|
14. Het stalinisme in Hongarije, 1945 tot 1956
14.4.5 De partij verliest haar controle over de maatschappij, april tot juli 1956.
Na de formele oprichting van de Petőfi-kring als debating club van de DISZ in maart is al gauw overduidelijk dat deze club via een serie openbare debatten op een kritische en zeer openhartige manier de maatschappij- en politieke problemen aan de orde wenst te stellen.
Gábor Tánczos [Baja, 1928 – 1978], een van afkomst Joodse veteraan van de jeugdbeweging en van de NÉKOSZ na 1945, die later voor de partij en voor de DISZ aktief was, wordt gekozen tot de eerste secretaris en al snel vinden er talloze politieke discussies plaats in de "Petőfi-kring" [Petőfi kör], die al in 1955 door de DISZ [communistische Arbeidersjeugd] was opgericht "om contacten tussen jeugd en intellektuelen te bevorderen"... In de lente van 1956 bestaat het comité van Petőfi-club uit 20 man, van wie 17 communistische partijleden en vrijwel vanaf het begin vormt de club een publiek forum waar het regime onophoudelijk wordt aangevallen!
Vooraanstaande intellektuelen, schrijvers en kunstenaars, journalisten en studenten [en zelfs kadetten van de Militaire Akademie] komen in de "Petőfi-kring" bijeen, en discussiëren over de politieke situatie: ze willen de terugkeer van Imre Nagy als premier, [véél betere en zakelijke, feitelijke] voorlichting aan het Hongaarse volk op het terrein van nationale aangelegenheden na het XXe congres der CPSU, een einde aan de censuur, een radikale koerswijziging, de rehabilitatie van alle slachtoffers van het stalinisme, enz.
De eerste bijeenkomsten van de Petőfi kör in maart 1956 zijn trouwens niet meer dan reünies van van aktivisten van de vroegere Liga van Hongaarse Universitaire Studenten [MEFESZ, Magyar Egyetemisták és Főiskolások Szövetsége] en van het vroegere Landelijke Verbond van Volkscolleges [NÉKOSZ, Népi Kollégiumok Országos Szövetsége], die beide in de stalinistische tijd waren verboden en opgeheven vanwege hun van de communistische partij veel te onafhanklijke koers. [Litván, 39].
In deze dagen horen ook 1.200 jonge politiemensen uit Budapest op 27 maart 1956 een rede van de politie-commandant van de hoofdstad Sándor Kopácsi aan, waarin hij 'het probleem-Rákosi' aan de orde stelt, "terwijl de naam van Rákosi altijd alleen maar was genoemd om de applausmachine in werking te stellen". Kopácsi wil nu zelfkritiek van de leider, die fouten heeft gemaakt, horen, omdat dát het enige middel is om het vertrouwen van de partijleden en het volk te herwinnen. Een donderend applaus volgt hierop, omdat de gewone politie-mensen achter de nieuwe koers, de Lente staan, aldus Kopácsi zelf......
Ook de jonge schrijver en historicus György Litván [*1929] zegt tegen partijaktivisten in de arbeidersbuurt Budapest XIII dat Rákosi het vertrouwen van het Hongaarse volk heeft verloren en op een bijeenkomst van de partij in een nogal deftige wijk in de heuvels van Buda, Budapest XII, spreekt de vrouw van de bekende vriend van Nagy, József Szilágyi, met haat over de partij! Alles komt nu bovendien in de pers en dit gaat door en is/wordt vaak nog veel erger. De openlijke kritiek en vijandschap t.a.v. de leidende klasse van de partij groeit met de dag, omdat geen van deze kritici meer in de cel belandt. Ook in fabrieken, in regeringsbureaus en in talloze partijcellen wordt de politiek besproken en wordt kritiek geuit op de partij en haar leiding en het spreekt vanzelf dat, nadat Rákosi op 27 maart heeft toegegeven dat de aanklacht tegen Rajk was verzonnen, de kritiek op hem persoonlijk ook onmiddellijk losbarst’. [naar Váli, 225].
Van groot belang is natuurlijk ook het congres of de algemene vergadering, van 30 maart tot 3 april 1956, van de Hongaarse Schrijversbond waar men na de maatregelen van december j.l. ook nog één en ander met het regime ‘heeft te regelen’. Hier verklaart b.v. de jonge communistische schrijver en literaire kritikus Sándor Lukácsy verontwaardigd dat Rákosi, die verantwoordelijk is voor de dood van Rajk enz., nú nota bene hun moord veroordeelt! "Rákosi is een Judas, met handen die met 't bloed van Rajk zijn bevlekt", en zelfs in het partijblad is dit te lezen!
Ook de bekende dichter en overtuigde, hartstochtelijke communist [die in 1949 nog fel tekeer ging tegen de veroordeelden zoals Rajk!], László Benjámin [*1915] komt nu met kritiek, en vraagt openlijk: "Wanneer kunnen gedichten ter herinnering aan Rajk worden gepubliceerd?" Maar de vertegenwoordiger van de censuur, de gezaghebbende en zeer geleerde /stalinistisch gebleven/ historica en Moskoviet mevr. Erzsébet Andics [Budapest, 1902-1986], die ooit in het CC der MDP verantwoordelijk was voor ideologische kwesties en van 1946 tot ’53 docent en toen direktrice was van de partij-hogeschool -waar men al vroeg leert hoe je iemand verdacht maakt en moreel veroordeelt, hoe je iemand verklikt en zaken opheldert, als een automaat en zonder enig persoonlijk gevoel [Kopácsi, 48/49], roept hem: ”Nooit!” [Fejtő, II, blz. 74-80].
De vooraanstaande historica en lid der Hongaarse Academie van Wetenschappen, Erzsébet Andics, die gehuwd is met de bekende stalinist Andor Berei [Budapest, 1900 -’79], was al in 1918 communiste en vluchtte in 1919 naar Wenen. Na illegaal werk in Hongarije én arrestatie en gevangenschap ging ze naar de Sovjet-Unie waar ze wetenschappelijke arbeid verrichtte en b.v. 1937 - ’41 aan de Staatsuniversiteit van Moskou doceerde. In januari 1945 kwam ze [samen met o.a. Rákosi!] naar Hongarije terug, was o.a. in het bezit van de nationaliteit der SU [zoals alle hoogste Hongaarse leiders] en werkte vele jaren aan de Partijhogeschool. Ook was Andics in 1944/45 lid [der MKP] van het voorlopige parlement. In 1953-’54 was zij 1e ondermin.v. onderwijs en in 1954-’56 gaf ze leiding aan de Cultuurafdeling van de partij. Ze kreeg in 1948 de Kossuthprijs en is vanaf 1950 voorzitster van het Hongaarse Historische Genootschap. Andics en Berei zijn de schoonouders van de al even beruchte stalinst Vladimir Farkas….
Ze is dus niet de eerste de beste, maar ze wordt nu na haar bitse en korte antwoord aan Benjámin, die ze uiteraard goed kende, scherp aangevallen door Tamás Aczél, die ooit zelf een Stalinprijs kreeg en vervolgens keurt de Hongaarse Schrijversbond nota bene de officiële lijst van bestuursleden [van de alleenheersende partij!] af met 100 tegen 3 stemmen! ……..
Andere kandidaten, waaronder niet-communisten, worden wèl met grote meerderheid gekozen, zoals de al vele jaren beroemde schrijver, dichter, beeldend kunstenaar en 'linkse avantgardist' Lajos Kassák [Érsekújvár, tgw. Nové Zámký, SK,1887 – Budapest, 1967] en al even bekende de schrijver en redakteur Pál Ignotus [Budapest, 1901 - Londen, 1978]. Kassák, die bijna een halve eeuw geleden [1908] al bekend werd als dichter van novellen, en die b.v. de Radenrepubliek steunde, maar in 1926 naar het land terugkwam en daar de soc.-demokr. oppositie steunde [en ook van 1945- ‘48 de MSZDP steunde], in 1949 ineens uit de gratie was, wordt zelfs in het Presidium van de Magyar Írószövetség, deSchrijversbond, gekozen! Dat betekent een blamage van de tot heden alles beheersende partij…….. Maar dat wil niet zeggen dat "de strijd al is gewonnen", want nog op 4 april, bevrijdingsdag, krijgt "de grote veteraan van de arbeidersbeweging, onze gewaardeerde kameraad" Mátyás Rákosi een gelukstelegram van de Sovjet-regering in het Kremlin.... [Kopácsi, 91].
Een andere, jongere bekende communistische auteur, Tibor Tardos [Berettyóújfalu, 1918 - Parijs 2004], schrijft op 7 april 1956 in het gezaghebbende blad der Schrijversbond "Irodalmi Újság" een autobiografisch stuk, getiteld: "Vóór een onafhankelijke communistische gedachte". Hij is zelf uit idealisme communist geworden, maar daarna -zo constateert hij nu- met oogkleppen, dogmatisch geworden! "Bij elke klacht, van wíe dan ook, denk je [hoewel dat overdreven is]: dit is de stem van de vijand! Je bent doof voor problemen, voor de dialoog, voor overleg...... Toen kwam de tijd waarin we ineens het respekt voor 't menselijke leven uit onze ziel hebben geworpen, om dat aan "het geloof" op te offeren...... We bleven over met een zuiver hart maar met een leeg hoofd, als lege amforen in de vitrines van een museum. En amforen vinden alle gebaren goed, zonder een woord te zeggen....". Het is duidelijk: Tardos en andere schrijvers voelen zich nu het geweten der Hongaarse natie, zoals ook de bekende schrijver Háy zegt: "De schrijvers zijn de woordvoerders van het geweten der massa!" Er ontstaat hierdoor een soort euforie en Tardos schrijft kort hierna ook een pamflet "Het water van de zee is zout", waarin hij de hele machinerie van de leugen ontleedt!………
Openlijk vraagt men nu om opening van zaken over alle processen van destijds, en anderen vragen zich af: was de veroordeling van Nagy in 1955 dan wèl wettig? Wat was de rol van Rákosi hierin? Na het XXe partijcongres gaat er een zucht van verlichting door het land, aldus een intern rapport over provinciale conferenties van partij-aktivisten. Partij en regering worden bestormd met vragen over het in praktijk brengen van de nieuwe koers.... èn met klachten over het feit dat het regime mensen dwingt om, wat dit gewichtige nieuws betreft, te vertrouwen op buitenlandse [westerse] nieuwsmedia. [Kovrig, 290].
Ook ten aanzien van de katholieke kerk doet de regering soms wel enkele kleine concessies, maar voor een oplossing van de èchte, belangrijke en grote conflicten is de tijd blijkbaar nog lang niet rijp. Op 25 april 1956 overlijdt na een langdurige ziekte het plaatsvervangend hoofd van de rooms-katholieke bisschoppen, aartsbisschop Gyula Czapik van Eger [* Szeged, 3 dec. 1887], die van 1939 tot ’43 bisschop van Veszprém was en sinds 1943 aartsbisschop. Hij was no. drie in de r.-katholieke kerk, maar ’wilde in geen geval in de gevangenis terecht komen’ o.a. omdat zijn zwak, ziekelijk gestel daartegen zeker niet zou zijn opgewassen [Mindszenty, 280]. Nu, bij de begrafenis van aartsbisschop Czapik in de kathedraal van Eger, tonen de machthebbers zich zelfs vol piëteit. [Mindszenty, 280].
Er zal dus iemand anders als hoofd der Hongaarse bisschoppen dienst moeten doen, en dat wordt de aartsbisschop van Kalocsa, József Grősz [zie hierboven], die na jaren van gevangenschap pas in okt./nov. 1955 voorlopig is geïnterneerd. Hij volgt Czapik als hoofd der bisschoppen op, maar hij wordt pas op in februari ’56 plotseling naar de parochie Tószeg, 10 km t.Z.v. Szolnok, overgebracht waar hij zich voortaan vrij kan bewegen, maar bijvoorbeeld níet in z’n eigen diocees, het eeuwenoude aartsbisdom Kalocsa……
Grősz vervangt dus opnieuw kardinaal József Mindszenty, aan wie nog steeds huisarrest in het dorp Felsőpetény [t. N.O. v. Vác] blijft opgelegd [o.a. Mindszenty, 280]. Het is duidelijk dat de Hongaarse staat zeer voorzichtig iets meer vrijheid aan de kerk wil toestaan, maar dat een èchte doorbraak nog op zich zal laten wachten, en deze politiek geldt -zoals bekend- op meerdere terreinen. In de Hongaarse gereformeerde kerk ontstaat intussen zelfs een [soort ondergrondse] "Belijdende Kerk", die zo nodig kritiek wil geven op de politiek en de staat, en wil pleiten voor het recht op godsdienstonderwijs en evangelisatie, en voor de vrijheid van kerkelijke benoemingen, maar zover komt het voorlopig nog lang niet!…..
Ook worden per 21 april de economische en financiële onderhandelingen met Joegoslavië hervat [die na ruim vijf weken, op 29 mei met een akkoord worden afgesloten] en op 24 april maakt het CC bekend dat de politieke doelstellingen voor het lopende 5-jarenplan, dat men per 1 januari 1956 liet ingaan, op verzoek van velen worden herzien. Zie hieronder.
Het blijkt dus dat de regering wel iets meer oor heeft voor sommige wensen uit de bevolking, maar dat ze zeer voorzichtig blijft en pas lijkt te willen handelen als het ècht niet meer anders kan. Een zaak die de communis-tische overheid bijzonder voorzichtig wil [moet!] aanpakken is die van de gevolgen van de nu afgekondigde rehabilitatie van László Rajk. ’Met name de Rajk-affaire zou waarschijnlijk een enorme impact hebben: de weduwe Júlia Rajk [geb. Földi], die na een aantal jaren gevangenis pas in juli 1955 is vrijgelaten terwijl de naam Rajk verboden blijft, maar die zelf ook veel ellende heeft meegemaakt, is nu strijdvaardig en energiek, ze is een communiste die door Rákosi en consorten is vernederd en getreiterd, maar ze heeft een zwaar gevecht geleverd om haar zoon terug te krijgen en mocht pas in februari weer partijlid worden en haar nama gebruiken! Ze zint dus op wraak…[Váli, 180].
Alleen dankzij de indringende eisen en de ijver, het doorzetten, van zijn weduwe Júlia, die absoluut een openbare begrafenis wenst, zal er iets kunnen gebeuren, terwijl de overheid daar blijkbaar grote moeite mee blijft houden. Na zijn rehabilitatie kan b.v. de juiste plek van het lijk van László Rajk [en enkele anderen] via archieven [met enige moeite] worden opgespoord, en dat wordt opgegraven. Eerder mocht Júlia Rajk, geb. Földi, haar naam niet voeren en ook haar zoontje László jr. was ontvoerd en moest onder een andere naam leven! Het lijk van Rajk werd destijds [1949] bij een kilometerpaaltje aan de kant van de weg, enkele tientallen km. ten oosten van Budapest onder de grond gestopt, maar nu, bij de opgraving, is Júlia Rajk ter identificatie van
haar man aanwezig.... en de schedel wordt herkend... [juli 1956]. Men, d.w.z. de partijleiding, wil hem dan eigenlijk in stilte herbegraven maar zijn weduwe verzet zich fel daartegen: "Jullie hebben hem in de grootst mogelijke openbaarheid veroordeeld; hij zal nu ook in de grootst mogelijke openbaarheid worden herbegraven", aldus de vastbesloten Júlia Rajk, die immers zelf ook heeft geleden onder dit kwaadaardige, wrede stalinistische regime van de misdadige ‘kameraad’ Rákosi, dat haar persoonlijk zeer diep heeft vernederd en b.v. het hele volk destijds opzweepte om de schuld van haar man er maar voor eeuwig in te prenten. Zij wil dus ”straf voor de moordenaars van mijn man, degenen die nu nog op het pluche zitten”, en ze vraagt zich ook af wat eigenlijk ”socialistische legaliteit” is. [Váli, 230/231].
Vele politieke gevangenen komen nu vrij en de berichten over martelingen, concentratiekampen, internering, de terreur van de Hongaarse ÁVH [de geheime politie], hersenspoelingen, geheime processen, onmenselijke en wrede verhoren, verspreiden zich snel onder de bevolking: men weet nu wat men al eerder dacht en de bange vermoedens van weleer komen nu uit. Duizenden partijleden eisen dan ook het ontslag van Rákosi en de terugkeer aan de macht van Imre Nagy, die nog altijd zeer populair is.... Rákosi is duidelijk niet meer op z'n plaats aan het hoofd van de natie, maar tot overmaat van ramp heeft hij dat zelf niet door. [Kopácsi, 91].
Het verzet tegen de stalinistische praktijken neemt snel toe en wordt tot een vloedgolf. De machtspositie van de "kleine Stalin" van Hongarije, de man die altijd vooraan stond om bij Stalin in de gunst te komen en te blijven, Mátyás Rákosi, en zijn hele kliek komt daarmee nu in het geding. Nu Stalin van z'n voetstuk is gevallen is de tijd ook rijp voor de 'kleine Stalin van Hongarije', vinden velen, maar het is nog maar de vraag of de Hongaarse partij opnieuw een koerswijziging kan invoeren die voor de bevolking nu eens wèl geloofwaardig is.
Ook ligt het dan voor de hand dat men dan 'definitief' niet om de figuur van Imre Nagy heen kan, hoewel deze niets tègen de partij wil ondernemen of zeggen. Wel komt hij nu op straat en op publieke plaatsen en de resultaten van het XXe congres in Moskou overtuigen ook hem van z’n gelijk! [Váli, 226]..………
Steeds meer kringen der bevolking komen dus in aanraking met de geest van het nonconformisme, van verzet en opstandigheid tegen het bestaande communistische bewind en voor het eerst na jaren komt er duidelijk minder angst om kritiek te uiten en te zeggen wat men denkt. [Váli, 225].
Van mei tot juli 1956 worden bijvoorbeeld wel 30.000 [schriftelijke] berichten ingezonden, waarin men wijzigingen in het 2e 5-jarenplan verlangt [Berecz, 60] en "Szabad Nép" kreeg in 1955 per maand al meer dan 3.500 ingezonden brieven en dat aantal stijgt in 1956 snel tot bijna 6.500 per maand van juni tot september. Meestal levert men scherpe kritiek op de onbekwame en aarzelende leiding en de stagnerende produktie. Men heeft tot nu toe overigens ook het gevoel, de overtuiging zelfs, dat de leiding [óók in een fabriek of ander bedrijf!] absoluut niet in staat is om de 'gewone' leden als normale volwassen mensen te beschouwen en zo te behandelen. M.a.w. van een echte "demokratie van het volk" is in het ’volksdemokratische’ Hongarije sinds jaar en dag volstrekt geen sprake!….
Vooral de bladen waarin de openlijke kritiek op het regime wordt geuit, zoals het literaire blad Irodalmi Újság en het blad Béke és Szabadság krijgen nu snel veel meer abonnees, maar ook het partijblad Szabad Nép [Het Vrije Volk!] kan niet meer in de oude trant verder gaan. Zelfs boeren komen met hun kar en betalen grif 100 forint voor één krant terwijl de officiële prijs slechts 1 forint is, en ze geven die krant aan anderen door! De oppositie wordt dan vooral bedreven met de leuze: “Toepassing van de besluiten van het XXe congres!” en “Een Hongaarse weg naar het socialisme”, “anti-stalinisatie”, etc. en zelfs stalinisten zeggen nu: ”We moeten de sovjetmethodes en resoluties niet mechanisch in Hongarije kopiëren”. [Váli, 225].
Intussen komen in mei 1956 bij de Petőfi kör eerst de historici aan het woord, dan economen, filosofen en ex-partijleden, en steeds meer hoort men uitgesproken kritische standpunten! Gyula Háy zegt b.v. op 6 mei in "Irodalmi Újság" dat "de persoonsverheerlijking onze hele literatuur heeft bezoedeld. Één der belangrijkste en onmiddellijke taken van onze Schrijversbond is om alle schrijvers van goede wil te helpen om zich van deze besmetting te bevrijden… We weten dat literatuur niet in een isolement leeft… De invloed van het XXe congres, de grandioze en krachtige opleving van humaniteit, de grote overwinning van de menselijke waardigheid, zal en kan niet stoppen aan onze grenzen, ze kan ons land niet voorbijgaan. Daarom geloven wij vast in een betere toekomst voor onze literatuur en … terwijl we dat geloven, strijden we er ook voor!" [Kovrig, 292, Kecskemeti, 71]. Op 13 mei volgt de afkondiging van een amnestie voor ruim 1.000 mensen die nu worden vrijgelaten.
Maar deze omwenteling, deze nieuwe vrijheid, lijkt teveel voor de oude garde. In Irodalmi Újság van 19 mei antwoordt Sándor Gergely, één der weinigen die nog loyaal aan Rákosi c.s. is gebleven, aan Háy, en suggereert dat de lezer wel de indruk moet krijgen dat degenen die op een radikale verandering in het economische en politieke leven hopen, dit eigenlijk wensen via de liquidatie van de diktatuur van het proletariaat en de restauratie van de bourgeois-heerschappij. Hij waarschuwt hiermee dus: als die schrijvers in deze geest doorgaan kan men hen makkelijk ervan beschuldigen imperialistische agenten te zijn die een complot smeden om de diktatuur van het proletariaat omvèr te werpen. Maar de schrijvers laten zich niet meer intimideren en denken dat ‘de geest van het XXe congres’ hen wel beschermt. [Kecskemeti, 73/74].
Toch geeft de partijleiding zich nog lang niet gewonnen en ze blijft haar eigen gang gaan, hoewel ze niet helemaal doof lijkt voor de openlijk gestelde eisen van zovelen. Op 18 mei uit Rákosi op een conferentie van partijfunktionarissen in de Sporthal in Budapest bijvoorbeeld voor het eerst n.b. openbare zelfkritiek en erkent "ernstige vergissingen". Hij belooft rechtsherstel voor de slachtoffers en de veroordeelden en hij keurt de persoonsverheerlijking nu af, betreurt die ‘uit de grond van zijn hart’, en belooft een milder strafstelsel en een zelfstandig beleid van justitie. Hij acht zichzelf schuldig voor de gevolgen van de cultus van zijn persoon en van de wetsverkrachting, maar voor de meeste Hongaren is dit alles irrelevant en belachelijk. "Het CC heeft de juiste lering uit de vergissingen getrokken en alles zal worden gedaan om herhaling van de fouten te voorkomen". Voornaamste fout was, volgens Rákosi, dat het ontbrak aan strikte voorschriften voor het optreden der politieke politie. Ook juicht hij opnieuw de vriendschap met Joegoslavië toe.
De wereldberoemde Hongaarse voetballer Ferenc Puskás [links] in 1954
De staatsveiligheidsdiensten [zoals de beruchte ÁVH] komen onder strengere controle, aldus de leider... Rákosi wil "tegelijk het sektarisme van links en de afwijkingen van rechts bestrijden"maar het is wel duidelijk dat de meeste mensen dit niet meer serieus nemen, en bovendien dat de partij haar greep op de ontwikkelingen snel verliest! Alle partijfunktionarissen zijn immers hoe dan ook betrokken geweest bij ernstige misbruiken, en hebben jarenlang alles van Rákosi en zijn hele kliek nu eens in stille eerbied en dan weer met applaus begroet! Rákosi schuift overigens ook nu de schuld op "de Beria-agent Gábor Péter, die wij door vergissingen in staat stelden om misdaden en intriges te smeden". [NRC, 19.5.56]. Intussen is zijn aanzien natuurlijk al zeer sterk gedaald, maar Moskou wil hem nog niet kwijt.
Maar zelfs binnen de partij begint er, zo lijkt het, ook beweging te komen want op een zitting van het Centrale Comité in mei lijkt het vooral te gaan om de positie van enkele ’kameraden’: niemand is immers zéker van z’n eigen positie en toekomst…..
De tamelijk ‘onafhankelijke’ János Kádár, die nóch voor Rákosi nóch voor Nagy veel sympathie heeft, wil hier echter wel een veroordeling van allen die aan de dood van Rajk [in 1949] schuldig zijn, maar ‘men zegt’ dat Rákosi vervolgens op deze -voor het publiek uiteraard strikt geheime- zitting een tot dan toe geheim casette-bandje met gesprekken tussen Kádár, destijds min.v.binnenl.z., en zijn toenmalige vriend Rajk in de gevangenis laat afdraaien en dus laat beluisteren. Kádár probeert, zo is voor de partij-elite nu voor het eerst te horen, de intussen gevangen en dus volstrekt machteloze, maar wèl dappere en obstinate, en ondanks de zware martelingen níet bekennende Rajk over te halen om z’n zogenaamde fouten maar te bekennen, hoewel beiden weten dat die ‘fouten’ verzonnen, en dus vals zijn. Hierdoor moet Kádár, zo lijkt het, in diskrediet worden gebracht, in een kwaad daglicht worden gesteld, terwijl híj nu juist de zaak Rajk op een min of meer eerlijke manier wil afsluiten. … Maar het gaat mis.
Erik Molnár, een briljant historicus en al vele jaren een prominent partijlid en nu minister van justitie, wil de band nóg een keer laten spelen. Dat gebeurt, maar nu vanaf het begin en dán hoort iedereen dat de band begint met de woorden van Kádár: “Beste Laci [László, nl. Rajk], ik kom in naam van kameraad Rákosi. Hij vroeg me om je de situatie uit te leggen, natuurlijk weten we allemaal dat je onschuldig bent, maar kameraad Rákosi denkt dat je dat wel begrijpt…”, terwijl Kádár vervolgens een beroep doet op het geweten van Rajk [en hem via leugens probeert te overreden], zodat hij dan toch bekent. [zie: Shawcross, 66, 67 en 68]. Hiermee is voor de kameraden wel volkomen duidelijk dat niet Kádár de schuld heeft maar Rákosi zelf! Ook deze interne zaak binnen de partij geeft ‘de paranoia aan die karakteristiek was voor dit regime’. [Váli, 227, Shawcross, 77].
Dit maakt Kádár, die nooit op de voorgrond wenst te komen en zich meestal onopvallend gedraagt, nog meer onzeker over b.v. de houding van Moskou dat nog steeds aarzelt op tegen Rákosi op te treden, maar hij is zelf ook kwetsbaar en aarzelt om b.v. samen met z’n vrienden Kállai en Marosán èn n.b. met Gerő die nu zelfs ook bereid lijkt om Rákosi te laten vallen, de partijleider eruit te werken. [Váli, idem].
De situatie in en rond de destalinisatie in Hongarije is dus nog lang niet opgelost. Dat bewijst ook het bezoek van Tito aan Moskou vanaf 30 mei wel. Tito wenst pertinent níet via Hongarije te gaan en eenmaal in Moskou verklaart hij openlijk dat hij met opzet niet via Hongarije wilde gaan, ondanks het feit dat beide landen de vorige dag nog een financieel-economisch akkoord hebben gesloten. Het is natuurlijk iedereen duidelijk dat hij zéker Rákosi niet wenst te zien of te spreken, maar juist diens afzetting wenst. In Moskou blijft Tito vervolgens drie weken en probeert o.a. de sovjetleiders ervan te overtuigen dat de Hongaarse partijleider nu ècht weg moet! Maar Chroesjtsjov c.s. zeggen Tito dat ”ze in Hongarije niemand anders kennen die ze kunnen vertrouwen”… [Kovrig, 293]. Ook blijven Joegoslavië en de Sovjet-Unie het, ondanks de gemeenschappelijke verklaring van 20 juni, aan het eind van het bezoek van Tito, oneens over de inhoud van de destalinisatie, de gelijkheid van alle landen en partijen en de vrijheid van elk socialistisch land om z’n eigen weg te gaan! [Váli, 223-224].
Op de laatste dag van het bezoek vindt ook de openlijke verzoening tussen Chroesjtsjov en Tito plaats. In een verklaring wordt ieder land het recht op een eigen weg naar het socialisme verleend en de Kominform is in april al opgeheven. Hierdoor raakt de Hongaarse leider Rákosi nog verder geïsoleerd.
Duidelijk is wèl dat er vanuit Moskou een oplossing moet komen voor de grote problemen en de verslechterende situatie in Hongarije, en om dat te bereiken wordt Suslov in juni naar Budapest gestuurd, waar hij o.a. Rákosi maar ook Nagy ontmoet en hij vindt [in naam van het Kremlin!?] dat ook Nagy in het openbaar zelfkritiek moet leveren, maar deze weigert. De ‘missie-Suslov’ is daarmee mislukt maar de positie van partijleider Rákosi is uiteraard daarmee zeker níet gestabiliseerd.
Onmiddellijk na het vertrek van Suslov uit Budapest op 14 juni komt daarom Mikojan de volgende dag hier en wordt ontvangen door Rákosi en door premier Hegedűs. Maar onderweg vanaf het vliegveld zegt Mikojan nu n.b. dat Rákosi moet verdwijnen [‘wegens ziekte’] en dat premier Hegedűs hem dan kan opvolgen, maar deze weigert onmiddellijk. Hij voelt zich niet capabel genoeg om b.v. de eenheid van de partij te herstellen en vindt ook dat hij geen energie, vastbeslotenheid en hardheid genoeg heeft. Hegedűs is geen man voor arrestaties, processen en executies, en die agressie en wreedheid bezat hij helemaal niet. De jonge Hongaarse premier, die eerder vaak is gezien als een pion van Rákosi, denkt dan zelfs al aan János Kádár als mogelijke opvolger voor de partijleider en aan Nagy als premier, maar dat gaat niet door. [Hegedűs, 201-203].
Dat de positie van Rákosi langzamerhand onhoudbaar wordt is ook duidelijk, wanneer de partijleider in juni 1956, zoals hij jaarlijks gewend is, de hoogste officieren van de ÁVH, immers “het schild der partij”, toespreekt, en dan n.b. wordt uitgejouwd. Het boegeroep is duidelijk en een politieman van hoge rang zegt hem n.b. in z’n gezicht dat zijn gedrag het laagste punt heeft bereikt tot waar politieke moraal kan zinken! [Kecskemeti, 75]. Maar Rákosi heeft geen enkel gezag meer. De controle is weg en dagelijks wordt de partij in de pers etc. aangevallen…. Daarentegen wordt Imre Nagy opgezocht door steeds meer mensen en hij lijkt zelfs de toekomstige leider, hij is populair en de kring rondom hem wordt snel groter. Allerlei schrijvers en intellektuelen brengen vele uren, avonden, met hem door en bediskussiëren elk detail van zijn ideeën en wisselen met hem van gedachten. De hele ontwikkeling in de Sovjet-Unie na het roemruchte congres in februari geeft hen immers hoop en de anti-Rákosi golf bereikt nu zelfs de hoogste partijleiding. Rákosi is ballast, die moet overboord en dán pas kan men zichzelf redden! [naar Váli, 226].
Ook komen steeds meer jongeren aan het woord, hoewel men in het algemeen wel voorzichtig is. Zeer velen, ook studenten, durfden nooit iets te zeggen, want alles was gevaarlijk, zelfs de naaste familie, en het wantrouwen heerste alom. Ook studenten uit burgerlijke milieus bleven voorzichtig, en uitten zich niet. Onder intellektuelen praat men onder collega’s wel, soms heel open, over de politiek, maar men heeft een soort zesde zintuig ontwikkeld: wie is wèl te vertrouwen en wie níet. [Kecskemeti, 83/84]. Tegenover een vreemde zegt men echter niets, en b.v. in Csepel, de enorme arbeiderswijk in het zuiden van Budapest, houdt bij de arbeiders het gesprek ineens op zodra een partijfunktionaris verschijnt en men heeft het dan over de voetbalpool. [Kecskemeti, 86].
Partijloze [rechtse, burgerlijke] schrijvers laten zich nog niet horen, ze hebben al vele jaren een veel te kwetsbare positie, zijn gedoemd om te zwijgen. Maar ze sympathiseren wel met de oppositie. [idem, 83].
Ook op andere manier is sprake van enige [symbolische] ontspanning, want op 8/9 mei 1956 begint men, om te laten zien dat Hongarije een keurig, welvarend en vreedzaam land is, op last van het ministerie van binnenl. zaken en op verzoek van het [nu bijna neutrale] Oostenrijk aan de grens met dat land ‘de technische grens-versperringen’ weg te halen [Váli, 233] maar op de volgende dag hoort men voor Radio Free Europe: "Rákosi en zijn groep gaat door met de oude stalinistische politiek. Hongarije.... is de enige volksdemokratie, die de invoering van de besluiten van Moskou saboteert.
Hongarije ligt achter bij de andere landen bij de invoering van de resoluties van het XXe congres..... en dan volgt het refrein: alleen Imre Nagy is in staat om een politiek in te voeren die in overeenstemming is met de nieuwe situatie". Communisten mogen dan denken dat dit ondermijnende praatjes zijn [Berecz, 71], in feite is het slechts een analyse van de werkelijke situatie! Het CC krijgt zelfs berichten en rapporten binnen, waarin openlijk wordt vastgesteld dat 'de communisten het spel hebben verloren'. [Kovrig, 291].
Het helpt allemaal dus niet meer: de gelegenheid om voor het eerst mee te doen aan een publiek debat over het economische 5-jarenplan, loopt uit op harde kritiek op de plannen van Rákosi en Gerő en tegelijk breken ook nog stakingen uit als protest tegen de lage lonen. Op 22 mei spreken in de Petőfi kring [van de DISZ] economen over de doelstellingen van het 2e vijfjarenplan, op een conferentie in mei '56 krijgt de eerder genoemde nogal liberale econoom prof. György Péter veel steun, en van 30 mei tot 1 juni vindt een debat van historici over de opgaven van de geschiedwetenschap plaats.
Aldus ontstaat er een veel meer open sfeer en een vrij debat, hoewel er wel verschillen bestaan in de houding van b.v. studenten en schrijvers t.o.v. het regime. “There was in the students’ antigovernmental behavior no trace of an appeal to a higher Party authority the elements they were combatting; approval or disapproval from any authority seemed to be a mattter of indifference to them”. Heel anders dan de schrijvers hadden de studenten dus geen enkel gewetensprobleem; zij voelden zich niet verantwoordelijk voor het regime, ze hoefden zich [anders dan de schrijvers] niet te verantwoorden voor hun geweten, ‘t volk of de geschiedenis. [Kecskemeti, 81/82].
De heersende, almachtige MDP met haar 800.000 leden bevindt zich dus in het defensief, kan geen vaste lijn meer vinden, en zelfs de leiding is onzeker, in grote verwarring over de koers, terwijl de positie van Rákosi steeds meer geïsoleerd raakt en "zelfs zijn trouwste medewerkers beginnen te manoeuvreren om het systeem te redden en hun eigen macht te vergroten"…… en hoewel Rákosi zich ook nu nog probeert in te dekken tegen de onlangs gerehabiliteerde partijleiders zoals Kádár, staat deze keizer nu toch zonder kleren, en zijn dienaren zijn niet langer van plan om hem blindelings te volgen. [Kovrig, 291].
In Moskou wesnt men intussen een oplossing voor deze situatie en van 7 tot 14 juni bevindt Suslov, als lid van het presidium der CPSU, zich voor overleg in Budapest, maar van meer belang is dat op 14/15 juni de Petőfi kring "de XXe partijdag [der CPSU] en de problemen van de marxistische filosofie" bespreekt. Het openbare debat in deze kring neemt nu zelfs snel de afmetingen aan van een nationale campagne, een openlijke revolte, voor destalinisatie! [Kovrig, 292].
Toch vraagt men nog weinig naar 't herstel van Imre Nagy, hoewel Nagy op 7 juni 1956 zijn 60e verjaardag viert, en hierbij -niet in het openbaar- allerlei vrienden, ook niet-partijleden, worden uitgenodigd! "Het diner en de bijeenkomst worden tot een demonstratie tegen de partijpolitiek en van steun voor Imre Nagy!” [Berecz, 70]. Op 19 juni wordt die verjaardag van Nagy bij hem thuis n.l. gevierd door honderden intellektuelen en belang-rijke partijleden, vrienden en bekenden, die openlijk hun sympathie betuigen met de jarige, die wordt beschouwd als de toekomstige leider, de staatsman. Maar Rákosi bedreigt daarna zelfs nog allerlei aanwezigen telefonisch! [Váli, 227].
Maar één dag eerder, op 18 juni organiseert de Petőfi kör een bijeenkomst over de rechtspraak met vml. partizanen, illegale partij-medewerkers [uit W.O. II] en jongere intellektuelen uit Budapest, en bespreekt de rehabilitatie van Rajk. Men verwelkomt ook de weduwe van hem, Júlia Rajk en zij vraagt de volgende dag de Petöfi-kring om eraan mee te werken om de stalinisten uit de partij te werken. "Het woord van communisten kan in Hongarije nooit eerlijk zijn zolang moordenaars van mijn man nog op hun ministerzetels zitten", aldus de weduwe van László Rajk. [Kovrig, 293]. Steeds meer aanvallen op het stalinisme komen er.
Korte tijd later verklaart b.v. dr. Ferenc Jánosi, de schoonzoon van Nagy, dat er een geheim dokument bestaat waarin de levering en exploitatie van uranium door Hongarije aan de Sovjet-Unie is geregeld! Dit heeft een enorme morele invloed en ook hierom vertrouwt de partij, die de rijkdom van het land in 't geniep heeft uitgeleverd, niet meer! Ook de nieuwe hoofdredakteur van het literaire blad Irodalmi Újság, Endre Enczi verklaart, als zijn eerste daad, dat hij de partijvoogdij en alle vormen van censuur afwijst! Zo wordt Irodalmi Újság de tribune voor de vrije letteren. Wie jarenlang had moeten zwijgen of gevangen heeft gezeten, kan nu publiceren. Alle aspekten van de communistische diktatuur worden aan de kaak gesteld, en er komen opnieuw experimenten met stijl en inhoud. Het zgn. "socialistische realisme" wordt bestreden, en die commissarissen worden bespot, die klagen dat de schrijvers "een eenzijdig, negatief beeld van de werkelijkheid" geven.
M.a.w. "Irodalmi Újság" onthult het morele, culturele en economische bankroet van de bloeddorstige diktatuur van Rákosi en Gerő, terwijl Rákosi n.b. nog aan de macht is en de geheime politie nog bestaat!
De [communistische] schrijver Lajos Kónya beschuldigt de leiders zelfs ervan de overtuiging van hem en van anderen kapot te hebben gemaakt en de dichter en romancier Tibor Tardos [die in W.O.II in Frankrijk bij het verzet was en na '45 weer terugkeerde, spreekt uit naam van velen als hij vertelt hoe hij zich in de sfeer van georganiseerde publieke leugens en hypno-pedagogische methoden van de partij, teruggebracht zag tot een blinde leverancier van frasen: "Heel langzaam begon ik me eraan te wennen niet meer na te denken".... Hij valt Rákosi en Farkas dan ook aan op een bijeenkomst van de Petőfikring: zij zijn persoonlijk schuldig aan de moeilijkheden waarin het land zich bevindt! Hij wordt in 1956 nog uit de partij gezet. Een andere schrijver, Imre Takács verklaart: "'t Was onmogelijk om niet te bemerken hoe het beloofde paradijs was veranderd in een hel". De "Petőfi club" wordt steeds meer spreekbuis van hervormingsgezinden, een openbaar debat, discussie.
Op 14 juni komen 1.00 mensen bij elkaar voor een debat met o.a. de beroemde en al vele jaren ook in het buitenland vereerde marxistische filosoof, prof. György Lukács, die een felle aanval doet op het dogmatisme en het hele bankroete marxistisch-leninistische filosofische systeem aanvalt. Hij laat nu naar aanleiding van de in 1949 op last van de partij ontbonden [want onafhankelijke!] Volkscolleges weten dat de partij een stomme cultuurpolitiek heeft gevoerd. Hij heeft wederom felle kritiek op het regime en verklaart zich zelfs tègen een monopolie op het marxisme-leninisme, de filosofische maar ook geliefde basis van het hele systeem. Maar, aldus Lukács, die leer heeft de geest van de Hongaarse jeugd níet veroverd! Hij beseft zeer goed dat die onder jongeren heeft afgedaan.
''Leve de 20e augustus, feest van onze grondwet! Met volkseenheid vóór ons 5-jarenplan, voor de vrede''
Op 26 juni 1956 klaagt zelfs min.v.justitie Erik Molnár, die al vele jaren hoge funkties in de partij bekleedt, dat het ministerie en de gerechtshoven al jarenlang geen bevoegdheden inz. "politieke overtredingen in het belang der partij" hebben gehad, en ook door deze opmerkingen van een ‘trouwe’ communist in de regering blijkt dat de partij zich blijkbaar boven de wet verheven voelde, en zich alles meende te kunnen permitteren, zonder ooit verantwoording te hoeven afleggen en ze beschikte ook ongestraft over dood en leven van iedereen!!
Op woensdag 27 juni komen n.b. 6.000 mensen bijeen, vooral hoofdredakteuren, studenten en intellektuelen op een bijeenkomst voor perszaken en informatie van de Petőfi kör, met een diskussie van een ongekende heftig-heid’ [Kecskemeti, 73] over persvrijheid en voor de officiële sprekers [zie hieronder] is er geen aandacht, maar wèl voor de veel meer bekende schrijvers zoals Tardos en Déry, vrienden van Imre Nagy, die nu openlijk vragen om afschaffing van de censuur en die met applaus worden toegejuicht! Op de bijeenkomst, die n.b. van 18.30 à 19.00 uur in de avond tot ± 3 uur in de ochtend duurt [Kecskemeti, 73] zeggen ze bij een discussie o.l.v. de voorzitter van deze avond, Géza Losonczy [een notoire aanhanger en goede vriend van Imre Nagy!] ook dat Rákosi moet vertrekken!
Voor 't eerst stelt men nu ook 'het probleem-Imre Nagy' aan de orde, en Déry verklaart: "Het is nogal duidelijk dat strukturele dwalingen verantwoordelijk zijn voor onze huidige vaak moeilijke zelfs miserabele toestand". [Berecz, 70]. Hij is ook trots op en heeft vertrouwen in de Hongaarse jeugd, en roept de 'jeugd van maart 1848' in herinnering.... "Ik zou erg graag willen, kameraden, dat we in 1956 een jeugd hadden die de natie helpt om de toekomst meester te worden", aldus Tibor Déry. [Berecz, 70]. Déry zegt zelfs: “Wat 't land nu nodig heeft zijn daden!” en hij oogst hiermee een massaal applaus! Ook journalisten pleiten nu openlijk voor persvrijheid.
De drie leden van het CC der partij, de meeloper van weleer Darvas, de stalinistische ideoloog en scherpslijper, de ‘moskoviet’ József Révai en de al vele jaren bekende stalinistische [maar nu veel meer voorzichtige] hoofdred. van het partijblad Márton Horváth, worden door Déry ook openlijk en genadeloos aangevallen want… “Déze lui zijn degenen die het regime van terreur van de geest hebben opgelegd”, aldus de schrijver….[Kecskemeti, 73] en evenals vele jongeren meent ook Tardos: "Wíj zijn de partij... wij die als onze banier de idealen en menslievende principes van het humanisme hooghouden". [idem, 71].
Partijfunktionarissen worden intussen nogal eens uitgejouwd en hun wordt toegeschreeuwd: "Wíj zijn de partij, wíj zijn de massa, jullie niet!" Luidsprekers op straat doen zelfs openlijk verslag van de uitbundige en demonstratieve sfeer van de bijeenkomst van de nu bekende Petőfi kör. Er komt ook kritiek van partijleden, maar Déry verklaart: "De werkelijke moeilijkheid is niet de persoonscultus, het dogmatisme of het gebrek aan demokratie, maar 't is het gebrek aan vrijheid!" Men levert nu dus openlijk vernietigende kritiek op Rákosi's politiek: het zijn niet alleen personen, maar het hele systeem deugt niet!
Zelfs Márton Horváth [van Szabad Nép] verklaart nu onder veel applaus: "Over de toepassing van de besluiten van het XXe congres in Hongarije moet in dit land, en níet in Moskou of Belgrado een beslissing worden genomen"……Maar de meeste aandacht krijgt mevr. Júlia Rajk die felle kritiek op het gevangenissysteem levert: "het zgn. 'fascistische' bewind van admiraal Horthy stelde niets voor, vergeleken bij het tegenwoordige systeem! Zij werd zelf n.b. jarenlang, vanaf het valse proces tegen haar man in 1949, van haar toen 4 maanden oude zoontje gescheiden en 5 jaar gevangen gezet zonder ooit iemand te mogen ontvangen! Zij houdt Rákosi persoonlijk voor schuldig aan de beschuldigingen tegen en de dood van haar man.
Tenslotte houdt Géza Losonczy de slotrede en verklaart openlijk dat Imre Nagy weer in de partij moet worden opgenomen en hij krijgt daarvoor een daverend, oorverdovend, applaus van de duizenden aanwezigen! [Váli, 231]. Het spreekt intussen vanzelf dat Imre Nagy van het enthousiasme, van de tot voor kort nog zeer gevaarlijke onderwerpen en van de bijtende en emotionele kritiek op het bestaande regime op al deze massale bijeenkomsten der Petőfi kör op de hoogte wordt gehouden, o.a. door Losonczy en Vásárhelyi. Om 3 uur ´s nachts sluit men de bijeenkomst van de Petőfi-kring, maar dan staan er n.b. nog zeventig sprekers op de lijst….. [NRC, 2 juli 1956].
Kortom: in Hongarije reageert men voor het eerst sinds vele jaren bijzonder roerig en steeds heftiger op het stalinistische regime en …. men kan hier voor het eerst n.b. vrij discussiëren! De destalinisatie wordt in dit land duidelijk aangegrepen om nog veel scherpere aanvallen op de methoden van het regime te doen dan Chroesjtsjov eerder in Rusland deed, en dát terwijl n.b. alle kranten en tijdschriften formeel nog altijd o.l.v. de partij en haar commissarissen staan, maar men trekt zich daar bijzonder weinig van aan.
Toch wordt de partij, die immers nooit een vrij debat heeft gekend nóch ooit heeft gewenst, wel ongerust over de vrijpostige opvattingen, die nu alom worden geuit maar die uiteraard als bijzonder schadelijk worden ondervonden. Nu Stalin eenmaal is ontmaskerd omdat hij ‘tegen het marxisme-leninisme’ was, volgt er uiteraard veel meer: zijn aanhangers, volgelingen etc. willen ook weten welke legitieme basis dit soort regimes eigenlijk hebben. [naar Váli, 229].
Het hele land weet intussen van de verschrikkingen en de terreur, en alle vertrouwen in de partij is weg. Van '54 tot '56 heeft Rákosi, de diktator, alleen al b.v. 46 van de 52 medewerkers van "Szabad Nép" ontslagen!
Toch komen bij de bijeenkomsten van de Petőfi kör vooral partijleden, die alles in marxistische termen, in het jargon zoals ze hebben geleerd, zeggen, maar als een officiële vertegenwoordiger van de partij een waarchuwing geeft, klinkt het al snel: “Wíj zijn de partij, wíj zijn de massa, en níet jij!”. Intussen volgt de grote massa één en ander met grote interesse en velen doen voor het eerst sinds jaren hun mond open, durven weer, en ’creëren een revolutionaire geest in heel het land’. Alle maatschappelijke en historische problemen komen aldus aan de orde en vaak heeft de voorzitter, een prominent communist, slechts een heel zwak verweer en klinkt nooit spontaan. De debatten zijn dan ook vaak zeer verhit, emotioneel en vol wraak. [Váli, 228-229].
In deze voor Hongarije zo turbulente dagen komen er ineens ook uit Polen, het land dat men in Hongarije algemeen beschouwt als het énige land in de wijde omgeving waarmee nooit conflicten waren en dat dus vanouds geldt als de vriend van het Hongaarse volk, berichten die doen vermoeden dat het ook daar bijzonder onrustig is. Op donderdag 28 juni vonden er n.l. onlusten en massademonstraties in de industriestad Poznan plaats. Officieel vallen hierbij 48 doden en honderden gewonden! Met economische eisen waren arbeiders hier n.b. tegen het regime van de Arbeiderspartij begonnen maar weldra kwamen de politieke eisen naar voren van een grote menigte. Ook duizenden burgers sloten zich bij de arbeiders aan.
Er vinden al snel hierna in Hongarije solidariteitsdemonstraties met de Poolse arbeiders plaats en duidelijk is dat ook in Hongarije een vruchtbare bodem voor protest bestaat, omdat de lonen van de arbeiders ook hier laag zijn, en daarom keert Rákosi die een kort geheim bezoek aan Moskou bracht, vanwege de onrustbarende berichten over de onlusten in Polen op 30 juni overhaast terug! Intussen laat ‘Poznan’ immers zien dat massale protesten en rebellie bèst mogelijk zijn’. [Kecskemeti, 75].
Eenmaal terug in Budapest komt Rákosi, die verdere uitspattingen -maar nu in Hongarije- vreest, met zijn plannen. Hij wil dat het CC van de partij scherpe maatregelen tegen de groeiende oppositie neemt en het [altijd gewillige] CC veroordeelt dus de partijvijandige uitingen der Petőfi-kring, en de min.v.binnenl.z. schort de aktiviteiten van de kring voorlopig op. "De onrust is, zegt het CC, vooral te wijten aan de debatten in de "Petőfi-kring" en sommige elementen van de Petőfi-kring wensen de jeugd te misleiden, zo heet het.
“Anti-partijelementen hebben de aanval geopend op de politiek en de leiding van de partij en tegen ons volksdemokratische systeem”. [Váli, 231]. Bovendien ”toont de provokatie van Poznań alle Hongaarse werkers aan dat zij de plicht hebben zich resoluut te verzetten tegen iedere poging om ongeregeldheden uit te lokken”, en het CC doet deze oproep ”aangezien de invloed van demagogische opvattingen een toestand heeft geschapen waarin het gevaar dat de vijand van de volksdemokratie in Hongarije ongeregeldheden wil uitlokken, groter is geworden”, aldus de resolutie van het CC der partij. De partijleiding vindt de debatten in de partij en in het land dikwijls wel positief, maar het normale verloop ervan is bedreigd door demagogische manifestaties, die tegen de partij en tegen de demokratie zijn gericht, aldus ook de resolutie van het CC, waarin ook staat dat in de debatten in de laatste tijd steeds meer elementen op de voorgrond komen die een deel van onze eigen jeugd trachten te misleiden…..
Wel wil de partijleiding nu dat Rákosi vertrekt maar hij weigert met de woorden: ”Als ík vertrek stort het hele gebouw van de communistische macht in Hongarije in elkaar…” en om zichzelf te redden komt hij met plannen tot massa-arrestaties: een 400 à 500 man staan volgens de geruchten al op een lijst als verdachten en tegen-standers die gearresteerd moeten worden, en van het maatschappelijke leven moeten worden uitgesloten. Onder deze ‘gevaarlijke, oppositionele elementen’ staan ook Imre Nagy, en de ’rebellen’ van de Petőfi kör en verder intellektuelen, partijfunktionarissen, pas gerehabiliteerden en andere kritici. Maar Moskou staat dat niet toe!
“To allow Rákosi to purge his opponents would have been ruinous to the soviet policy of rapprochment with Tito, apart from the explosive consequences it might have had in Hungary: such purely disciplinary measures as expulsion from the party no longer had any effect whatever. Only arrests could have silenced the opposition, but Rákosi was not able to use this weapon. He was loosing the struggle waged on the intellectuals and organized level: within three weeks after the Petőfi Circle meeting he was deposed”. [Kecskemeti, 73, 74] …..
Rákosi mag dus van Moskou geen politiemethoden meer toepassen, met name niet tegen partijleden, maar hij lijkt nu toch wel bang voor de gevolgen van de onlusten en de rebellie in Polen, die op de Hongaarse arbeiders invloed kunnen hebben. Bovendien houdt hij ook een afkeer van het Joegoslavische model van Tito terwijl dat model van Tito sommigen in Hongarije wel aanspreekt. Hier gaat het immers over een eigen, onafhankelijke weg naar 'het socialisme' en arbeidersraden met zelfbestuur. In deze situatie wil hij nu vooral zichzelf en zijn machts-positie redden hoewel van z’n plannen van eind juni ’56 niets terecht zal komen…..
De resolutie van het CC veroordeelt verder ”de demagogische manifestaties die tegen de partij en de volks-demokratie worden georganiseerd door kringen rond Imre Nagy, die het offensief heeft geopend en waaraan alle protesten en demonstraties worden toegeschreven. Zekere personen zijn zelfs zover gegaan dat ze de leidende rol van de partij der werkende klasse ontkennen, en bourgeois en contra-revolutionaire inzichten huldigen".
Met name Tibor Déry en Tibor Tardos worden veroordeeld want “zij ontkennen de leidende rol der partij en de werkende klasse en gaven een contrarevolutionaire visie” [Váli, 231]. Zij zijn m.a.w. de zondebokken en speelden een vooraanstaande rol bij de pleidooien voor persvrijheid en de eis tot vertrek van Rákosi, en ze worden als waarschuwing uit de partij gestoten. 'Sommige sprekers hebben eerlijke arbeiders en partijleden misleid door hun verderfelijke anti-partijaktiviteiten', aldus het CC. Déry en Tardos worden wegens hun aandeel op de jongste bijeenkomst van de Petőfi-kring dan ook uit de partij gestoten.
Er worden sankties tegen ± 50 andere schrijvers met "anti-partij en opportunistische ideeën" genomen; maar het CC is verre van compleet, want veel leden bevinden zich -met een opdracht- op het platteland.
De partij waarschuwt de bevolking ook voor de invloed van zgn. demagogische opvattingen, ongeregeldheden en opwinding, openlijke oppositie tegen de partij en de volksdemokratie". De Hongaarse arbeiders worden zelfs opgeroepen om zich "tegen de rebelse intellektuelen, de agenten der bourgeoisie" te verenigen..... De bijeenkomsten van de Petőfikring worden verboden, en men zal streng optreden tegen "heethoofden". Op 3 juli zegt men -blijkbaar als concessie bedoeld- dat Hongarije voortaan een zelfstandige politiek zal voeren, en men geeft zelfs toe, dat "de slaafse navolging van Sovjet-Russische voorbeelden op binnenlands gebied ernstige schade heeft berokkend en de economische ontwikkeling heeft gehinderd".
Eigenlijk wil men de hele oppositie uitschakelen, arresteren en liquideren en haar publikaties verbieden en het propaganda-apparaat van de partij vraagt zoals gebruikelijk ook van fabrieksarbeiders om de intellektuelen vanwege hun "bourgeois-invloeden die het fascisme begunstigen" te veroordelen, maar ze weigeren dat!
Intussen doen Rákosi en zijn kliek dus alsof zíj alleen maar achter de besluiten van het XXe congres staan en in die geest van het Moskouse partijcongres handelen, maar dit biedt geen enkele oplossing.
Op 1 juli komt Nagy al met een brief aan het CC, waarin hij de aanval op hem verwerpt, en zichzelf en zijn vrienden "met wie hij schouder aan schouder vecht om de stalinistische ideologische, politieke en methodische afwijkingen van het marxisme te verwijderen", verdedigt. Ik weiger van deze principes afstand te doen of ze vaarwel te zeggen, omdat ik mijzelf niet kan toestaan om van het politieke en sociale leven te worden uitgesloten", aldus Imre Nagy. ”Deze brief was een openlijke oorlogsverklaring”, aldus János Berecz, 30 jaar later, [blz. 79] maar ze vormt wel de aanleiding om Imre Nagy uit de partij te stoten!……
Intussen houdt juni/juli 1956 prof. György Lukács een toespraak tot de Hongaarse Academie van Wetenschappen, die wordt gepubliceerd in "Társadalmi Szemle" en de beroemde marxistische filosoof pleit hier voor een totale heroriëntatie van filosofie en literatuur. ”Het socialisme moet men meer aantrekkelijk maken en meer menselijk”, aldus Lukács die ook vraagt om een vrije diskussie met vertegenwoordigers van tegengestelde inzichten. De officiële literatuur wordt gehekeld en Lukács wil een einde van vooroordelen en dogmatisme!
Eveneens op 1 juli worden op massabijeenkomsten radikale hervormingsmaatregelen en een koerswijziging geëist en mevr. Júlia Rajk, die zelf ook vanaf 1949 zes jaar zónder aanklacht of vonnis gevangen zat, klaagt in het partijblad het beleid van Rákosi openlijk aan! Ze neemt het geld van de partijleiding "ter vergoeding van de executie van haar man" niet aan!…….
Bij de spontane demonstraties en manifestaties, die natuurlijk gewoon doorgaan, getuigen duizenden jongeren en studenten van hun verlangen naar meer vrijheid, drastische hervormingen, de terugkeer van Imre Nagy, het ontslag van de gehate Rákosi en de politieke diskussies worden steeds heftiger, en de kritiek wordt openlijker! De organisaties van studenten en schrijvers, de Petőfikring enz. komen steeds meer in beweging, en stellen zelfs openlijk hun eisen: vrije verkiezingen, vrijheid van meningsuiting en afschaffing van de censuur, maar Nagy blijft bij dit alles nog geheel op de achtergrond.
Op dezelfde eerste juli geeft Ferenc Fejtő [een al eerder gevluchte Hongaarse historicus] commentaar voor AFP in Parijs en zegt o.a.: ”Een atmosfeer van revolte verspreidt zich onder de studenten en werkers in de Hongaarse hoofdstad en deze rusteloze atmosfeer schijnt zich te kristaliseren rond de naam van Imre Nagy....” [Berecz, 76]. De nu gespannen sfeer in Hongarije vormt overigens voor een aantal anti-communistische en pro-westerse, demokratische, destijds gevluchte Hongaarse politici zoals Károly Peyer, Ferenc Nagy, Béla Varga en Zoltán Pfeiffer de aanleiding om zich dichtbij de Hongaarse grens of gewoon in centraal Europa te vertonen....
Ook doen zich, onder invloed van de rellen in Polen, stakingen voor en protesten in verschillende fabrieken tegen de lage lonen en het gebrek aan organisatie en op 2 juli staakt men als waarschuwing in Csepel; steeds waarschuwt men de partijleiding dat b.v. de hervormingen te langzaam gaan en dat de bevolking niet meer automatisch de leiding volgt...
'Het Werkende Volk', kunst op de gevels van het Vakbondsgebouw
Zelfs legerofficieren keren zich in de eerste week van juli tegen Rákosi, die ze ‘verantwoordelijk houden voor de huidige moeilijkheden’ en ze steken de loftrompet voor Nagy, ‘die geen gelegenheid had gehad om zichzelf en z’n inzichten in het openbaar te verdedigen’, terwijl ook musici, o.a. de 74-jarige beroemde componist Zoltán Kodály, kritiek leveren op het regime. In een artikel in ”Művelt Nép” verklaart Kodály b.v. dat er onder musici grote ontevredenheid bestaat over de lage lonen, de slechte arbeidsvoorwaarden en het gebrek aan contacten met de buitenwereld. Er zijn vervolgens berichten over de eis van de musici dat de impopulaire en diktatoriaal optredende direkteur van de opera van Budapest, Aladár Tóth, zal worden ontslagen….Ook zouden ze het ontslag van József Darvas als min.v.cultuur eisen. [NRC, 9 juli 1956].
Maar ook de staalarbeiders van de “Mátyás Rákosi”-fabrieken in Csepel [Budapest], komen op 13 juli in verzet tegen de onbegrijpelijke kortingen op het loon, en op Radio-Budapest kon men horen dat zelfs de communis-tische funktionarissen van de fabriek er op de protestvergadering niet in zijn geslaagd om ‘bevredigende antwoorden te geven op de vragen van arbeiders’. [NRC, 14 juli 1956].
Intussen zijn op 7 juli op last van min.v.justitie Molnár nog eens van bijna 12.000 personen [!] de straffen kwijtgescholden of is amnestie verleend, onder hen verscheidene journalisten, oud-Spanjestrijders, ‘burgerlijke’ intellektuelen, oud-diplomaten, schrijvers, enz., maar hoewel men zegt dat de nu vrijgelaten mensen “wettig veroordeeld” waren, geeft men van hogerhand óók toe dat “de vonnissen niet in overeenstemming waren met de socialistische criminele politiek”. Ook o.a. vorst Pál Esterházy, ooit de rijkste grootgrondbezitter van het land, wordt vrijgelaten, terwijl hij destijds een medeverdachte van kardinaal Mindszenty was en in 1949 tot 15 jaar is veroordeeld wegens ondergrondse aktiviteiten tegen de volksdemokratie, hoogverraad en manipulatie met deviezen…
Vervolgens verklaart minister Erik Molnár op 15 juli dat er nog in 1956 een nieuw Wetboek van Strafrecht, een nieuw burgerlijk wetboek en een nieuwe kieswet zullen komen. Het strafrecht zal ingrijpend worden gewijzigd, de zgn. speciale procedures bij politieke processen worden afgeschaft en het verlengde voorarrest idem, en de verdediging bij een proces wordt verbeterd. De minister wil hiermee bereiken dat "er een einde komt aan de onwettige en schadelijke praktijken".....
Maar veel verandert hierdoor niet. De hypocriete Rákosi blijft intussen gewoon aan en geeft anderen de schuld, zoals de evenzeer gehate vroegere minister van defensie [van sept. 1948 tot 2 juli 1953] Mihály Farkas, die nu wordt gearresteerd en uit de partij gestoten wegens “betrokkenheid bij het overschrijden van de legaliteit”. Als één van ‘het viertal’ leiders, en m.n. als minister van defensie was hij inderdaad ook verantwoordelijk voor de geheime politie, de beruchte ÁVO of later ÁVH die hij -uiteraard met hulp van ‘sovjetadviseurs’- tot een bijna van de partij onafhankelijk optredend lichaam maakte, dat zich zeer weinig aan de wetten stoorde en intussen voor tienduizenden mensen een bijzonder zware geestelijke en lichamelijke kwelling of de dood betekende. Hij was mede de hoofdverantwoordelijke bij de bloedige diktatuur, de geheime processen en de executies.
Deze methoden zijn nu, onder Chroesjtsov, niet meer gangbaar en ook in Hongarije weet men dat, hoewel de hoogste baas, de ‘kleine Stalin’ op z’n plaats blijft zitten en schijnbaar niets te verwijten valt. De arrestaties van de voormalige ‘vervolgers’ zoals Gábor Péter en Mihály Farkas hebben echter wèl een zeer demoraliserend effect op de politie. “Obviously the Party’s leaders’ maneuver was totally dishonest” en politiemannen worden nu voorgesteld alsof ze terreur op eigen initiatief praktizeerden, als onafhankelijk lichaam, terwijl ze altijd op bevel, op instrukties van de hoogste leiding handelden. Nu weigeren ze natuurlijk als zondenbok voor de politiek te dienen! De politie weigert dus op te treden en Rákosi beseft ook wel dat als álles bekend wordt, het gezag van de partij hopeloos wordt gecompromitteerd. [Kecskemeti, 73/74].
De arrestatie van Farkas is overigens voor premier Hegedűs, wiens funktie zoals men weet niet veel te betekenen heeft in een communistische diktatuur, wel de laatste belangrijke aanhouding: hij durft uit angst niet verder te gaan en weigerde al eerder in de Rehabilitatiecommissie zitting te nemen “want dan had ik vele tientallen mensen moeten laten arresteren en mij ontbrak de moed”, zo geeft hij dertig jaar later wel toe. Ook de angst voor z’n eigen positie speelde een grote rol… [Hegedűs, 100].
Toch zijn er nu geleidelijk wel aanwijzingen dat Moskou de onwillige ‘kleine Stalin’ van Hongarije tenslotte toch wil laten vallen en men krijgt hier en daar ook sterk de indruk dat Rákosi in mei/juni '56 zelf wel voelt dat hij Chroesjtsjov irriteert……..
Intussen zet de "schrijversoppositie" haar aktiviteiten voort en hekelt dit regime, de diktatuur en de stalinistische leiding. Ook wordt het verbod op bijeenkomsten van de Petőfi kör [secr. Gábor Tánczos] genegeerd. De schrijvers, die uitgemaakt zijn voor "bourgeois-kapitalistische elementen" zijn m.a.w. nu vastbesloten om ééns en voorgoed een einde te maken aan de diktatuur over de literatuur! Binnen de partij bestaat al hevige onenigheid en onzekerheid over de toekomst maar nu lijkt de tijd rijp voor een beslissende aktie! Nu eenmaal het woord ‘legaliteit’ in kringen van de [communistische] partij zélf is gevallen brandt ook de strijd los wat de inhoud van dit begrip moet zijn en welke gevolgen ‘niet-legaal handelen’ moet krijgen. Wie is verantwoordelijk? En wie moet worden gestraft voor z’n daden? Dan komt volgens zeer velen toch Rákosi zélf als eerste aan de beurt. Ook het proces-Rajk, als voorbeeld voor vele andere processen, en het vonnis moeten toch als ‘illegaal’ worden beschouwd nu zelfs Rákosi het over z’n lippen kreeg? De rehabilitatie van Rajk moet dan toch gevolgen krijgen? Daarom blijft Júlia Rajk daar onophoudelijk voor werken. [o.a. Kecskemeti, 74].
Ook het ‘jubileum’ van de NÉKOSZ, het Verbond van Volks- [of Györffy-] colleges, dat in juli kan herdenken dat het tien jaar geleden [9 juli 1946] is opgericht [maar al na drie jaar is opgeheven vanwege de veel te onafhankelijke en burgerlijke geluiden die absoluut niet met de stalinistische partij-ideologie in overeen-stemming waren], wordt nu voor het eerst gevierd en ook Imre Nagy is hierbij aanwezig en vele jaren later verklaart [de premier van 1955 tot ’56] András Hegedüs hierover o.a.: “Ik merkte heel goed dat hij, Nagy, de leider van het nationale verzet was geworden… terwijl ik in de positie van een bewaker van de machtsstruktuur werd gedwongen, die voor niemand sympathiek was”. [Hegedüs, 205].
Deze voortdurende impasse in Hongarije, waar niemand meer zeker is van de toekomst en waar bijna iedereen ontevreden is over de slepende crisis, moet echter door een machtwoord uit Moskou wel worden opgelost. Rákosi is in feite afgeschreven en op de vroegere premier Nagy kan men [aldus de mening in het Kremlin in Moskou] niet vertrouwen, dus moet er naar een ander als leider worden gezocht…… Zware druk van Tito, die immers allang aandrong op het ontslag van Rákosi, die destijds de meest aktieve promotor van de ‘anti-Tito- campagne’ was, is hierbij ook van groot belang! [Litván, 47] maar Rákosi moet ook wel geweten hebben dat men hem in Moskou èn in de partij goed in het oog hield en dat Tito alles deed om hem kwijt te raken. Hij kan dus niet riskeren om nog meer fouten te maken. Rákosi is dan ook gedwongen om steeds meer vrijgelaten gevangenen toe te staan, en staat dus steeds meer onder druk. Zelfs arbeiders vinden hem slechts een armzalige moordenaar die in z’n hemd staat. Maar ja, a dictator without punitive sanctions is a very poor spectacle; a satrap whose hands are bound by his overlord is a rather helpless creature. [Váli, 232,233].
Maar ook het Politburo -intussen een instrument van Moskou en niet meer van Rákosi zelf- steunt zijn plannen voor massale arrestaties [“het Imre Nagy-anti-partijcomplot”, Váli, 234] niet meer en roept de sovjetambas-sadeur, de zeer intelligente Juri Andropov, die sinds 26 juli 1954 in Budapest verblijft, als één der zeer weinige sovjetfunktionarissen zich voor dit land en volk interesseerde en Hongaars leerde [!], en een sympathieke indruk maakte maar natuurlijk een stalinistische funktionaris bleef [Hegedüs, 189, 190], te hulp. Moskou moet maar tussenbeide komen! [Váli, 234].
Daarom stuurt Chroesjtsjov op 13 juli het politburo-lid Anastas Mikojan onaangekondigd naar Budapest en hij deelt Rákosi mee dat hij wordt ontslagen, maar hij gelooft het zelf niet; op 17 juli 1956 komen vervolgens Mikojan en Suslov [na een maand, zie hierboven] weer in Budapest aan en zij raden de Hongaarse partij aan om Rákosi te ontslaan! "Met het oog op de malversaties die kameraad Rákosi in de zin heeft, wordt hem aangeraden zijn ontslag uit al zijn funkties binnen de Hongaarse partij aan te bieden en het land te verlaten", aldus Mikojan, die de boodschap van Chroesjtsjov overbrengt. Dit besluit wordt publiekelijk afgekondigd op 19 juli en officieel uitgelegd als een gevolg van problemen met de gezondheid.
Intussen komt van 18 tot 21 juli 1956 het CC der MDP, geheel volgens plan, bijeen, waarbij ook Mikojan, vice-pres. der USSR, aanwezig is. Hier uit de 64-jarige Rákosi nu ook zelfkritiek op z'n persoon en beleid, en vindt z'n fouten nu erger dan hij eerder dacht.... Hij treedt, zegt hij, gedwongen af als 1e secretaris "wegens z'n leeftijd en ziekte"...en hij wil, zegt hij, gezien z'n fouten in 't verleden, "de partij niet hinderen bij de opbouw van het socialisme".... maar hoewel Rákosi nog pleit voor éénheid van de partij wordt hem door Kádár, die zelf immers enkele jaren geleden tijdens het regime van Rákosi [en met diens medeweten] was gemarteld en gevangen zat, gezegd: "Er bevinden zich bergen van lijken tussen ons!"…..
Ook Chroesjtsjov moet niets hebben van de tegenwerpingen van de Hongaarse tiran, die tot het bittere einde toe denkt dat hij onmisbaar is! Velen kwamen al eerder met kritiek op ’t zeer grote aandeel van Rákosi in processen, moorden, en persoonsverheerlijking en het CC [ook slechts gereedschap van de leiders] erkent nu ook dat Rákosi fouten heeft gemaakt, maar "z'n historische verdiensten zijn toch groter". ….
In een laatste rede op 18 juli weidt de gehate ‘leider’ vooral uit over z’n slechts gezondheid en ”de rede van Chroesjtsjov [in febr. ‘56] maakte hem duidelijk dat het veel erger was dan hij had gedacht, dat de schade voor de partij ook veel groter was, dat de fouten het partijleven hinderden en al leidden tot aanvallen van de vijand”. [Váli, 235].
Om verdere moeilijkheden te voorkomen wordt de uit z’n positie gegooide leider op 19 juli in een vliegtuig gezet en naar Moskou overgebracht [Litván, 47] want ‘een gevallen diktator is nooit veilig in eigen land’ [Váli, 235]. ’Afgebekt als een oude knecht die het huis in brand zou hebben gestoken, kreeg Rákosi -die toch nog even telefonisch van Chroesjtsjov wilde horen wat er aan de hand was- zijn congé’. [Kopácsi, 97/98].
Mátyás Rákosi zal Hongarije nooit weerzien. Hij blijft verder in de Sovjet-Unie, op veilige afstand van het land waarover hij vele jaren met goedvinden van Stalin de scepter zwaaide op een buiten-gewoon harde, wrede, onmenselijke manier. Als diktator was ook hij nooit vies van persoonsverheer-lijking en het nieuwe bewind zal nog zéér veel tijd nodig hebben om alle openbare herinneringen aan hem weg te wissen. Talloze fabrieken, scholen etc. etc. zijn immers naar hem vernoemd en zeer vele Hongaren moesten nu eenmaal zijn naam scanderen, en bij allerlei gelegenheden over ’de Kleine Stalin’, zoals hij zich graag liet noemen, zingen, maar zoals iedereen wel weet heeft hij allang een sovjet-paspoort, woonde al eerder een aantal jaren tot 1944/45 in Rusland, spreekt [ook] Russisch, heeft altijd goede en zeer intensieve contacten in Moskou gehad, en zijn levensgezellin is een Russische.
Hij is en blijft tot z’n dood op 5 febr. 1971 toe er absoluut van overtuigd dat hij een zeer goede politiek heeft gevoerd en kon [alleen omdat het moest] in het openbaar enkele woorden van zelfkritiek over z’n lippen krijgen… Intussen was hij bijzonder gehaat in het land zelf, deste meer omdat bij zeer veel Hongaren b.v. wel bekend was wat hij dacht over ‘z’n eigen volk’: een volk van fascisten ‘die het dus wel nooit zullen leren’. Bovendien gaapte er tussen z’n ’mooie’ woorden [het jargon van de funktionaris] en z’n afschuwelijke daden [opdrachten tot executies, verdwijningen, opsluiting, de notoire minachting voor vrijwel iedereen] vaak een diepe kloof.
1956. Vóór het Keleti pu. een busje met o.a. frisdranken...
Het spreekt vanzelf dat hij op deze manier nooit enige straf heeft gekregen, maar zelfs het regime van Kádár had na 1956 slechts minachting voor hem en liet z’n urn stiekem en onder zware bewaking achter een metalen plaat met slechts ’RM, 1892-1971’, in de muur van de begraafplaats Farkasrét vlakbij de ingang plaatsen, zodat men die plek vanuit de administratie in het oog kon houden: nodig omdat men bang bleef voor protesten van woedende mensen die hun gram wilden halen op deze verwaande en eigengereide despoot, die slechts een marionet, een speelbal, van Stalin wilde zijn, maar die nooit de gevoelens of de mening van een ander wenste te horen en die intussen ook binnen de partij persoonlijk is geminacht en gehaat. Pas sinds de grote bazen in Moskou hem niet meer steunden hoefde men in Hongarije gelukkig niet meer bang voor hem persoonlijk te zijn….. Na een verblijf in Krasnodar bleef hij vele jaren in Midden-Azië, o.a. in Kirgizië, en stierf bij Gorki.
|