|
15. Hongarije tijdens de Opstand van 23 oktober tot 4 november 1956
15.5 De vijfde dag van de revolutie, zaterdag 27 oktober 1956.
Het belangrijkste nieuws van de ochtend van deze dag is de mededeling van de premier om 11.18 uur dat hij een nieuwe "patriottische regering van het volk" heeft gevormd en dat 15 vooraanstaande communisten uit de regering zijn verdwenen, onder anderen vier leden van het Politburo. Nu wordt Béla Kovács [vroeger leider der
FKgP die in 1947 naar Rusland was ontvoerd en onlangs als een wrak, ziekelijk en zeer verzwakt, uit dat land is teruggekomen] min.v.landbouw, Zoltán Tildy [de vml. president, FKgP] wordt min.v.staat, Ferenc Erdei [van de linkervleugel der vml. NPP] vice-premier, József Bognár [ooit van de linkervleugel der FKgP] vice-premier en min.v.buitenl.handel en Miklós Ribiánszky [ook van de vml. FKgP] min.v. staatsboerderijen.
Deze ministers zijn benoemd à titre personnel, niet namens hun voormalige politieke partij [die immers niet meer bestaat!] en van drie van deze vijf ministers [Tildy, Erdei en Bognár] is bekend dat ze destijds [1947/48] toch min of meer meelopers van de communisten waren! De goedaardige en ijdele maar politiek ook naïeve dominee Tildy leefde b.v. in de herinnering voort als een zwakke, besluiteloze figuur die weinig weerstand bood aan de communisten met hun salamitaktiek. Hij wees destijds, toen hij premier en vooral president was [1945/48] vooral ándere politici erop dat de Sovjet-Unie toch vooral een machtig land was waar je als Hongaar altijd en terdege rekening moest houden, en waar iedereen dus zeer behoedzaam mee om moest gaan!.…
De ook nu nog altijd beschaafde Tildy verklaart voor de radio dat hij de gewelddadigheden afkeurt en voegt eraan toe: “Ik weet dat er tal van akute problemen zijn die een onmiddellijke aanpak vergen, maar de natie moet de noodzakelijke atmosfeer scheppen van kalmte en beschaafde orde en vrede, in eensgezindheid tussen alle Hongaren. Dat is momenteel onze hoogste, onze wezenlijke plicht”. [Barber, 94].
Óók een beroemde foto geworden!
Desondanks moet de ‘eensgezindheid tussen alle Hongaren’ nog blijken, want alle twintig andere ministers zijn nog altijd [meestal ervaren!] communisten: Imre Horváth van buitenl.z., gen. Károly Janza van defensie, de nieuweling en hervormer prof. György Lukács van cultuur, András Gyenes van produktie, Ferenc Münnich van binnenl.z., Árpád Kiss hoofd van het Planburo, Antal Apró vice-premier en bouwnijverh., István Kossa van financiën, Lajos Bebrits van post en verbindingen, János Csergő van zware ind., Sándor Czottner van mijnb. en elektriciteit, Erik Molnár van justitie, Rezső Nyers van levensmidd. ind., Albert Kónya van opvoeding, Ferenc Nezvál voor de socialistische sector der economie, Gergely Szabó van chem.ind., mevr. József Nagy van lichte ind., Antal Babics van gezondh. zorg, Árpád Házi van staatscontr. en János Tausz van binnenl. handel. Apró, Bognár en Erdei worden vice-premiers.
De meeste ministers worden gehandhaafd en dit nog altijd ‘rode’ kabinet is duidelijk een compromisoplossing. Er is dus geen sprake van een omwenteling en er zijn praktisch geen gevolgen zichtbaar van de massale onvrede der bevolking of van de zestien eisen der demonstranten, vier dagen geleden. Ook kan men absoluut níet zeggen dat deze nieuwe regering representatief is want verreweg de meeste Hongaren wensen niets meer te maken te hebben met de verhoudingen, de funkties en de machtsposities van weleer, en dit kabinet voldoet -ondanks de fraaie naam- bij lange na niet aan deze wensen! Het is dus opnieuw: ‘veel te weinig en veel te laat’. [Sebestyén, 215].
Het lijkt er bovendien totaal nog niet op dat de twee niet-communistische ministers van staat, de integere 48-jarige Béla Kovács, die zéér heeft geleden onder zijn gevangenschap in Rusland [sinds hij op klaarlichte dag in 1947 uit z’n huis in Budapest door de Russen was ontvoerd], en de bijna 67-jarige Zoltán Tildy, nú wel in staat zullen zijn standvastig te handelen en zullen slagen om Nagy zover te krijgen dat hij b.v. de zestien eisen der studenten van 23 oktober ook als zíjn eigen doel zal aanvaarden en b.v. erin zal slagen om de sovjettroepen weg te krijgen…. Tegenover deze twee ministers staan immers een twintigtal betrouwbare en doorgewinterde communisten!
Zelfs József Kővágó [1913-1996], de vroegere burgemeester van Budapest [1945-’47], die in september j.l. na vele jaren uit de gevangenis is ontslagen en nu al als een belangrijk kandidaat van de in heroprichting zijnde vroegere Kisgazdapárt [de Kleine Grondbezitters] wordt beschouwd en die Tildy goed kende, twijfelt zeer sterk aan hem.
Hij ontmoet Tildy en z’n vrouw in het parlementsgebouw en schrijft later: “Toen ik met hen stond te praten vroeg ik me af of zij tweeën wel beseften hoe onpopulair ze waren bij het volk. Wisten ze wel dat de mensen bijna unaniem een hekel aan hen hadden en dat Tildy als één van de verraders van het volk werd beschouwd? Ik vroeg me af hoe ik hem dit duidelijk kon maken en hem kon waarschuwen dat hij het roer van de geschiedenis deze keer stevig moest vastgrijpen, omdat de natie hem anders nooit zou vergeven”. [Sebestyén, 216].
Béla Kovács is daarentegen wel betrouwbaar [voor de vrijheidsstrijders of opstandelingen] maar hij stelt zich vanuit Pécs, waar hij nu voor zijn rust verblijft, telefonisch niet eens beschikbaar voor het nieuwe kabinet van Nagy [Gadney, 100] want hij wil ‘niets te maken hebben met de nieuwe regering’ [van partijbureaucraten] en mannen van het verleden [Sebestyén, 216]. Er zit zelfs niet één goede vriend van Nagy in het nieuwe kabinet!……..
Vooral de belangrijke ministers van binnenlandse zaken, defensie en justitie zijn notoire, orthodoxe communisten en m.n. de 69-jarige intelligente en charmante rokkenjager en zware drinker, moskoviet, vml. Spanjestrijder en dus ‘overlever’ Ferenc Münnich [binnenl.z.] die tot een week geleden ambassadeur in Belgrado was, en ’wiens levensverhaal parallel loopt aan dat van het communisme in Europa in de twintigste eeuw’, zal zich wel nooit kunnen en willen schikken naar de premier, maar die wil hem naast zich hebben in de onderhandelingen met de Russen en vooral met gen. Ivan Serov, de man van de KGB ter plaatse [Sebestyén, 217, 218].
Ook luit.-gen. Károly Janza [Újpest, 1914 – Budapest, 2001], de min.v. defensie [honvédelmi miniszter], die vroeger op de beroemde Scheepswerf van Ganz en later ook in het leger carriëre maakte, en die vanaf 1951 al onderminister van defensie was, is geen aanhanger van Nagy en hij blijft zijn officieren orders geven om ‘de onruststokers uit te schakelen’ en hij dreigt iedereen die dat niet doet, met de krijgsraad. Maar hij weet ook wel dat hij niet op z’n manschappen kan rekenen en velen scharen zich, net als kolonel Maléter, achter de opstandelingen, vechten dapper een verwerven zich een reputatie als held… ’De houding van het leger tegenover de revolutie is een weerspiegeling van de algemene stemming in Hongarije… het leger deelde het overheersende anticommunistische en antisovjet gevoel in het land’, aldus generaal Béla Király, de latere opperbevelhebber. [o.a. Sebestyén, 221].
Zoals te verwachten was belooft Imre Nagy wel dat hij zal overleggen over het terugtrekken der Sovjettroepen en allerlei delegaties van de nieuwe revolutionaire en arbeidersraden overleggen intussen ook met de regering. Hierbij nemen de vakbonden ook een plaats in: ze stellen een nieuw programma op en bevelen de oprichting van gekozen arbeidersraden in alle industriële bedrijven en mijnen zelfs aan. Deze raden zullen beslissen over alles m.b.t. produktie, beheer, administratie, het aannemen en ontslag van personeel, technische ontwikkelingen, lonen, investeringen, besteding van de winsten, enz. en ze zijn verantwoording schuldig t.o. de werknemers en de staat.
Maar ‘met 350 tanks van de sovjets in de straten van Budapest, meer dan 325 doden onder Hongaarse burgers en al 2.200 gewonden in de gevechten met de sovjets’, is het publiek absoluut niet geïnteresseerd in een kabinets-wijziging….. De nieuwe regering is dus een doodgeboren kindje.
De lijst is te voorzichtig, bevat nog steeds veel te veel communisten van het ancien régime en het coalitiekarakter lijkt nauwelijks overtuigend. Het land is immers al véél verder: alom zijn intussen ‘Revolutionaire Raden’ gevormd onder verschillende namen zoals b.v. ‘Nationale comités’ in alle gemeenten, provincies, dorpen en steden, bij de radio en de pers, het Volksfront, de ministeries, het persbureau MTI, de intellektuelen, het leger, en bij jeugd- en studentenorganisaties en in het algemeen eist men nog steeds de onmiddellijke terugtrekking der Russische bezettingtroepen, een staakt-het-vuren, vrije verkiezingen en alle andere burgerlijke vrijheden.
Deze ’nieuwe’ regering wordt dus weggehoond en ontvangen met een nieuwe golf van burgerlijeke ongehoorzaamheid, een krachtiger stakingsoproep en honderden protesttelegrammen [Sebestyén, 218] en de meest machtige en zelfstandig opererende opstandelingenleiders en Revolutionaire raden van b.v. Miskolc en Győr, zijn absoluut van plan om de strijd voort te zetten. Ze verwerpen de wil tot compromissen van Nagy….
Niet de nieuwe regering maar deze raden lijken immers al het gezag uit te oefenen en helaas zit Nagy min of meer tussen twee vuren en het is nog altijd niet duidelijk welke positie hij zal kiezen, áls hij al zal mogen en kunnen kiezen! Zelf maakt hij ook niet de indruk enige haast te hebben en zelfs vrienden maken zich wel ongerust over zijn toestand: hij heeft immers al enige tijd hartklachten……….
Van grote betekenis zijn intussen o.a. de "Centrale Arbeidersraad van Budapest" o.l.v. Sándor Rácz, het "Hongaarse Nationale Revolutionaire Comité" [Magyar Nemzeti Forradalmi Bizottmány] o.l.v. de voorzitter József Dudás en de eerder genoemde "Nationale Raad van Transdanubië" [Dunántúl, westelijk van de Donau] in Győr onder de leiding van de onvermoeibare en buitengewoon indrukwekkende Attila Szigethy, een reus van een kerel, die zonder meer al gezag uitstraalt. Ook de Arbeidersraad van Csepel, het enorme complex der zware industrie bij Budapest, o.l.v. de voorzitter Elek Nagy [1926-1994] is van belang.
”Toch zijn er ook nog wel lui die voelden dat de partij zich aan het hoofd van de revolutie moest stellen… ”zodat iedeeen kon zien dat het volk voor het socialisme streed en voor het socialisme móest worden gestreden. Als dit alles was gebeurd konden we met vereende kracht voor de basiswaarden van het socialisme, de nationalisatie van banken, het zakenleven en fabrieken en een landhervorming strijden’, aldus István Angyal, de leider van de rebellen van de Tűzoltó utca,die dit na het neerslaan van de revolutie vanuit de gevangenis schreef. Maar het is duidelijk dat de meerderheid der vrijheidsstrijders en ook de burgers, deze ideeën niet deelt, hetgeen blijkt uit het feit dat de aanwijzing van Nagy als premier níet het gewenste effekt heeft. De gevechten hóuden niet op! [Litván, 70].
Een nieuw verschijnsel is ook dat met name de hierboven genoemde raden in Győr en Miskolc, resp. in het westen en in het noordoosten van het land, voortaan tegenover het kabinet in Budapest een vrijwel zelfstandige positie innemen en blijkbaar ook veel gezag in de wijde omgeving, in de provincies hebben! Al deze revolutionaire en arbeidersraden roepen zeer regelmatig op tot het realiseren van de hierboven genoemde eisen [van de 23e oktober] en ze beschouwen zich bovendien als de spreekbuis van het vrije Hongaarse volk. Ze hebben dan ook kritiek op de samenstelling van de nieuwe regering en wensen zonder meer een einde aan alle herinneringen aan het communistische verleden!
Binnen enkele dagen zijn immers spontaan en vrijwel overal alle gehate communistische symbolen, zoals vlaggen, wapenschilden, rode sterren, standbeelden, foto's, weggehaald en talloze straten, pleinen, bruggen, enz. krijgen hun oude namen terug. Uit de nationale vlaggen is het gehate wapen der ’Volksrepubliek’ gesneden of geknipt en op allerlei plaatsen, b.v. op tanks, ziet men het oude Hongaarse zgn. "Kossuth-wapen" geschilderd.
Voorzover dat nog niet is gebeurd wordt veel 'waardeloze rommel' [communistische propagandamateriaal, boeken, tijdschriften] in het openbaar, en vaak door een uitzinnige en opgetogen, vrolijke menigte, verbrand, en vele Russische boekhandels en voorlichtingscentra worden leeggehaald, waarbij de voorraden boeken en platen op straat belanden en vaak onder gejuich van de omstanders in brand worden gestoken. …..
Van de communistische partij met haar kader, tienduizenden funktionarissen, en haar 900.000 leden blijft in korte tijd wel zeer weinig over. Haar organisatie is tot vrijwel niets meer in staat, de leden verkeren in onzekerheid en hun partijlidmaatschapskaarten zijn al vanaf 23 oktober bij duizenden verbrand...... Zoals hierboven al is vermeld verschijnen in Budapest ook korven op straat waarin men geld kan werpen voor de vrijheidsstrijders en de slachtoffers van de strijd en niemand steelt ook maar iets! Boeren verzamelen, ondanks hun armoede, brood en ander voedsel en sturen dat gratis naar de hoofdstad………..
Bijna elke groep telde ook vrouwen als deelnemers aan de strijd!
De gehate geheime politie is intussen ontbonden en afgeschaft en de belofte klinkt dat de Sovjettroepen uit het land zullen vertrekken, hoewel hier de wens de vader van de gedachte is….. Het machtsmonopolie van de MDP, de communistische “Werkerspartij”, wordt afgeschaft, de vakbonden worden gezuiverd, de censuur wordt opgeheven en Hongarije lijkt een vrij land te worden… Dit is dus, kan men zeggen, een revolutie van onderaf en zéker niet vanuit de regering of de partij. Intussen melden zich op het platteland ook heel wat soldaten, studenten en burgers voor een ‘Nationale wacht’ [Nemzetőrség] van hun gemeente en sommige soldaten van de Honvéd, het nieuwe leger, kiezen een ‘Revolutionaire soldatenraad’ voor hun formatie, maar eerder op de dag heeft de minister van defensie Janza ook een bevel gegeven aan de gewapende groepen om een eind te maken aan de strijd…..
Het lijkt ook rustiger te worden in het land, maar b.v. in Mosonmagyaróvár zijn, na het bloedbad van de vorige dag, ‘de rekeningen nog lang niet vereffend’. Voor het ziekenhuis van de stad verzamelt zich n.l. een menigte van mensen die menen te weten dat er daar nog twee ÁVH-agenten liggen, die na het bloedbad onder gewapende geleide zijn binnengebracht en opgenomen. Intussen is één van beiden aan de verwondingen overleden, maar de bevelvoerende luitenant van de ÁVH, József Stefkó, leeft nog en de demonstranten schreeuwen hardnekkig dat hij aan hen moest worden overgedragen. Ook hij was ernstig gewond en de vorige avond geopereerd. Ondanks de poging van de chirurg, zijn vrouw en een vrijwilligster, een jonge fabrieksarbeidster, om de menigte te bepraten, wil men niet luisteren en de chirurg geeft tenslotte toe, haalt z’n schouders op en draagt de patiënt over aan de massa, ondanks de smeekbeden van de vrijwilligster. Een paar minuten later komen vier mannen met een brancard uit een barak het ziekenhuisterrein op en Stefkó, die heel goed beseft wat hem te wachten staat, draait z’n hoofd steeds rond en er zit speeksel om zijn mond. Als de menigte de brancard naderbij ziet komen, stijgt er een gebrul van hoon, woede en haat op en even later klimt men tegen het hek op en rukt het los. De menigte stort zich vervolgens op hem, schopt en vertrapt hem en verwanten van degenen die hij had vermoord staan vooraan bij de lynchpartij. ‘Het was snel gebeurd. Ze namen het lijk en hingen het korte tijd aan de enkels aan één van de bomen in de Lenin utca…. [naar Sebestyén, 214/215].
De diepe haat en de verbittering zijn nog lang niet overwonnen en alleen al de vele honderden gevangenen die nu zijn vrijgekomen worden getekend door het leed dat hen is aangedaan. Waar men die lui van de geheime politie, hun informanten en sympathisanten, aantreft worden die -met name in Budapest- onderste boven aan bomen of lantaarnpalen opgehangen en bespuugd, bespot en men staat er soms bij te lachen. Hier en daar ziet men dan een stuk papier erop vastgemaakt waarop te lezen valt: ÍGY JÁR MINDEN ÁVÓS [Zó vergaat het elke ÁVO-man]. Hun bebloede lijk blijft hangen als een soort waarschuwing, maar ook een teken dat de vele bittere jaren van tirannie niet zonder meer verleden tijd zijn!
Zelfs de regering van Nagy en de Russische strijdkrachten en tanks kunnen tegen deze nachtmerrie, de gruwelijke en wraakzuchtige uitbarstingen van ‘het volk’ niets doen. Vooral nadat het drama van Mosonmagyaróvár, de zinloze schietpartij van de ÁVH op vreedzame burgers, vaders, moeders en kinderen, in het land bekend wordt, vinden dergelijke uitbarstingen plaats en de diepe angst en intense haat tegen de Russen en hun voornaamste Hongaarse handlangers, de leden der geheime politie, komen na al die jaren van terreur en minachting van een heel volk, aan het licht. Maar vooral jongelui, soms nog kinderen, voelen -naast de onverschilligheid en het avontuur- die haat blijkbaar ook goed aan. Ze zijn vaak gewapend met machinegeweren en pistolen, met munitie en molotovcocktails enzovoorts en zijn alleen als ‘patriotten, vrijheidsstrijders’ te herkennen door hun armband met de Hongaarse nationale kleuren, rood, wit en groen.
De realiteit is met andere woorden dus niet zozeer het nieuwe ‘compromis’-kabinet van Imre Nagy, maar veeleer de gewapende strijd die nog volop gaande is, omdat aan de bekende eisen nog lang niet is voldaan, omdat het wantrouwen nog altijd bijzonder groot is en omdat bijvoorbeeld de officiële ‘Budapest Rádió’ nog nooit iets heeft laten horen over de opstand, over de gevechten met de gewapende groepen, over de eisen der studenten en jongeren, etc. ‘De radio behield haar ongelofelijke rol: hij scheen onafhankelijk van de regering te zijn en onder persoonlijke leiding te staan van György Szepesi, de sportcommentator, die steeds maar weer uitlegt dat de revolutie wel erg slecht is gepland, nèt voor de Olympische Spelen’, aldus George [György] Mikes, een Hongaar [Siklós, 1912] die ooit in Budapest had gestudeerd en journalist werd, maar al vele jaren in Engeland is en in de oorlog o.a. voor de BBC uitzendingen voor Hongarije verzorgde, maar nu in het vaderland terug is om een reportage te maken voor de Britse Televisie. [Gadney, o.a. 96].
Toch lijken met name Nagy en zijn regering slechts met moeite en omdat het niet anders kan, de stroom van de revolutie te volgen. Hij kan haar niet beïnvloeden en geeft steeds pas 24 uur te laat verantwoording van haar initiatieven. De veranderingen in het kabinet lijken dan ook geen enkel gevolg te hebben. [Gadney, 99/100].
Ook de radiozender van Budapest [“Kossuth Rádió”], geeft b.v. nog op 27 oktober vroeg in de morgen aan dat er nu genoeg bloed is gevloeid en dat de straten nu genoeg zijn geplunderd. ‘We willen weten of onze kinderen en familieleden nog leven, we willen weer bij elkaar zijn. We willen weer van het leven genieten. We willen niet langer bang zijn voor de dood… In Hongarije zal het leven, als de orde is hersteld, mooier, menselijker, meer Hongaars zijn dan ooit tevoren’ en een half uur later laat men weten: ‘volgens berichten uit verscheidene delen van de stad was de laatste nacht rustiger dan de vorige. De vernietiging van groepen die na afloop van de limiet voor amnestie om 22.00 uur nóg doorvechten is nu in volle gang’.
Om tien uur ’s ochtends weet de radio nog te melden dat ‘de inwoners van Budapest en verschillende provincie-steden onze aandacht hebben gevestigd op het feit dat gewapende groepen in de hoofdstad en elders pamfletten uitdelen die verklaringen bevatten waarin wordt beweerd dat ze afkomstig zijn van de regering of en andere organen. Die zorgen voor verwarring. We kunnen verklaren dat het bedrog is’ [Gadney, 97] en ook de nieuwe minister van defensie, generaal Janza [zie hierboven], liet zelfs op de eerste dag al weten: “Als die gewapende groepen die nog altijd weerstand bieden, hun wapens niet neerleggen nadat ze daartoe zijn opgeroepen door Hongaarse legereenheden, zullen ze compleet worden geliquideerd”. [idem, 100].
Maar…. Intussen wilden de Russen de Kilián-kazerne als centrum van verzet aanvallen en hierbij wordt tussen de Russische tanks en de intussen zwaar bewapende troepen van kol. Maléter de hevigste slag van de revolutie geleverden en beide partijen lopen veel schade op. De meeste ramen van de kazerne sneuvelen, een flink aantal manschappen sneuvelt en minstens zes grote gebouwen aan de József- en Ferenc körút, de Ringboulevard, en langs de Üllői út worden verwoest. Vier Russische tanks worden vernietigd en ook andere voertuigen van de Russen worden uitgeschakeld. Een zestal Russen wordt gedood en daarna trekken de Russen zich terug [naar Sebestyén, 219]. Sovjettroepen waren druk bezig om huizen rond de barakken waarover Maléter het commando voert, met de grond gelijk maken [Gadney, 100], maar, aldus Maléter later: “De Russen mochten dan enige politieke concessies hebben gedaan, nú wilden ze laten zien dat er van militaire toegeeflijkheid geen sprake zou zijn”. Maléter had de kazerne intussen van een solide verdediging voorzien: hij had bijna alle 900 dienstplichtige geniesoldaten die hij daar op woensdag bij aankomst had aangetroffen, naar andere plaatsen in Budapest gestuurd om zich nuttig te maken en hij was nu achtergebleven met minder dan 150 man, maar dat waren allemaal geoefende beroepssoldaten. Versterkingen kreeg hij van de opstandelingen bij de Corvin-passage, er dichtbij, die verspreid in de omgeving klaar zaten als sluipschutters en met molotovcocktails. Hij had verder een paar tanks tot zijn beschikking, waaronder een die bij de grote hoofdpoort van het gebouw was opgesteld. Maar Maléter kan eerst niet geloven dat er een aanval op zijn bolwerk dreigt en hij belt de minister van defensie, Janza, net als z’n voorganger een stalinist, en vraagt hem; “Is dit de manier waarop de regering politieke concessies denkt te doen? Als dat zo is zal ik gedwongen zijn op de Russen te schieten” [Sebestyén, 218, 219].
Maar met dit nieuwe kabinet weet nog altijd niemand wat nu eigenlijk de bedoeling is van deze premier en zelfs de charismatische kolonel Pál Maléter, wiens naam intussen -na de roemrijke verdediging van de Kilián-kazerne op woensdag tot een begrip is geworden, kan in deze wankele, onzekere, situatie tegenover de Oostenrijkse journalist Eugen-Géza Pogány [dus van Hongaarse origine] slechts verklaren: “Voor ons is er slechts één mogelijkheid: -óf we winnen óf we verliezen. Er is geen derde mogelijkheid. We hebben vertrouwen in Imre Nagy, maar we zullen onze wapens alleen overgeven aan reguliere Hongaarse troepen en we zullen onszelf onmiddellijk ter beschikking stellen voor de nieuwe regering als het een èchte Hongaarse regering is”, aldus Maléter, die dus opnieuw geweld en verwoesting van de kant van de ‘bezetter’ meemaakte.
Toch moeten vooral de Russen hun wonden likken; ze staan voor enorme problemen als ze definitief de ‘rebellen’ in Budapest willen verslaan en zelfs de onderbevelhebber van de Russische troepen, Malaščenko, moet later wel toegeven: “Het vervullen van onze plicht, het handhaven van de orde in Budapest, ging onze macht duidelijk te boven”, en hij geeft zoals de meeste militairen die een verklaring voor hun falen geven, de politici de schuld. Die wilden zijn mannen laten vechten ’met één hand op de rug’, suggereerde hij, maar hij moet ook toegeven dat niet al zijn soldaten zin hadden om in Hongarije te vechten! [naar Sebesyén, 219].
Ook westerse correspondenten hadden dit al gemerkt en sommigen berichtten zelfs over massale desertie van sovjetsoldaten, het overlopen van hen naar de vrijheidsstrijders en de verbroedering met Hongaren. Toch lijken deze berichten wel overdreven en ze zijn vaak meer ingegeven door de wens dan door de realiteit…,
Buiten Budapest, zoals in Győr, Miskolc en Pécs waren de radiostations intussen al stevig in handen van de rebellen, maar vanuit Budapest gaan de stromen bedrog, scheldwoorden -dus gewoon- door, die vooral zijn gericht tegen de ‘contrarevolutionairen’ en soms bewerken ze volkomen het tegengestelde; soms zijn ze belachelijk, zoals m.n. de tirades van de absurde Szepesi.
Maar verder vormen de intussen georganiseerde arbeiders- en andere revolutionaire raden de werkelijke macht en met name de Centrale Arbeidersraad [Központi Munkás Tanács, KMT] heeft veel gezag. Toch is zelfs premier Nagy niet meer in staat en wènst blijkbaar ook niet meer alleen op de arbeidersklasse een beroep te doen, maar hij doet dat nu op de hele bevolking. Dat hij dát het liefste zag was overigens al in 1953 min of meer bekend!...
’Nagy lijkt zichzelf aldus als een soort bemiddelaar te zien en hij geeft aan de éne kant niet toe aan de meer extreme revolutionaire aspiraties van de rebellen [de vrijheidsstrijders] maar aan de andere kant ook niet aan de oproepen om deze rebellen te liquideren!’ Hij stuurt integendeel aan op een bestand en hij laat dat ook weten aan een delegatie van de ‘rebellen’ die hem die avond bezoekt [Gadney, 102]. Toch laat hij tegelijkertijd zijn eigen minister Janza via de radio met dreigende taal ‘gewoon’ begaan…Daarnaast voert Nagy echter tot laat in de avond ook overleg met z’n politieke vrienden Losonczy en Donáth en met zijn secretaris Szilágyi en een paar journalisten en hij vraagt hen o.a. de nieuwe regering tóch te steunen omdat er volgens hem geen reden meer is om de strijd voort te zetten! [Sebestyén, 224]. Losonczy en Donáth zijn ook degenen die een dag eerder, bij de vergadering van het CC der partij op 26 oktober, vergeefs probeerden om erkenning van de opstand als ‘demokratische nationale beweging’ erdoor te krijgen. De opstand bleef dus, zoals op 24 oktober besloten, een “contrarevolutie” [Liván, 71].
Nu is echter de tijd voor overleg voorbij, denken velen, en de bekende en populaire schrijver Gyula Haý, mede-inspirator van de strijd, die ‘s avonds voor de radio inderdaad verklaart dat ”er onverwijld naar vreedzame middelen moet worden overgschakeld en dat de gewapende strijd onmiddellijk moet worden gestaakt, dat zelfs vreedzame demonstraties op dit moment niet zijn gewenst omdat ze verkeerd kunnen worden opgevat”, wordt totaal genegeerd, aldus de bekende historicus Miklós Molnár [1918] die zelf tot 1955 uitgever was van “Irodaalmi Újság” en in oktober 1956 de krant “Magyar Szabadság” opricht, hieraan in z’n boek “Budapest 1956” uit 1971 toevoegt: “Schrijvers en intellektuelen werden tijdens de revolutie irrelevant op het moment dat de eerste schoten vielen!”… [Sebestyén, 224]. Het is dus moeilijk om een goed beeld van het verloop van deze ‘Hongaarse vrijheidsstrijd’ [en met name van de rol van premier Imre Nagy hierbij!] te krijgen en men zou denken dat alle mogelijkheden nog open liggen. Het volkomen uitblijven van suksessen voor de sovjettanks tot dan toe kan er immers nog altijd toe leiden dat men in Moskou besluit om alle troepen uit dit rebelse land terug te trekken om verdere verliezen te voorkómen, maar óók nog wel tot het sturen van versterkingen om de rebellen ééns en voorgoed uit te schakelen en dit land op de knieën te dwingen…….[naar Gadney, 102].
Een door opstandelingen buitgemaakte tank.
Dit laatste lijkt voor het Kremlin echter nog niet mogelijk want de Sovjetsoldaten hebben in Hongarije tot dan toe een pover figuur geslagen, ze zijn voor een aanzienlijk deel uitgeput en gedemoraliseerd en krijgen geen voldoende voedsel meer en ‘de rol die het voedseltekort voor de Russen speelde bij de ondermiijing van hun moreel en anderszijds bij het stimuleren van de hoop aan Hongaarse kant, kan moeilijk overschat worden”, aldus een militair deskundige. [Kecskemeti, 80-84, aangehaald door Sebestyén, 221]. Duidelijk lijkt wel dat de overgrote meerderheid van het Hongaarse volk primair het vertrek van de Russische troepen eist en anderen voegen er -o.a. als gevolg van de voortdurende onzekerheid- aan toe dat “Hongarije zich uit het Pakt van Warschau moet terugtrekken en onmiddellijk een neutrale koers moet varen’.
Nagy legt er echter de nadruk op dat het kleine Hongarije hiervoor geen garanties moet hebben van de Sovjet-Unie en daarom wenst hij nieuw overleg met Mikojan en Suslov, die hij hoopt te kunnen overhalen tot instemming met een staakt-het-vuren. Zonder bestand kan hij immers de vrijheidsstrijders er niet van overtuigen dat de sovjets tenminste bereid zijn als eerst stap hun troepen uit de frontlinie terug te trekken,. Hij denkt dat hij op z’n minst dát heeft binnen te slepen! Veel moelijker zal het zijn begrip te vinden voor een veel ingrijpende besluit. Nagy, de loyale communist, heeft n.l. besloten om bijna alle eisen van de opstandelingen te accepteren. Hij zal de revolutie niet langer volgen, maar wil proberen er leiding aan te geven’. [naar Sebestyén, 224,225].
Tegen middernacht ontmoet de premier [dus] opnieuw Mikojan en Suslov, die nog steeds niet veel reslutaat kunnen laten zien van hun inspanningen bij hun overleg in Budapest. Maar nu heeft Nagy een nieuwe troefkaart, een bondgenoot, zo lijkt het, want voor het eerst komt nu de nieuwe partijleider János Kádár als belangrijke speler naar voren. Hij speelde al jaren een rol in de heersende communistische partij en is vooral bekend als een systematische en efficiënte apparacsik die zijn overleven dankt aan zijn taktiek om -indien enigszins mogelijk- zijn mond te houden. Nagy placht te zeggen; “”Kádár is een geboren kat-uit-de-boom-kijker”. [Sebestyén, 225].
Ook Kádár pleit nu krachtig voor een bestand en voor een politiek compromis, zodat extremisten aan beide kanten op een zijspoor worden gemaneuvreerd. Hij wil b.v. ook de aanwezigheid van sovjettroepen in Hongarije op langere termijn ter diskussie stellen, maar eveneens de ontbinding der ÁVH en een amnestie voor de rebellen [vrijheidsstrijders] die hadden gevochten. ‘Dit lijkt voor Nagy een vitale steun op een vitaal moment. Ze waren geen vrienden maar vanuit het gezichtspunt van Nagy was het belangrijkste dat een verstandige en geloofwaardige man, vanuit een hoge positie in de Hongaarse partij, oproept tot een gematigde regeling die beide partijen kunnen accepteren zonder door het stof te gaan’. [Sebestyén, 225].
Voor Mikojan en Suslov zijn er dan nog ‘slechts’ twee hindernissen te nemen en van één worden de Hongaren op de hoogte gesteld: Chroesjtsjov [het Kremlin] moet ermee instemmen. Maar over de andere wordt niet gerept; de sovjets willen n.l. eerst een grote aanval op de gewapende opstandelingen uitvoeren, in een poging om een militaire overwinning te behalen’[idem, 226].
Van groot belang is ook dat na drie á vier dagen en na enig beraad de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk, de Westelijke Grote Drie, de "kwestie-Hongarije", dat wil zeggen de -bijna door iedereen in het land gewenste- terugtrekking van de Russische troepen uit dit land, op de agenda der UNO-Veiligheidsraad willen plaatsen, maar het is nu wel zeker dat de Amerikanen níet zullen proberen Hongarije binnen hun invloedsfeer te krijgen of een land in de invloedssfeer van de Russen te ‘bevrijden’, ondanks hun jarenlange politiek van ‘containment’, de politiek om de Russen -en hun invloed- overal op de wereld te bedwingen. Nu het erop aan komt durft Amerika geen militaire aktie te ondernemen om dít doel te bereiken, want dat kan gemakkelijk leiden tot een wereldoorlog en geldt dus als bijzonder roekeloos!...
De Amerikaanse regering heeft intussen vanuit de legatie in Budapest van haar zaakgelastigde Spencer Barnes, één en ander gehoord over de gevechten en Barnes, die uiteraard met de opstandelingen synpathiseert, wenst ook veel meer concrete en materiële steun vanuit Washington voor de opstandelingen in Hongarije, die immers éen manifestatie geven van overweldigende afkeer van de Sovjet-overheersing, maar Eisenhower voelt daar niets voor! [Sebestyén, 222,223]. Vooral de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken Foster Dulles wijst er echter wel op dat ‘achter het verlangen van de USA naar onafhankelijkheid voor de satellietstaten géén heimelijk doel schuilgaat”. “Het is onze oprechte wens dat deze volkeren, waaraan het leven van onze natie zoveel ontleent, hun soevereiniteit en een regering naar eigen keuze terug krijgen. We zien deze naties niet als potentiële militaire bondgenoten” [maar] ‘we zien hen als vrienden en als onderdeel van een nieuw, bevriend en niet langer verdeeld Europa. We zijn ervan overtuigd dat hun onafhankelijkheid… een enorme bijdrage zal zijn voor een stabiele vrede in heel Europa, Oost en West”. Er moet dus bij de bazen van het Kremlin geen misverstand ontstaan… [Sebestyén, 223] want de belangen van de veiligheid van de Sovjet-Unie worden niet in gevaar gebracht. Vooral Harold Stassen is hierbij degene die als adviseur van president Eisenhower voor ontwapening, erop wijst dat Amerika vooral de Sovjet-Unie moet verzekeren dat het op geen énkele manier wil proberen de mogelijke onafhankelijkheid van de satellietlanden uit te buiten zodat de veiligheid van de Sovjet-Unie wordt bedreigd en hoewel dit voorstel door de ‘National Security Council’, het hoogste adviesorgaan van de president, op 26 oktober wordt verworpen, wordt het door president Eisenhouwer zelf wel aanvaard en zelfs uitgebreid! Hij wil de Sovjets op één of andere diplomatieke manier ervan overtuigen dat een zone van strikt neutrale staten, zoals Oostenrijk dat sinds mei 1955 met volledige instemming van Moskou is, aan de Sovjet-Unie precies evenveel veiligheid zal geven als de bestaande buffer van satellietlanden, en min.v.buitenlandse zaken Dulles laat in een verkiezingsrede op 27 oktober in Dallas het belangrijkste hiervan duidelijk horen: ”Wij kijken naar deze naties niet als naar potentiële bondgenoten”. [Litván, 92, 93].
Een reaktie van de Sovjet-Unie, die evenals de Verenigde Staten van Amerika al vele jaren is gevangen in de Koude Oorlog, en [maar] die sinds 1945 altijd bijzonder wantrouwend bleef tegenover de westerse bondgenoten hierop, blijft natuurlijk niet uit. De sovjetafgevaardigde bij de Verenigde Naties, Arkady Sobolev, is [op 28 oktober] over de suggestie van de westelijke geallieerden niet te spreken: ”Met hun voorstel willen de drie westelijke landen slechts de gewapende rebellen in Hongarije, die door een ondergrondse reaktionaire beweging tegen de wettige Hongaarse regering worden gesteund, aanmoedigen”, en hij vindt dat soort aktie uiteraard niet passen in de normale internationale diplomatieke betrekkingen tussen soevereine landen: “Het is een provocatieve stap die in werkelijheid bedoeld is om níet de internationale vrede en veiligheid te bewaren maar om criminele activiteiten van elementen van een fascistische soort in Hongarije te versterken en om de internationale situatie erger te maken”. [Gadney, 104]…….. Daartegenover stelt b.v. de Franse voorzitter der UNO-vergadering dat er geen enkele rechtvaardiging is voor de Russen of voor het Pakt van Warschau om in Hongarije tussenbeide te komen, omdat de leden alleen met elkaar zijn verbonden tegen buitenlandse agressie… [Gadney, 104/105].
“But, by the end of the day, the opposing sides were perhaps now more clearly defined. It was Hungary and Hungarians against the Soviets and the AVO. And the foreign journalists were very successfully keeping the rest of the world informed”. [Gadney, 96].
Bij het Corvin-theater wordt zwaar gevochten!
|