< Terug

15. Hongarije tijdens de Opstand van 23 oktober tot 4 november 1956

15.4  De vierde dag van de revolutie, vrijdag 26 oktober 1956.

Ook op deze dag worden in het hele land nog steeds gewapende incidenten en gevechten gemeld en in de meeste fabrieken en gemeenten etc. worden of zijn nu arbeidersraden of nationale comités gevormd.
Maar met name gewapende ÁVH-mannen [voor velen: ávósok] worden gevreesd en intens gehaat, zij steunen de Russen vaak, maar vluchten nu ook, of worden in gevechten uitgeschakeld. Men kent vaak geen enkel pardon en velen van hen worden gedood zodra ze zich overgeven.... Maar verder keert iedereen zich nu blijkbaar tegen het gehate regime van vroeger, het stompzinnige stalinisme. Spontaan helpt men elkaar, inzamelingen worden gehouden, voedsel van het platteland wordt in de hoofdstad verdeeld en intussen zijn ook vrijwel alle symbolen van het oude regime weggehaald. Het revolutionaire Jeugdblad "Igazság" [de Waarheid] o.l.v. de dichter, schrijver en journalist Gyula Obersovszky [Pécs, 1 jan. 1927 – Budapest, 15 maart 2001] verschijnt nu voor het eerst en gaat gretig van hand tot hand.

Obersovszky richtte een paar jaar eerder in Hajdú-Bihar [Debrecen e.o.] al een afdeling van de Schrijversbond op en zat in de leiding van de Culturele afdeling van de Hongaarse Journalistenbond, maar stapte in 1954 uit de partij! Op 23 oktober ’56 was hij getuige van het beleg van de radio en de volgende dag richt hij de krant op waarvan hij redakteur wordt! Maar de nieuwe krant is lang niet de enige: binnen enkele dagen verschijnen er in Hongarije tientallen nieuwe kranten of blaadjes, soms van slechts enkele pagina’s, die de honger naar betrouwbare informatie willen stillen. Het blijkt immers dat de wil tot een vrije nieuwsvoorziening, de persvijheid, ook in dit land wordt gezien als fundamen-teel, zoals dat ook al stond in de zestien punten van de studenten en de anderen, waarmee alles op 23 oktober begon! ‘Het partijblad had concurrentie gekregen van minstens twintig rivalen, allemaal hartstochtelijk, idealistisch, duidelijke taal sprekend en vooral zonder die apodiktische autoritaire toon maar met de stem van het hart. Geen van hen die bladen hadden uitgegeven dacht in termen van winst. … De politie, het leger, de schrijvers, fabrieksarbeiders en natuurlijk ook de studenten, allemaal kwamen ze met hun eigen onafhankelijke krant op de proppen, sommige met vier pagina’s, andere niet groter dan een pagina, sommige vakkundig gedrukt, andere primitief gestencild’ [Barber, 90] en zelfs de Britse communiste Dora Scarlett constateert ‘dat de kranten geen spoor vertoonden van fascisme, antisemitisme of van politieke onverantwoordelijkheid. Ze riepen op tot orde, nationale eenheid en verdediging….. en een andere vurige Britse communist, Peter Fryer, ontdekt dat in de kantoren van Szabad Nép nu ook verscheidene andere kranten worden gedrukt. De uitgever van een van deze kranten, een oude vriend van Fryer, interviewde een groot aantal jongelui en sprak toen tot Fryer: ‘Ze brengen ons tientallen gedichten, artikelen, en korte verhalen over de revolutie. Niet alles is even goed, maar we proberen ze te helpen. Nieuw talent - dat hadden we nooit verwacht’. [Barber, 90].
Intussen duurt ook de rebellie nog voort want garanties voor een fundamentele wijziging, een nieuwe en veel meer  demokratische koers bij de leiding van het land, zijn er nog niet. Bovendien worden nog steeds Hongaren door de ÁVH gedood en zelfs de nieuwe Legerkrant schrijft in een hoofdartikel: ‘Wij zweren bij de dode lichamen van onze martelaren dat wij vrijheid voor ons land zullen verwerven’. [Barber, 91].
Na zovele jaren durft men nu ook voor het eerst openlijk in de kranten het luxeleventje van de partijbonzen aan de kaak te stellen en ‘men’ hoort voor het eerst over hun villa’s, hun kapitalen en de grote hoeveelheid ‘gunsten’ waarvan alleen zíj konden genieten: geen huur, geen betaling van kleding, brandstof, gratis kindermeisjes om de kinderen naar de partijschool te brengen, speciale winkels waar luxeartikelen [zoals bananen en sinaasappels, die verder nergens zijn te krijgen!] vèr onder de kostprijs worden verkocht.
Ook leest men voor het eerst iets over het toewijzen van het beperkte aantal auto’s door de partij. Elke hoge partijfunktionaris had b.v. recht op twee zgn. kameraad-chauffeurs die zorgden voor vervoer van de kostwinner, de kinderen, de boodschappen, de vrouwen, en deze auto’s worden strikt volgens protokol toegewezen. Leden van het politburo komen b.v. in aanmerking voor een zwaargebouwde…….. Amerikaanse Chevrolet of een West-Duitse Mercedes met airconditioning! Ministers en alle lagere funktionarissen moeten het echter doen met bijvoorbeeld een [blijkbaar toch minder geachte!] Sovjet-Russische Pobeda of een Tsjechische Škoda!……[Barber, 93].
Ook kan men voor het eerst lezen over de diep geminachte en gehate Staatsveiligheidsdienst, de ÁVH [eerder: ÁVO]. Alle geruchten worden nu eindelijk bewaarheid, zoals: ‘de leden behoorden tot de meest bevoorrechten in het land. Ze werden goed betaald met recht op pensioen, plus kwistig uitgedeelde bonussen voor extra arrestaties of bekentenissen, en ze kregen flats of villa’s toebedeeld vrij van huur, deden inkopen in hun eigen gesubsidieerde winkels die westerse goederen in voorraad hadden tegen gereduceerde prijzen. Ze hadden zelfs hun eigen luxueus uitgeruste vakantiedorp aan het Balatonmeer’……
Zelfs “Peter Fryer, een vurig lid der Britse Communistische Partij die zich tijdens de opstand in Hongarije bevond, walgde zo van de ÁVO’s dat hij hen beschreef als: de onderdrukkers van een geheel volk… gekneed en getraind volgens het beproefde stalinistische patroon, volkomen verstoken van zowel politiek inzicht als van normale menselijkheid, schuldig aan misdaden die zich niet onder woorden laten brengen”. [Barber, 47].
De meedogenloze strijd tegen dit soort misdadigers en tirannen, dat jarenlang slechts met veel genoegen en met veel arrogantie heeft geprofiteerd van de ellende van miljoenen anderen, is dus begrijpelijk, maar gaat ook door zolang niet iedereen van hen is ontmaskerd of is uitgeschakeld.  
Als de meest bekende én meest kleurrijke commandant van de opstandelingen laat weldra de vrachtwagenchauffeur János Szabó van zich spreken. Hij is in 1897 geboren in een arm boerengezin in Zevenburgen [tgw. Roem.], en werkte ooit in Roemenië als onderhoudsman bij de spoorwegen. In 1944 verhuisde hij naar Hongarije, vond een baan bij het Ministerie van Landbouw en werd later chauffeur van minister Nagy, maar belandde in 1949 voor drie jaar in de gevangenis; in 1953 is hij opnieuw gearresteerd en na valse beschuldigingen van spionage nog eens voor 9 maanden opgesloten! Hij leidt nu een der belangrijkste groepen vrijheidsstrijders, op het Széna tér, en hij is bekend om z’n enorme bakkebaarden, een koppelriem en een breedgerande hoed en een warrige haardos. [naar Sebestyén, 15].

Een beeld van de enorme ravage in het centrum van de hoofdstad!

top

Hij meldt zich bij de opstandelingen op het Széna tér [bij Moszkva tér, tgw. Szell Kálmán ter] in Buda, waar men in een paar dagen al ervaring heeft opgebouwd met omvèr gegooide tramwagons als barrikaden, en intussen ook pistoolmitrailleurs, en daarna pantserwagens met een zwaar machinegeweer op de Russen heeft buitgemaakt…..’Nadat hij de basis had beveiligd stuurde Szabó [“Szabó bácsi”, ome Szabó] zijn strijders erop uit om de Russen te bestoken’ en hij weet verschillende trucs en nieuwe taktieken te ontwikkelen. ‘Vaak waren het zelfs kinderen die wegversperringen bouwden en molotovcocktails gooiden. In veel delen van Budapest was de revolutie een oorlog van schoolkinderen. Op het Széna tér bestond de grote meerderheid van de strijders uit tieners en Szabó, die alom werd bewonderd, zag er geen been in om twaalf- of dertienjarigen in te zetten tegen Russische tanks’. ‘Als ze willen vechten zijn ze oud genoeg’, zou hij tegen familieleden hebben gezegd’….. Één der treurigste verhalen is dat van Péter Mansfeld, een jonge rebel op het Széna tér. Hij was vijftien en zag er bijzonder onvolwassen uit met zijn blonde krullen en blauwe ogen. Hij nam deel aan een aantal bittere gevechten, maar zijn belangrijkste rol was het smokkelen van wapens naar andere guerrillagroepen. Hij was een paar dagen aktief bij de opstandelingen, toen verdween hij, maar…. [Sebestyén, 198/199, 201]. Vooral Szabó bácsi wordt al met al een levende legende, slechts overtroffen door de dappere kolonel Pál Maléter. [Barber, 98].
In de stad vinden ook nogal wat uitbarstingen van geweld plaats tegen leden van de ÁVH, maar in de rest van het land wordt vaak nauwelijks strijd geleverd want de Russen vertonen zich niet en de ÁVO wordt vaak niet meer gezien: ze verdwijnt eenvoudig en eventueel aanwezige soldaten sluiten zich al snel aan bij de opstand. Evenals men in 1944/45 z’n uniform van de pijlkruisers al gauw weggooide, gooit men ook nu al snel ‘t ÁVO-uniform weg en is spoorloos verdwenen, niet meer herkenbaar. Velen geven hun posten op maar wèl duidelijk is overal de afkeer en de haat tegenover de Russen en vooral hun geminachte meelopers: mannen der ÁVH die herkend worden wacht vaak slechts de dood. Er is geen pardon in deze strijd op leven en dood, maar opvallend is dat de Russen zich vaak afzijdig houden. Alleen in Budapest en aan de grens met Oostenrijk lijken ze nog aanwezig te zijn.
In veruit de meeste kleinere plaatsen en op het platteland is er veel minder geweld en daar gaat de machts-wisseling vaak gemakkelijk en snel: na b.v. enkele demonstraties neemt een Revolutionair Comité of een Arbeidersraad [als een vorm van direkte demokratie] de macht over zonder enig protest of verzet en binnen enkele dagen ziet men geen enkele rode ster meer. Ook worden er alleen nog vlaggen vertoond zonder het gehate middenstuk. Het blijkt vaak dat zowel communisten als niet-communisten in een dergelijke raad zitten, maar er wordt nu praktisch alleen gelet op persoonlijke kwaliteit. In deze eerste week van de revolutie is er niet of nauwelijks tijd om plannen te maken voor de toekomst en vaak wacht men instrukties van b.v. de regering via de radio of van een centrale raad [van Transdanubië b.v.] af. Kortom: vrijwel heel Hongarije heeft in zeer korte tijd het communistische juk spontaan en met sukes van zich afgeschud……..
Op het platteland worden veel kolchozen ontbonden en zoals overal is men hier meer nationalistisch, religieus en conservatief, en de mensen zijn hier veel minder communistisch geïndoktrineerd. Men steunt Nagy wèl, maar z’n ministers vaak niet. [Váli, 293]. In Debrecen, de grootste stad van Oostelijk Hongarije, waren er vanaf de eerste dag, dinsdag, alleen demonstraties en protesten en op deze vrijdag is er nog nauwelijks een rode ster te bekennen op een openbaar gebouw en een ‘revolutionair socialistisch comité’ verklaart het plaatselijk bestuur ter hebben overgenomen. [Sebestyén, 203]. 
Toch worden buiten Budapest hier en daar nog wel gevechten geleverd met schietende leden der ÁVH, zoals in Győr waar de machinegeweren der ÁVH 38 mensen doden. In deze stad is Attila Szigethy [1912-1957], een grote, zware, brede man met een vuurrode snor en een onuitputtelijke energie, hoofd der Revolutionaire Raad, één der meest bekende leiders. ‘Hij was een vriend van Imre Nagy en was na de oorlog parlementslid der Nationale Boerenpartij geweest. Iedereen wist dat hij een sympathisant van de communisten was, maar hij had altijd respekt afgedwongen met zijn esprit en door zoveel mogelijk blijk te geven van zijn onafhankelijke geest’……
Hij ‘had gevoel voor dramatische en wervelende opwinding van de revolutie’ en riep b.v. zichzelf zelfs uit tot coördinator van de opstandelingen in Transdanubië [Dunántúl], het hele gebied ten westen van de Donau. De enthousiaste en onvermoeibare Szigethy installeert bij het stadhuis van Győr zelfs een luidsprekersysteem waardoor vele uren per dag de Eroica van Beethoven klonk ……….[naar Sebestyén, 203/204].
Ook elders buiten de hoofdstad biedt de oude garde eerst nog wel verzet, maar verliest toch de strijd. In Miskolc, de belangrijkste industriestad in het noordoosten van Hongarije, verscheen ‘s ochtends een menigte van een paar honderd demonstranten voor het hoofdbureau van politie waar men protesteert tegen het oppakken van een aantal jongelui die zich vergeefs naar Budapest wilden begeven om zich daar bij de strijd te voegen. Ze worden echter opgepakt en in de gevangenis gestopt. De politie wil hen wel laten gaan, maar het bureau wordt bewaakt door de ÁVH en hun commandant wil dat persé niet!

top

Het aantal demonstranten neemt dan snel toe, maar de door de commandant der ÁVH opgeroepen soldaten voegen zich …bij de betogers en men stuurt een ultimatum aan de ÁVH: “Geef je over of het leger valt aan!” waarna de commandant de witte vlag hijst, en de opstandelingen [de soldaten en de menigte] het gebouw aanvallen en plunderen: de commandant en een andere man van de ÁVH worden afgemaakt en er vallen nog veertien doden.
Een Nationaal Comité neemt vervolgens de macht in de provincie Borsod-Abaúj-Zemplén over en Miskolc wordt o.l.v. Rudolf Földvári [Kispest, 1921], die al vanaf 1954 eerste secr. van de partij in deze provincie was, één van de belangrijkste centra van de revolutie buiten de hoofdstad…. [o.a. naar Sebestyén, 204, 205].
Földvári, een zoon van arme ouders, werd loopjongen en daarna gespecialiseerd arbeider en o.a. werkbaas. Hij sloot zich aan bij de arbeidersbeweging en de vakbond, maar was van 1942-‘45 krijgsgevangene der sovjets. Al gauw daarna werd hij lid der communistische partij en klom steeds hoger op in funktie en in 1949 werd hij zelfs ‘aktivist’, een voorbeeld voor andere arbeiders. Hij bezocht de partijhogeschool en van 1951 tot ’54 was hij 1e secr. van het partijcomité van Budapest! In maart 1953 mag hij als Hongaar, samen met Rákosi en Árpád Házi naar de begrafenis van Stalin en in juni 1953 is hij al weer in Moskou voor partijberaad.
Hij heeft daarna echter enige kritiek op de hoogste baas Rákosi en begint daarna voor het realiseren van het programma van premier Nagy te werken. Földvári wordt daarna ‘de provincie ingestuurd’ en wordt in 1954 1e secr. van de partij in de voor de zware industrie belangrijke provincie Borsod-Abaúj-Zemplén en al op 24 oktober ’56 zorgt hij voor de oprichting van een ‘munkástanács’, een Arbeidersraad bij het grote bedrijf van DIMÁVAG in de provinciale hoofdstad Miskolc…..Zonder veel moeilijkheden loopt hij dus over naar de hervormers in de partij, die nu de toon aangeven! [Internet]. Nú vindt Földvári het echter vooral z’n taak om tegenover de behoedzame premier Nagy krachtig stelling te nemen in zijn onderhandelingen met de sovjets, n.l. over de terugtrekking van de Russische troepen uit het land en hij dreigt zelfs: De staking van de arbeiders in Miskolc zal voortduren tot de Russen instemmen met het terugtrekken van hun troepen! [naar Sebestyén, 205]. 
In Veszprém, in het westen van het land, wordt de schooldirekteur Árpád Brusznyai [1929-’58] al snel voorzitter van het Revolutionaire Nationale Comité en in Szeged in het zuiden wordt de jurist en professor aan de universiteit József Perbíró [1908-’93] voorzitter der Revolutionaire Raad. Verder wordt op de middag van de 26e oktober in ‘het Rode Csepel’, het industriële hart van Hongarije, het politiehoofdkwartier door opstandelingen veroverd en dat geldt voor vele Hongaren, óók met name de arbeiders, wel als symbolisch voor deze opstand. [o.a. Sebestyén, 209].
Ook verpreiden zich al snel geruchten, b.v. over de komst van Westerse hulp via Oostenrijk en vaak wacht men op het platteland op de berichten en commando's via de radio, de "Vrijheidszenders". Het centrale partij­blad "Szabad Nép", nu o.l.v. Miklós Gimes, is vanaf 26 oktober ook verzoenend en gematigd ten aanzien van de opstand, en erkent haar als volksbeweging, evenals de partij zelf dat doet: het Centrale Comité beveelt nu zelfs de vorming van arbeidersraden en revolutionaire raden aan en om 16.45 uur doet het Centrale Comité van de partij een oproep om de gevechten te beëindigen en belooft ook een algemene herziening van het beleid. In een verklaring van het CC wordt een verzoenend standpunt weergegeven.
Het "Patriottische Volksfront" zal verkiezingen op de breedst mogelijke nationale basis aanbevelen en de regering zal een vrij, welvarend, onafhankelijk en socialistisch, demokratisch land scheppen, en de misdaden van het verleden goedmaken. Nog eens wordt een oproep tot staakt het vuren gedaan, en amnestie voor politieke gevangenen aangeboden. Om duidelijk aan te geven dat hij los van de partij, en als premier opereert, verlaat Nagy   -zegt men- nu ook het partijgebouw en werkt verder in het parlement waar ook de regering zetelt. Toch leggen anderen er de nadruk op dat Nagy een aantal dagen na 24 oktober min of meer de gevangen van de geheime politie is geweest en vrijwel niets zelf kon regelen of beslissen! De oproepen van de premier kunnen echter ook nu nog niet de nog altijd durende verspreide gevechten doen stoppen. Ook wil de partijleiding deze volksopstand nog steeds niet erkennen als ‘nationale demokratische revolutie’, tègen het voorstel van Géza Losonczy en Ferenc Donáth in. 

Álle communistische symbolen weg, a.u.b.!

top

Het meest bekende, of liever: beruchte en gruwelijke incident doet zich voor in het stadje Mosonmagyaróvár. Hier, bij de Oostenrijkse grens, richten ÁVH-leden b.v. het vuur op een ongewapende menigte, jongeren, vrouwen en kinderen onder leiding van plaatselijke studenten van de Landbouwhogeschool, die [zoals duizenden eerder al deden!] vreedzaam demonstreren naar aanleiding van wat er in Budapest gebeurde, en nu een petitie met de intussen bekende zestien eisen van de studenten van 23 oktober in Budapest willen aanbieden aan de burgemeester. Men is vrolijk en opgetogen, roept Ruszkik haza!, zingt vaderlandse liederen zoals de Himnusz, en knipt plechtig het communistische wapen uit de nationale vlag, maar ook het gemeentehuis van Mosonmagyaróvár wordt, als open-baar gebouw, door Ávósok met machinegeweren en in loopgraven bewaakt, en dan….. volgt ineens, zonder één waarschuwing of ’n schot in de lucht, mitrailleurvuur en dan het geschreeuw van gewonden, gevolgd door de slagen van ontploffende granaten.
Binnen enkele tellen liggen er vele tientallen mensen, mannen, vrouwen en kinderen stervend op de grond…. ze zijn nog tijdens het zingen door de verdekt opgestelde mitrailleurs van de Ávo onder vuur genomen en toen de eerste slachtoffers neerstortten wierpen de stomverbaasde overlevenden zich plat ter aarde. Drie ávósok klommen uit de loopgraven en slingerden handgranaten. Toen de mensen opsprongen om weg te hollen werden zij op hun beurt zelfs in de rug beschoten, aldus Noel Barber, hoofdcorrespondent van de London Daily Mail, die naar Wenen was gereisd en in de avond van 24/25 oktober naar Budapest was gereden. Hij is ooggetuige van wat zich in die vier minuten in de kleine stad Mosonmagyaróvár afspeelt!…
Vooral de dode kinderen maken een diepe indruk maar natuurlijk ook de wreedheid van de beruchte ÁVH, die het blijkbaar nog altijd niets kan schelen hoeveel en welke slachtoffers men maakt. Gruwelijk en huiveringwekkend zijn de taferelen van b.v. afgerukte armen en benen, zelfs een dode baby, uitpuilende ingewanden, die weldra elders ook op de wereld en in Hongarije zelf bekend worden. De doden worden vervolgens naar de crypte van de kerk overgebracht. In totaal worden 82 totaal onschuldige mensen gedood en 200 anderen worden gewond, van wie velen voor hun leven verminkt waren! [Barber, 82].
Maar al spoedig komen heel wat opstandelingen in jeeps vanuit Győr en stellen zich op voor het gemeentehuis waarin de ávósok hun toevlucht hadden gezocht. Allemaal op twee na worden ze neergeschoten en de beide laatsten, die de trekkers hadden overgehaald, werden door de woedende menigte gelyncht. ‘De massa wierp zich op hen. Ze werden geslagen tot hun lichamen slechts bloedige voorwerpen waren. Toen werden ze in stukken gescheurd, alsof er wilde dieren bezig geweest waren’, aldus Leslie Fryer. [naar Barber, 83 en Sebestyén, 207/208].
Op deze manier blijven de intense haat, de verbittering en woede tegen het oude regime en vooral tegen de geheime politie nog steeds bestaan en het blijkt dat zo’n bloedbad, dat de woede en haat van velen nog eens opwekt, regelrecht  dit soort lynchpartij tot gevolg kan hebben…
Ook in Budapest dringt het afschuwelijke drama van Mosonmagyaróvár uiteraard al snel door en, zoals de eerder al genoemde communistische Britse correspondente Dora Scarlett constateert: ‘Er wordt jacht op hen [de ávósok] gemaakt als op dieren, ze werden aan bomen opgehangen of eenvoudig door voorbijgangers doodgeslagen’. De woede van de opstandelingen wordt nog heviger wanneer ze b.v. in de zakken van de ÁVO betaalbewijzen vinden die aantonen dat officieren 9.000 forint per maand verdienden, elfmaal zoveel als het loon van een ongeschoolde arbeider.
Wanneer een ávós wordt gedood, wordt het betaalbewijs op zijn lijk vastgeprikt en geld dat men in de zakken vindt wordt gewoonlijk verbrand. Hun Pobeda -auto worden in brand gestoken. Niemand juichte wanneer een ávós een gruwelijke dood stierf. Zwijgend stonden mensen bij een omvergegooide ÁVO-auto en een lijk dat bengelde aan een lantaarnpaal. Woorden waren overbodig’. [naar Barber, 83].

top

Op de meest onverwachte plekken, in kelders en ondergrondse gangen en tunnels, in kantoren en op ministeries, in villa’s en huizenblokken, kan men hen nog steeds aantreffen en dat maakt dat niemand werkelijk kan worden  gerustgesteld b.v. met het gevoel dat ‘de revolutie al overal heeft gezegevierd’. Ook worden nog dagelijks duizenden mensen uit hun jarenlange politieke gevangenschap in kampen en gevangenissen bevrijd evenals uit de beruchte werkkampen. ‘In de gevangenis aan de Markó utca in Budapest troffen de opstandelingen een honderdtal ongelukkige stakkers aan die in de laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog door de Russen krijgsgevangen waren gemaakt…. Daar bleven ze tot oktober 1956, maar ‘de meest dramatische massale bevrijding vond plaats in het gevangenisfort van Vác … dat wel een van de slechtste reputaties had van Hongarije. Hier zagen velen ”de dood onder ogen in vochtige, vieze en bedompte cellen en sleepte men zich voort in zweetdoordrenkte, slecht passende uniformen met uitgehongerde gezichten en bevend bij de hoop op een extra kom met smerig voedsel”, aldus b.v. Pál Ignotus, de bekende schrijver en demokratische socialist die hier enkele jaren doorbracht. [Barber, 87].
Slechts van buiten de gevangenis verneemt men iets over de veranderingen die er in het land hebben plaatsgevonden zoals o.a. een optocht, want plotseling ziet een tiental mannen in een kleine cel enkele sekonden een glimp van   wapperende Hongaarse vlaggen, allemaal met een gat in het midden… Alle gedachten aan foltering, de dreiging van de gummiknuppel, hongerdieet, strafcellen, waren op dat moment verdwenen. Vanuit die ene cel riepen de mensen naar de volgende, en als één schreeuw ging het nieuws langs de gang van het hoofdblok. De ÁVO-bewakers bulderden, dreigden, verschoten een paar ladingen ammunitie, alles zonder sukses. Toen het geschreeuw en de wanorde toenamen, probeerden de ÁVO’s de mannen tot bedaren te brengen: ze boden hun zelfs sigaretten aan als ze zich rustig wilden houden. Maar de mannen die het rantsoen eten van een dag graag hadden opgeofferd voor één sigaret, smeten die de bewakers in het gezicht terug’. [Barber, 87/88]. De cellen gaan tenslotte allemaal open en een duizendtal gevangen komt, in vodden, vervuild en vol ongedierte, toch vrij! [naar Barber, 88]…...
Behalve het volkomen onberekenbare en levensgevaarlijke gedrag van de ávósok waarvoor iedereen nog steeds doodsbang is, zijn er ook nog steeds de geruchten over Sovjettroepenbewegingen en versterkingen, want men krijgt zelfs de indruk dat de sovjetleiding in Moskou nog steeds geen besluit heeft genomen over wat ze met ‘de Hongaarse opstand’ nu ècht aanmoet!
Je krijgt de aan de éne kant indruk dat Chroesjtsjov Hongarije wil behouden voor het sovjetblok en z’n troepen niet echt uit dit land wil terugtrekken, maar aan de andere kant maken sommige sovjets [Mikojan!] de indruk dat ze wel begrip hebben voor de Hongaren en hun strijd. Men merkt ook vrijwel overal dat hun legermacht slechts terughoudend optreedt en b.v. vrijwel nooit in het openbaar de ÁVH-leden in bescherming neemt! 
Intussen wordt er op hoog niveau nog altijd overleg gepleegd o.a. door sovjetambassadeur Juri Andropov, die nu  een schriftelijke bevestiging wil hebben van het eerdere Hongaarse verzoek om Sovjet-militair ingrijpen. Premier Nagy aarzelt echter en wenst hier tenslotte níet aan mee te werken. Dus tekent ex-premier Hegedűs vervolgens op 26 oktober 'het verzoek' aan de Russen om in te grijpen, maar het dokument wordt gedateerd op 23 oktober!
De brief wordt dus ondertekend nádat Hegedűs is afgetreden! Andropov had een paar dagen geleden n.l. Gerő gevraagd of deze Sovjethulp wenste en "dat was een kwestie van een minuut. Er volgde alleen een discussie over de vraag of de Sovjettroepen het vuur mogen openen! Die duurde drie uur, we stemden ermee in, maar toen was het schieten al begonnen". [Hegedüs in NRC/Hbl., 18.11.1989].
Intussen gaan Suslov en Mikojan deze dag voor overleg terug naar Moskou en Gerö en Hegedüs hebben van het aanbod om mee te gaan naar de Sovjet-Unie gebruik gemaakt: mensen die dat horen kunnen dus opgelucht ademhalen en ze begroeten elkaar met vreugde.
Ook de geheime politie moet nu op haar hoede zijn, maar ze heeft nog talloze spionnen dus ze heeft niets te vrezen…. totdat de politiecommissaris van Budapest, Sándor Kopácsi, die naar de ‘rebellen’ is overgelopen, overleg met de ÁVH wil èn tegelijk zich met een afdeling stootroepen van z’n eigen politie paraat houdt. Kopácsi’s gezant maakt de ÁVH duidelijk dat het van nationaal belang is dat de premier ‘volledige bewegingsvrijheid bezit en vrijheid van handelen’. Aanvankelijk aarzelt de ÁVO, maar het klimaat was veranderd en van Kádár die Gerő is opgevolgd kan ze ook niet al te veel steun verwachten. Kádár zelf was immers voor z’n verdere leven slachtoffer van deze geheime politie! Toen de ÁVO [-onderhandelaar] dat merkte stelde Kopácsi het ultimatum op dat hij tot dan toe achter de hand had gehouden in de hoop dat hij het nooit zou behoeven te gebruiken.

top

‘Als de veiligheidspolitie mijn verzoek niet inwilligt’, zo zei hij tot de ÁVO-man, ‘dan zal ik gewapende eenheden van de stedelijke politiemacht van Budapest opdracht geven hem [Nagy] met geweld te bevrijden’. En toen ‘gaf de ÁVO toe’, zei Kopácsi lakoniek aan een Hongaarse reporter. [Barber, 81].
Het blijkt dus dat in sommige gevallen heel wat geweld nodig is om de nog altijd lopende conflicten -vooral met de leden der geheime politie, de ávósok-,op te lossen, maar dat men soms ook kan hopen op enig overleg en geduld.
Het is b.v. duidelijk dat premier Nagy de stalinisten nu wel eens uit zijn kabinet wil verwijderen en hervormings-gezinde communisten en enkele anderen erin wil benoemen, maar eerst wil hij hierover toch overeenstemming met Suslov en Mikojan, die van het Kremlin onbeperkte volmachten hebben gekregen en dan nog in Budapest zijn, bereiken. Maar de Russen vertrouwen Nagy niet genoeg om hem de vrije hand te geven èn ze verliezen ook hun geduld met die Hongaren die onderling kibbelen terwijl Budapest brandt…
Toch wordt men het, ondanks veel onenigheid, op 26 oktober eens over de vorming van een nieuw kabinet: de Russen geven Nagy tenslotte -nadat ze hem ook nog hebben gekapitteld over het feit dat hij de vorige avond via de radio het vertrek der Russische troepen aan de orde had gesteld- met tegenzin [!] toestemming een regering naar z’n keuze te vormen maar ze waarschuwen hem ook ‘niet te ver te gaan’ [naar Sebestyén, 201/202]. Met andere woorden: de instemming van Suslov en Mikojan gaat zeker niet van harte!
Voor het eerst uiten de beide Russen in hun rapporten aan het Kremlin ook ernstige twijfels over Nagy! ‘In een door hen beiden ondertekend telegram zeggen ze die middag dat ze Nagy opnieuw hebben gewaarschuwd niet in het openbaar te verklaren dat de Sovjet-troepen zullen worden teruggetrokken. ‘We zeiden dat we dit als een ernstige fout beschouwden, omdat het terugtrekken van de Sovjetroepen onvermijdelijk de komst van Amerikaanse troepen tot gevolg zou hebben….. We moeten de stemmingswisselingen van Nagy in de gaten houden. Door zijn opportunistische gedrag weet hij niet waar hij de grens moet trekken… Van onze kant waarschuwden we de Hongaarse leiders dat ze geen verdere concessies moesten doen, omdat dit tot de val van de de autoriteiten zou leiden’. [Sebestyén, 209/210].
Maar Nagy krijgt -aan de andere kant- óók al onmiddellijk kritiek van goede vrienden zoals Losonczy, Donáth en Vásárhelyi want de bescheiden voorstellen die hij de Russen heeft gedaan zijn immers niet voldoende voor de revolutionaire vrijheidsstrijders in de straten of voor de eindeloze stroom delegaties van fabrieken, steden en dorpen die hem nieuwe eisen kwamen voorleggen. Deze kritiek legt hij niet zonder meer naast zich neer! [Sebestyén, 202/203]. Als Nagy op deze aarzelende manier doorgaat zal de rust in de straten van Budapest niet weerkeren!
Ook elders, vèr buiten Hongarije ziet men deze moeilijkheden wel en als reaktie op deze verwarrende berichten waarvan men de achtergrond toch niet voldoende kent, laten b.v. de Amerikaanse president en de Britse premier weten hoe ze over de zaak-Hongarije denken en ze zien uiteraard deze gebeurtenissen in Hongarije in het licht van de onderdrukking door de Russen van heel Oost-Europa, de landen achter het IJzeren Gordijn. Nu wordt de reaktie op die jarenlange onderdrukking voor de hele wereld immers pas goed duidelijk en de haat en de angst der Hongaren roepen zonder meer veel begrip op.
‘De vruchten van het communistische imperialisme in de wereld der satellietlanden wordt nu met de dag duidelijker’, had Eisenhower enkele dagen geleden naar aanleiding van de situatie in Polen al gezegd en in Londen geeft sir Anthony Eden, de minister van buitenlandse zaken, een verklaring uit “dat de Britse regering met sympathie en bewondering de strijd van het Hongaarse volk voor hun rechten en vrijheid had gevolgd”. Anderen spreken met name hun afschuw uit over het meedogenloze militaire ingrijpen der sovjets in Hongarije.
Maar….. o.a. de Franse minister van buitenlandse zaken Christian Pineau ‘wijst erop dat, zoals de geschiedenis en de geografische ligging aan Frankrijk de verplichting opleggen verbonden te blijven met de westerse wereld, evenzo landen als Polen en Hongarije verbonden zullen blijven met … het Oosten, en dat het gevaarlijk zal zijn om deze banden te verbreken en zo wellicht aan de Sovjet-Unie een aanleiding te bezorgen om zijn destalinisatie terug te draaien! [Barber, 94/95]. Ja, zo wordt er in de westerse vrije wereld dus óók gedacht, alsof Polen of met name Hongaren ooit sterke en historische banden met het oosten [de tirannie, Rusland] hebben gehad!…
Maar vooral een verkiezingsrede van de Amerikaanse min.v.buitenl. zaken John Foster Dulles trekt de aandacht: ”De Verenigde Staten koesteren geen verdere bedoelingen bij hun verlangen naar onafhankelijkheid voor de satellietstaten” en ”de Verenigde Staten beschouwen deze landen niet als potentiële militaire bondgenoten”.
Hierna geeft ook president Eisenhower opnieuw “een bevestiging van onze verzekeringen aan de Sovjet-Unie, dat wij niet de bedoeling hebben om deze landen [met name Polen en Hongarije] tot onze bondgenoten te maken”. Toch waarschuwt hij de sovjetleider Nikita Chroesjtsojv ook dat Amerika zich zal scharen achter iedere aktie van de Verenigde Naties ‘met inbegrip van het gebruik van geweld’. Ook zijn de westelijke Grote Drie druk bezig om de zaak-Hongarije voor de UNO te brengen. Er zijn dan intussen ook allerlei speculaties over b.v. de positie van de sovjetleider, die ernstig verzwakt zou zijn en over b.v. het gevaar van een Derde Wereldoorlog, als Moskou de greep op de satellietlanden zou verliezen.
Voor de Hongaren is echter van véél meer belang dat ‘het westen’ hoe dan ook enige hulp verleent aan het verwoeste en zwaar geschonden land en ‘bij de meeste Hongaren leefde in elk geval een gevoel van heimwee naar het Westen… De valse propaganda over het westen, waaraan ze jarenlang door de Russen waren onderworpen geweest, had nu een effect dat precies tegenovergesteld was aan dat wat ze had beoogd: het had hen aan het denken gezet over alle rijkdom, genietingen en levensvreugde die in die verboden wereld te vinden moesten zijn”, aldus de bekende schrijver en vriend van Nagy, Tibor Méray. [Barber, 96].

Ook kardinaal Mindszenty is nu een vrij man, maar [zoals zijn hele volk!] slechts kort...


Hier en daar doen zich in deze dagen ook incidenten die als antisemitisch kunnen worden gezien, en bij sommigen is de angst voor een herleving van het antisemitisme ook groot. In de tijd vóór de revolutie was het verboden om antisemitische uitingen te doen, hoewel het communistische regime waarvan alle leiders in Hongarije Joden waren er bij sommigen misschien aanleiding toe kon geven! Maar nu is de volledige vrijheid aangebroken en inderdaad worden sommigen regelrecht aan hun gruwelijke ervaringen van destijds in de oorlog, vooral in 1944/45, weer herinnerd. In het algemeen kan men echter toch zeggen dat er -in aanmerking genomen dat o.a. Rákosi, Gerő, Farkas, Révai, en zéér veel andere Hongaarse communisten een Joodse achtergrond hadden, bijzonder weinig is te merken geweest van ‘antisemitisme’ tijdens de Opstand, aldus ook verreweg de meeste historici.
Iemand zoals Ágnes Heller, Hongaars filosofe van Joodse afkomst, zegt hierover: “Zelf heb ik geen antisemitische uitlatingen naar mijn hoofd gekregen, maar ik heb gehoord dat sommigen dat wel is overkomen. Als iemand daarover klaagde, was mijn reactie: ‘Als er vrijheid van meningsuiting is, moeten we er ook mee leren leven dat antisemieten soms joden  uitschelden”. [naar Ágnes Heller, 164].

top