< Terug

15. Hongarije tijdens de Opstand van 23 oktober tot 4 november 1956

15.3 De derde dag van de revolutie, donderdag 25 oktober 1956.

Ook deze dag gaat niet voorbij zonder geweld want de macht van ‘de Russen’ en hun Hongaarse communistische trawanten is nog niet gebroken, en de radio begint om 06.23 uur met het bericht: “Het leger, de staatsveiligheids-diensten, de gewapende arbeidersmilities en de sovjetroepen hebben de poging tot een contrarevolutionaire coup in de nacht van 24 oktober verijdeld”. [Sebestyén, 183].
Overal worden nu Sovjettanks en soldaten aangevallen door bewapende groepen jonge Hongaren, m.n. arbeiders  en studenten. Nog altijd is er geen centrale leiding of plan maar alle groepen ‘vrijheidsstrijders’ willen eenvoudig de sovjettroepen laten weten dat ze moeten vertrekken. Hier en daar, b.v. bij Astoria en bij het parlementsgebouw,  lukt het zelfs om een aantal sovjetsoldaten op een tank in de straten van Budapest ervan te overtuigen dat ze op de verkeerde weg zijn: ‘Russisch sprekende studenten klimmen op een tank en knopen een gesprek aan met sovjetsoldaten. Ze beginnen pamfletten in het Russisch uit te delen die ze ’s nachts hadden gedrukt. ‘Russische vrienden! Schiet niet! Ze hebben jullie misleid. Jullie vechten niet tegen contrarevolutionairen. Wij Hongaren willen een onafhankelijk, demokratisch Hongarije. Jullie schieten niet op fascisten maar op arbeiders, boeren en universiteitsstudenten’. De soldaten klommen uit de tanks en begonnen de pamfletten te lezen en te praten met de demonstranten. De Russen werden overtuigd. De bevelvoerende officier zegde toe dat ze niet zouden schieten en er volgde een vriendschappelijke diskussie van een paar minuten. Het verbazingwekkende gebeurde dat ‘de bemanning van een tank zei dat de eisen van de demonstranten voor hun gevoel gerechtvaardigd waren en dat ze samen naar het parlement moesten gaan’. ‘We stonden daar meer dan een half uur te praten en te betogen’, zo herinnert Anna zich. ‘Het was werkelijk krankzinnig te bedenken dat de Russen de opdracht hadden om ons -zo nodig- te doden, maar dat we daar als oude vrienden met elkaar stonden te praten’.

Ook József Kövágó, ex-burgemeester van Budapest, is ter plaatse en ziet dat een oud dametje in aktie kwam toen een andere tank een dreigende maneuvre maakte door zijn kanonnen op een paar teenagers te richten. Ze liep recht op de tank toe en riep vol verontrwaardiging: ‘We willen toch ook jullie land niet bezetten, waarom jullie dan wel dat van ons?’. Kővágó bleef staan kijken en hoorde de Rus plotseling verklaren: ‘Ik weiger op vrouwen en kinderen te schieten’. Hij bood zijn tank aan ‘om hen overal heen te brengen waar ze maar wilden’. Toen de teenagers vrolijk aan boord klommen riep er één al lachend: ‘Bravo, Ruszki, laat ‘ns zien wat ’n goede taxichauffeur je bent’. De Rus lachte terug en Dora Scarlett [een bekende en vurige Britse communiste, die al enkele jaren in Budapest werkte bij de Engelse afdeling van de Hongaarse staatsomroep en o.a. de gevechten bij het gebouw in de avond van 23 oktober meemaakte, aldus Noel Barber] hoorde iemand roepen: ‘Ga met ons mee naar het parlementsgebouw -er wordt daar een grote demonstratie gehouden’….. Na ongeveer een uur diskussiëren begreep de bemanning van een sovjettank dat de eisen van de demonstranten rechtvaardig waren en dat ze samen naar het parlementsgebouw moesten optrekken’. Opgewonden Hongaren klommen op de drie tanks en plantten de nationale driekleur op de geschutskoepels…. Anna wordt door een Rus met een innemende vrolijke glimlach gevraagd om de weg te wijzen en behalve Anna slagen nog een stuk of twintig Hongaren erin [op een Russische tank in de straten van Budapest!] een gratis rit te krijgen’. [naar Sebestyén, 190/191 en Barber, 77/78].
Desondanks openen Sovjettanks en gewapende leden der ÁVH om een uur of twaalf [tijdens de noodtoestand en het formele verbod op demonstraties], volgens veel ooggetuigen, elders in de stad, vanaf het dak van het Ministerie van Landbouw [dat evenals alle andere overheidsgebouwen zwaar wordt bewaakt!] aan het Kossuthplein, tegenover het parlement, ineens, na een half uur van vreedzame betogingen van een 20.000 demonstranten die zijn aangevoerd op vrachtwagens, pantserauto’s en zelfs sovjettanks, met hun machinegeweren het vuur op een ongewapende menigte, ook kinderen, op het Kossuthplein voor het parlementsgebouw. Hierbij vallen nota bene 75 doden en 282 gewonden……. Een ÁVO-officier had via een luidspreker de menigte bevel gegeven om zich te verspreiden, maar men had teruggeroepen: “Zwijnen! Moordenaars!” [Barber, 78]……
Een andere lezing [Sebestyén, 192] is dat Ivan Serov, de ruwe en harde chef van de KGB, die in het hoofdkwartier van de partij in de Akadémia utca met o.a. Mikojan, Suslov en Hongaarse ambtenaren overlegde, nadat hij had vernomen wat er zich op het Kossuth plein, enkele honderden meters daarvandaan, afspeelde, er naartoe ging en zich o.a. ergerde aan de verbroedering van sovjetsoldaten en Hongaarse studenten! Serov gaf prompt bevel aan de commandant van de tankcompagnie die het parlement moest verdedigen om het plein ‘schoon te vegen’, dus te schieten op de betogers. Veel overlevenden vluchten dan naar de Amerikaanse legatie op het Szabadság tér, achter het Kossuth tér, waar ze om wapens en munitie en andere hulp vragen…. maar Amerika kan en wil in de praktijk eigenlijk niets doen want het weet dat zelfs een resolutie in de Verenigde Naties door een Russisch veto zal worden verworpen. [idem, 194]. Hoe het ook zij: de Russen schoten als eersten en zij werkten steeds nauw samen met de ÁVH-leden en door het nieuws over deze slachtpartij -hèt nieuws van de dag- verandert het karakter van de opstand ook: ‘Vreugde en opwinding maken plaats voor verbittering en wanhoop’. [Sebestyén, 192,193].

24 okt. 1956.. de kop van Stalin op straat!

top

In het partijbureau, hier dichtbij, vergadert dan nog altijd de Hongaarse partijleiding samen met de vice-premier Mikojan en partijideoloog Suslov en deze beide Russische ‘kameraden’ zijn zo’n beetje de enigen die nog wakker zijn, want de Hongaarse leiders zijn na een aantal slapeloze nachten en vele uren van overleg over belangrijke en ingrijpende zaken, doodmoe!
De zitting van het Politburo wordt op deze dag zelfs ruw onderbroken door kogels uit een geweer door het raam, en terwijl de Hongaren op de grond gaan liggen zeggen de beide Russen: “Nou, goed dan gaan we een beetje verder naar achteren”. [Der Spiegel, 14 okt. 1996]. Intussen heeft de sovjetleider Nikita Chroesjtsjov al drie keer z’n mening over ‘de Hongaarse zaak’ gewijzigd en weet nog steeds niet wat nu het beste is: onderdrukking of terugtrekking van de sovjettroepen. De Suezcrisis lijkt tenslotte de doorslag te geven, zo weet men nu. Wanneer Britten, Fransen en Israëli gezamenlijk Egypte aanvallen om hier het door president Nasser genationaliseerde Suezkanaal te bezetten, besluit Chroesjtsjov tot interventie in Hongarije! Deze beslissing volgt op een reeks chaotische debatten van het Presidium [Politburo] van de CPSU, die pas in 1996 kan worden gepubliceerd.
Vooral de Armeniër Mikojan, de leermeester buitenlandse zaken van Chroesjtsjov, is tegen een militaire oplossing want hij wel enig begrip voor de opstandige Hongaren. De sovjettanks in Budapest hebben echter geen enkel sukses want zonder schietbevel kunnen ze al weinig uitrichten en helemaal niets in de kleine straatjese van de Hongaarse hoofdstad. Bovendien had de komst van de Russische tanks een zéér negatieve invloed op de Hongaren, en al gauw moet Suslov aan Moskou melden dat “onze verliezen 600 doden bedragen”.
Na drie dagen is Budapest het bezit der Hongaren en zelfs ook Kádár zegt tegen de beide Russen: “De massa’s vallen nu buiten onze controle”, en hij [Kádár] loopt in de nacht van 27 op 28 oktober ook over naar de hervormers die bereid zijn om met de demonstranten [nu: vrijheidsstijders] te onderhandelen. [Der Spiegel, 14 okt. 1996].
Een half uur na de slachtpartij op het Kossuth tér maakt de Hongaarse radio om 12.32 uur bekend dat Ernö Gerö inderdaad als partijleider is ontslagen en deze kille apparacsik en stalinist wordt op aanraden van de klusjes-mannen van de sovjets, Mikojan en Suslov, in de voormiddag als partijleider [1e secr. van het CC der MDP] vervangen door de bescheiden en rustige, ascetische en voorzichtige János Kádár [1912]. Tegen Gerő zegt Mikojan o.a.: “Je bent een armzalig politicus, je hebt ons meegesleept in een overhaaste en onberaden inzet van sovjettroepen door een overdreven en vertekend beeld van de situatie te geven”, en Suslov ‘stelt voor’ dat de ontredderde Gerö onmiddellijk zou aftreden.
Gerö zoekt dan naar een strohalm en zegt dat Chroesjtsjov hem zelf nog maar een paar weken eerder had gezegd dat hij nodig was om de partij in Hongarije bij elkaar te houden maar Mikojan antwoordde: ‘De partij is al uit elkaar gevallen dankzij jouw ongelooflijke blunders’. Van Kádár, z’n opvolger, is in Moskou en ook buiten partijkringen in Hongarije echter weinig bekend dan dat hij een man is die zelden z’n stem verhief, veelbelovend is, een afschuw heeft van Rákosi, een behoedzaam man maar wel loyaal en ‘iemand met gezond verstand die niet snel in paniek zou raken’. Hij had een ‘bedrieglijke’ open en eerlijke uitdrukking, een intense blik. Hij was uitzonderlijk gedisciplineerd, dronk nauwelijks was niet geïnteresseerd in eten, had geen affaires met vrouwen en schaken was zijn enige hobby’.  [Sebestyén, 186/187].

top

Kádár, geb. in 1912, was nooit in de Sovjet-Unie geweest en was vanaf 1931 al overtuigd communist en hij voelde zich voor ’t eerst in z’n leven thuis in een organisatie. Hij is in armoede, als zoon van een alleenstaande moeder, in Budapest grootgebracht. In de oorlog werkte hij nauw samen met z’n vriend László Rajk, maar zat ook een tijd gevangen. Na 1945 wordt hij pl.v. hoofd van de politie in Budapest en in 1948 min.v.binnenl. zaken. Door Rákosi wordt Kádár op Rajk in de gevangenis afgestuurd en dringt er namens Rákosi bij Rajk op aan te bekennen, hoewel hij wist dat z’n vriend Rajk onschuldig was. In 1949 wordt Rajk geëxecuteerd terwijl Kádár is gedwongen om dat bij te wonen, ‘wat een eeuwig schroeiende indruk bij hem achterlaat’. ’Zijn vriend stierf terwijl hij Stalin prees’, schreef Kádár later…
Vanaf mei 1951 tot in 1954 zit ook Kádár na valse beschuldigingen gevangen onder het terreurbewind van Rákosi en o.a. door Mihály en z’n zoon Vladimír Farkas [op bevel van Rákosi] is hij ernstig mishandeld. In 1954 wordt hij door dezelfde huichelaar Rákosi ‘vriendelijk’ ontvangen en deze boef zegt hem ‘verheugd te zijn dat hij Kádár ziet’; prompt wordt de nooit veel pratende János Kádár n.b. benoemd tot hoofd van de grootste partijafdeling van Budapest, de arbeiderswijk Angyalföld. Daarna heeft hij ook nog ‘potentieel pijnlijke’ ontmoetingen met o.a. Imre Nagy en met Júlia Rajk! [naar Sebestyén, 187-189]. Zie ook o.a. hoofdstukken 13. en 14. en hieronder.
Vervolgens vinden er in Budapest nog steeds demonstraties plaats want de studenten, arbeiders, intellektuelen en anderen, hebben nog níet het gevoel dat men het doel heeft bereikt. Ook tegen Gerő, de [vroegere] partijleider wordt gedemonstreerd, maar hij wordt naar Rusland overgebracht, evenals enkele andere leden van het vorige regime: Hegedűs, Piros, Erzsébet Andics en haar man Andor Berei [Planbureau], en een aantal Sovjetadviseurs in Hongarije. [Kovrig, 302]. Daarentegen steunt Kádár intussen voor de radio als nieuwe partijleider weliswaar de revolutie, maar wijst ook op antidemokratische en contra-revolutionaire elementen. Hij zegt dat Hongarije, als eenmaal de orde is hersteld, met de Sovjet-Unie zal onderhandelen over betrekkingen op voet van volledige gelijkheid en terug-trekking der Sovjettroepen uit het land. Premier Nagy gaat zelfs nog een stap verder en belooft een hervormingsprogramma en wil ook onderhandelingen over de terugtrekking van de sovjettroepen uit Hongarije. Ook roept de radio op om van alle huizen de nationale vlag uit te steken. [Váli, 284,285]. 
Over de verblijfplaats van premier Nagy op 24 en 25 oktober is men het echter oneens: sommigen beweren [terecht] dat hij min of meer gevangen of althans onder controle wordt gehouden in het partijgebouw, en pas op 26 oktober naar het parlements­gebouw kan gaan. Toch lijken de nieuwe partijleider Kádár en de premier het wel eens. 
Bijzonder is dat de premier zich [dan nog] tègen een resolutie van het CC, waarin de partijleiding zich schaart achter een deel van de eisen van de opstandelingen, keert. Hij doet een beroep op de opstandige studenten en arbeiders om de wapens neer te leggen, en daarmee de regering te steunen. Amnestie wordt aangeboden voor wie de wapens neerlegt en Nagy belooft dat er onderhandelingen met de Sovjet-Unie komen over o.a. terugtrekking van de Sovjettroepen uit Budapest, zodra de orde is hersteld. Intussen vertrekken Mikojan en Suslov, die eigenlijk een gematigde houding aannamen en een soort Poolse oplossing in Hongarije wensen, weer naar Moskou en het lijkt alsof Nagy dan toch een meer vrijmoedige houding aanneemt. [naar Váli, 285]. 
Hij staat in deze dagen dan ook onder sterke druk van Géza Losonczy, Ferenc Donáth, Miklós Vásárhelyi, Miklós Gimes en anderen die hem bijna bezweren om veel meer afstand van de stalinisten in de partij te nemen en toenadering te zoeken tot de ‘vrijheidsstrijders’ of althans hun eisen, zoals terugtrekking van de Russen, ontbinding van de ÁVH en o.a. vrije verkiezingen.

Nergens is ooit zóiets vertoond; Budapest okt. 1956....

top

Maar aan de andere kant staat hij onder druk van èn wordt persoonlijk bewaakt door leden der ÁVH [voor het volk nog altijd: ÁVO] want men heeft b.v. zeer moeilijk toegang tot de premier, die dan nog altijd in het partij-hoofdkwartier in de Akadémia utca zit. Een delegatie van zes arbeiders die hem een exemplaar van de ‘verklaring van de zestien punten’ wil overhandigen wordt door ÁVO-lieden twee trappen onder de grond naar een kelder geleid, wordt aan een ondervraging onderworpen, moet de identiteitskaarten laten zien en krijgt dan daar de premier te zien, die dan door twaalf Ávo’s met machinepistolen in de hand achter een tafel wordt geduwd waar hij plaats neemt recht tegenover de deputatie terwijl de schutters zich achter hem opstelden.
In feite wordt Nagy slechts gedwongen te verklaren dat het allemaal wel goed komt en dat men vertrouwen in hem moet hebben en hij moet welhaast de grens van zijn mentale en fysieke uithoudingsvermogen hebben bereikt,… want de Ávo zwerft hier door alle gangen en hij wordt nog altijd behandeld als gevangene. [Barber, 79/80].
Premier Nagy komt dus nauwelijks aan zijn nachtrust toe en hij ziet ook zijn droom van een vreedzaam, onafhan-kelijk en vrij land o.l.v. hervormingsgezinde communisten steeds meer uiteenspatten. Nog altijd is hij omringd door vijanden van de oude, stalinistische garde van partijbonzen die er bij de Russen nog steeds op aandringen definitief af te rekenen met de vrijheidsstrijders, ongeacht de prijs in mensenlevens. Gerő heeft b.v. ook nog steeds een kamer hier, al is hij uit al z’n officiële funkties gezet en hij stookt ook nog altijd tegen Nagy. Hegedűs is ook nog steeds vice-premier en b.v. István Bata en László Piros zijn, zoals vele andere oudgedienden, nog steeds minister.
Nagy moet dus wel zeer voorzichtig opereren; bovendien zondert hij zich vaak af van anderen [of wordt daartoe gedwongen!?] en wikt en weegt blijkbaar lang om ‘ervaren’ communisten uit z’n kabinet te verwijderen. In het openbaar stelt zich echter wel achter een deel der politieke eisen van de opstandelingen, zoals nationale onafhan-kelijk­heid, een eigen weg naar het socialisme en vriendschappelijke betrekkingen met alle buurlanden o.a. de Sovjet-Unie, op basis van gelijkwaardigheid en hierover bestaat er dus geen onenigheid tussen Nagy en Kádár. Ook bestaan er dan nog weinig meningsverschillen over het karakter van deze volksopstand of revolutie.
De socialistisch getinte eisen, zoals ‘wij geven de fabrieken en de grond niet terug’ en de eis tot een bestuur onder leiding van arbeidersraden, hebben echter vóór alles de bedoeling dat de mensen zélf hun rechten willen uitoefenen, zélf wensen te beschikken over hun toekomst en vooral de vrijheid wensen om te doen en laten wat ze willen. De arbeiders zouden b.v. de produktiemiddelen gezamenlijk willen benutten en er gezamenlijk over beschikken. [naar Ágnes Heller, 162]. Dat heeft met traditionele linkse, ‘socialistische’ opvattingen niets te maken, maar is eigenlijk veel meer in de geest van Imre Nagy die immers in zijn Apologie, uit 1955/56 vertaald als “On Communism” het socialisme vóór alles ziet als een streven naar een common wealth, het algemeen welzijn, in vrijheid en solidariteit! Het blijk in deze dagen in Hongarije dan ook dat vrijwel iedereen dát wel goed beseft.   
Op haar beurt levert de pers in Rusland nu voor het eerst ook commentaar op de gebeurtenissen in Hongarije en zegt dat hier fascistische gangsters en contrarevolutionairen aan het werk zijn. "Het CC der Hongaarse Werkerspartij en de regering krijgen uit het hele land telegrammen waarin Hongaarse arbeiders hun zorg en angst voor misdadige akties van contrarevolutionairen uitdrukken", aldus de Pravda, die -zoals altijd- slechts vanuit de verte meent de situatie te kunnen beoordelen en onmiddellijk veroordeelt wat niet in de kraam van Moskou te pas komt…..

top

Intussen breidt de volksopstand zich echter steeds verder uit, Transdanubië [West-Hongarije] is al grotendeels bevrijd, algemene stakingen leggen het openbare leven plat, lokale en provinciale radiozenders vallen in handen der revolutionaire opstandelingen [of: “vrijheidstrijders”] en in enkele dagen is al gebleken dat het communistische regime een reus op lemen voeten was en dat het slechts op zeer geringe werkelijke steun kan rekenen. Wanneer eenmaal de druk wegvalt, treedt men massaal uit de partij, en sluit zich al of niet aktief, gewapend, aan bij de vrijheidsstrijd en ook in Debrecen, Miskolc en in Dunapentele [waar men de naam Sztálinváros heeft geschrapt] worden arbeidersraden gevormd. "Evils that are endured with patience as long as they are inevitable suddenly seem intolera­ble as soon as hope can be entertained of escaping them". [Alexis de Toqueville, Kovrig, 298].
Met name voor premier Nagy moet de meest belangrijke en opmerkelijke verandering die hij ‘met ogen die het niet geloven’ heeft gezien, wel de complete desintegratie der partij zijn geweest. De communistische partij heeft n.l. haar greep op alles in korte tijd volledig verloren, en is als een kaartenhuis in elkaar gestort. Een anticommunistische en anti-sovjet sfeer beheerst alles en iedereen, men heeft z’n geloof in de zaak compleet verloren en doet er niets meer voor. Velen met een slecht geweten proberen nog hun gezicht te redden maar ‘de partij is praktisch gereduceerd tot het hoofdkwartier in Budapest in de Akadémia utca’. De begrippen betrouwbaar en onbetrouwbaar zijn nu van belang en níet langer: partijlid of niet. De 800.000 leden verbranden zelfs massaal hun lidmaatschapskaarten, vooral in de arbeiderswijken Csepel en Újpest. [Váli, 286,287].
Een gevolg hiervan is dat het kabinet waarin nog vele bekende communisten zitten niet zonder meer vertrouwen geniet, al staat het onder leiding van iemand als Imre Nagy, die persoonlijk wèl betrouwbaar lijkt, maar die blijkbaar toch geen politiek zwaargewicht is, die nogal eens aarzelt en die blijkbaar de handigheid mist om onmiddellijk op onverwachte, zelfs revolutionaire ontwikkelingen in te spelen. De regie van deze opstand berust m.a.w. tot dusver duidelijk níet bij de premier maar bij anderen die minder geduld hebben en meer aktie eisen, en bovendien….. vrij zijn om te spreken en te handelen!
De eis van de regering dat arbeiders en andere vrijheidsstrijders de wapens neerleggen en dat er een einde komt aan de algemene staking is dus vergeefs en er komen pas geleidelijk steeds meer concessies van de premier en z’n zwakke regering, die blijkbaar toch weinig gezag en vertrouwen heeft…….
Zo zijn er overal al vanaf 24 oktober arbeidersraden gevormd en de volgende dag begint men meer struktuur hierin aan te brengen zodat de arbeiders [-raden] inderdaad een macht kunnen vormen. Centraliseren van de regionale en stedelijke raden is het doel al vanaf 25 oktober. Naast of als het moet tegenover de regering wil men namelijk óók iets stellen dat druk kan uitoefenen zolang de duidelijke eisen van de studenten, schrijvers en jongeren, van 23 oktober nog níet zijn gerealiseerd!... Daarom gaan ook de vrijheidsstrijders door met hun gewapende strijd: in Budapest is de strijd zelfs verhevigd en b.v. rondom de Corvin-bioscoop [met o.a. Gergely Pongrácz als leider] wordt hevig gevochten; hier worden ook een paar sovjettanks buitgemaakt en in brand gestoken. De taktiek van de rebellen, de vrijheidsstrijders, wijzigt zich niet want zij zijn betrekkelijk veilig in de nauwe straten en de stegen van de hoofdstad, waar de brede sovjettanks niet in kunnen.
Ook op en bij het grote Széna tér [tgw. Moszkva tér] en het Móricz Zsigmond körtér in Buda en in Pest bij de Tűzoltó utca en de Tompa utca, dichtbij de Ferenc körút en de Kilián kazerne, woeden nog steeds gevechten en ondanks de beschietingen van de kant van de Russen geven de ‘rebellen’ het nog lang niet op. Zij krijgen bovendien steeds meer steun van jongeren en hebben genoeg wapens. Velen van hen dragen nu voor het eerst van hun leven wapens, maar raken al snel geoefend en kennen geen gevaar. Tegen de diep geminachte Russische bezetters en verraders vecht men zich liever dood dan zich over te geven!

De waarheid [voor het eerst] op straat te koop!

Het ís immers een strijd op leven of dood, van een klein volk dat voor z’n vrijheid vecht tegen een grote mogendheid die nog nooit iets schuwde of zal schuwen, alleen om z’n brute macht te handhaven en met alle geweld te herstellen…..De vrijheidsstrijders van de Tűzoltó utca, o.l.v. de construktietechnicus István Angyal [1928-58] en de filmmaker Per-Olav Csongovay [1930], de groep van de Tompa utca o.l.v. de werktuigkundige János Bárány [1930-59], die ook lid is van de Arbeidersraad van Csepel en een Revolutionaire Federatie van Jonge Arbeiders heeft georganiseerd, en de groep van de Corvinisták, die verzet leveren bij de Corvin-bioskoop en -passage, vormen daarmee de bases van verzet in Budapest.

top