< Terug

16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989

Een inleiding tot de ruim dertig jaren van het regime van János Kádár.

Nu deze jaren voorgoed achter de rug zijn en er ook in Hongarije alle gelegenheid is gekomen om in vrijheid over dit regime te schrijven, te praten en de conclusies te trekken is het duidelijk dat het zéker niet eenvoudig is om deze lange periode te karakteriseren met één definitief waardeoordeel.
Terwijl de rauwe Russische militaire bezetting van het land en de installatie van Kádár als leider [als verrader, vazal, zetbaas!] van het kleine Hongarije in het algemeen als buitengewoon negatief worden afgeschilderd en het regime in de jaren daarna, door b.v. de talloze arrestaties en deportaties, de executies en ophangingen, een zeer grimmig karakter houdt, wordt geleidelijk aan, na vijf à zes jaren, toch iets zichtbaar en merkbaar van de persoonlijke opvattingen van Kádár zelf, die aanvankelijk slechts als marionet van de buitengewoon gewelddadige buitenlandse bezetters kan worden gezien, maar die dan in het openbaar een koers uitzet waaraan hij zich, zonder dat veel mensen dat in en buiten het land onmiddellijk serieus kunnen nemen, ook houdt!
“Wie niet tegen ons is, is vóór ons!” aldus de Hongaarse leider die hiermee bedoelt dat al degenen die niet aktief verzet leveren moet worden beschouwd als loyale staatsburgers van wie het regime niets heeft te vrezen! Zoiets is nooit eerder door een leider in het communistische blok gezegd of in praktijk gebracht. De Hongaarse partijleider blijkt hiermee bovendien niet primair een dogmaticus, maar vooral een prakticus, die weliswaar de hete adem vanuit Moskou voelt en beseft, maar daarnaast ook voor zijn eigen volk wel enig begrip kan opbrengen en dat volk -gegeven de [in 1956] allerminst fraaie omstandigheden- vooruit wil helpen, primair mogelijkheden wil scheppen en géén moeilijkheden. Zijn eigen gruwelijke ervaringen met het stalinisme hebben hierbij stellig ook een rol gespeeld. Met deze uitgangspunten, die zelfs blijken serieus bedoeld te zijn, kunnen miljoenen mensen in dit land blijkbaar de volgende jaren leven, des te meer omdat al snel blijkt dat deze partijleider wèl degelijk contact wenst te hebben en te houden met de eigen bevolking. De algemene amnestie èn de vrij snelle toeneming van het bezit aan consumptiegoederen, zoals een eigen auto, een koelkast, televisie, een wasmachine, een eigen huis, een vakantie, enz. in de jaren ’60 maken dat men dan gaat spreken over het “goulashcommunisme” en het blijkt dat het beeld van onderdrukking en vervolging naar de achtergrond verschuift. Terwijl in andere Oostbloklanden sprake is van de “goelag-archipel” lijkt Hongarije steeds meer een “goulash-archipel”. Ook komen veel vluchtelingen van ‘1956’ naar het land terug en in feite wordt er in Hongarije dan al véél meer aan vrijheden voor de bevolking geboden dan in de meeste [ja bijna alle!] andere landen van het zogenaamde ‘Oostblok’! Via kleine concessies, betere materiële vooruitzichten en -van groot belang!- zonder énige vorm van persoonsverheerlijking, weet deze ‘gewone’ en bescheiden, pragmatische, leider zijn volk geleidelijk met de nu eenmaal gegeven situatie te verzoenen…..
Het Hongarije van Kádár staat dan zelfs bekend als ‘de vrolijkste barak van het socialistische kamp’ en naar het schijnt wenst ook niemand meer te praten over het donkere verleden van dit regime. Men moet hierbij natuurlijk beseffen dat alle herinneringen aan ‘1956’ onmiddellijk na het gewelddadige neerslaan van de ‘revolutie’ inderdaad zijn uitgeroeid, maar door de sterk toegenomen materiële welvaart wilde ook niemand meer horen over de vroegere jaren! Het is dan ook onmogelijk om deze periode b.v. te vergelijken met het regime van Rákosi: de tegenstellingen zijn eenvoudig te groot! Al in 1958 blijkt Kádár wel degelijk oog te hebben voor de levenslust en het temperament van zijn niet-marxistisch denkende volk en kan men weer privé iets ondernemen. Er is dan al geen sprake meer van massale terreur en in het algemeen vindt men al ‘dat we het véél erger hadden kunnen treffen’. Ook op cultureel gebied blijkt duidelijk dat ’het communisme’ nauwelijks invloed heeft.
Het nieuwe economische model van 1968 brengt de Hongaren nog meer persoonlijke vrijheden en hier en daar prijzen Hongaren zich gelukkig in een land te wonen dat er beter aan toe is dan de ‘buurlanden’ in dit Oostblok. Hongarije wordt op deze manier meer een consumptiemaatschappij en de Partij van Marx wordt voor een belangrijk deel ingeruild voor de praktijk van de markt. Na het min of meer gedwongen aftreden van de intussen oude Kádár in 1988 en een korte periode van een soort overgang van Grósz [de grósznost] en Berecz [de berecztrojka] -ten tijde van Gorbatsjov en zijn ’glasnost en perestrojka’-, is er dan ook geen sprake meer van de behoefte aan nóg een revolutie of iets dergelijks. De protesten nemen wel toe maar de deelnemers eraan worden nauwelijks gevangen gezet: Hongarije is dan ook een van de weinige landen van het zogenaamde ‘Oostblok’ dat al sinds de jaren ‘60 geen politieke gevangenen meer kent! Kádár zelf, die in de jaren na 1956 o.a. door de westerse landen slechts wordt gemeden, wordt hiermee geleidelijk aan een graag geziene gast, en in een buitengewoon ontspannen sfeer kan hij b.v. in Budapest mevrouw Thatcher, president Mitterrand, de bondskanseliers Schmidt en Kohl, koningin Beatrix en ook Gorbatsjov ontvangen! Ook wordt hij met alle égards door de paus in Rome ontvangen…
En de Hongaren zelf? Zij hebben allang gemerkt dat hún leider János Kádár in elk geval geen apparacsik of funktionaris is, zoals zovele collega’s van hem in Moskou, in Oost-Berlijn, in Praag, in Boekarest en Sofia maar toch vooral een mens, die het contact met zijn eigen volk allerminst schuwt en behalve een aantal dogma’s en principes ook humor en sportiviteit vertoont. Nu en dan blijkt ook dat hij het leven en de gegeven omstandigheden graag vergelijkt met het schaakspel en ook wel ruimte wil scheppen voor ongewone, nieuwe ‘zetten’. Hij maakt op deze manier van Hongarije in de loop der tijd, al vanaf de jaren ’60, toch een zeer rustig land waar vèrreweg de meeste inwoners zich absoluut niet meer bedreigd voelen en enigszins kunnen genieten van de vruchten van hun eigen arbeid!
Voorzover ze hun eigen vaderland eerlijk met enige landen in de buurt willen en kunnen vergelijken prijzen de Hongaren zich al vanaf de latere jaren ’60 vooral zéér gelukkig wanneer ze beseffen níet in Tsjechoslowakije of Roemenië, Oost-Duitsland of de Sovjet-Unie zelf te wonen en ze spiegelen ze zich, nèt als in de tijden van weleer, opnieuw vooral aan…... Oostenrijk en [West-] Duitsland en de andere vrije landen van Europa!

top