|
15. Hongarije tijdens de Opstand van 23 oktober tot 4 november 1956
15.8 De achtste dag van de revolutie, dinsdag 30 oktober 1956.
Op deze dag wordt het inderdaad duidelijk dat de sovjettroepen bezig zijn om zich uit Budapest terug te trekken en in plaats van de sovjettanks komen nu Hongaarse tanks te staan als bewaking van de belangrijkste openbare gebouwen en op enkele strategische punten, maar overal blijkt dat de Hongaren niet staan te juichen bij het vertrek van de gehate bezetters maar veeleer hen uitschelden en hen soms ook bespugen. ‘De haat droop letterlijk af van de Hongaren die zwijgend langs de wegen stonden waarlangs de sovjets Budapest verlieten’. [Sebestyén, 259].
Intussen komen Mikojan en Suslov naar Budapest terug en ze plegen tot en met de volgende dag in het partijgebouw in de Akadémia utca langdurig overleg met Hongaarse leiders zoals János Kádár, premier Imre Nagy en Zoltán Tildy en ze lijken vastbesloten om al het mogelijke te doen om de toestand te stabiliseren. Mikojan verzekert Tildy bijvoorbeeld categorisch dat alle sovjettroepen die niet op grond van het Warschaupakt in Hongarije zijn, zullen worden teruggetrokken. Ook Kádár voert ‘vriendschappelijke onderhandelingen’ met de Russen en beide mannen besteden tezamen met Nagy vervolgens lange uren aan het openhartig uiteenzetten van hun problemen, b.v. over de mogelijke vrije verkiezingen en de druk van extremistische zijde op Nagy om zich terug te trekken uit het Pakt van Warschau.
Maar Tildy maakt de Russen duidelijk dat ze vertrouwen moeten hebben in de Hongaarse regering die met de Sovjet-Unie vriendschappelijke banden wil hebben, maar dan wèl gebaseerd op wederzijds vertrouwen en níet op geweld! Hongarije heeft, aldus de goedwillende vroegere dominee en vml. president Tildy, ‘absoluut geen enkele bedoeling om een antisovjetpolitiek te volgen’. Hij is hierna zeer verheugd, want: ‘We kunnen met de Russen onderhandelen! We kunnen met hen opschieten zolang zij overtuigd zijn van onze oprechtheid’. [naar Barber, 109].
Toch is m.n. János Kádár, een rustige en bescheiden maar diep overtuigde communist, hier niet zo zeker van, want ‘het zou fataal zijn de Russen te ver in de hoek te drijven’, aldus Kádár, en hij is er zelfs niet zeker van of Mikojan wel te vertrouwen is. Nagy vertrouwt echter Kádár ook niet volkomen, terwijl de Russen nu juist een eerlijke indruk maken. [Barber, 109,110].
’s Avonds lijkt de onafhankelijkheid van Hongarije dus een flinke stap dichterbij: socialistisch, neutraal, met losse verbintenis met Moskou, en n.b. Brežnev zegt tegen de verblufte stalinisten Gerő en Hegedűs, die hem ontmoeten: “We grijpen niet in, Uw werk is ten einde” [n.l. om een oproep voor het Hongaarse volk voor te bereiden] en hij brengt ze daarna naar de datsja in Uspenskoje over. [Der Spiegel, 14 okt. 1996]. Voor de Hongaren lijkt hiermee de strijd zo goed als voorbij en de oververmoeide vrijheidsstrijders, waaronder heel wat jonge kinderen, kunnen hun machinegeweren en handgranaten aan de kant leggen met het gevoel dat ze dan tòch hebben gewonnen….
De berichten uit Moskou lijken immers de bevestiging te zijn van het definitieve besluit om de Sovjettroepen uit Hongarije weg te halen en die ochtend wordt er zelfs door Mikojan en Suslov in Budapest een plechtige verklaring afgelegd die de machthebbers in het Kremlin enkele uren eerder in Moskou waren overeengekomen en hadden ondertekend, met de titel ”Over vriendschap en samenwerking tussen de USSR en andere socialistische staten” voorgelezen: ‘Deze staten respekteren elkaars onafhankelijkheid’, aldus de verklaring…..Kortom: de Hongaren hebben dus het recht om hun eigen toekomst te bepalen!…
Voor het eerst geeft de Sovjet-Unie toe dat ze politieke fouten heeft gemaakt tegenover de bondgenoten en ze belooft ook de troepen uit Budapest weg te halen en onderhandelingen met de Hongaarse regering en met andere leden van het pakt van Warschau [!] te beginnen over ‘de aanwezigheid van sovjettroepen op Hongaars grondgebied’. Deze stellige verklaring lokt grote vreugde in Hongarije uit en zelfs de behoedzame Nagy, aan wie ambassadeur Andropov formeel de tekst in het parlement overhandigt, was zo ontroerd dat hij in een geïmproviseerde toespraak in de vroege middag van 31 oktober tegenover demonstranten op het Kossuth tér voor het parlement ‘de triomf’ en ‘de overwinning van de revolutionaire strijd’ aankondigt. ”Wij zullen geen enkele inmenging in Hongaarse binnenlandse aangelegenheden tolereren…. We beleven de eerste dag van de overwinning van onze soevereiniteit en onze onafhankelijkheid… Lang leve de onafhankelijke, vrije, demokratische republiek Hongarije! Lang leve het vrije Hongarije”. [Lendvai, 102]. De schijn bedriegt echter want het nieuwe Hongarije [dat door Nagy dus spontaan al geen ‘volksrepubliek’ meer wordt genoemd!] stelt zich onder leiding van deze premier eigenlijk militair al neutraal op: het wil immers dat de sovjetbezetters vertrekken en dat kan gemakkelijk de zogenaamde stabiliteit van de hele sovjetwereld van Midden- en Oost-Europa in groot gevaar brengen……..
Toch verklaren de Sovjets dat het stationneren van troepen van het Warschaupakt op het territorium van een andere lidstaat alleen kan met instemming van de laatste: kennelijk aarzelt men in Moskou nog, en wacht af! "Vreedzame coëxistentie", respect voor de territoriale integriteit van een ander land, soevereiniteit, en niet-inmenging worden nu benadrukt..... en men vertrouwt er in Moskou op dat de volken van de socialistische landen zelf in staat zijn om reaktionaire krachten geen kans te geven om de fundamenten van het 'volksdemokratische' systeem omvèr te gooien. [Kovrig, 305].
Op 30 oktober om 14.28 uur legt Nagy voor de radio een verklaring af waarin hij duidelijk maakt dat “de nationale regering, in volledige overeenstemming met de Hongaarse Werkerspartij, een voor de toekomst van de hele natie belangrijke stap heeft genomen: het éénpartijstelstel wordt met onmiddellijke ingang afgeschaft en als basis van de regering dient de demokratische samenwerking van de coalitiepartijen, zoals die in 1945 bestond. “Hongaarse broeders, arbeiders en boeren: Stelt u zich achter de regering in dit gewichtige uur! Lang leve het vrije, demokratische en onafhankelijke Hongarije!” [Gadney, 112]. Na de toespraak van Nagy volgen ook nog korte toespraken van min.v. staat Tildy, 1e vice-premier Erdei, en de 1e secr. der nu zieltogende MDP Kádár.
Zelfs had Kádár tevoren op de vergadering van de MDP verklaard “dat elk lid van het presidium der MDP met de besluiten van de ministerraad die vandaag zijn genomen akkoord gaat” en o.a. de stalinistische partijleider van Budapest, István Kovács is door druk van de arbeiders vervangen door een aanhanger van Nagy, de ‘revisionist’ József Köböl! [Kovrig, 312]. De MDP zelf is er blijkbaar nu ook wel achter gekomen dat ze alle steun heeft verloren, óók van de arbeiders.
Van de oude, tot heden regerende, communistische "Hongaarse Werkerspartij" is intussen niet veel overgebleven. Slechts in enkele mijnwerkerscentra en in enkele arbeiderswijken van Budapest proberen schamele overgebleven getrouwen, fanatici, veteranen, enz. zich te reorganiseren, en de partij te doen herleven, op een bescheiden schaal.
Formeel staat de partij onder leiding van János Kádár en Imre Nagy, en heeft zich b.v. bij monde van Géza Losonczy duidelijk uitgesproken voor de 'nationale' revolutie van het volk [Kovrig, 312], maar de partij moet nu toch definitief [?!] haar macht afstaan aan de regering o.l.v. Imre Nagy……..Maar ook de macht van de regering is gering en met name in de provinciale bladen en radio heersen sterke anticommunistische gevoelens! “At last the government seemed to comprehend that the whole country had risen against Soviet Communism and all it stood for”.[Váli, 297].
Het herstel van de coalitie zoals die in 1945 bestond, vindt plaats in de vorm van een kernkabinet [Váli, 297] en dat nieuw kernkabinet van Nagy bestaat uit zes ‘ministers van staat’: Nagy, Kádár en Losonczy als communisten, en Tildy, Béla Kovács en Ferenc Erdei als niet-communisten, van de vml. kleine grondbezitters en de boerenpartij. Het vorige kabinet [van 28 okt.] vormde immers allang niet meer afspiegeling van de gebeurtenissen in dit land.
Nagy blijkt ook nu nog steeds populair en is joviaal, spreekt met zijn typische Hongaars de mensen aan, maar velen verlangen en verwachten meer van hem... Hij zegt nu ook voor het eerst openlijk dat het verzoek aan de Sovjet-Unie tot militaire interventie van de nacht van 23/24 oktober afkomstig is geweest van partijleider Gerő en premier Hegedűs en het besluit om hulp te vragen is níet door hem, Nagy, getekend, hoewel Gerő hem daartoe eerst wel dwong! "Deze beslissing rust dus op het geweten van A. Hegedűs en E. Gerő", aldus Nagy. Zijn regering erkent nu ook formeel de revolutionaire en arbeidersraden en de Nationale Bevrijdingscomité's.
N.b. ook János Kádár, de leider der communistische partij, stemt openlijk hiermee [en met de afschaffing van het éénpartijstelsel] in en verklaart dat ‘zuivere en eerlijke communisten hun idealen wel trouw zullen blijven, en dat carrièremakers uit de partij moeten verdwijnen’. Er komt een geheel nieuw begin, aldus Kádár, die zèlf immers de geheime processen, de martelingen en de kerkers van Rákosi heeft meegemaakt. De nieuwe partij moet met een schone lei beginnen ‘maar ik ben er zeker van dat geen enkele eerbare, echte communist de partij zal verlaten’. De nieuwe partij is bevrijd van de wandaden van de voormalige leiders, en de huidige leiding is beter berekend op haar taak van vrede, orde en arbeid, aldus de 44-jarige Kádár. Hij keurt de handelwijze van "mijn hoogvereerde vrienden en kameraden Nagy, Tildy en Erdei" volledig goed. [o.a. Shawcross, 82].
Ook bij de radio is nu sprake van een ommekeer, want “we slaan [aldus de mededeling om 15.06 uur] en nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Hongaarse radio open. Vele jaren was de radio niets anders dan een instrument om propaganda en leugens te verspreiden”, maar voortaan heten de beide radiostations naar Kossuth [Szabad Kossuth Rádió] en naar Petőfi [id.] en “U zult van nu af nieuwe stemmen horen …. en de waarheid, zoals de oude eed luidt: De waarheid en niets dan de waarheid!” [Gadney, 111].
Bij de vestiging van een nieuw soort regime na een revolutie behoort onvermijdelijk de zorg om een machtsvacuüm te voorkómen en daarom is één van de eerste maatregelen van het nieuwe kabinet, onmiddellijk na de radiorede van Nagy, de oprichting van een ‘Revolutionair Nationaal Comité van Verdediging’ in het ministerie van defensie in het centrum van Budapest. Een aantal pro-sovjet generaals wordt ontslagen en men besluit om de ÁVH-eenheden door het leger te laten ontwapenen. Ook wordt nu, om de orde te bewaken, een nieuw leger, de Nationale Garde [Nemzetőrség] gevormd uit het leger, de politie en de gewapende vrijheidsstrijders, de studenten en de arbeiders en generaal Béla Király wordt de leider ervan. In de top van het Comité zitten ook de politiechef Kopácsi en de intussen al zeer bekende kolonel Maléter. ‘Ondanks de nog steeds chaotische en fundamenteel achterdochtige atmosfeer, slaagt de regering van Nagy er -dus- op verrassende manier toch in om snel overeenstemming te bereiken om houdbare akkoorden te sluiten met de opstandelingen over de oprichting van een Nationale Garde’. [Lendvai, 90].
Een beeld dat de wereld over ging. Leden van de ÁVH die weldra worden vermoord!
[John Sadovy]
Een seconde later ís het zover... A terrible justice, aldus John Sadovy...
Alles schijnt dus na een week van zware strijd en honderden doden te wijzen op vrede en een nieuwe start voor Hongarije, en zelfs de Pravda geeft toe: ‘De regering van Nagy heeft de steun van het volk verworven’ [Sebestyén, 261], terwijl radio Moskou vermeldt: ‘Binnenkomende berichten uit geheel Hongarije tonen aan dat de arbeiders de nieuwe regering steunen en haar programma goedkeuren’.
In Moskou zei maarschalk Žukov, sovjetminister van defensie op een receptie in de Turkse ambassade 29 oktober zelfs: ‘In Hongarije is de situatie verbeterd. Er is een regering gevormd waarin wij vertrouwen hebben’. Ook werd hem gevraagd naar de terugtrekking van de Sovjettroepen, waarop hij listig antwoordde: ”Hoe sneller de aktiviteit van antinationale en antidemokratische elementen stopt, en als er dan geen gevaar bestaat, des te eerder zullen de sovjettroepen vertrekken”. [Gadney, 110]. Diezelfde avond zegt Sjepilov, de sovjetminister van buitenl. zaken: ‘De arbeiders, boeren en intellektuelen moeten tevreden worden gesteld’ en ook híj belooft dat, “indien de opstandelingen het staakt-het-vuren in acht zullen nemen, de Russische troepen Budapest zullen verlaten”.
Gelukstelegrammen bereiken Nagy in Budapest van Tito in Joegoslavië en van Gomułka in Polen, maar Tito waarschuwt wel dat Nagy niet te vèr moet gaan en Gomułka maant: ‘Wat er ook gebeurt, wijk niet af van het pad van het socialisme, of alles zal verloren zijn’. [Barber, 113]. ………
Zelfs het communistische China dat eerder Rusland had beschuldigd dat het zich ‘niet hield aan het principe van gelijke rechten in zijn betrekkingen met andere communistische staten’, betuigt nu van ganser harte bijval met de nieuwe politieke verklaring van Moskou. Nagy’s hoop ondervindt dus steun bij de wereldopinie. [Barber, 110].
Inderdaad lijkt alles te wijzen op een terugtrekken van de sovjettroepen uit het land en daarmee op het slagen van de revolutie. Ook uit de provincie komen dergelijke berichten, zoals b.v. uit Miskolc: in de grensplaats met de Ukraïne Záhony worden b.v. speciale treinen in gereedheid gebracht voor het vervoer der sovjettroepen….
Nagy heeft dus een vreedzame oplossing weten te bewerkstellingen en wel door het schijnbaar onmogelijke te presteren door het iedereen naar de zin te maken. Vele oorspronkelijke doelstellingen van de opstand waren bereikt.
De sovjettroepen waren op de terugtocht; de nieuwe regering telde onder haar leden Béla Kovács en Zoltán Tildy, geen van beiden communisten, hetgeen betekende dat de niet-communistische groeperingen nu wisten dat ze ook een stem in het kapittel hadden. Toch had Nagy het klaargespeeld zonder de partij op te offeren…en hij kon op deze basis een nieuw ‘communistisch’ [maar demokratisch] Hongarije bouwen, en -wat niet minder belangrijk was, de huidige leiders in het Kremlin van de mogelijkheid daarvan overtuigen.
Toch lijkt Hongarije, ondanks de geluiden over behoud van allerlei naoorlogse ‘socialistische’ verworvenheden, voor de Oost-Europese buurlanden incl. de Sovjet-Unie, een land dat zeer snel volledig lijkt af te glijden in de richting van een contrarevolutie, en een westers, dus vijandelijk, kapitalistisch systeem met meerdere partijen, en zonder erkenning van de leidende rol van de 'arbeidersklasse' en van de communistische partij! Maar het lijkt er op 30 oktober 1956 tóch nog op dat Moskou daartegen geen fundamentele bezwaren heeft….
Miklós Molnár van de Irodalmi Újság, iemand die regelmatig contact had met Nagy stelde het als volgt: “De eerste balans van deze vreemde regering, die begon met de rebellen te bestrijden en eindigde met een verzoening waarbij hun voornaamste eisen grotendeels werden ingewilligd, is de nagenoeg optimale oplossing die ze wist te bereiken, indien we bedenken dat de politiek een kunst van het mogelijke is… want Nagy is er stellig in geslaagd de steun van alle betrokken partijen te krijgen, van de USSR tot aan de rebellen, en dat langs de weg van de partij”. [Barber, 111, 112].
Nagy heeft nu ook de hechte steun van een groep vrienden die hij kan vertrouwen, zoals Géza Losonczy, Zoltán Tildy [nu: “een wijs en zeer energiek man”], Ferenc Donáth [toezicht op radio en berichtgeving], György Heltai [een zwager van kol. Kopácsi, buitenl. zaken] en z’n schoonzoon Ferenc Jánosi, die militaire aangelegenheden in de gaten houdt... József Szilágyi is z’n privésecretaris en Miklós Vásárhelyi z’n persadviseur. Toch heeft premier Imre Nagy nog steeds niet veel gezag, want ‘hij wijst de weg niet maar volgt onder druk van het publiek’.......
Nu de overwinning voor de vrijheidsstrijders èn voor Imre Nagy vrijwel lijkt behaald, [‘his people believed they had won a glorious and undeniable victory’, Gadney, 112] duiken er echter al weer nieuwe en grote gevaren op. De opstandelingen, gesteund door heethoofden in de provincie, lijken nog veel verder te willen gaan, want nu ze een overwinning hebben behaald verscherpen ze hun eisen en gaan al verder dan de 16 punten van 23 oktober.
Nagy is zich dit gevaar wel bewust en die zorg wordt gedeeld door zijn vriend Tibor Méray, die het probleem met grote helderheid als volgt analyseert:
“Het komt soms in de geschiedenis voor dat een geheel land het slachtoffer wordt van gezichtsbedrog. Dat was nu juist wat in Hongarije plaatsvond. Nagy’s aankondiging van het staakt-het-vuren, hetgeen hij toen combineerde met een belofte dat de sovjettroepen de hoofdstad zouden verlaten, veroorzaakte een golf van vreugde over het gehele land. Het kleine Hongaarse volk dat met zulk een ontembare moed had gestreden, dacht nu dat het niet slechts moreel, maar ook militair over de Sovjet-Unie had gezegevierd”.
Toch is de behoedzame premier Nagy wel onder de indruk van de waarschuwingen en hij zegt tegen een delegatie van de Revolutionaire raad van Budapest-zuid: ’Eis niet te veel of we verliezen alles wat we hebben gewonnen. Als de Russen maar even de indruk krijgen dat we het communistische blok willen verlaten, komen hun troepen onmiddellijk terug’. [Barber, 113/114]. Maar de mensen willen niet luisteren, vooral niet in de provincie……..
Het Revolutionaire comité in Vas [in het westen van het land] spreekt b.v. over zijn vrije radiozender niet eens meer over ‘de Hongaarse regering’, maar over ‘de regering in Budapest’ en tezelfder tijd wordt Nagy vanuit Győr telefonisch gewaarschuwd door Attila Szigethy dat hij binnen drie maanden vrije verkiezingen moet aankondigen óf ‘tienduizenden demonstranten uit Győr zullen naar de hoofdstad opmarcheren en mensen aanmoedigen om de opstand voort te zetten’. [Gadney, 112]. Dat gaat echter regelrecht in tegen alles waarin Nagy geloofde en toen zijn vriend Miklós Gimes de kwestie ter sprake bracht zei hij: ‘geen sprake van zolang ik hier aan de macht ben’.
Lastige opponenten tarten Nagy ook om het pakt van Warschau op te zeggen, maar dan verliest de premier z’n kalmte en dreigt met aftreden, terwijl van achteren uit het vertrek waar hij is, een stem roept: “Dat zou prachtig zijn”. Nagy is het met deze opmerking echter totaal niet eens en het huilen staat hem nader dan het lachen. Hij wordt door Losonczy weggebracht.
Duidelijk is Nagy, volgens prof. Paul Zinner [Revolution in Hungary, 1962] ‘te vergelijken met andere tragische figuren in de geschiedenis, gevangen in de maalstroom van de revolutie en op een verschrikkelijke manier daardoor mishandeld…. De premier bevond zich te midden van onverzoenlijke krachten die zich snel op elkaar en op hem toespitsen’. [Barber, 123]. Vanuit Győr probeert men zelfs het gezag van de Revolutionaire Raad over Transdanubië [het hele gebied ten westen van de Donau] verder te versterken en uit te breiden: Er wordt een ‘Revolutionair Comité van Westelijk Hongarije’ gevormd o.l.v. Attila Szigethy.
En alsof dat nog niet genoeg was, begon Radio Free Europe de opstandelingen op te hitsen tot verder bloedvergieten en terwijl Nagy de hartstochten juist wil doen bedaren laat die omroep een militaire medewerker ongevraagd enkele adviezen geven. Het blijkt al snel dat deze deels door de CIA gefinancierde radiozender, die via de staf van 1.300 medewerkers in München bijna 20 uur per etmaal uitzendingen naar Hongarije [en daarnaast alle Europese satellietlanden] verzorgt over 29 zenders, ook heel wat Hongaren in dienst heeft. In de Hongaarse sectie zijn ca. 90 mensen aktief bezig met de uitzendingen voor hun vaderland, en velen van hen waren émigrés, die met de komst van het communisme na de oorlog alles verloren hadden. Veel steun kreeg men van de USA en allen hebben één ding gemeen: een onwrikbaar geloof dat alle communisten slechte communisten zijn.
Dat leidt er dan b.v. toe dat men Imre Nagy tóch slechts als een communist, een moskoviet blijft zien en dat ‘het volk van Hongarije in opstand is gekomen tegen het communistische systeem als geheel’, hoewel dat natuurlijk niet waar was, maar toch: ‘Broadcast after broadcast incited the freedom fighters to further action’. [Gadney, 112].
Bij een andere gelegenheid, juist toen Nagy zijn uiterste best deed de bevolking te kalmeren, gaf Radio Free Europe een gedetailleerde les in het vervaardigen van molotovcocktails. Zelfs de Amerikaanse regering kwam tot de conclusie dat ‘het duidelijk was dat toen de opstand eenmaal op gang was, RFE zijn eigen politiek improviseerde en achterhaald werd door de emoties van het ogenblik’. Het blijkt zelfs dat er meer onrust en geweld komt in de straten.
Ook The Voice of America bracht ‘tot op zekere hoogte de revolutionaire regering van Nagy in grote moeilijkheden door in uitzendingen te blijven aandringen op doelstellingen die in de sterkste verbeelding deze regering nooit zou hebben kunnen bereiken’. [Barber, 114, 115].
Tóch wordt er nog meer bereikt: De al vele jaren, vanaf 1948 gemartelde, diep vernederde, gevangen en vervolgens naar het kleine en afgelegen dorp Felsőpetény in de bergen verbannen kardinaal József Mindszenty, die vanaf 24 oktober al berichten over ‘ongeregeldheden [een revolutie] in Budapest’ had gehoord en de dagen erna ook merkte dat er bij de ÁVH-bewakers kleine veranderingen plaatsvonden, wordt op 29 oktober ’s avonds om 22.00 uur uit zijn huisarrest in de bergen in het kleine Felsőpetény ineens bevrijd door een groepje militairen van de Honvéd uit het naburige Rétság o.l.v. de beroepssoldaat majoor Antal Pálinkás-Pallavicini [1922-’57] en met twee tanks en een pantserwagen. ‘Terwijl de leider van de ÁVH Mindszenty voor het eerst ‘nederig en eerbiedig’ en tot verbazing van de kardinaal zegt dat ze een revolutionair Comité hebben gevormd en dat hij hier valselijk gevangen zit en nu vrij is om te gaan waar hij wil, arriveren de tanks en majoor Pálinkás-Pallavicini leidt de aanval op het gebouw, een kasteeltje, waarbij geen druppel bloed vloeit’. [naar Barber, 117].
Sovjet-tanks op straat in Budapest. okt. 1956.
De beroepssoldaat Pálinkás was van oude, aristokratische afkomst [fam. Pallavicini] en werd in 1943 luitenant bij het pantsercorps van de Koninklijke Hongaarse Honvéd, ging in 1944 bij het verzet en liep toen over naar de Russen. Hij kwam naar Hongarije als oorlogsheld terug, werd lid der KMP en officier van een tankbrigade. In 1950 heeft hij z’n adellijke naam ‘verhongaarst’ in een meer proletarisch klinkende, maar in 1954 werd hij vals beschuldigd en gedegradeerd en in juli 1955 moet hij onderofficieren gaan opleiden in het dorp Rétság, in de praktijk: binnenlandse militaire ballingschap. Vanaf het begin sloot hij zich aan bij de opstand.
Eerder hadden de bewakers van de ÁVH Mindszenty al bevelen gegeven om te vertrekken maar de kardinaal vertrouwde hen uiteraard niet, evenmin als het hoofd van het Bureau voor Kerkelijke Aangelegenheden, János Horváth, die hem immers al zovele jaren hebben getreiterd en erger. Maar nu is het menens: het hoofd van de Hongaarse katholieke kerk mag eindelijk van zijn vrijheid genieten!
Mindszenty komt eerst o.a. in het nabijgelegen dorp Bánk en later nog in het grotere Rétság, waar hij moet uitstappen: de bevolking begroet hem met een onbeschrijfelijke vreugde en -te laat om hem te zien- komen ook arbeiders, studenten, en anderen die besluiten om de kardinaal te begeleiden, te escorteren, naar Buda, waar het aartsbisschoppelijke paleis staat. Mindszenty overnacht in Rétság en gaat de volgende dag, 30 oktober, naar zijn residentie in de Úri utca op de burcht van Buda. Na z’n vertrek uit Felsőpetény had hij in Rétság na het zegenen van de menigte al gezegd: ‘Mijn kinderen, ik zal voortgaan op het punt waar ik acht jaar geleden ben opgehouden’. [o.a. Mindszenty, 291, Sebestyén, 267,268, Litván, Barber, 116,117].
Het blijkt dat de mensen hem allerminst zijn vergeten en dat de kardinaal-aartsbisschop [of voor veel Hongaren nog altijd: de prins-primaat!] weldra door zeer velen enthousiast wordt begroet, maar de regering en sommige anderen houden de adem in, want de krachtige kardinaal Mindszenty is als kerkvorst door zijn hele optreden vanaf 1945 tot z’n arrestatie en veroordeling zelfs tot vèr buiten Hongarije hèt zelfbewuste symbool van het anticommunistische verzet geweest, en als hij inderdaad nu ‘weer wil beginnen op het punt waar hij tóen is opgehouden’ kan dat ook op politiek gebied nog heel wat betekenen…
Als het aan de kardinaal zelf had gelegen had hij in een soort triomftocht onder militair escorte een glorieuze intocht naar z’n residentie in de hoofdstad gemaakt, maar van zo’n ceremoniële plechtigheid komt niets terecht. O.a. Nagy en Kádár wensen dat niet omdat ze weten dat zoiets bij de Russen alleen maar ergernis zal wekken en dat zo’n demonstratie gemakkelijk kan omslaan in gewelddadig protest: de vrijlating moet dus met zo weinig mogelijk vertoon plaatsvinden. Pálinkás krijgt dus de opdracht om Mindszenty een nacht in Rétság te laten overnachten en hem de volgende dag in alle vroegte naar z’n residentie in Buda te brengen. Via de radio kan men inderdaad slechts horen dat de primaat ‘voor zijn eigen veiligheid, omdat de straten op dat moment veiliger zouden zijn’ vroeg in de ochtend in z’n residentie is gearriveerd. [naar Sebestyén, 267, 268]. Voorlopig kunnen Nagy en zijn collega’s echter niet anders dan toezien en afwachten.
Toch overheerst er in Hongarije nu een sfeer van ‘onbeschrijfelijke vreugde bij de zichtbare doorbraak die door de revolutie is bereikt’ en hierbij moet men bedenken dat een systeem van één alles beheersende partij met 8 à 900.000 leden en daarbij nog 280.000 funktionarissen in dienst binnen een paar dagen onbegrijpelijk snel is ineengestort. De honderden partijgebouwen en hoofdkwartieren, het symbool van de partijstaat, zij al even snel vervallen tot doelwit van aanhoudende gewapende aanvallen. Voor velen in Hongarije, maar ook in de westerse wereld en zelfs in Joegoslavië, is overduidelijk dat ‘de partij’ die Hongarije tot kort geleden volkomen in de greep had, eigenlijk niet eens meer bestaat! In twee belangrijke kranten in Belgrado kan men o.a. lezen: ‘Linkse groepen zijn het minst zichtbaar. In de eerste plaats lijkt de Werkerspartij niet te bestaan…. Wanorde overheerst nog steeds in de straten. In feite is er geen gezag, tenminste niet centraal… de laatste dagen verschijnen er [zelfs] geen exemplaren van het partijblad meer’. [naar Lendvai, 103].
Op dezelfde 30e oktober wordt de partij nog eens ‘aan haar eigen immense impopulariteit herinnerd’, want het hoofdkwartier der partij in Budapest, op het Köztársaság tér [Plein van de Republiek], één der laatste communis-tische bastions, wordt om 10.00 uur door opstandelingen o.l.v. de bekende József Dudás met tanks en mitrailleurs aangevallen en na een aantal uren veroverd. Men weet namelijk dat zich hier sinds ongeveer een week tientallen [± 50] ÁVH-mannen [ávósok], rekruten o.l.v. een luitenant, schuil houden [Shawcross, 82] om het gebouw te bewaken [Lendvai, 104], maar de precieze reden is onbekend! Misschien zijn die lui intussen veel te bang om zich buiten te wagen, want premier Nagy heeft de ÁVH op 28 oktober immers formeel ontbonden…… Intussen hebben er vanuit het gebouw al enkele patrouilles van soldaten en officieren der ÁVH in de buurt plaatsgevonden, en verschillende mensen werden gevangen genomen [Lenvai, 104], hetgeen een bijzonder negatieve indruk maakte.
De reden van de aanval van de opstandelingen is echter duidelijk: kort na 09.00 uur laadt een vrachtwagen, vòlgeladen met allerlei soorten vlees, rundvlees, zijden spek, stapels worsten, hier voor de deur van het zwaar-bewaakte gebouw haastig de lading uit en op dat moment komt er een patrouille opstandelingen aan en de hongerige vrouwen schreeuwden tegen hen toen het vlees achter de zware deuren verdween. Een paar jongens uit de patrouille worden het gebouw ingestuurd om te kijken wat daar aan de hand was en ze konden o.a. geen identiteitspapieren tonen… Intussen doen ook geruchten als een lopend vuurtje de ronde dat het gebouw ook de zetel is van een ondergrondse gevangenis der ÁVH, die zoals algemeen bekend zonder meer als bijzonder wreed en luguber bekend staat. Dan breekt dus de hel los. [Lendvai, 104].
Op hetzelfde moment gooit iemand binnen in het gebouw van boven vier handgranaten naar beneden, de jongens rennen het gebouw uit en de andere opstandelingen trachten tegelijk zich een weg naar binnen te banen, maar de ávósok duwen hen allen terug, met uitzondering van één jongen die wordt gegrepen en naar binnen gewerkt. De stemming wordt dan dreigend want men wil de terugkeer van de ‘gijzelaar’. Het gebouw wordt omsingeld en de aanval wordt geopend. Uit allerlei hoeken duiken dan in no time ook verschillende gewapende groepen op, die de aanval steun bieden. De ávósok beantwoorden het vuur en dat is het begin van een buitengewoon bloedig beleg dat drie uur duurt…. Intussen wordt hiermee ook een bespreking van een arbeidersdelegatie en twee legerofficieren onder leiding van de secr. der partij van Groot-Budapest, Imre Mező [Ramocsaháza, 13 dec. 1905], sinds jaren een goede vriend van Kádár en Kopácsi en als communist in de jaren ’30 o.a. in België en in de Internationale Brigade, in de Spaanse Burgeroorlog en later in de Franse Résistance, woest verstoord. Mező werd in 1953 vakbonds-funktionaris en vanaf juli ’56 is hij lid van de centrale partijleiding. Hij is zéker geen aanhanger van Rákosi.
‘Zij [de ávósok] schieten, óók plotseling vanaf de omringende daken en ze nemen de menigte onder mitrailleurvuur, ze richten daarmee een bloedbad aan op vrouwen, Rode Kruismensen, verpleegsters en broeders. Het leger komt tenslotte op telefonisch verzoek van Mező met drie tanks ‘om de ordeverstoringen de kop in te drukken’ [Gadney, 113] naar het plein, en dwingt de ÁVH-mannen tot overgave. Vanuit de tanks wordt n.l. op het gebouw geschoten, in plaats dat men het verdedigt….[Lendvai, 105]. Als de munitie na drie uren gevechten op is beveelt Imre Mező de overgave. [Shawcross, 82]. Éen voor één komen de [vaak nog jonge] mannen naar buiten, de handen omhoog, maar men kent geen genade; twee kolonels worden ondersteboven opgehangen aan een lantaarnpaal en doodgeslagen, en alle anderen worden door kogels neergemaaid. Dat gebeurt ook met Mező, hij raakt zwaar gewond ondanks de witte vlag die hij draagt. [Shawcross, 82]. Hij had vergeefs om hulp gevraagd en bezwijkt twee dagen later, op 1 november, aan de verwondingen.
Uit wraak wordt hier aldus een wrede slachtpartij aangericht onder 25 leden van de gehate geheime politie! Een aantal lijken van ÁVH-leden wordt zelfs bij de voeten vastgebonden en halfnaakt in bomen of aan lantaarnpalen opgehangen, eventueel gelyncht. Ook hier worden onschuldigen slachtoffer, zoals dat elders al eerder het geval was. Twintig belegeraars komen ook om het leven. Van een bunker ‘van drie verdiepingen’ onder de grond blijkt echter na heftig graafwerk niets. Wel blijkt dat de diepe haat tegen de ÁVH nog steeds ontstellend groot is. Een aantal leden der ÁVH pleegt zelfmoord om te ontkomen aan de wraak en de woede van de massa.
25. okt. Bij de boekwinkel Horizon ligt een enorme stapel in brand gestoken propaganda
Deze verschrikkelijke slachtpartij op het Köztársaság tér wordt kort nadien met name bekend door een serie foto’s, vooral van de executies en de lijkenschendingen, en de gruwelijke reportage hierbij van één der talloze westerse correspondenten in Budapest, John Sadovy, van Life Magazin en ook in de Paris Match, die van zéér nabij en slechts binnen een paar minuten de tientallen koelbloedige moorden, meemaakt…….
Hij was eerder ook als oorlogscorrespondent werkzaam, maar had nog nooit zóiets van zó dichtbij meegemaakt. ‘Ik stond vlak bij hen. Plotseling begon er één in elkaar te krimpen. Ze moeten van heel dichtbij op hem geschoten hebben. Allen stortten ze neer als koren dat wordt afgemaaid’, en zo gaat het verder……..’Toen kreeg ik het op m’n zenuwen. Tranen liepen over mijn wangen. Drie jaar had ik in de oorlog doorgebracht maar nooit had ik zo iets vreselijks gezien als dit. Ik kon de schroeiplekken van de kogels op de kleren zien. Er klonk praktisch geen schot; ze schoten van zo dichtbij dat het lichaam van het slachtoffer als geluiddemper werkte……Ik zette me neer op een boomstam’, aldus de ‘ervaren’ John Sadovy….. [Barber, 119,120, Gadney, 113, 117].
Achteraf zegt men dat ± 140 ÁVH-leden zijn omgekomen, vermoord, gedood en een "Witboek" in 1958 spreekt van 215 slachtoffers der 'contrarevolutie', w.o. 169 militairen, vooral ÁVH-leden, en 46 burgers [communisten]. Er worden echter ook wel heel andere cijfers gehanteerd! Volgens Lendvai [105] zijn er in totaal tot begin november, als de situatie wordt gestabiliseerd, 37 ÁVH-officieren en soldaten, politiemensen en gewone soldaten gelyncht. Een 300 man van de ÁVH stelden zichzelf onder bescherming van de ‘Nationale Garde’ of werden gevangen genomen door opstandelingen, en anderen gingen ondergronds. Hele groepen of eenheden kwamen ook naar de sovjets toe of vluchtten naar naburige communistische landen. [Lendvai, 105, 106].
Het blijkt dus dat gewapende benden toch nog steeds hun gang kunnen gaan, partijgebouwen met zware wapens veroveren, en een genadeloze slachtpartij aanrichten..... terwijl de regering van Nagy blijkbaar nog altijd te weinig gezag kan uitoefenen. Maar, naar later meer bekend wordt, er zijn tijdens deze revolutionaire dagen óók duizenden gewone misdadigers vrijgelaten en ontsnapt en volgens Lendvai [105] is wel ‘bewezen dat veel gewone criminelen deelnamen aan de bijzondere afschuwelijke en beestachtige daden van wraak voor het partijgebouw’. Ondanks dit alles zeggen veel historici dat de Hongaarse revolutie één der minst bloedige revoluties aller tijden was…..
Bovendien kan men de haat en de blinde woede van een menigte Hongaren tegen de officieel opgeheven, maar dus nog altijd zwaar bewapende en aktieve [leden der] geheime politie, de beruchte ÁVH, in de volksmond nog altijd ÁVO, slechts vergelijken met de moorddadigheid en terreur die deze dik betaalde en gewetenloze knechten van de bezetter en van de almachtige en arrogante partij vele jaren zélf hebben uitgeoefend……
Toch zit de vrees voor een dreigende èchte contrarevolutie [of misschien zelfs een lynchpartij!] er bij loyale communisten nu voorgoed in! Zij zien in de gebeurtenis op het Köztársaság tér [later] vooral een symptoom, terwijl anderen dit vooral zien als een incident! Van een rol voor ‘het communisme’ in Hongarije wordt vooral hierna niet veel meer verwacht, getuige allerlei uitlatingen van Kádár, die vooral een nationaal getint communisme en een vrij en demokratisch land, inclusief een oppositie, wenst, en vooral van prof. György Lukács. Deze wereldberoemde marxistische filosoof verwacht bij vrije verkiezingen nog een 5 tot maximaal 10 % der stemmen voor een communistische partij, want "het communisme is in Hongarije totaal uit de gratie, en zo’n [nieuwe] partij kan ook wel in de oppositie gaan”, aldus Lukács. [Kovrig, 307].
Duidelijk is, kortom, dat het woord "communist" door vrijwel niemand in Hongarije nog op prijs wordt gesteld en dat men over de inhoud van dit begrip pas later zal moeten overleggen. In hoeverre een Hongaars "nationaal" communist nog een voorbeeld zal willen nemen aan de Sovjet-Unie en haar internationale ideologie van o.a. de binnenlandse klassenstrijd, is b.v. nog volstrekt onduidelijk. Zeker is wèl dat de oude partij zonder meer en volstrekt roemloos ten onder is gegaan, en dat een nieuwe 'communistische' partij in een meerpartijensysteem nog gestalte moet krijgen.... Aanvankelijk lijkt de reaktie van Moskou op de gebeurtenissen in Hongarije in het algemeen, volgens een officiële verklaring van 30 oktober, nog erg gematigd en ‘men’ hoopt daar nog steeds op een soort Poolse ontwikkeling in Hongarije, een soort “nationaal communisme”…
Tildy kan zelfs na een gesprek met Mikojan meedelen dat deze het in alles met hem eens is: van de terugtrekking van Sovjettroepen en neutraliteit tot en met vrije verkiezingen! Suslov en Mikojan gaan dan met hun berichten over de crisis in Hongarije naar Moskou terug.
Hier en daar klinken echter ook de waarschuwingen dat het land de socialistische verworvenheden van het volksdemokratische stelsel moet bewaren, als belangrijkste en heilige taak van de arbeiders, boeren, intellektuelen, ja, van het hele werkende volk in de huidige situatie en Moskou vertrouwt erop dat de volken der socialistische landen niet zullen toelaten dat buitenlandse en binnenlandse krachten der reaktie de fundamenten der volksdemokratie omvèr zullen werpen. De hegemonie van de communistische partij en die van de Sovjet-Unie moeten dus blijven! [Váli, 345, 346]. In Hongarije is nu echter sprake van een meerpartijensysteem, waarmee de suprematie van de Sovjet-Unie over dat land in feite vervalt en de nieuwe communistische partij geeft wel aan dat er een einde komt aan het monopolie der partij, die ook geen leidende rol meer zal spelen. Moskou loopt met haar verklaring dus opnieuw achter op de situatie in Hongarije. [Váli, 347].
Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor Tito, die op 28 oktober een brief stuurde waaruit blijkt dat hij de gerechtvaardigde bitterheid van het werkende volk van Hongarije wel begrijpt, maar toch hoopt dat dat niet het geloof in het socialisme ondermijnt….. Dat blijkt twee dagen later dus al wishful thinking! En dán wordt men ook in Joegoslavië ongerust en hoopt men nog dat de Sovjet-Unie ‘niet alleen’ aktie onderneemt. Voor Nagy heeft men wel sympathie, maar ook Tito kan tenslotte niets -tegen Moskou- doen! [Váli, 350, 351].
Al vrij snel na de besluiten van het kabinet wordt vervolgens een aantal politieke partijen van 1945 heropgericht, zoals de "Onafhankelijke Partij van Kleine Grondbezitters, Landarbeiders en Burgers" [Független Kisgazda, Földmunkás és Polgári Párt], die een 'voorlopig uitvoerend comité' vormt, met o.a. Béla Kovács [secr.-gen.] en József Kővágó [vml. burgemeester van Budapest, die op 2 november wordt herkozen!], Zoltán Tildy, István Szabó en J. Adorján. Het dagblad van de partij, "Kis Újság" [Kleine krant], verschijnt ook weer.
Deze burgerlijke demokratische partij, die in 1945 n.b. 57 % der stemmen kreeg, werpt ook na elf jaar alle beschuldigingen van 'rechtse' sympathieën van zich af en Kovács verklaart b.v. in Pécs op 31 oktober 1956: "Niemand moet dromen dat de wereld van de graven, de bankiers en kapitalisten weer terugkomt. De oude wereld is dood, eens en voorgoed. Een echt lid der FKgP kan tegenwoordig niet zo denken als in 1939 of in 1945".
Ook de Sociaal-demokratische partij [Szociáldemokrata Párt] wordt heropgericht, leiders zijn o.a. mevr. Anna Kéthly, Gyula Kelemen [secr.-gen.] en András Révész [pl.v.secr.-gen.]. Het blad "Népszava" [Stem des volks] wordt per 1 november weer overgenomen van de vakbonden en "Népakarat" [Wil des volks] wordt dan het blad der vakbonden. De partij wil, los van de communisten, een demokratische politiek, zoals die ook bij zusterpartijen in West Europa is te vinden, en ze accepteert b.v. ook particulier bezit.
De "Nationale Boerenpartij" [Nemzeti Parasztpárt] wordt ook heropgericht, maar vanaf 31 oktober onder de naam "Petőfipárt". Een voorlopig uitvoerend comité bestaat uit 11 leden, o.a. prof. dr. István Bibó, Attila Szigethy [Nat. Raad van Trandsdanubië], de schrijvers László Németh, Gyula Illyés, Áron Tamási en Péter Veres, met Ferenc Farkas als secr.-generaal. De linkse meeloper van de voorgaande jaren, min. Ferenc Erdei, wordt níet in de leiding opgenomen.
De oude populistische invloed is hierin merkbaar. Vooral prof. Bibó is voorstander van een "Derde Weg" tussen oost en west, en tussen communisme en kapitalisme. De positieve aspecten van beide systemen moeten samen uitmonden in een gemengde economie, met behoud van 'socialistische verworvenheden' in een meerpartijensysteem. Een nationale, neutrale en progressieve, maar niet-marxistische ideologie, zoals deze partij die ook kende in de jaren 1945/47, ligt hieraan ten grondslag. Het dagblad van de partij is "Új Magyarország" [Nieuw Hongarije], en ook het blad "Szabad Szó" [Het vrije woord] steunt deze partij.
Hiermee zijn deze partijen echter nog lang niet goed georganiseerd en aktief want ze moeten als het ware weer vanaf de grond beginnen. Hun namen zijn voor heel wat mensen bekend, maar verder moet men afwachten. Na een oproep van Tildy aan de drie ‘nieuwe’ partijen [FKgP, SZDP en Petőfi párt] om zich te reorganiseren gebeurt dat wel maar dat levert ook grote moeilijkheden op want overal vindt men de vroegere collaborateurs, fellow travellers en renegaten, degenen die tot voor kort wel iets -of zelfs zéér veel- zagen in de hartelijke samenwerking met het communistische systeem of met de regerende en almachtige partij! [Váli, 297]. Voorbeelden hiervan zijn o.a. István Dobi, die nu nog ‘president’ [voorzitter van het presidium] is, de vml. premier Dinnyés, de vml. linkse soc.-demokraten Árpád Szakasits en Sándor Rónai, de linkse schrijver en boerenleider Ferenc Erdei, en vele anderen.
Er worden dus ook nieuwe leiders aangewezen, zoals het gematigde en ervaren vml. parlementslid [sinds 1922!], maar ook door een 4-jarig verblijf [1950 –’54] in de beruchte gevangenis van Vác gekrenkte, Anna Kéthly [1889-1976] van de sociaal-demokraten, de gematigde vml. leider der FKgP, de onlangs uit sovjetgevangenschap terug-gekeerde zieke Béla Kovács, en de leiders van de nieuwe Petőfipárt, zoals Bibó en Németh.
Ook een aantal andere partijen wordt opgericht, zoals met name de [rooms-katholieke] Demokratische Volkspartij, die als christelijke of katholieke partij vooral op het platteland veel kansen zou hebben! Verder maken velen van de vrijheid gebruik om een flink aantal nieuwe partijen op te richten, zoals een Christen-Demokratische partij, een Hongaarse Vrijheidspartij, een Onafhankelijkheidspartij, een "Christelijk Front" en een groot aantal andere burgerlijke, demokratische, conservatieve of liberale partijen: ‘the formation of parties proceeded in a dizzying pace’ [Litván, 78] maar vooral voor de Kleine Grondbezitters en de Sociaal-Demokraten is de belangstelling in Budapest om lid te worden bijzonder groot. [Sebestyén, 276].
Op het platteland is echter nog weinig politieke aktiviteit merkbaar en dat lijkt verband te houden met het feit dat hier vele honderden alom gerespekteerde intellektuelen, leraren, boeren, geestelijke leiders enz. zijn of worden gekozen als lid van een revolutionaire raad of comité. [Litván, 76]. Ook de voormalige "Hongaarse Boerenbond" [Magyar Parasztszövetség], destijds [1945/47] een zeer belangrijke belangenorganisatie, wordt heropgericht.
Intussen hebben ook de communisten zich beraden en hun partij, de MDP die vanaf 1947/48 [vrijwel] het machts-monopolie bezat, wordt in elk geval op 30 okt. ontbonden en het is verder de taak van de partijleider János Kádár om een nieuwe communistische beweging in leven te roepen. Al snel blijkt dat Kádár, die zelf ernstig heeft geleden tijdens het regime van Rákosi, een nieuw, eerlijk, nationaal en demokratisch soort ‘communisme’ wenst dat primair het Hongaarse nationale belang ter harte neemt. Wel is Kádár diep geschokt door de moordpartij op het Plein van de Republiek en met name door het lot van zijn vriend Mező, die hij al vele jaren kende en die nu voor z’n leven vecht!…. [naar Sebestyén, 276, 277].
Ondanks alle maatregelen om een zekere consolidatie te bereiken blijven de bevolking als geheel en de revolutionaire groepen wantrouwend, en ze stellen b.v. dat ‘totdat de Russen weggaan, niemand aan het werk gaat’. [Litván, 76, 77]. Maar de Russen gaan voorlopig nog niet weg, hoewel ze inderdaad hun troepen uit Budapest hebben laten vertrekken, en daarom zijn er ook al Hongaren die van Nagy een onmiddellijke neutraliteitsverklaring eisen en nagenoeg iedereen wenste -naar het scheen- dat hij het lidmaatschap van het Warschaupakt zou opzeggen.
Deze avond speelden zich ‘op het bureau van de premier in het parlementsgebouw [dan ook] de wildste taferelen af. Gedelegeerden waren in heftige diskussies gewikkeld en tot ten minste tweemaal ging men op de vuist. Nagy was volkomen van streek. Na hevige inwendige strijd had hij zojuist over de radio een toespraak gehouden van historische betekenis, maar in plaats van met waardering beloond te worden, hoorde hij te midden van de chaos louter nieuwe eisen waarvan hij wist dat ze stuk voor stuk het geduld van de Russen zouden uitputten’. [Barber, 122, 123]. De climax wordt bereikt als Attila Szigethy aan het hoofd van een delegatie uit Győr waarschuwt dat men in deze stad al overlegt over een ‘parlement’ van revolutionaire raden van ‘geheel westelijk Hongarije’. “Als u niet toegeeft aan hun eisen zou Győr wel eens zijn standpunt kunnen herzien en breken met de regering van Nagy”. [naar Barber, 122, 123]. Hij zet de wettige regering dus opnieuw zwaar onder druk!
Heel anders is echter de stemming onder het uitgelaten volk in de straten van Budapest, want ‘men verkeert hier nog altijd in de zalige illusie dat Rusland door de kracht van [Hongaarse] wapens was verslagen’. [Barber, 123]. De gevechten zijn immers voorbij en dat lijkt al de bevestiging van een geweldig sukses van de Hongaren. Dat er in het parlementsgebouw tezelfder tijd heftige ruzies plaatsvinden en dat er onmogelijke eisen aan de goedwillende premier worden gesteld die van levensbelang zijn voor de gehele Hongaarse natie, weet verder niemand. Het is nú tijd om te toasten met b.v. barackpálinka of een goed glas Hongaarse wijn of de sterke törköly pálinka op de ongekende en verbazingwekkende overwinning. [naar Barber, 123].
Binnen in het enorme Hongaarse parlementsgebouw valt er echter niets te vieren. Op die op één na laatste avond van oktober gebeurt er -temidden van alle ruzies en heftige taferelen- namelijk iets totaal onverwachts. Géza Losonczy, de trouwe vriend van Nagy, komt ineens binnen en fluistert Nagy iets in het oor en daarna komt ook generaal Maléter, sinds een paar uren vice-commandant van het nieuwe Nationale Revol. Comité der Strijdkrachten, naar binnen en deze grote kerel verklaart onomwonden en op ernstige toon: “Kameraad Eerste minister! Ik moet u melden dat gewapende sovjeteenheden in grote aantallen Hongarije binnentrekken over de Russische grens in het noordoosten”. [naar Barber, 124].
Maar intussen dansen een aantal mensen buiten de nacht door op de klanken van de muziek van een zigeuner-orkestje, enkele honderden meters van de hooglopende ruzies en de onheilstijding in het parlementsgebouw. [Zie ook Gadney, 125, 126]. Het moet met name voor Nagy en zijn nieuwe onderminister van buitenlandse zaken György Heltai [Budapest, 1914 – Charleston, USA, 1994], een verschrikkelijk ogenblik zijn geweest. Dr. jur. Heltai [van Joodse afkomst, in 1938 gepromoveerd aan de Koninkl. Hong. Pázmány Péter-universiteit in de hoofdstad, na 1945 aangesloten bij de communistische partij], was immers betrokken geweest bij alle gesprekken met Mikojan en Suslov en was vol vertrouwen op het resultaat daarvan, en overtuigd van hun oprechtheid [Barber, 124]…..Voor Mikojan en Suslov bleek immers zo goed als alles onderhandelbaar: zelfs over herziening van het pakt van Warschau en ‘misschien zelfs wel over het recht van Hongarije om het lidmaatschap ervan ter diskussie te stellen’ evenals over de mogelijkheid van vrije verkiezingen wilden de beide sovjetafgevaardigden wel spreken…. Toch schokten de barbaarse gewelddaden op het Köztársaság tér de Russische afgezanten, Mikojan en Suslov, die hiervan horen kort nadat ze met Nagy over de ‘Vriendschapsverklaring’ hadden gesproken. Ze sturen dan ook een telegram naar het Kremlin in Moskou waar Chroesjtsjov nog diezelfde ochtend hoop lijkt aan te koesteren op een vreedzame oplossing en ze schrijven hierin: ‘De politieke situatie in het land en in Budapest… wordt slechter. Er heerst een gevoel van hulpeloosheid. Criminele elementen zijn brutaler geworden, ze arresteren partijcommissies, vermoorden commu-nisten…. De fabrieken worden platgelegd, de mensen zitten thuis… Op rellen beluste studenten en andere verzets-elementen hebben hun taktiek veranderd en leggen grotere aktiviteit aan de dag. … Het Hongaarse leger neemt een afwachtende houding aan. Onze militaire adviseurs zeggen dat de betrekkingen tussen Hongaarse officieren en generaals en sovjetofficieren de afgelopen twee dagen zijn verslechterd’.
De bevrijde kardinaal Mindszenty en naast hem Pál Maléter, bevelh. der Kilián-kazerne.
Bovendien waarschuwen Mikojan en Suslov dat het Hongaarse leger spoedig massale zou kunnen overlopen naar de opstandelingen en ‘dan zou het voor de sovjeteenheden noodzakelijk zijn opnieuw militaire aktie te ondernemen’…. ‘We denken dat het essentieel is dat kameraad [maarschalk] Ivan Koňev [de opperbevelhebber van het Warschau-pakt] onmiddellijk naar Budapest komt’. Maar zijn komst kan, als het Kremlin daarmee instemt, slechts één ding betekenen: dat het sovjetleger, dat er openlijk mee had ingestemd zich terug te trekken, zich weer gereedmaakt voor de strijd…[naar Sebestyén, 272, 273].
|