeveel Chinese soldaten kan men dan rekenen?” en Peng antwoordt hem dan zonder aarzelen of knipperen met de wenkbrauwen: “O, zonder meer op tien miljoen”. De Hongaarse minister schrikt hiervan heel erg en vindt dit verschrikkelijk: hij denkt onmiddellijk aan een nieuwe Mongolenstorm in Europa [zoals in 1241, die Hongarije bijna totaal verwoestte!]. [Hegedűs, 19/20]
Aan het einde van de conferentie wordt het Pakt van Warschau opgericht en voortaan heeft de Sovjet-Unie dus een andere reden om met haar troepen in Hongarije te blijven…. Op 15 mei 1955 wordt Oostenrijk [na lang overleg tussen de Grote Vier] officieel weer een onafhanke­lijk, vrij en neutraal land en de laatste Sovjettroepen vertrekken, maar tègen de bepalin­gen van het Vredesverdrag van Parijs van 1947 met Hongarije, blijven Sovjettroepen wèl in Hongarije, nu op basis van het Pakt van Warschau!! Het verdrag legitimeert de bestaande verhoudingen, n.l. de enorme militaire en politieke overmacht der Sovjets in Midden- en Oost-Europa.
Tienduizenden man Russische troepen worden m.n. in de DDR, Polen en Hongarije gehand­haafd, terwijl ze b.v. uit Tsjechoslowakije allang zijn vertrokken en enkele jaren ook uit Roemenië weggaan. In Hongarije blijven  naar schatting 60.000 man Russische troepen gelegerd, met 600 tanks [de 2e en 17e gemechaniseerde divisies] en enorme militaire terreinen, luchtmacht­bases, kazernes en andere gebouwen, wegen, voertuigen, enz. enz., waarover de Hongaarse regering geen enkel gezag heeft. Alles blijft de Russische bezetters echter te allen tijde ter beschikking staan.... Het "Hongaarse Volksleger" beschikt over 250.000 man [11 divisies] en 500 militaire vliegtuigen.
Een conferentie van de Grote Vier in Genève over Duitsland en de Europese veiligheid zorgt in juli 1955 voor verdere ontspanning en de Russische buitenlandse politiek blijkt dus na de dood van Stalin veel soepeler, hoewel men het niet eens wordt over de Europese veiligheid en de eventuele Duitse hereniging.
De Sovjet-Unie en haar bondgenoten voelen zich intussen geleidelijk aan wel steeds sterker, o.a. door suksessen van de anti-westerse bewegingen voor nationale onafhankelijkheid in wat nu “de Derde Wereld” wordt genoemd, de verschillende landen van Azië en Afrika. In Bandung, Indonesië, wordt in april 1955 zelfs voor het eerst een “Azië-Afrika Conferentie” gehouden die alle landen daar inspireert! O.a. India, Indonesië, Egypte en Ghana -met stuk voor stuk sterke leiders, zoals Nehru, Soekarno, Nasser en Nkrumah- worden door Moskou inderdaad welwillend behandeld, maar kiezen toch voor een neutrale politiek tussen Oost en West. Dat een dergelijk streven voor landen in Oost-Europa niet aan de orde is wordt uiteraard al snel duidelijk: op 14 juni verklaart het Hongaarse partijblad "Szabad Nép" met de typische onnavolgbare communistische logica: "Voor socialistische volksdemokratieën is er geen sprake van een neutrale politiek".
Op 18 mei 1955 moet Nagy ook aftreden als vice-voorz. en als lid van het "Vaderlandse Volksfront", dat door hemzelf was opgezet. Voorz. Ferenc Jánosi [de schoonzoon van Nagy] en de bekende schrijver en filosoof over cultuur etc., Iván Boldizsár [Budapest, 1912 - 1988, na z’n studie medicijnen en filosofie medewerker aan o.a. de beweging der “dorpsonderzoekers”, 1945 lid van de Nat. Boerenpartij; later de eerste Hongaarse vertegenwoor-diger bij de UNESCO en 1947-‘51 staatssecr. van buitenl.z., lid  van de Nat. Raad van het Vaderl. Volksfront en 1951-’55 hoofdredak­teur van "Magyar Nemzet"] worden ook ontslagen. [Hinter dem Eisernen Vorhang, 13]. Boldizsár bleef n.l. een overtuigd en enthousiast aanhanger van de politiek van Nagy en wenste o.a. persvrijheid en hervormingen. Op de zitting van de nationale raad van het HNF deelt de nieuwe voorz., de bekende schrijver Pál Szabó [zie hierboven], dit nieuws mee. Ernő Mihályfi [Bér, Nógrád, 1898 – Budapest, 1972, al vóór de oorlog een bekende kunstkritikus die voor verschillende kranten werkte, na 1945/47 als linkse FKgP-er verschillende hoge posten in reg. en parlem. bekleedde en zich vooral interesseerde voor de volkscultuur] wordt nieuwe secr.-gen. van het HNF [Volksfront], en de journalist en historicus Imre Komor [1902-‘66] wordt hoofdredakteur van "Magyar Nemzet".
Ondanks deze kosmetische veranderingen in Hongarije gaan de nieuwe en zeer belangrijke internationale ontwikkelingen hun eigen gang: van 26 mei tot 3 juli [!] 1955 bezoekt Chroesjtsjov met een hoge partijdelegatie, met o.a. Mikojan, Gromiko en premier Bulganin, als teken van een verdere normalisering en verbetering der betrekkingen, Belgrado en verzoent zich namens de Sovjet-Unie, na zeven jaar, met Tito. Van de langdurige gesprekken wordt niet veel bekend, maar Chroesjtsjov schuift wèl alle verantwoordelijkheid en schuld over het aan Joegoslavië begane onrecht op Beria, de al in 1953 geëxecuteerde chef der geheime politie. De USSR erkent voortaan ”verschillende wegen naar het socialisme, niet-inmenging in elkaars zaken, geen hegemonie van één land”: Het zgn. "Titoïsme" is formeel geen afwijking meer, en daarmee is o.a. Rákosi, die door Tito wordt gehaat, de pas in z’n macht geheel herstelde Hongaarse leider, eigenlijk in z'n hemd gezet! Het nieuwe verbond tussen Chroesjtsjov en Tito blijft dus een bedreiging voor Rákosi. Hij moet z’n koers aanpassen èn het aantal opponenten is talloos en uitgesproken vijandig. [Kecskemeti, 50-51].
Op 6 juni licht de Sovjetleiding Albanië, Hongarije, Tsjechoslowakije en Roemenië over de contacten met Joego-slavië in en de betrekkingen worden genormaliseerd………Maar Rákosi is onoprecht en hij blijft huichelen. Hij probeert met nietszeggende taal op de bijeenkomst van het CC der partij op 7/8 juni bijvoorbeeld "de zaak-Rajk [die nauw samenhangt met de ‘zaak-Tito’] af te sluiten", maar verklaart zelfs dan niet eens wat hij eigenlijk ervan vindt: of Rajk nu onschuldig is beschuldigd en vermoord, of niet. Hij zegt n.b. "al bestaan er dan misverstan­den rondom het proces tegen Rajk, er toch sprake is geweest van andere soort schuld"... Deze manipulaties en huichelarij van de hoogste leider Rákosi en de kliek die achter hem staat, kan de politieke atmosfeer absoluut niet verbeteren, integendeel! [Balogh, Jakab, 136/137].
Ook inz. het destijds zeer hevige conflict met Joegoslavië vanaf 1948 blijft Rákosi een huichelaar, die volkomen ongeloofwaardig is: hij beweert nog altijd dat ”de resolutie van de Kominform van 1948 tègen Tito [d.w.z. de uitsluiting van Joegoslavië, die door hem door dik en dun werd gesteund] in principe correct was”, maar erkent nu ”dat er ook wel valse beschuldigingen in stonden"....
Voor het herstel van de goede betrekkingen met Joegoslavië stelt Tito overigens 'zware eisen' aan de Hongaarse “Kleine Stalin”, Rákosi persoonlijk: hij eist zijn hoofd, want Rákosi was in 1948/49 degene die het meest fel en scherp Tito aanviel, iedereen en alles ontmaskerde als "agent en spion van de kliek van Tito", en het leven van z'n partijgenoot Rajk voor deze zaak opofferde, en zal nu alles moeten inslikken! Het zal natuurlijk ook in Hongarije geen geheim meer kunnen blijven dat alle venijnige en zelfs dodelijke frasen van Rákosi op leugens en valse berichten berustten!…….

top

Tito verklaart op 2 augustus overigens dat niet Beria, maar Stalin zelf de hoofdschuldige aan de breuk van 1948 was en blijft dus z’n eigen gang gaan en kort hiervóór keerde hij zich ook nog scherp tegen o.a. hoge Hongaarse funktionarissen die het herstel van goede betrekkingen tegenhouden: in juli 1955 spreekt Tito b.v. van "leidende communisten in de buurlanden die het bloed hebben vergoten van onschuldige communisten, maar "het ontbreekt hen aan moed om de fouten toe te geven", aldus Tito... Er zal dus óók van de kant van Hongarije veel meer moeten gebeuren wanneer men de verhoudingen met buurland Joegoslavië werkelijk wil normaliseren…… Dan maakt ook Rákosi een gebaar van verzoening en geeft nog een keer alle schuld aan…..Gábor Péter, die ook aan het proces-Rajk schuldig wordt verklaard…. Op den duur worden ook de financiële en andere kwesties met buurland Joegoslavië opgelost, maar de positie van de Hongaarse partijleider verzwakt zienderogen.
Rákosi staat nu immers zelfs internationaal te kijk als een grove leugenaar, een eigengereide en hardnekktige machthebber ‘uit het verleden’, die eigenlijk niet anders was/is dan een zielige marionet [van Stalin], die elk gezag onwaardig is en wiens woorden en daden men niet meer serieus kan nemen. Zelfs in Moskou bruskeert men hem en hij heeft geen enkel gezag meer. Vroeg of laat zal hij het veld moeten ruimen en -wellicht na wéér een ‘ontmoeting’ met de bijna vechtende Hongaarse politici in Moskou- plaats moeten maken voor iemand anders. Een algemene rehabilitatie van alle onschuldige slachtoffers van het misdadige regime van Rákosi c.s. kan nu misschien niet eens uitblijven, hoewel dat zeer moeilijk blijft, en het is mogelijk dat de verlate "overwinning" van de stalinisten in Hongarije van april 1955 niet eens zo lang zal duren, en zelfs een misrekening zal blijken!
Deze man, Rákosi, is niet in staat om conclusies uit de destalinisatie te trekken, maar probeert alleen op een kleinzielige manier, op alle manieren met enige manoeuvres nog z'n eigen hachje te redden, en weigert [zoals men hem al jaren kent] enige fout te erkennen, of enige demokra­tisering toe te laten. De diktatuur moet blijven, ook al spreekt men formeel van een "volksdemokra­tie". Het Politburo blijft met maatregelen steeds achter, iedereen wantrouwt de ander, ook de "arbeiders­klasse" wordt niet vertrouwd en niet serieus genomen! Nu komt pas goed aan het licht dat Rákosi niet veel meer is dan een minderwaardig en leugenachtig individu, dat slechts gewend is om ook de meest bizarre bevelen uit te delen. Het volk wordt evenmin vertrouwd, want men [Rákosi c.s.] vindt [al vele jaren] de overgrote meerderheid van het eigen Hongaarse volk contra-revolutionair!
Intussen zint Rákosi, die opnieuw aan de macht is gekomen, maar door z’n tegenstanders uiteraard ervan wordt verdacht zelf bloed aan de handen te hebben, op harde maatregelen tegen de rebelse intellektuelen en op herstel van de partijcontrole op de hele situatie in het land.
Maar dat valt tegen: ook aan de universiteiten worden rechtse afwijkingen geconstateerd. Een aantal studenten wordt wegens onvoldoende prestaties uitgesloten en scherpe kritiek wordt uitgeoefend op de geringe belang-stelling voor de verplichte colleges marxisme-leninisme. Eenzelfde ideologische verslapping heeft zich onder de kunstenaars voorgedaan. [naar WP Jaarboek, 1955, blz. 192]. De dogmatische partijleiding overweegt ook sterk om b.v. de filosofie als vak [waar met name de al tientallen jaren zeer bekende marxistische professor György Lukács een bijzonder belangrijke rol speelt!] over te brengen van de universiteit [in Budapest] over te brengen naar haar eigen Lenin-Instituut ‘waar ze geen flauw benul van  filosofie hadden’. [Ágnes Heller, 149].
Uiteraard worden allerlei “fouten” nu ook aan het bewind van Nagy verweten, maar in hoeverre Rákosi een ‘nieuw begin’ kan maken is nog zéér de vraag. Velen vragen zich dat af, of: ze weten wel beter…., maar “in 1953 en 1954 kenden we al zo veel details van de stalinistische wandaden dat we de wezenlijke aard van het stalinisme begrepen, en wie dat niet deed was blind en doof”. [Ágnes Heller, 136].
Van stabiliteit is in Hongarije na 1953 daarom geen sprake meer en ook de ’nieuwe’ lijn kan daarin geen enkele verbetering brengen. Zéér, zéér velen zien immers in de afzetting van Nagy louter een verslechtering en hebben in ’de partij’ en haar leiding geen enkel vertrouwen meer….
Het regime wil niet eens eerlijk voor de dag wil komen met haar excuses voor het vele leed, dat intussen wijd en zijd bekend is geworden, en dat vele tienduizenden mensen is aangedaan en het peinst er blijkbaar niet over om met een werkelijk schone lei te beginnen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit allerlei halve maatregelen, met als gevolg dat niemand nog weet waar hij of zij aan toe is. De communistische partij, die lange tijd meende zonder meer het algemeen belang te vertegenwoordigen, veranderde nogal eens van koers en weet het nu blijkbaar ook niet meer, en dat lijkt toch wel funest voor een partij van de avant garde met een ‘wetenschappelijke basis’……..
Op 17 juli 1955 volgt weer zo'n halve maatregel van het regime, waarmee men bedoelt de betrekkingen met de r.-katholieke kerk te verbeteren: de intussen gebroken en zwakke, ernstig zieke kardinaal József Mindszenty, de aartsbisschop van Esztergom en primaat van de 6 miljoen Hongaarse rooms-katholieken komt na ruim vijf jaar uit de gevangenis, en wordt eerst naar een buitenhuis in Püspökszentlászló, bij Komló in het Mecsekgebergte, Baranya, overgebracht. Onderweg wordt hij vanuit de auto nog even gewezen op de allergrootste prestatie van de ‘nieuwe tijd’ der communistische heerschappij, de socialistische stad annex staalfabriek Sztálinváros, waar werkelijk alle moderne voorzieningen zijn te vinden, maar geen kerk mocht worden gebouwd. ‘Ze was een van de scheppingen van Rákosi. Misschien heeft hij aan die stad gedacht toen hij 1944 naar Hongarije kwam en zei: ‘Wij zullen reiken tot aan de sterren’…. Korte tijd later [1956!] voerde dit bolsjewistische moderne Babylon al een bittere strijd tegen de stalinistische geest, waarmee het toch door zijn naam bijzonder nauw verbonden had moeten zijn’. [Mindszenty, 268].
Maar de nu geïnterneerde kerkvorst wordt hier, in de eenzaamheid, toch ook nog bewaakt door ÁVH-mannen in uniform… Hij wordt dus onder huisarrest geplaatst in een klein en afgelegen dorp in de bergen en van een formele vrijspraak is geen sprake of van een herziening van b.v. de gang van zaken bij het toen zeer geruchtmakende proces of van het vonnis evenmin.
Drie maanden later, op 10 oktober wordt ook de gevangen­schap van aartsbisschop Grősz van Kalocsa, destijds de plaatsvervanger van Mindszenty, nota bene "met toestemming van de min.v.justitie" [!] onderbroken en ook hij wordt naar Püspökszentlászló overgebracht waar de beide geestelijke leiders elkaar voor het eerst na zes jaar weer zien, hoewel zelfs elk contact hier verboden is en op de vraag van Grősz hoe Mindszenty deze ontmoeting heeft klaargespeeld antwoordt de kardinaal: “Levenslange gevangenisstraf kan toch niet verlengd worden”. [Mindszenty, 271]….
Vervolgens worden kardinaal Mindszenty en aartsbisschop Grősz op 2 november 1955 ineens, zonder opgaaf van redenen, naar het al even afgelegen dorp Felsőpetény, helemaal in het noorden van het land, in het Cserhát-gebergte t.n.v. Vác overgebracht. Een commandant van de ÁVH moet hier, een gebouw -binnen een schutting met prikkeldraad- samen met 15 man met machinegeweren, machinepistolen en drie herdershonden de geïnter-neerden [pardon: gasten!] bewaken! [Mindszenty, 272]. De beide hoogste geestelijken is het echter ook hier streng verboden elkaar te ontmoeten of te spreken en ook worden ze nog altijd aan allerlei pesterijen en aan willekeur blootgesteld, persoonlijke papieren worden b.v. meegenomen [idem, 275], etc. etc. 
Aldus worden en zijn al vele slachtoffers van de verzonnen showprocessen of, na b.v. hun arrestatie zonder opgave van redenen, na jarenlang verblijf in een strafkamp of in de gevangenis vrijgelaten, maar de formele rehabilita­tie van hun -onwettige- veroordeling komt niet, die blijft dus vèr achterop!…… Zoals het Rákosi betaamt gaat hij ’gewoon’ door met zijn beleid, draait om de kwesties heen en geeft geen enkele fout toe. Dat sommigen dit alles, de houding van Rákosi, waarschijnlijk als achterhoedegevechten van een miskende en oude man zien kan zijn, maar diezelfde partijleider geldt óók als een bijzonder taaie en verbeten vechter….. 
Ook later, in november 1955, vertelt hij tegenover het CC der partij niet de waarheid over het proces tegen Rajk. Hij geeft dan n.b. de schuld aan de geheime politie, de ÁVH [ÁVO] van Gábor Péter, die de partij en de regering zou hebben misleid! Hij erkent wel z'n 'ernstige politieke verantwoordelijkheid', maar hij was, zegt hij, slechts één van een groep en dat lijkt erop dat hij hier voor de eerste keer zichzelf onderschat!… Voor het eerst krijgen de partijleiders enige informatie over de zaak-Rajk, hoewel onduidelijk en onvoldoende!
De tegenstelling tussen de oude Rákosi van 1948/49 en de nieuwe van 1955 is dus dermate groot dat de geloof-waardigheid van Rákosi volledig is vernietigd! [Balogh, Jakab, 137]. Rákosi schuift immers alle verantwoor-delijkheid voor de misdaden, de verslechte­ring van de betrekkingen met Joegoslavië en voor het proces-Rajk op de leider van zijn eigen geheime politie, de verachte Gábor Péter, die intussen [1952] is ontslagen. Maar ook in deze zaak is de sovjetleider, nu Chroesjtsjov, z’n voorbeeld…….

De hervormingsgezinde premier Imre Nagy, 1953 -'55

top

Intussen zitten ook de Hongaarse intellektuelen niet stil en in augustus 1955 uiten de communistische schrijvers Déry en Háy scherpe kritiek op de partijburo­kratie en vooral op de overheidsbemoeienis met de literatuur. De Hongaarse Schrijversbond en haar blad "Irodalmi Újság" stelden zich vanaf juli 1955 kritisch op tegenover de stalinistische machthebbers, maar in september 1955 worden de hoofdredakteur van het blad, György Hámos, en de secr.-gen. van de Schrijversbond, Sándor Erdei, ontslagen.
Op 26 augustus 1955 wordt een nieuw ministerie voor [economische] staatscontrole [Állami Ellenőrzés] opgericht, en dat lijkt, gezien de eerder genoemde algemeen voorkomende verspilling, achteloosheid en vriendjespolitiek tot in de hoogste kringen van de partij wel nodig. De vml. kleermaker en grondwerker Árpád Házi [Komádi, 1908 – Budapest, 1970] wordt minister. Al in de jaren ’20 was hij communist, en hield zich bezig met partijcellen in de arbeiderswijken van Budapest. In latere jaren was hij ook als [illegaal] communist aktief en in 1944 was hij o.a. betrokken bij sabotageakties in de kleine vliegtuigfabriek in Kispest. Later was hij betrokken bij het prov. bestuur. Házi was ook verschillende malen minister [o.a. 1951-52 min.v.binnenl.z. als opvolger van Sándor Zöld: zie hierboven!] en vanaf 1949 betrokken bij de staatscontroledienst, zodat hij kan gelden als een voor de partij betrouwbaar man.… Nu worden ook het "Vaderlandse Volksfront" en de Jeugdorganisatie DISz [met 580.000 leden] onder strengere controle van de partij geplaatst en ook dát gaat tegen de politiek van Nagy in!
In september 1955 wordt Imre Nagy -tenslotte- nog uit de partij gestoten. Zo voor het oog herstelt het regime van Rákosi zich, maar men kan tóch de vroegere terreurmethoden niet meer zo openlijk toepassen, omdat die nu zijn ontmaskerd, en aan de kaak [kunnen] worden gesteld door felle anti-stalinisten! Intussen zijn n.l. heel wat politieke gevangenen, vaak vroegere communisten, uit de kampen en de gevangenis vrijgekomen, die op bevel van Moskou [!] weer in de partij worden opgenomen en funkties krijgen, zoals Kádár, Géza Losonczy, Ferenc Donáth, Szilárd Újhelyi en Sándor Haraszti [die ooit als medeplichtige bij het proces tegen Rajk ook ter dood is veroordeeld maar niet ter dood is gebracht, en later vrijkwam] aan. De meesten van hen blijven sympathisanten van de politiek van Nagy en hun relaas zorgt voor nog meer anti-Rákosi mensen in de partij, intellektuelen die nu in aktie komen! [Kecskemeti, 51].
De onvrede, ja zelfs de intense verbittering, is ook m.n. bij de schrijvers na de terugkeer van Rákosi veel groter geworden en een aantal studentenlei­ders eist in 1955 zelfs afschaffing van de verplichte colleges marxisme-leninisme! Op 10 sept. 1955 klaagt Gyula Háy in "Irodalmi Újság" over de overmatige burokrati­sche controle die de literatuur verstikt, en over de 'brutale inmenging van de overheid in het literaire leven' en het volgende nummer van het officiële blad wordt verboden, vanwege de 'aanstootge­vende gedichten', maar als protest tegen het verbod van het blad treedt het bestuur van de schrijversbond af. Déry en Háy, maar ook Lajos Kassák, Pál Szabó, Fodor en Benjámin hekelden het gebrek aan vrijheid en mensenrechten.
Na de liquidatie van de ‘Nieuwe Koers’ van Imre Nagy wordt de partijorganisatie binnen de Schrijversbond zelfs tot een georganiseerde kern van oppositie binnen de partij, en nadat men eerst [aldus Tamás Aczél] waarschuwende rapporten over de stemming in het land aan de partijleiding stuurde, die niets hielpen omdat de partij met repressie reageerde komt er meer verzet. Ook enkele onafhankelijk denkende leden van de staf van het partijblad Szabad Nép zijn dan intussen ontslagen, dus gaat men over tot de aanval. [Kecskemeti, 67].
Dan komen deze schrijvers in het geweer, zoals de al veel eerder genoemde Tibor Déry en Gyula Háy, maar ook de bekende, eerder genoemde marxistische filosoof György Lukács, de schrijver, journalist en politicus Miklós Gimes [Budapest, 1917 – 1958, die als geassimileerde Jood unitarisch werd, in de oorlog bij het verzet was en o.a. naar de partisanen van Tito vluchtte, na ’45 medewerker bij Szabad Nép werd en m.n. stukken over cultuur en ideologie schreef, in 1953 zich van Rákosi afkeerde en n.b. in 1954 in Zürich, Berlijn en Parijs werkt, maar ook meewerkt aan het hervormingsgezinde Magyar Nemzet] en de schrijver Tibor Tardos [Berettyóújfalu, 1918 - Parijs, 2004, die al vóór de oorlog in Frankrijk heeft gestudeerd, hier aan het verzet deelnam en in 1945 terugkwam, als schrijver weldra bekend werd en in 1953 en ’55 de József Attila-prijs voor literatuur kreeg [krijgt] en ook in het Frans schrijft!
Op 3 september 1955 verschijnt b.v. een gedicht “Itt vagyunk” [Hier zijn we] van de [destijds stalinistische] László Benjámin [op 27 juni ’56 gepubliceerd in het literaire blad “Béke és Szabadság” [Vrede en Vrijheid], gericht aan z’n hierboven genoemde vriend Sándor Haraszti waarin hij o.a. schrijft: “Jij werd naar de hel gestuurd [n.l. ter dood veroordeeld!] naar aanleiding van een leugenachtige beschuldiging en nu richt ik mij, vanuit de hel van míjn schuld tot jou, omdat ik geloofde dat jij schuldig was, maar…”. Het is kortom duidelijk een teken van spijt, van berouw dat men [hij, Benjámin, maar ook anderen] destijds niets deed. [Kecskemeti, 66/67]. Maar nu -na de val van Nagy- komen de schrijvers en dichters, de intellektuelen, die tot dusver door de partij dik betaald zijn en zéér bevoorrecht waren, dan toch in oppositie en ze vinden dat de [communistische] partij alleen nog kan worden gered door haar te zuiveren, en dan een nieuwe, totaal anti-stalinistische basis te geven! Korte tijd later, in november ’55 maakt Gimes, intussen ex-redakteur van Szabad Nép,n.b. dossiers van het proces tegen Rajk uit 1949 bekend en hij eist ook de herziening van het proces. Hij wordt daarom uit de partij gestoten!…..
De verbittering en de ergernis onder [n.b. communistische!] intellektuelen nemen dus sterk toe en op 18 oktober 1955 sturen ongeveer zestig ontevreden schrijvers [Les Temps Modernes, 63, Méray, 59] voor 't eerst een Memorandum aan het CC der partij waarin ze duidelijk hun mening kenbaar maken. Honderden prominente auteurs, journalisten, kunstenaars en componisten, theater- en filmarties­ten, [w.o. veel partijleden], vragen hierin om een meer onafhankelij­ke kunst- en literatuur­politiek, maar de inhoud van dit Memorandum kan pas acht maanden later algemeen bekend gemaakt worden! In het Memorandum worden de besluiten van juni 1953 en van het 3e congres toegejuicht, nl. om brutale interventie in het literaire leven tegen te gaan. De anti-demokratische en diktatoriale methoden die communistische militanten demoraliseren worden scherp veroordeeld... maar ”ondanks dat constateren we met diepe bezorgdheid dat bepaalde organismen en funktionarissen der partij doorgaan om, en zelfs in toenemende mate, de funeste en autoritaire methoden die herhaaldelijk waren veroordeeld door het CC en door het congres, te gebruiken.... dit is in flagrante tegenspraak met de cultuurpolitiek die rekening houdt met bijzonderhe­den” [van de Hongaarse natie]. [Les Temps Modernes, 843/846].
In het laatste semester van 1955 zijn n.l. twee redakteuren van Irodalmi Újság ontslagen, en publica­ties van Lajos Kónya en László Benjámin en hoofdred. László Nagy zijn verboden. Er worden ook pogingen tot censuur vooraf ondernomen. De autonomie van de Schrijversbond is dus met voeten getreden! Het blad zelf is in beslag geno­men, en autoritaire methoden van bemoeienis zijn gebruikt. Maar nu dringt men erop aan om de maatregelen van de afgelopen maanden ongedaan te maken en men eist ”meer vrijheid voor het culturele leven...... en een klimaat met mogelijk­he­den om -ongestoord- creatief werk te produceren in dienst van de zaak van het socialisme en van het volk”, aldus de schrijvers.[Les Temps Modernes, - 846].
Het Memorandum is een protest bij de MDP tegen de voogdij van de partij over de literatuur! “We willen dat het Centrale Comité haar eigen resoluties en die van het partijcongres in acht neemt en anti-demokratische methoden onderdrukt. We vragen het CC de abusiefelijk genomen administratieve maatregelen te herzien en schrijvers, journalisten en andere intellektuele werkers een klimaat van communistische openheid [!!] en eer te garanderen, m.a.w. de gelegenheid te geven om ongestoord werk te scheppen dat de zaak van het volk en van het socialisme dient”. [Kecskemeti, 68].
Men protesteert tegen de brutale interventies van de partij in het culturele leven, zoals het verbod op het opvoeren van "De Tragedie van de Mens" van Imre Madách, het ballet "De wonderbare Mandarijn" van Béla Bartók en vele belangrijke literaire werken. Men protesteert tegen schadelijk gebruik van geweld, ongerechtvaardigde administratie­ve tussenkomst van de autoriteiten, en het herstel van de methode om commando's te geven, vooral in het culturele leven en de ondertekenaars komen hierbij ook met allerlei voorbeelden aan: brieven worden in beslag genomen, mensen worden overgeplaatst, stukken worden verboden, enz. ‘Zoiets is sinds juni 1953 illegaal’, aldus de schrijvers.
Binnen de kring van schrijvers en dichters is met andere woorden het verzet tegen de stalinistische methoden  zeer groot gebleven en ook communistische auteurs laten zich niet meer afschepen met scherpe en dogmatische kritiek van een partijcomité op “rechtse afwijkingen en partijvijandige manifestaties”. Zij voelen zich niet slechts slaafse dienaren van de almachtige Partij, en b.v. de algemeen bekende communistische schrijvers Tibor Déry, Zoltán Zelk, Tamás Aczél, Tibor Mérai en Gyula Háy laten de beledigingen van de partij niet zomaar over zich heen komen. Die partij lijkt nu veel meer onzeker dan ooit en heeft geen moreel gezag meer! Ook de partijcel binnen de Schrijversbond onderschrijft op 10 november het Memorandum en verschillende sprekers vallen het regime heftig aan. [Kecskemeti, 68]. 

top

Men kan echter ook zeggen dat al deze kunstenaars duidelijk terugverlangen naar het bewind van Imre Nagy, dat zorgde voor veel meer hoop en meer vrijheid! Zijn geest is dus nog springlevend onder vooraanstaande intellektuelen want er is al op grote schaal sprake van openlijk verzet van schrijvers en dichters. Dat intussen zeer velen in dit land in stilte maar ook nog altijd in grote angst leven en lijden hoeft nauwelijks te worden gezegd…..
In november 1955 komt er een nieuw bestuur van de Schrijversbond met nota bene de niet-communisten László Németh en János Ko­dolányi, die vanaf 1945 praktisch tot zwijgen waren gebracht! Er is dus toch een krachtige oppositie ontstaan, tot in het hart van de partij toe.
Zelfs iemand als Gyula Illyés, dichter, toneel- en romanschrijver, vertaler van Franse poëzie, zeer beroemd, talentvol, gezaghebbend en loyaal t.o. het regime [hem werd 2x de Kossuth-prijs verleend en hij mocht regelmatig naar het buitenland] komt in conflict met het regime! Hij is altijd al wat non-conformistisch, maar hij valt in november 1955 n.a.v. een gedicht uit de gunst! [Les Temps Modernes].
Volgens Ferenc Fejtő las men de levende schrijvers niet, wèl Petőfi en Attila József, terwijl van niet-communis­tische schrijvers [Gy. Illyés, László Németh] altijd slechts geringe oplagen van 2 à 3.000 exemplaren waren toege­staan. Gyula Háy klaagt al in 1955 over de inferieure kwaliteit van de communisti­sche schrijvers maar nu lijkt bij de Hongaarse literatuur inderdaad het hek van de dam. In december 1955 worden ook andere schrijvers uit de leiding van de Hongaarse Schrijversbond ontslagen, en er wordt 'een revolte' ontdekt...
Maar begin december 1955 komt de partij met een antwoord op het Memorandum en het CC der partij heeft, aldus "Társadalmi Szemle" [Maatschappelijke Revue] een besluit [resolutie] aangenomen over de "rechtse afwijkingen die in het literaire leven zijn te merken". In beperkte kring wordt dit bekend. ”De december-resolutie” wijst het Memorandum scherp af en stelt o.a. vast dat al die schrijvers etc. “steeds dieper in het moeras van hun rechtsgerichte dwalingen terecht gekomen zijn” en dat ze hun volks- en partijvijandige inzichten openlijk bekend hebben gemaakt en binnen de partij een oppositie hebben georganiseeerd.
Ze keerden zich al veel eerder tegen de controle van de partij op de literatuur, verwierpen de politiek van de partij en trokken het recht van de partij in twijfel om journalisten te ontslaan die rechtse opportunisten zijn. Deze schrijvers ontkennen dan ook dat ze partijvijandig hebben gehandeld en dat ze daardoor b.v. ’de meest elementaire principes van de partijdiscipline hebben geschonden’.
De resolutie van december van het Centrale Comité der partij keert zich m.a.w. fel tegen de schrijvers wier a-politiek geschrijf in wezen een aanval op de volksdemokratie is, hij waarschuwt tegen bourgeois-ideologieën en eist algehele doorvoering van het ‘socialistische realisme’. [WP Jaarboek 1955, blz. 192].
Op 3 december ’55 is Imre Nagy intussen ook nog uit de partij gezet omdat Rákosi hem ziet als de geestelijke vader van die rebellen, óf omdat hij denkt dat deze stap het geloof in Nagy kan ontmoedigen. [Váli, 204]. “Nagy was het verzamelpunt geworden van de vijanden van het socialisme, van rechtse afwijkingen die niet in overeen-stemming zijn met de geest van de partij”, aldus Károly Kiss [Váli, 205] en vervolgens komt dan de befaamde resolutie van het Centrale Comité der partij op 6 december, die de rechtse afwijkingen, ”het opportunisme”, scherp veroordeelt omdat het zich “in de meest gevaarlijke, openlijke en georganiseerde vorm openbaart op het terrein van het literaire leven”. [Váli, 205].
In deze ‘december-resolutie’ heet het verder officieel o.a.: "Bepaalde schrijvers deden een aanval op de partij en de volksdemokratie! Ze hebben lasterlijke, door bourgeoiselemen­ten verspreide aantijgingen geuit over de situatie en levensstandaard van de arbeiders­klas­se... Zij ontkenden de noodzaak en het recht van de partij om leiding te geven aan de litera­tuur”. Fraktievorming [van rechts] wordt veroordeeld en een zgn. organisatie van verraad en contra-revolutie wordt ontdekt. Al die schrijvers stellen hun literaire publikaties [zogenaamd] níet in dienst van het volk, maar ze zijn in feite zgn. a-politiek, anarchistisch, pseudo-revolutionair, reaktionair, anti-volksdemokratisch, anti-partij.....Onder het voorwendsel van "vrijheid van de literatuur" gaan ze in tegen de koers van de partij... M.n. Tibor Déry, Gyula Háy, Zoltán Zelk [1906] en Tibor Méray [alle vier Joods!] worden aangevallen!

Stalin op de postzegel na z'n dood op 5 maart 1953. Op het blokje erbij staat 'Onze geliefde leraar, leider en bevrijder'


Vooral de communistische schrijvers, dus partijleden, worden in de resolutie scherp aangevallen, want van de ‘burgerlijke’ schrijvers kon de partij natuurlijk nooit iets verwachten. Maar juist deze communistische schrijvers hebben tijdens de regering-Nagy geleerd dat ze de werkelijkheid niet meer mogen verdoezelen en veel mooier voorstellen dat ze in feite is! Onder Nagy hebben ze veel meer vrijheid gekregen en werden ze aangemoedigd om waarheidsgetrouw, en níet langer op een idealistische manier te publiceren. Zij allen, die in de resolutie van het CC n.b. met name zijn genoemd, blijven dan ook trouw aan de idealen en de politiek van Imre Nagy en willen een zekere vrijheid van de kunst en literatuur behouden. Ze zullen voortaan zélf wel uitmaken hoe ze het leven van boeren en arbeiders beschrijven en wensen niet van een instantie boven hen te horen hoe dat moet…. [naar: Hinter dem Eisernen Vorhang, no. 2, febr. 1956, blz. 50-51].
De partij [het CC] wenst nu ook een krachtige druk op de ’oproerige ondertekenaars’ van het Memorandum om hun handtekening ‘terug te nemen’ en de meesten doen dat inderdaad, maar b.v Háy, Déry en Aczél, Miklós Vásárhelyi en Sándor Haraszti niet. “This open rebellion caused an enormous scandal in the Party”. [Kecskemeti, 68]. Nog in december worden de rebelse schrijvers voor een plenaire zitting van de partijaktivisten in Budapest geroepen en daar worden ze door 5.000 schreeuwers uitgemaakt voor lasteraars! Maar er komen géén arrestaties of een politiemaatregelen! Rákosi heeft wel andere middelen: hij biedt b.v. Aczél geld aan ‘of andere diensten’, als hij z’n mond maar houdt, maar hij weigert… De opponenten worden uit de partij gezet en streng gestraft: ze krijgen geen toestemming voor publikatie meer en geen financiële vergoeding, ze mogen niets meer publiceren, etc. [Váli, 205]
Ook probeert de regering het officiële weekblad van de Schrijversbond ”Irodalmi Újság”door geen vergunning meer af te geven te verbieden, maar het blad maakt dán juist winst en de schrijvers krijgen ook veel steun; ze houden een voet tussen de deur… De onzekerheid blijft echter [Kecskemeti, 69] en de schrijvers en andere artiesten worden ook wel bedreigd. "Irodalmi Újság" wordt echter, als reaktie op de ‘december-resolutie’ van de partij, steeds meer de spreekbuis van anti-stalinisten, de oppositie, en het blad wordt ook steeds kritischer, en daarmee steeds belangrij­ker, en groeit spectacu­lair; eerst al van 8.000 naar 30.000 abonnees, en daarna tot 40.000 abonnees.
De reaktie van het regime beantwoordt dus totaal niet aan de grieven van de schrijvers, die om uitleg b.v. van het verbod van hun weekblad, ”Irodalmi Újság” vroegen en dit betekent vervolgens een schok, een klap. Ze worden ineens bekeerd en gaan voortaan openlijk en heftig tekeer tegen stalinisten. “In dit diktatoriale Hongarije speelden schrijvers en dichters en studenten een zeer belangrijke rol, en velen zijn nu zelfs bereid om baan en geld te riskeren”. [Váli, 203/204]. ”Enfin, dit is het zgn. "Winterof­fen­sief" [1955/56] van Rákosi tegen de ‘rechtse afwijkingen’ in de literatuur. "De diktator raakte de kluts kwijt, hij bereidde een ouderwetse repressie voor met massale arrestaties, een persverbod, sluiting van theaters enz. Hij was alvast begonnen met het opschorten van de aktiviteiten van de clubs, waaronder de beroemde Petőfikring. [Kopácsi, 95].
Ondanks het feit dat de communistische Jeugdorganisatie DISZ meer onder leiding van de partij is gebracht, is er namelijk toch eind 1955 door de afdeling Budapest van deze DISZ de "Petőfi kör" [Petőfikring], genoemd naar de meest rebelse, radikale en revolutionaire Hongaarse dichter van 1848/49, opgericht als forum voor debat voor jonge intellektuelen en het duurt dan niet lang of hier vinden aanhangers van Imre Nagy elkaar, en de kring vormt een belangrijk propagandamiddel voor diens ideeën!

top

Weldra beschouwt men zich als erfgename van de tradities van het café "Pilvax", waar revolutio­naire en radikale jongeren met schrijvers en dichters in Pest in 1848 bijeenkwamen, van de "Galilei kring" die vóór 1914 een rol speelde bij radikale non-conformistische intellektuelen in Budapest en van het "Maartfront" dat in ± 1937 de jonge links-radikale en oppositionele intellektuelen en schrijvers tegen het regime van Horthy verzamelde.
Toch gaat men in kringen van de partij rustig door met het beleid en op 6 november 1955, aan de vooravond van de ’Grote Socialistische Oktoberrevolutie’ van 1917, brengt bijvoorbeeld de [stalinistische] 1e secr. van de partij in Budapest István Kovács nog eens een ode aan Stalin, want "Hij was de beste leerling van Lenin en de voltooier van diens werk". Hij wordt uiteraard heftig bekritiseerd door aanhangers van ex-premier Imre Nagy en een aantal schrijvers maar dat deert hem niet. Enkele dagen hierna worden Ferenc Erdei, de vml. linkse schrijver en ooit politicus der NPP, en Rákosi zelf tot vice-premier benoemd.
Op 14 december 1955 wordt Hongarije, samen met een aantal andere landen die in de oorlog niet aan geallieerde kant stonden, dus vml. satellieten van nazi-Duitsland, lid der Verenigde Naties, hoewel veel Hongaren hierover skeptisch zijn: Hongarije voldoet immers niet aan het Charta [betr. mensenrechten, dec. 1948] en kan nauwelijks een rechtsstaat heten… Maar goed, officieel juicht men: tien jaar na 1945 is de oorlog echt voorbij…
Kort hierna wordt, per 22 januari 1956 per dekreet een paspoort verleend aan personen die een aanvraag doen om naar het buitenland te gaan, maar in feite verandert hierdoor niets want het blijft voor gewone mensen praktisch onmogelijk om naar het Westen [maar ook naar Rusland!!] te gaan; het beruchte en zwaar bewaakte IJzeren Gordijn blijft immers levensgroot aanwezig……
Toch ’lijken de klauwen van Rákosi na april 1955 wel gebonden want er vinden [vrijwel] geen executies meer plaats en er zijn geen showprocessen meer evenmin als massale terreur en we mogen aannemen dat hem dat door het Kremlin is verteld. Ook de geheime politie [de ÁVH] treedt meer naar de achtergrond, maar … de vrijlating van politieke gevangenen stopt vrijwel en alle nadruk valt weer op de zware industrie en de campagne voor collectivisering van de landbouw is hervat, maar in een lager tempo’. [Váli, 173-175].
De partijleider zit na december 1955 zelfs, zo lijkt het, stevig in het zadel want velen durven blijkbaar toch geen openlijke rebellie. Allen als er geen risiko in zit wil men wel tegen Rákosi ingaan. Men kent elkaars gevoelens ook niet goed en is vooral bang of handelt opportunistisch. Volgens alle bronnen is echter de partijstruktuur ondermijnd door de experimenten van Nagy als premier, door de opgerakelde kwesties, het Titoïsme, etc. en sommige [bekende] partijleden, zoals Kádár, Marosán en Béla Biszku zijn alleen tegen de persoon van Rákosi maar ook tegen Nagy als persoon! [naar Váli, 206]. Aan de andere kant is de positie van Rákosi onzeker want hij wordt duidelijk minder gesteund door het Kremlin. Tito is voor Moskou geen ketter meer en binnen de partij is de tegenstand zichtbaar. 
Belangrijker is intussen de relatief gematigde politiek van partijsecretaris Nikita Chroesjtsjov in de Sovjet-Unie zelf want in november 1955 verzoenen Sovjet-premier Nikolaj Bulganin en de partijsecretaris zich officieel met de Joegoslavische president Tito. De hevige ruzie, die in juni 1948 begon, is hiermee voorbij. Maar Tito eist wèl het verdwijnen van z'n belangrijkste persoonlijke tegenstander, die vanaf 1948 vooraan stond in de zeer felle en de meest krankzinnige aanvallen op Joegoslavië, de Hongaarse partijleider, de "kleine Stalin", Mátyás Rákosi! Zie hierboven. De Hongaarse partijleider was immers vanaf de zomer van 1948 degene die Tito persoonlijk een fascist, een westerse spion, een moordenaar noemde, en het onafhankelijke Joegoslavië wenst dus veel meer stappen van dat kleine buurlandje, waar ’ze het nog steeds moeilijk vinden om hun fouten aan hun eigen volk toe te geven’. Nú toegeven zou voor Tito dus een ernstige en onvergefelijke fout zijn. [Váli, 179].
Toch lijkt de Hongaarse partijleider Rákosi nog altijd de belichaming van ‘de kleine Stalin’, de diktator die wil worden gevleid en geen tegenspraak duldt, die zich vastklampt aan de macht, aan z’n eigen kleine wereldje, zijn kliek, die nog altijd denkt dat hij zeer belangrijk is en die intussen niet eens ziet dat ’men in Moskou al veel verder is’…… Van de door Rákosi verwachte herleving van de Koude Oorlog blijkt overigens ook niets want juist het jaar 1955 geldt algemeen als een jaar van ontspanning, van détente. Uit niets blijkt verder dat ‘de Hongaren’ met de terugkeer van Rákosi zijn ingenomen, want men ziet hem veeleer als degene die vroeg of laat terug zal willen naar de harde stalinistische heerschappij van vroeger…  
Daartegenover staat de ontslagen, afgezette vroegere premier Imre Nagy die voor zeer velen enige hoop heeft betekend omdat hij een aanzienlijk mildere vorm van ’communisme’ wilde.
Nagy ontmoet ook nog steeds trouwe vrienden en aanhangers, zoals de dynamische vml. hoofdredakteur van het partijblad, Géza Losonczy en de levenslustige intellektu­eel, boerenzoon en afgestudeerde jurist József Szilágyi, Miklós Gimes en Ferenc Donáth, en ook door veel anderen die vóór hervormingen zijn, is Nagy zéker niet vergeten: hij blijft naar het gevoel van zéér veel Hongaren vóór alles de premier die een gematigder, toleranter en meer nationaal gekleurd beleid wilde, een “Nieuwe Koers”, en persé níet wenste te intimideren.
Imre Nagy blijft voor velen iemand die iets ánders heeft laten zien dan een echte communist: hij gaf niet toe en wenste geen zelfkritiek. Hij ging uit van z’n principes, de legaliteit, recht, wetten en instellingen. Bij gewone mensen bleef hij populair, hoewel hij dat niet besefte. [Váli, 184, 187]. Hij is ook degene die al in 1955 een eigen Hongaarse weg naar het socialisme wenst en een definitieve vrede met Joegoslavië, dat hij min of meer als voorbeeld voor Hongarije ziet. Neutraliteit [militair en politiek] en samenwerking tussen de landen aan de Donau wenst hij al in dit stadium, en daarom ziet hij ook het nu onafhankelijke Oostenrijk, en de nieuwe onaf-hankelijke en neutrale Aziatische landen als een voorbeeld voor Hongarije. [Váli]. 
Nagy vindt ook dat de partij de ethiek en morele waarden die ons volk in de loop van z’n geschiedenis ontwikkelde moet belichamen en niet een kopie van het stalinistische Rusland moet zijn! [Váli]. Velen zijn het echter ook met hem eens dat de situatie er nú helaas een is van “een onbeduidende minderheid die de partij en het land besturen en dat een overweldigende meerderheid zich verzet tegen het bestaande regime van partij en staat”. [Váli, 176]. Wanneer men hiernaast in dit jaar [1955] het nieuws krijgt te horen dat van hogerhand wordt toegegeven dat eerder in vijf jaren minstens 2.000 personen onschuldig zijn ter dood veroordeeld en terechtgesteld en dat honderdduizenden onschuldig zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen, interneringskamp, interne verbanning, enz. valt deste meer de naam van degene die -tot kort geleden- dit soort uitwassen juist wenste te bestrijden en de legaliteit, de wetten, als norm wilde herstellen!
Juist in de zomer van 1955 laat Nagy [voor een beperkt publiek] weten een echte Hongaarse patriot én een socialist te zijn: “Ik ben trots op m’n Hongaarse verleden. Ik ontken mijn Hongaarse nationaliteit niet en ik heb mijn Hongaarse vaderland en mijn Hongaarse volk hartstochtelijk lief. Echt patriottisme, samen met liefde en respekt voor andere volken en naties is de basis en essentie van proletarisch internationalisme”. Juist degenen die tègen nationale gevoelens ingaan zaaien nationalisme en chauvinisme, aldus Nagy en hij heeft het hier over de huidige leiding van het land: dat zijn voor hem -en zéér veel andere Hongaren- niet anders dan “sovjet komintern-agenten die toevallig Hongaars spraken maar [door het Kremlin] over elders ingezet konden worden”. [naar Váli, 198/199]. Nagy hoort ook niet bij degenen die men nooit kan vertrouwen, zoals zovele partijleiders en funktionarissen die alleen handelden omdat de partij dat nu eenmaal eiste, integendeel: nog altijd beschouwen velen hem in elk geval als eerlijk en betrouwbaar, als iemand die meent wat hij zegt.
Vanaf het afzetten van Nagy als premier en het einde van de “Nieuwe Koers” kijken mensen [gefrustreerd door Rákosi’s intriges en pro-sovjet houding] dus naar hem als hun toekomstige leider, iemand die hen goed begrijpt, die hun idealen vertegenwoordigt, die vertrouwen inboezemt, en ze willen hem niet vanwege het communisme of omdat ze het met hem eens zijn, maar omdat hij als dapper nationaal communist vreugde en voldoening schenkt [Váli, 200]. Bovenal geldt hij voor velen -precies als in 1945- nog altijd vooral als Mens, en niet als apparacsik of als funktionaris en hij heeft en houdt iets vaderlijks, iemand die kan luisteren en er juist een hekel aan heeft om bevelen uit te delen, te commanderen. Zijn prestige wordt dus steeds groter, hoewel hij nog altijd zelf niet beseft hoe populair hij is…………

top

Op de bevolking maken echter de onrust, de voortdurende ruzies, de rebellie en de verschillende standpunten binnen de heersende partij intussen een slechte indruk, en het vertrouwen in de partij heeft hieronder al zeer geleden en is ondermijnd. Men beschouwt de machtsstrijd die in feite vanaf 1953 heerst als een nog altijd voortdurende impasse. Blijkbaar kan de leiding in Hongarije niet tot een eensluidend standpunt komen en niemand acht -op grond van de jarenlange ervaringen- de kliek van Rákosi en Gerő tot echte hervormingen in staat. Veeleer zullen deze lui slechts vechten voor hun eigen posities en alle verantwoordelijkheid voor hun misdadige regime en hun wreedheden willen ontlopen!
‘Het communisme is -in Hongarije- intussen allang hol, leeg, verachtelijk, een belachelijk ritueel, jargon, frasen, dogma’s en leugens, die met het leven niets te maken hebben, en daardoor ontstaat als vanzelf apathie en minachting. Zelfs de sport werd politiek beladen en elke nederlaag betekent een blamage; in de zomer van 1954 leidde het onsportieve gedrag van een sovjet-waterpoloploeg zelfs tot anti-sovjetdemonstraties in Budapest, zodat de politie moest optreden’. [naar Váli, 209].
Wèl heeft men in tien jaar een enorme economische groei meegemaakt. Hongarije heeft een zware industrie opgebouwd dankzij de levering van ruwe materialen uit de Sovjet-Unie. In 1955 komt ruim 28 % van de import uit Rusland, en gaat ruim 32 % van de Hongaarse export naar Rusland.
Van alle grondstoffen komt in 1955 71 % van het ijzererts uit de SU, evenals 80 % van het ruwijzer, 81 % van het zwavel, 77 % van de soda, 30 % van de synthetische rubber, 80 % van het hout en 55 % van de ruwe katoen. [Berecz, 11/12]. Van de Hongaarse export naar de Sovjet-Unie bestaat in 1955 al 50 % uit machines en andere afgewerkte produkten van de machine-industrie. Het nat. inkomen steeg vanaf 1950 met ongeveer 50 %, maar…. de levensstandaard daalde! Bovendien zijn er in dit land, ondanks de geweldige groeicijfers, ook zeer veel overbodige produkten gemaakt die onverkoopbaar blijven liggen en de skepsis t.a.v. de officiële groeicijfers is en blijft zowel in het land zelf als daarbuiten in het Westen zeer groot! Zolang de reële lonen niet echt groeien en de levensstandaard niet hoger wordt blijft menigeen immers wantrouwend en onverschillig ten opzichte van alle zgn. socialistische groei en vooruitgang.
Wantrouwen en misschien onverschilligheid wekt in Hongarije op het eerste gezicht ook het XXe congres der communistische partij van de Sovjet-Unie dat van 14 tot 24 februari 1956 in Moskou wordt gehouden. Ook Rákosi, B. Szalai en I. Kovács zijn hierbij aanwezig. Mocht het congres echter al saai en stipt volgens de regels verlopen, dan is het tóch aan het einde, op 24/25 februari een geheime [!] maar sensationele rede van zeven uren van Nikita Chroesjtsjov, de leider van de almachtige CPSU, voor de 1.645 gedelegeerden, voor het overgrote deel in grijze pakken en met rode stropdas, gehouden, die enorme verbijste­ring wekt en de gemoederen van de communisten in de hele wereld in beroering zou brengen" [naar Kopácsi, 91]. De voormalige god, generalissimo Josef Stalin, wordt door z'n opvolger n.b. van z'n voetstuk gestoten….
Merkwaardig is [Váli, 211] overigens dat de Hongaarse partijleider Mátyás Rákosi al op 17 februari op het congres in Moskou een rede kan houden en hierin zichzelf als vooraanstaand leninist presenteert, terwijl hij de naam van Stalin [wiens gunsten hij bijna tien jaar dag in dag uit zozeer heeft geroemd!] niet eens noemt!
De misdaden van 'de onbeschaafde en wrede heerser' Stalin worden door de sovjetpartijleider fel aangevallen, wreedheden en deportaties, arrestaties, de moord op miljoenen boeren, de vele strafkampen, de repressie, sfeer van wanhoop en angst werd er aldus Chroesjtsjov in de Sovjet-Unie geschapen. Opmerkelijk is wel dat Chroesjtsjov zwijgt over de terreur, de processen, de massa-arrestaties, de misdaden van de geheime politie, de strafkampen etc. in de satellietlanden maar dat hij i.v.m. de rol van Stalin wèl Joegoslavië noemt: Stalin gold ook in deze affaire vanaf juni 1948 als een man die door paranoia werd achtervolgd, een maniak en een despoot [naar Váli, 211]. Het geheime dokument wordt in z'n geheel pas in juni via Amerika in de wereld bekend, hoewel men de hoofdzaken overal vrijwel direkt weet!……Het Joegoslavische blad Borba publiceert b.v. in maart al een uittreksel van de rede.
Ook Rákosi krijgt de geheime rede mee uit Moskou, maar alles moest strikt geheim blijven, en “wij hadden er absoluut geen belang bij die rede in de openbaarheid te brengen”. [Hegedűs, 199]. Toch wordt ook in Hongarije de inhoud al snel bekend en door middel van balonnen vanuit het westen in Hongarije verspreid en ook door Radio Vrij Europa. [idem]. Rákosi denkt echter ook dán nog buiten schot te kunnen blijven al geeft hij wel toe dat Rajk onschuldig was en dat alles tijdens het proces vals en verzonnen was…. Toch krijgt Gábor Péter, de ÁVH, nog steeds de schuld, maar men is wijd en zijd verontwaardigd want het is immers al jaren duidelijk dat Rákosi zelf de bevelen gaf en dus verantwoordelijk was! [Hegedűs, 200-201].
Enfin, ’na het XXe congres ontstaat een geheel nieuwe situatie en de gehele communistische wereld raakt in sterke beroering. Het dogma van de communistische [stalinistische!] onfeilbaarheid -het houvast van een generatie van communisten, vooral de jongeren- stort ineen. In de satellietlanden begint het te gisten en een resoluut vrijheidsstreven ontwikkelt zich, waartegenover de oude garde van stalinistische leiders in stijgende verwarring geraakt. Het regent zelfbeschuldigingen, rehabilitaties en wijzigingen in de plannen voor industrie en landbouw en de jarenlang opgekropte ontevredenheid over het lage levenspeil, het ontbreken van nationale zelfstandigheid en van politieke en geestelijke vrijheid baant zich een uitweg.
De gerehabiliteerde politici, voorzover nog in leven, verschijnen weer op het toneel en eisen een ‘Joego-slavische’ mate van onafhankelijkheid. Tienduizenden politieke gevangenen worden in vrijheid gesteld en de opheffing van de Komintern in april 1956 intensiveert het vrijheidsstreven nog meer. Uit de beperkte, gecontro-leerde, destalinisatie, die de Russen zich hadden voorgesteld, groeit echter in Polen en vooral in Hongarije tenslotte een nationale verzetsbeweging, waarin alle lagen van de bevolking zijn vertegenwoordigd en die de stalinisten volkomen uit de hand loopt’…. [naar: WP Jaarboek, 1957, Destalinisatie, blz. 112].
Alles komt nu op losse schroeven te staan want de koers moet volkomen worden gewijzigd en hele geschiedenis der Sovjet-Unie worden herschreven èn men moet daarbij beseffen dat dit land nu eenmaal als voorbeeld van alle communistische partijen op de hele wereld geldt… In de bezette landen van Oost-Europa en voor hun stadhouders, de trouwe satrapen van Stalin, heeft dit dus ook enorme gevolgen, een schokeffekt! De ’destalinisa­tie’, die eigenlijk al in 1953 begon, begint nu pas goed!
Ook in Hongarije maken de rede [en de direkte gevolgen ervan] diepe indruk en dit XXe congres ‘van de moederpartij’ heeft uiteraard grote invloed in dit land waar de spanningen al eerder sterk zijn toegenomen, en waar het vertrouwen in de partij nog slechts gering is! De consternatie in de MDP wordt hierdoor uiteraard nog groter, maar Rákosi c.s. willen hun politieke lijn slechts handhaven!
Toch ’betekent de rede van Chroesjtsjov een keerpunt, ook voor één van de laatste bolwerken van het stalinisme, Hongarije. Tot dan toe konden ‘gevallen’ worden afgedaan als “individueel” en “beïnvloed door de bourgeois-moraal” tegenover de zuivere proletarische ethiek, maar nu zei Chroesjtsjov dat de tirannie van Stalin de partij heeft verzwakt en hij veroordeelde de terreur! Het lijkt dus alsof de communistische partij van de Sovjet-Unie zelf het seizoen geopend heeft verklaard tegen Rákosi en zijn kliek. De oppositie [in Hongarije] wordt nu snel veel groter en wordt als een vloedgolf. Van nú af is die oppositie in de aanval en binnen enkele maanden is de hele gezagsstruktuur van de partij weggesmeten, geërodeerd. [Kecskemeti, 69 - 70].
De crisis wordt dus slechts groter, en de starre houding van de Hongaarse partijleiding is 'koren op de molen van rechtse krachten binnen en buiten de partij'. [Balogh, Jakab, 138]. Voor Hongarije begint nu -het kán niet  anders- een 2e destalinisa­tieperio­de, na de eerste kortstondige dooi onder Imre Nagy van 1953 en al op 21 februari [tijdens het partijcongres!] verschijnt een artikel van de vooral in de Sovjet-Unie bekende [van afkomst Hongaarse] econoom Jenő [Jevgeni] Varga in de Pravda waarin staat dat Béla Kun [de leider der Hongaarse Radenrepubliek van 1919, die in 1939 door Stalin uit de weg is geruimd, zoals duizenden andere communisten!] wordt gerehabiliteerd. Dit roept in Hongarije gemengde reakties op maar zijn weduwe komt in '56 naar Hongarije terug. Voor Rákosi is dit een blamage, want de rol van Béla Kun mocht al jaren eigenlijk helemaal niet worden vermeld. Nu publiceert echter het partijblad Szabad Nép het artikel van Varga, tot ongenoegen van Rákosi, die blijkbaar zelfs als partijleider geen enkel gezag meer heeft. Tezelfdertijd heeft Mikojan in Rusland al een rede gehouden en de naam van Béla Kun ook al in positieve zin genoemd. [naar Váli, 216].

Endre Domanovszky, 'Staalarbeiders in de hoogovens', 1955

top

Rákosi wordt nu praktisch gedwongen van z'n veldtocht tegen de cultuur af te zien en het literaire leven komt dan langzaam weer op gang in/bij de "Irodalmi Újság", bij de Petőfi-kring, bij de nieuwe "Vereniging van jonge hervormingsge­zinde [commun.] intellektuelen", bij partijcellen in lokale partijorganisaties, groepen van het nog steeds bestaande Volksfront, etc., die aanvallen doen op het despotisme van de stalinisten. Bovendien zijn de ontevredenen niet meer ècht bang voor ‘de partij’ en haar eventuele maatregelen.
Een nieuw algemeen offensief van de Hongaarse schrijvers/intellek­tuelen, gaat er dus van start want in de rede van Chroesjtsjov zien velen eenvoudig maar héél duidelijk de bevestiging van wat ze in juni 1953 al dachten!...... "Met dit congres in de rug wordt ook in Hongarije een hervormingscampagne ingezet om op de dwalingen van Stalin terug te komen. Het is echter moeilijk in een volkomen geleid systeem slechts één onderdeel te corrigeren. Zodra een blok wordt rechtgezet komt heel de scheve toren in beweging. De kritiek kan daarom niet beperkt blijven tot het strikt artistieke. Men begint ook commentaar te leveren op de economie, de sociale toestanden, de politiek. Heel de volksdemokratie wordt onder de loep genomen. [Tibor Kovács, 66]. "De geest van het XXe congres moet ook in Hongarije realiteit worden", zo wordt in talloze brieven, artikelen, commentaren en kranten gevraagd en geëist.
Het kan dus niet anders of ook de Hongaarse partij moet over de gevolgen van de rede van Chroesjtsjov op het geruchtmakende congres van de sovjet-moederpartij spreken en op 12 en 13 maart komt het CC der MDP bijeen, en beraadt zich over "de lessen van het XXe congres der CPSU voor Hongarije": Rákosi, die zoals vermeld in Moskou aanwezig was, bericht hierover, en stelt luchtig, ‘gewoon’ vast dat "de hoofdlijn van de politiek van de Hongaarse partij in alle aspekten in overeenstemming is met die van de richtlijnen van het XXe con­gres der CPSU in Moskou".... en iets eerder zei hij al tegen vrienden: “Binnen een paar maanden zal Chroesjtsjov de verrader zijn en zal alles weer normaal zijn”. Met andere woorden: maak je niet ongerust! [Kecskemeti, 71].
Deze bijeenkomst wordt dus volledig beheerst door de stalinisten Rákosi en Gerő, die hun politiek willen voortzetten, en nog altijd geen dwalingen of fouten erkennen. Alles in Hongarije is in orde, zo weet men dus, en de dwalingen zijn verholpen….. Van Rákosi hoort men slechts dat de partij sterk en verenigd is en dat de basis van de Hongaarse economie gezond is [Berecz, 61]. Men trekt zich in Budapest kortom niets aan van wat in Moskou zelfs door de hoogste leiding is gezegd.....Voor het eerst hoort men zelfs uit de mond van Rákosi dat de persoonlijkheidscultus vreemd is aan het marxisme en dat het principe van collectieve leiding een elementaire zaak is voor een proletarische partij…[Váli, 216]. Dat alles moet natuurlijk wel opwinding, zelfs verbijstering en ongeloof, wekken bij iedereen die níet alles is vergeten over het politieke leven in Hongarije sinds 1945!
Deze houding van de gewetenloze Rákosi is opnieuw een volstrekte miskenning van de feiten zoals het volk die meemaakt en waarop dagelijks een zee van kritiek is te horen en te zien. De Hongaarse partijleiding luistert kennelijk alleen naar zichzelf en leeft in een droomwereld van cijfers die men zelf heeft geprodu­ceerd. Voor het eerst sinds 1945 legt men zelfs de woorden die in Moskou door de hoogste leider zijn uitgesproken totaal op z’n eigen manier uit en wenst hierin praktisch geen énkel gevolg voor het eigen land te zien. 
Het volledige gebrek aan management en efficiency, de structurele gebreken bij de bevoorrading, de hopeloze economische organisatie en de enorme burokratie, de zeeën van papieren en documenten ter controle en administratie, het bijna volledige gebrek aan verantwoordelijkheid van leidinggevend personeel, èn met name het gebrek aan de basislevensbehoeften, de schadelijke gevolgen van de dwang, de corruptie, de alles beheersende controle, het fundamentele wantrouwen dat overal en iedereen geldt, enz. enz., ontgaat de leiding blijkbaar volstrekt. Men is er -al jaren- blind en doof voor. Het spreekt dus vanzelf dat de kloof tussen het volk en de partijleiding steeds groter is geworden, en dat het vertrouwen in papieren en beslissingen van de partij nihil is!
De desillusie is algemeen, en zelfs de overweldigende meerderheid van partijfunktionarissen is evenzeer verontwaardigd als het publiek over de luchthartige en oppervlakkige leiding, die afgezonderd van de realiteit leeft, geen contact met de arbeiders heeft, en over de hooghartige, aristokratische manier waarop verlangens van de massa worden genegeerd en hun ervaringen als onbelangrijk aan de kant worden geschoven. [Berecz, 61].
Ondanks alles wenst Rákosi strak vast te houden aan z’n eigen programma en trekt zich van ontwikkelingen elders niets aan. Het spreekt dan ook vanzelf dat zeer velen alle hoop op verbetering o.l.v. deze heersende, arrogante en eigenmachtige partij volledig hebben verloren.
Intussen zijn wel veel mensen uit de kampen vrijgekomen, maar hun 'vrijheid' is beperkt, en zij worden slechts in enkele gevallen min of meer gerehabiliteerd. Veruit de meesten van hen blijven alleen met de gevolgen van hun aangedane martelingen en gruweldaden zitten, en er komen op geen enkele manier excuses of hulp van overheidsinstanties. Ondanks de zeer voorzichtige zelfkritiek van de leiding is er in het 'volkdemokratische' Hongarije geen sprake van een 'nieuw begin'. De leiding in Hongarije laat zelfs het rapport van Sovjetleider Chroesjtsjov niet bekend maken: men zou dan immers voor het volk zichzelf te schande zetten. Rákosi en Gerő hanteren nog altijd de oude methoden: men houdt de toestand alleen maar rustig door haar onder de tafel te vegen, te laten vergeten. Rákosi is hiermee nu hèt obstakel voor een nieuwe politiek geworden. [naar Berecz, 61/62]. Duidelijk is vooral de pertinente onwil van de eigengereide ‘leider’ Rákosi om fouten toe te geven.
Binnenskamers is b.v. wel gezegd dat Rajk onschuldig is, maar dat kan b.v. nog niet aan het volk worden verteld. Formeel biedt Rákosi nu wel enkele 'concessies': verdere ontwikkeling van collectieve leiding, loonaan-passingen, rehabilitaties die "voor 4 april" zullen plaatsvinden, verdere socialistische legaliteit [alleen optreden binnen de wetten], en meer 'verbreding van het HNF [het Volksfront], maar men kan er niet op vertrouwen dat de zaak nu echt wordt aangepakt. [Balogh, Jakab, 138]. Onder invloed van berichten uit de Sovjet-Unie over de gruweldaden van Stalin [de grote en wijze leermeester van Rákosi!] en door de berichten vanuit het westen hierover is Rákosi echter wel gedwongen om steeds meer toe te geven.
Maar: "de politieke impotentie van de partijleiders, hun tweeslachtige en onzekere positie leidden tot een in toenemende mate bitter debat, intense polarisatie en groeiende onzekerheid binnen de partij. Terwijl men Rákosi steeds meer als een blok aan het been, een obstakel, ervaart, wordt Imre Nagy steeds meer o.a. door vrienden beschouwd als leider van een groep hervormingsgezinden. Onder gewone mensen, maar vooral onder boeren en intellektuelen heeft hij nog niets van respect en populariteit verloren. Hij is in tegendeel nog altijd het symbool van nu steeds duidelijker onvermijdelijk geachte hervormingen. Hij is bovendien de boerenzoon, de vaderfiguur, met goede en in elk geval langdurige ervaringen en betrekkingen in Moskou……
Dat Imre Nagy is bekritiseerd vanwege rechtse en opportunistische afwijkingen zal de Hongaren een zorg zijn. Dat deze oud-premier de arbeidersklasse niet als 'de natie' ziet, maar ook heeft laten merken dat hij de Hongaarse boerenstand nog altijd goed kent en begrijpt, kan men hem toch niet kwalijk nemen? Dat hij de welvaart van zelfstandige middelgrote boeren en de groei van hun produktie allerminst wantrouwt en afwijst, maar integendeel onmisbaar vindt, kan veruit de meeste Hongaren ook niet overtuigen van Nagy als 'vijand van het volk'. Niet Imre Nagy houdt er een vreemde [buitenlandse] mening over de belangen van de natie op na, maar Rákosi en Gerő doen dat, deden dat al vele jaren èn volharden n.b. ook nu nog daarin!…..
Dat Nagy in deze wereld níet slechts twee vijandelijke kampen en machtsblokken ziet, die elkaar wel op leven en dood moeten bestrijden, en waarin aan Hongarije slechts de rol van een onbeduidende pion is toebedeeld, maar dat hij daarentegen de nieuwe [1954/55] idealen van "vreedzame coëxistentie" [n.b. door Chroesjtsjov toege­juicht!] óók toegepast wil zien in de betrekkingen tussen b.v. Rusland en Hongarije, kan volgens zeer vele Hongaren toch ook allerminst verbazing wekken maar ook déze nieuwe politieke lijn van Chroesjtsojv staat haaks op die van Rákosi, die nog voortdurend  laat merken een nieuwe oorlog te verwachten en die alle nadruk legt op de constant vereiste waakzaamheid van de partij en al haar organisaties en kader!
Dat je Nagy niet of nauwelijks hoort over de noodzaak van een de diktatuur van het proletariaat of over het proletarisch internationalisme, dat hij integendeel tijdens zijn premierschap dit volk voor het eerst sinds vele jaren toesprak met "Hongaren!", dat hij géén verdere binnenlandse confrontatie wenste en onschuldigen uit de kampen haalde, en m.n. in de stalinisten zijn vijanden ziet, is toch van méér belang dan enige kritiek van die bekrompen en conserva­tieve dogmatici en 'betonkoppen'!! [zie ook Berecz, 63/69].

top

Rákosi en zijn kliek zien n.l. nog altijd overal in het land een fascistische en burgerlijke samenzwering op de loer liggen, ze voeren de binnenlandse klassenstrijd steeds op, ze wensen geen verzoening in de binnenlandse situatie en hebben slechts hun minachting en wantrouwen voor het volk laten blijken!
In schrille tegenstelling hiermee staat natuurlijk het ijzingwekkende getuigenis van de pas vrijgelaten slachtoffers van de zuiveringen.... Deze ’wandelende gewonden’ van de Rákosi-tijd waren een levend getuigenis van de irrationaliteit en onmenselijkheid van het systeem, en hun morele woede kan niet gemakkelijk worden onderdrukt. [Kovrig, 288].
In dezelfde tijd dat de partijleiding z'n fouten steeds maar herhaalt, groeit in dit land dus, als vanzelfsprekend, de overtuiging dat het ónmogelijk is om zonder Imre Nagy een oplossing te vinden voor de kritieke situatie. Zijn vrienden werkten eraan mee om deze indruk te versterken en te verspreiden [Berecz, 64] en men voelt zich natuurlijk ook zeer gesteund door de Sovjetleiding die, vooral sinds de toespraak van Chroesjtsjov op het XXe congres, in Moskou min of meer dezelfde hervormingen wenst....
Aangemoedigd door de verzoening tussen de Sovjet-Unie en Joegoslavië pleit Nagy nu voor "de toepassing­ van het marxisme-leninisme in specifieke Hongaarse omstandigheden". Hij vindt ook dat de macht in Hongarije is gedegenereerd door lui die misdaden op hun geweten hebben, showprocessen hebben georgani­seerd, verant-woordelijk zijn voor martelingen en het doden van onschuldige mensen, internationale provocaties hebben georganiseerd, en het economische leven hebben gesaboteerd. Deze mensen hebben de macht misbruikt en hebben zich tegenover het volk ernstig misdragen. [Kovrig, 287, naar 'A magyar nép védelmében', of: Imre Nagy On Communism: In Defence of the New Course, 1957]. De partij is, aldus Nagy, toch geen hok vol criminelen, wier eenheid moet worden bewaard door hun misdaden te verzwijgen? Hij waarschuwt al dat de publieke opinie een partij en regering zullen veroordelen, en verwerpen, tenzij er snelle aktie wordt ondernomen.
Vrienden van Nagy, zoals de al eerder genoemde Géza Losonczy, József Szilágyi, Miklós Vásárhelyi, Szilárd Újhelyi, Tibor Méray, Sándor Haraszti, Miklós Gimes, Tamás Aczél en Tibor Déry, maken er zelfs aanspraak op dat zíj de enigen zijn die de resoluties van het XXe congres in Hongarije correct zullen kunnen interpreteren en ze spreken Nagy regelmatig en uitvoerig over zijn ideeën!……
Imre Nagy wordt dan ook een belangrijk figuur, hèt verzamelpunt, die voor iedereen die een politieke omwenteling [ook in westerse burgerlijke, demokratische zin] wenst, hoewel de communist Nagy nooit te kennen geeft dat zelf te willen. Maar… wellicht kan men via hem dit bereiken, wordt soms gedacht. Wèl wil Nagy voor zijn vaderland een onafhankelijke positie, en dus wenst hij een einde te maken aan de slaafse, vernederende onderworpenheid aan de Sovjet-Unie! Hongarije moet haar nationale onafhankelijkheid herwinnen en weer een soeverein land worden dat op gelijke voet staat met andere landen. Hierin kan men overigens al zien dat aan Imre Nagy, die b.v. altijd sterk hechtte aan de partijdiscipline, sommige zaken worden toegedicht die hij -in elk geval als sinds vele jaren overtuigd communist- nooit zal helpen bevorderen….. 
Maar toch steunen, in maatschappelijke zin, met name intellektuelen, schrijvers en studenten de ideeën van Imre Nagy, waarin ze ook een zekere populistische en burgerlijke nationale traditie van vroeger herkennen en ze brengen deze ideeën in de openbaarheid door bijeenkomsten, fora, vergaderingen enz. te organiseren waar dus ook langzamerhand openlijk frontale aanvallen op het bestaande regime worden geuit.
En, waarachtig: op de Nationale feestdag, 15 maart, veroordeelt Rákosi de persoonscultus [waarvan hij tot nu toe zo genoot!], en op 27 maart maakt hij in Eger openlijk het eerherstel van László Rajk, Tibor Szőnyi, György Pálffy en András Szalai, enz. die in 1949 als zeer gevaarlijke verraders zijn terechtgesteld, bekend... "De processen waren een gevolg van valse, verzonnen beschul­di­gingen der geheime politie en de verantwoorde­lijk-heid ligt dus bij imperialistische agenten zoals Beria en Gábor Péter, en de politie had de regering misleid”, zo wordt nu door de schaamteloze Rákosi erkend..... Het Hooggerechtshof heeft de kameraden, die onschuldig zijn veroordeeld, al gerehabiliteerd, aldus de schijnheilige, hypocriete Rákosi. Deze woorden zorgen uiteraard voor toenemende verontwaardiging omdat iedereen de leugen hiervan wel beseft. Rákosi zélf was immers jarenlang dé hoogste leider die iedereen onder hem de bevelen gaf. Hijzélf is dus ’de kaalhoofdige moordenaar’. 
Officieel heet het: "Onderzoekin­gen van het Hooggerechtshof hebben doen vaststellen dat het hele proces tegen Rajk en andere daaraan verwante processen waren gebaseerd op verzonnen beschuldigingen van luit.-gen. Gábor Péter en z'n bondgenoten in de ÁVH die misbruik van hun machtspositie maakten". De schaamteloze Rákosi gaat dus toch weer volledig voorbij aan het feit dat hijzelf de eerst verantwoordelijke was en schuift de schuld op een ander af! In de gevangenis geeft Péter overigens zelf eerst wel de schuld aan Farkas, maar na de val van Rákosi wijst hij toch hém als hoofdschuldige aan! [Kovrig, 290/291].
Intussen heeft het Centrale Comité van de Hongaarse partij de plannen van Rákosi c.s. geheel goedgekeurd en het wil ‘meer interne demokratie in de partij en een versterking van de sociale wettigheid. Het Volksfront zal meer politieke inhoud krijgen en de partij zal voortaan de ÁVH controleren en de onschuldige slachtoffers rehabiliteren. Er komt een gezondere economische politiek en een meer liberale cultuurpolitiek’. Maar het resultaat van de toepassing in de Sovjet-Unie en in Hongarije verschilde essentieel: “The difference simply this: the Soviet Stalin had died, whereas the Hungarian Stalin still directed the country”. [Váli, 216].
Niemand gelooft Rákosi dan ook op z’n woord. In Hongarije wás geen collectieve leiding, geen enkele interne demokratie etc. etc. Deze leider en zijn kliek blijven immers gewoon op hun plaats zitten en schenden daarmee de principes van het XXe congres in Moskou, en iedereen kon gewoon de namen van Stalin en Rákosi, als sadistische en paranoïde despoot verwisselen, de analogie lag er tè dik bovenop. [Váli, 217].
Ook wat betreft de verhouding tot het buurland Joegoslavië is Rákosi onoprecht: terwijl hij persoonlijk in 1948 Tito zeer luid en duidelijk een monster en een misdadige verrader had genoemd, en daarmee opnieuw de gunst van Stalin verkreeg, is hij nu, in maart 1956 degene die in redevoeringen in het openbaar de vriendschap met Joegoslavië van harte toejuicht en ook financiële en economische verdragen met dat land wil. Toch laat Tito ook nu nog merken dat hij een hekel heeft aan de stalinistische diktator van Hongarije en zijn val wenst…
Intussen verklaart Rákosi in een rede op 28 maart 1956 voor partijaktivisten in Eger dat de rehabilitatie van Rajk ook aanstaande is: “na de ontmaskering van Gábor Péter c.s. is de zaak herzien en er is vastgesteld dat het een complot van hem was. Het opperste Gerechtshof heeft Rajk en andere kameraden gerehabiliteerd en ook andere zaken komen aan de orde”, en hij durft zelfs ook te zeggen: sinds juni 1953 hebben we [!] veel maatregelen getroffen om de strikte socialistische wettigheid alom te handhaven. De waarheid is uiteraard dat juist Rákosi sindsdien geprobeerd heeft om alle maatregelen van premier Nagy te saboteren, en hij verklaart ook niet waarom zovele onschuldigen [de overgrtote meerderheid!] dan nog steeds, óók drie jaar na juni 1953 nog gevangen zitten! Ten bate van de interne partijdemokratie komt er wel een diskussie over het 2e Vijfjarenplan, terwijl, zegt men, de koers van Nagy wordt voortgezet ‘met iets meer nadruk op de zware industrie’. Het handelstekort is zelfs weggewerkt en er was in 1955 een overschot. [naar Váli, 218].
Toch is er forse kritiek op de kliek van Rákosi en Gerő want men wil, na het geruchtmakende partijcongres in Moskou, een culturele liberalisering en daarom keurt de partij op 17 maart zelfs het plan goed om debating clubs onder toezicht van de jeugdorganisatie DISZ op te richten, bijvoorbeeld de Petőfi kör, en hiermee gaat het primaat van de Schrijversbond inzake hervormingen over op deze club die weldra een platform is voor studenten, schrijvers, dichters, wetenschappers en invloedrijke partijleden, en er komt vervolgens felle kritiek los op de misdaden, de blunders en de gebreken van het regime.
The intellectual prelude of the Revolution took place within the debates of the Petőfi Circle, and their impact on the whole country was out of all proportion to the original objectives set for this discussion club by its rightist promotors… The steam released by the Petőfi Circle largely contributed to this eclipse”. [Váli, 220].
Ook worden in april 1956 -naar men officieel meedeelt- de laatste 300 politieke gevangenen vrijgelaten, o.a. de destijds vooraan­staande linkse fellow travellers [nogal gewillige, loyale] politici Árpád Szakasits [vml. sociaal-demokraat, minister en president!], György Marosán [linkse soc.-demokr.] en Zoltán Tildy [vml. predikant, leider kleine grondbez., premier en president!] en zelfs Béla Kovács [de gematigde vml. leider der kleine grondbezitters] komt na 9 jaar gevangen­schap als een oude, gebroken man uit de Sovjet-Unie terug naar Hongarije, samen met o.a. József Dudás. Op 25 februari zijn al negen medebeklaagden van kardinaal Mindszenty [van het proces van 1949] vrijgekomen.
Maar ondanks deze 'concessies' heeft het regime het moeilijk, want men kan zich nauwelijks verantwoorden voor de grillige politieke lijn. Ook de overtuigde communist, Moskoviet en vroegere partizanenleider en bijzonder aktieve Sándor Nógrádi [Fülek, tgw. Filákovo, SK, 1894 – Budapest, 1971], die o.a. al in 1919 in het Rode Leger diende, ooit koperdraaier en daarna monteur was, bij de Tsjechoslowaakse commun. partij zeer aktief was, gevangen zat, in Moskou bij de Komintern werkte, in de oorlog bij Kossuth Rádió secretaris was, in sept. 1944 in Slowakije bij de partizanen was, in dec. ’44 lid van het Hongaarse voorl. parlement werd, en onmiddellijk vanaf 1945 staatssecr. en vervolgens allerlei andere hoge reg. posten èn rangen in het leger bekleedde, sinds dec. 1955 [weer] de leiding heeft bij de partijafdeling voor agitáció és propaganda, laat in zijn memoires "Történelmi Lecke" [De les der geschiedenis, 1970], dat duidelijk merken.

Een klein deel van de omheining van het beruchte kamp in Recsk


"De controle over de pers begint aan de handen van de partijleiding te ontsnappen, zelfs Szabad Nép is niet meer zo onderdanig als Rákosi dat zou willen .... en jonge intellektuelen worden strijdbaar". In een discussie met hen vindt hij, Nógrádi, het moeilijk om op vragen over b.v. 't verbod op buitenlandse reizen en op corres-pondentie met familie in het westen, over de noodzaak van deportaties en internering, over de executie van Rajk en andere partijleden en over de persoonlijke verantwoordelijkheid voor illegale daden, antwoorden te geven. "Deze jongelui zochten de waarheid", aldus besefte zelfs Nógrádi wel! [Kovrig, 289].

top