|
16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989
16.1.3 Enige ”normalisering” onder de knoet van Kádár in 1957.
Het nieuwe jaar zal, het kán bijna niet anders, toch wel rustiger zijn dan het oude jaar van de Revolutie van vrijwel het hele Hongaarse volk tegen een misdadig regime en vervolgens het verzet tegen een supermacht….
Budapest lijkt zelfs al weer zó veilig en rustig dat er van di. 1 tot vr. 4 januari 1957 een topconferentie kan plaatsvinden van de sovjetleiders Chroesjtsjov en Malenkov, met Bulgaarse, Tsjechoslowaakse, Roemeense en Hongaarse leiding en men dwingt Kádár [informeel] om het partijmonopolie met dwang en krachtig te herstellen. Er vindt ook geheim overleg plaats en men zegt Kádár allerlei financieel-economische hulp à $ 275 mln. toe bij het herstel van de schade in het land. Ook is [was!] het hele Sovjetblok het erover eens dat er vanaf het begin op 23 oktober 1956 sprake was van een contrarevolutie in Hongarije en dat Imre Nagy en zijn regering ‘de weg baanden voor die fascistische contrarevolutie, het verraad’. Toch laat de Poolse leiding zich -opvallend- in Budapest niet zien en ze blijft er genuanceerd over denken….. Twee weken later komt ook de Chinese premier Zhou En-lai naar Budapest, Moskou, Oost-Berlijn en Warschau en hij erkent het primaat van Moskou en zegt Hongarije $ 25 mln en Rb. 100 mln aan steun toe. Ook China bevestigt [hoe kan het anders?] de diktatuur van het proletariaat en spreekt van ‘verraders en renegaten, die in oktober in Hongarije een contrarevolutie steunden’.
Intussen gaat alles ‘gewoon’ door want op 2 januari 1957 worden de leden van de Arbeidersraad van de mijnen van Tatabánya aangehouden en in Budapest komt een grote menigte mensen die op de opening van een groot winkelbedrijf [na twee maanden] staat te wachten en door de gewapende politie in bedwang wordt gehouden, ineens in verzet tegen die politie en laat duidelijk merken dat ze de politie haat en binnen enkele ogenblikken is de hele straat een grote massa joelende en jouwende mensen. Dan brengt de politie wapens in de aanslag en versterkingen worden aangevoerd en dankzij de gummiknuppels is de orde na ruim een half uur hersteld. Ook wordt op 7 januari opnieuw een mijnstaking in Pécs door veiligheidstroepen gebroken en direkties van veel fabrieken weigeren hun mensen, die werkloos rondlopen [omdat er geen aanvoer is van brand- en grondstoffen] en dus ‘overtollig’ zijn, te ontslaan, hoewel dat strafbaar is…. Die sfeer blijft voorlopig kenmerkend!
Wel worden op 3 januari de nu in Moskou vertoevende stalinisten Ernő Gerő, Erzsébet Andics en István Kovács als leden van het parlement en van de Presidentiële Raad ontslagen.
Van belang is ook dat men nu de plannen van de regering kan vernemen, want op 5 januari houdt premier en partijleider Kádár een "rede over de Voornaamste Werkzaamheden" van z’n regering en hij doet enkele concessies op economisch en cultureel gebied, maar zéker niet op politiek terrein. Hij verklaart nog eens dat Imre Nagy verraad heeft gepleegd door de weg naar de contrarevolutie open te gooien en hij benadrukt later nog verschillende malen dat Nagy een slechte huisbewaker was, die de deuren wijd open zette voor de reaktie, het gepeupel, de contrarevolutie, de "Witte Terreur", de bourgeoisie, het internationale imperialisme, enz.....
De huidige regering heeft -echter- vertrouwen in de internationale solidariteit van de arbeiders, en in een voortgezette band met de Sovjet-Unie en alle landen van het socialistische kamp. In de huidige situatie verdedigt het Sovjetleger, aldus Kádár, het Hongaarse volk en het Hongaarse grondgebied tegen een mogelijke aanval van imperialistische krachten uit het buitenland en het verzekert zodoende dat ons volk in vrede kan leven en z'n krachten kan wijden aan de grootse taak van de opbouw van het socialisme en van het land zelf. Politieke aktiviteiten worden beperkt tot die van de communisten en partijlozen, die de politiek en de leiding van de MSZMP aanvaarden. Dus…… ‘er zijn in Hongarije demokratische rechten voor wie het volk steunen, zoals arbeiders, boeren en intellektuelen, maar…. contra-revolutionairen zullen streng worden gestraft’. Godsdienst wordt als privé-aangelegenheid beschouwd, en de regering zal alle akkoorden met de kerken in acht nemen en godsdienstonderwijs blijft mogelijk. Maar de regering verwacht trouw van de kerkelijke leiders aan de staat en b.v. priesters en predikanten mogen niet ‘in dienst staan van reaktionairen’.
Het "Patriottische Volksfront" [Hazafias Népfront] bundelt alle demokratische krachten en wordt geleid door de partij. De MSZMP en het Volksfront vormen de leidende machten in het land en van andere partijen daarnaast is geen sprake. De Hongaarse en de Sovjet-regering verlangen alle tgw. en toekomstige kwesties in de betrekkingen, met inbegrip van die in verband met de Sovjet-troepen in Hongarije, in overeenstemming met de vriendschap en broederlijke verstandhouding door onderhandelingen te regelen.... en de basis voor deze regeling wordt gevormd door het proletarische internationalisme, respekt voor gelijkwaardigheid, soevereiniteit en nationale onafhankelijkheid, niet-inmenging in elkaars binnenlandse aangelegenheden en wederzijdse begunstiging", aldus Kádár, maar het spreekt bijna vanzelf dat zeer veel Hongaren ook hierin niet veel nieuws kunnen ontdekken en alle hoogdravende, allang bekende frasen spreken vanzelf…
Het Vijfjarenplan wordt geschrapt en hiervoor komt een plan voor de korte termijn. Arbeidersraden zullen blijven, met beperkte bevoegdheden, bedrijfsleiders zullen worden benoemd door de regering en zij moeten de socialistische leiding van de staat en de industrie helpen, samen met de regering en de vakbonden. Aan fabrieken wordt enige zelfstandigheid beloofd. Socialisatie van de landbouw blijft het doel [!], maar agrarische bedrijven zullen hun produkten vrij mogen verkopen. In 1957 is nog slechts 6,1 % der totale agrarische bevolking bij een "Termelőszövetkezet" [collectief bedrijf] betrokken, de rest is particulier! [Heinrich, 40]. Er zijn medio 1957 1.662.700 particuliere boeren [in één jaar dus: + 218.000!], en 122.500 leden van collectieve bedrijven [idem: - 172.000!]. [Kovrig, 340/341]. Meegedeeld wordt dat de contrarevolutie het land omgerekend 318 miljoen gld. heeft gekost en dat Hongarije ook wel westerse hulp wil aanvaarden, ‘zonder politieke voorwaarden’…
En toch… slechts één dag later, op 6 januari 1957 komt de Studentenbond MEFESZ in Budapest bijeen en spreekt zich met 52 tegen 25 stemmen uit tègen de bewering dat de gebeurtenissen van okt./nov. '56 ‘een fascistische contrarevolutie’ waren. Het was een nationale opstand, aldus de meerderheid. Men herhaalt ook de eis van vrije verkiezingen, terugtrekken van de Sovjet-bezetting en de terugkeer van Imre Nagy…… Met het nieuwe regime van de bezetters en hun lakeien lijkt dus geen compromis mogelijk, en het blijkt dat de opvattingen van Kádár, zoals hij die b.v. kort na 4 november nog had, ook vrij gemakkelijk zijn ingewisseld…..Maar die opvattingen van de Hongaarse partijleider zijn al eerder 180 ° gedraaid, vgl. die van toen hij nog minister onder Imre Nagy was!..
Vervolgens ontbinden op 8/9 jan. 1957 de arbeidersraden van Csepel en Groot-Budapest zichzelf en ze blijven alleen op bedrijfsniveau nog voortbestaan o.l.v. de partij. De partij benoemt ook geleidelijk aan allerlei leiding-gevende funktionarissen in de bedrijven en herstelt zo haar controle en gezag. Ook neemt het aantal partijleden in de 1e helft 1957 toe tot 345.000. [Molnár, 47].
Maar vooral in "het rode Csepel", een bolwerk van de opstand, komen arbeiders al op 11 januari 1957 in verzet tegen de ontmanteling van hun arbeidersraad met spontane demonstraties en de proklamatie van een staking. Men zegt dat intussen al 11.000 van de 38.000 arbeiders hier zijn ontslagen. Russische pantserwagens leggen echter een cordon om het bedrijf en hier worden op 11 januari József Dudás en zijn tweede man ‘oom’ János Szabó gearresteerd. Er valt hierbij één dode. Het enorme industriële IJzer- en Metaal-complex van Csepel wordt vervolgens nog op 11 januari onder toezicht van een regeringscommissaris gesteld en de hiertegen demonstererende arbeiders raken in gevecht met veiligheidspolitie, waarbij een arbeider wordt gedood.
Al na vier dagen, op 15 januari, wordt Dudás, vml. voorz. van het Hongaarse Nationale Revolutionaire Comité en leider van een gewapende groep die op 29 okt. de gebouwen van "Szabad Nép" in beslag nam, ter dood veroordeeld wegens pogingen om "de volksdemokratie d.m.v. een gewapende opstand omvèr te werpen" en op 19 januari volgt zijn executie. Zijn plaatsvervanger Szabó treft hetzelfde lot, evenals tientallen anderen……..
Als reaktie op de akties van studenten en arbeiders wordt op 13 januari 1957 de doodstraf ingevoerd voor het oproepen tot staking, het gebruik van en 't aanzetten tot geweld, en het schade toebrengen aan bedrijven en openbare belangen. Stakingen worden verboden en de procedure van het standrecht wordt nog versneld. Nog bijna dagelijks worden arrestaties, executies en zware gevangenisstraffen gemeld en ook wapens worden hier en daar in beslag genomen! De noodtoestand wordt uitgebreid tot fabrieken met meer dan 100 werknemers. Zuiveringen vinden alom plaats en het blijkt dat de partij nog steeds op relatief weinig betrouwbare communisten kan rekenen: men vertrouwt slechts op de Russen.
Ook is er ondanks alle beloften dat men heeft afgerekend met stalinistische methoden, sprake van een wijdverbreide terreur, en overal schakelt de partij oude [vml. stalinistische] partijleden in. Hier en daar doen zich ook conflicten voor met deze vml. stalinisten, zoals de ooit zo machtige József Révai, die weer uit Rusland naar het land terugkomt! Nu worden ook de grenzen met Oostenrijk en Joegoslavië nog strenger bewaakt, o.a. omdat er intussen 170.000 vluchtelingen naar Oostenrijk en 16.000 naar Joegoslavië zijn uitgeweken. Pas midden 1957 nemen Hongaarse grenswachten de controle over van de Russen!
Op 15 januari trekt de al zeer verzwakte Béla Kovács [* 1903] zich ook officeel terug uit de politiek. Hij was ooit leider der Kleine Grondbezitters, zat van 1947 tot '56 in een kamp in de Sovjet-Unie gevangen en speelde tijdens de opstand weer een rol: hij wenst waarschijnlijk alle geruchten over een mogelijke samenwerking met het regime van Kádár tegen te spreken. In 1959 overlijdt hij.
Aldus wordt geleidelijk aan alle oppositie de kop ingedrukt: op 17 januari 1957 moet b.v de "Hongaarse Schrijversbond" haar aktiviteiten staken omdat ze optrad "in strijd met de belangen van de volksdemokratie", d.w.z. herhaaldelijk protesteerde tegen de inval de Sovjets, en ze steunde de opstand; vanaf 4 november zwegen de leden-schrijvers zelfs als stil protest. Twee dagen later wordt ook de "Hongaarse Journalistenbond" onder regeringscontrole gebracht, en dan volgt op 20 januari de arrestatie van de meest bekende schrijvers Gyula Háy, Tibor Tardos en Zoltán Zelk en anderen. Zij steunden Nagy steeds, en waren al lang vóór de opstand prominente leden van de progressieve en anti-stalinistische "Petöfikring". Alle verenigingen enz. van kunstenaars worden ook onder toezicht van het Ministerie van Binnenl. z. geplaatst.
Intussen meldt een UNO-rapport dat de produktie in Hongarije zwaar heeft geleden onder de opstand en de interventie van de Russen in 1956. De kolenproduktie is 2/3 van normaal, elektriciteit 3/4, voedsel 60 %, lichte industrie 45 à 50 %, zware ind. 20 à 25 %, chemische ind. 10 %, de bouw 10 %. 40.000 huizen en gebouwen liepen schade op of zijn verwoest en in het 1e kwartaal van 1957 verwacht men dat de export ± 1/10 van de normale zal zijn, maar…. door loonsverhogingen en stabiele prijzen worden de arbeiders toch rustig gehouden. Ook is er aan levensmiddelen geen gebrek, hoewel thee, koffie, cacao e.d. ontbreken!
Geheime Britse documenten over Hongarije van de ambassadeur sir Geoffrey Fry laten dan ook zien dat het land zucht onder de ijzeren vuist van Kádár en zijn harde regime. Van mensenrechten is geen sprake; de Sovjets drukken hun stempel op Hongarije, en hebben slechts de steun van zeer weinigen. Fry schat het aantal doden op 5.000, het aantal gedeporteerden op 35.000 en gearresteerden en gevangenen op 20.000. Ook veel lagere geestelijken van de katholieke en protestantse kerken vormen oppositie en de kerken zitten vol. Schrijvers voeren eveneens oppositie; ze zwijgen al maanden maar genieten nog altijd veel gezag, maar toch lijkt Kádár soms wel gevoelig voor internationale kritiek.
Wel komt op 23 januari 1957 het r.-katholieke episkopaat voor 't eerst weer bijeen o.l.v. de voorzichtige mgr. József Grösz, omdat kardinaal Mindszenty nog steeds op de Amerikaanse ambassade in Budapest is, en tegelijk deelt de min.v.godsd. en cultuur István Kossa mee dat de regels voor godsdienstonderwijs weer die van vóór de opstand zullen zijn, terwijl n.b. tijdens okt./nov. '56 90 % der ouders vóór facultatief godsdienstonderwijs voor hun kinderen koos! Dat percentage zal dus zeker drastisch teruglopen! Ook gaan op 4 febr. de universiteiten en hogescholen voor het eerst sinds ruim 3 maanden weer open, maar de min.v.onderwijs waarschuwt al voor verzet en contrarevolutionairen, en de opening gaat met enkele arrestaties en huiszoekingen gepaard. De theologische academies der Hervormde Kerk in Debrecen en Budapest tellen dan nog een rekord van resp. 63 en 49 theologische studenten, maar dat aantal zal wel terug lopen….
Intussen waarschuwt de nieuwe leiding voortdurend voor contrarevolutionairen en roept de partijleden op om waakzaam te zijn, o.a. i.v.m. allerlei geruchten over een nieuwe opstand, maar door voorzorgsmaatregelen zoals Sovjet-patrouilles en ander machtsvertoon in de straten, arrestaties en executies, processen en huiszoekingen, deportaties van honderden jongelui naar de Sovjet-Unie, hoopt het regime zich te kunnen handhaven temidden van een verbitterde, wanhopige en bange bevolking!
Zonder de Russische troepen kan men de zaak echter nog lang niet vertrouwen! Kádár zegt op 2 febr. tegen de mijnwerkers in Salgótarján o.a. "Men zegt dat vreemde troepen op Hongaars grondgebied zijn gelegerd en dan bedoelt men de Sovjet-troepen. Kameraden! Deze soldaten zijn soldaten die behoren tot de troepen van een bevriend socialistisch land... voor ons zijn dit geen vreemde troepen", maar ook op allerlei andere terreinen wil men het nieuwe regime stevig vestigen. In febr. 1957 verklaart de min. van justitie Nezvál [1909-1987], die ooit als schoenmakersknecht begon, in de jaren ’30 vele malen wegens illegale communistische aktiviteiten is opgepakt en o.a. onder Imre Nagy minister was maar steeds contact met Kádár hield: "De belangrijkste taak van het Gerechtshof is om de orde van de volksdemokratische staat te verdedigen en te versterken en om straffen in de geest van de strijd tegen subversieve contrarevolutionaire elementen op te leggen". Na zuiveringen wordt n.b. 45 % der rechters in Budapest ontslagen. [Kovrig, 318]. Nezvál staat in deze tijd dus bekend als “a kádárista megtorlás egyik fövezetöje” [één der belangrijkste leiders van de vergelding onder Kádár], hoewel hij het ‘socialistische’ recht toch wil handhaven en b.v. het standrecht afschaft.
Een vage herinnering aan het verre verleden van het land is op 9 februari 1957 het overlijden, vèr buiten het land, in Estoril, Portugal, in ballingschap, van de ruim 88-jarige admiraal Miklós Horthy van Nagybánya, die Regent [Rijksbestuurder] van Hongarije was van 1 maart 1920 tot 15 oktober 1944. Hij heeft zich enkele jaren na de oorlog mogen vestigen in Portugal, zonder ooit te zijn veroordeeld, en dat mag een wonder heten! Men zegt dat Stalin persoonlijk geen veroordeling of proces wilde en hem zéker niet beschouwde als ‘oorlogsmisdadiger’!
In 1953 waren in West-Duitsland zijn memoires verschenen als “Ein Leben für Ungarn”, maar duidelijk is dat dit in Hongarije of elders in ‘het Oostblok’ niet mag verschijnen! Horthy lijkt zich ook tot het laatst het lot van het land zeer te hebben aangetrokken, met name het nieuws over de Opstand, die met geweld door de Russen is neergeslagen. Reakties op het bericht van de dood van Horthy zijn er in Hongarije zelf dus niet maar het bleek al in oktober en november 1956 dat niemand een soort herstel van een bewind als dat van de conservatieve, feodale en nationalistische admiraal Horthy wenste, ondanks de scherpe beschuldigingen later van de kant van de communisten en de Russen t.a.v. de vrijheidsstrijders of opstandelingen……. Horthy’s vrouw, Magda, overlijdt twee jaar daarna, januari 1959, in Lissabon op 77-jarige leeftijd.
Wel van belang voor land en volk is een openbaar proces dat op 18 februari 1957 begint tegen elf personen die bij de Opstand van okt./nov. 1956 waren betrokken, o.a. Ilona Tóth, 25, medisch studente, die een lid van de ÁVH doodde, Gyula Obersovszky, 30, ex-journalist, ex-hoofdred. van het blad "Igazság" samen met József Gáli, 27, toneelschrijver van o.a. een drama "Heuvel der Vrijheid" over de executie van een onschuldige, dat in 1956 een groot sukses werd, M. Gyöngyösi, F. Gönczi, F. Kovács en vijf anderen.
Op 27 juni worden tenslotte vier van hen [o.a. Ilona Tóth] ter dood veroordeeld, en Gáli en Obersovszky worden eerst tot resp. 1 en 3 jaar, maar later tòch ter dood veroordeeld, want na 4 november '56 hadden ze pamfletten geschreven en verspreid als protest tegen de bezetting!......
De Eerste Mei 1957 toch al weer met duizenden op het Heldenplein!...
Naar aanleiding van deze veroordeling wordt Kádár’s regime echter door protestbrieven overstroomd, ook van beroemde linkse en communistische, o.a. Franse schrijvers en kunstenaars en van o.a. de Internationale Pen Club, en hierna worden op 25 juni Gáli en Obersovszky tot resp. 15 jaar resp. levenslang veroordeeld. Vele anderen blijven echter gevangen, maar het is toch ook de eerste keer dat het regime concessies doet onder internationale druk!…….De doodstraf tegen Ilona Tóth wordt inderdaad voltrokken!
Van groot belang voor het regime is ook de oprichting van de "Munkásőrség" [Arbeiderswacht], een soort bedrijfspolitie, o.l.v. vml. ÁVH-officieren, vml. partijaktivisten en -partizanen, op 12 februari 1957 om de arbeidsdiscipline in de industriële sektor o.l.v. de partij te herstellen. "De arbeiders weigeren n.l. anderen dan hun gekozen leiders in de arbeidersraden te volgen". Leden van de nieuwe Arbeiderswacht zijn m.n. ‘veteranen van de Arbeidersbeweging’, beproefde communisten in industriegebieden en leden van de collectieve boerenbedrijven op het platteland, gewapend met sovjet-machinepistolen en gekleed als arbeiders… Ook de grensversterkingen worden hersteld en in het algemeen treedt men hard op tegen 'vijanden v.d. staat'.
Eind februari 1957 wordt een nieuwe "Kommunista Ifjuság Szövetsége" KISZ, Communistische Jeugdbond, opgericht, maar men boekt zeer matige suksessen in vorming van een jeugdorganisatie en Kádár verklaart zelfs dat kinderen van de oude middenklassen welkom zijn in de KISZ. Oude [stalinistische] veteranen zijn ook bepaald niet sympathiek t.o. de jongeren en vooral de studenten! In juli '57 heeft de KISZ al 120.000 leden maar vooral opportunisme, angst, carrière en de politieke omstandigheden zijn er de redenen voor. [Kovrig, 335].
Toch wil Kádár de partij zelf niet te groot laten worden: een echte massapartij zou ze toch nooit worden en een te vlotte toelating van nieuwe leden zou het aantal profiteurs en baantjesjagers in haar gelederen maar vergroten. Wel stuit Kádár bij de heropbouw van de partij op een essentieel probeleem: de officiële pers ging wel tekeer tegen de ‘Rákosi-Gerő-kliek’, en deze beide volbloedstalinisten worden ook niet tot de nieuwe partij toegelaten, maar de vele duizenden lagere partijfunktionarissen van stalinistischen huize kon men niet missen, wilde men de zaak weer draaiende krijgen. Deze funktionarissen zijn echter veel minder gevaarlijk voor het nieuwe bewind dan de liberale [’titoïstische’] partijvleugel die veelal het regime van Nagy had gesteund. [naar: Van den Heuvel, Onze Jaren 45 –70, 1275].
Pas [!] op 12 februari 1957 verklaart ook het Hongaarse partijblad "Népszabadság" dat er al vanaf het begin [23 oktober] van een contrarevolutie sprake was en men beweert nu officieel dat ”de contrarevolutie een aktie was van de Habsburgers, vroegere Pijlkruisers, fascisten en andere reaktionairen en anti-progressieve krachten, gericht tegen het wettige volksdemokratische bewind in Hongarije". "Radio Vrij Europa" hitste bovendien de Hongaren op tot onverantwoordelijke daden....
Verscheidene calvinistische kerkelijke leiders worden opnieuw vervangen door loyale pro-communistische meelopers; aldus worden bisschop László Ravasz en dr. László Papp [deken theol. seminarie] vervangen en Albert Bereczky en János Péter, die ook in de Rákosi-tijd in funktie waren, worden opnieuw bisschop. Ook worden b.v. in maart 1957 negen predikanten "wegens contrarevolutionaire aktiviteiten" gearresteerd.
In maart wordt per dekreet voor hoogste kerkelijke benoemingen opnieuw de goedkeuring vooraf weer ingevoerd, met terugwerkende kracht vanaf 1 okt. 1956!! Er komen ook geruchten over de internering van de r.k. bisschop József Pétery en de arrestatie van de abt van Zirc, mgr. Endredy; er zouden 35 belangrijke r.k. funktionarissen zijn afgezet. János Horváth wordt voorz. van het heropgerichte Bureau voor Kerkelijke Zaken, [Állami Egyházügyi Hivatal] de organisatie van [regime-getrouwe] Vredespriesters wordt hersteld, godsdienst-onderwijs wordt weer beperkt, en vanaf 1959 wordt opnieuw de eed van trouw aan de grondwet van geestelijke leiders geëist….. Aldus worden de kerken weer in het gareel en onder controle van de staat gebracht……
In januari '57 komt ook de vml. stalinistische ‘cultuurpaus’ József Révai terug uit Rusland en hij wil meteen een dogmatische tegenaanval openen! Dat doet hij met een artikel in Népszabadság van 7 maart '57. Hij doet een felle aanval op ‘centrum-politiek’ van Kádár en vindt dat Nagy c.s. een onvoorwaardelijke veroordeling moet krijgen. ‘Rákosi en Gerő verraadden de dictatatuur van het proletariaat niet en gaven de contrarevolutie tenminste geen kans!’ aldus de dogmaticus Révai, die de balans van 12 jaar communisme [1944 -‘56] toch positief vindt!
Hij kwam hiermee in 't geweer tegen een artikel van dr. Lajos Mesterházi [Kispest, 1916 – Budapest, 1979, oorspr. Hoffstaedter], de -belangrijke- nieuwe medewerker van het literaire blad Élet és Irodalom, van 29 januari '57 die een beroep op de nationale Hongaarse linkse, progressieve historische tradities doet [1514, 1848/49, 1919] en die vergeleek met Zápolya, Széchenyi en Deák. Daarvan is Révai niet gediend. Voor hem geldt als dogma: "alle nationale politiek is gebaseerd op loyaliteit t.o. de USSR"! Het antistalinisme was alleen maar een masker voor anticommunisme, een alibi voor revisionisme, aldus de stalinist Révai. Echter: Chroesjtsjov's zege over de zgn. "anti-partijgroep" in Moskou in juni '57 versterkt Kádár's positie al gauw weer! De zeer felle en verbitterde dogmaticus Révai overlijdt in 1959. [Kovrig, 330/331].
Mesterházi is een echte intellektueel, die ooit in Budapest Frans en Latijn studeerde en 1939-40 in Parijs zelfs aan de École Normale Supérieure literatuur studeerde. 1940-41 was hij handelscorrespondent van de Angol Magyar Bank. Na 1945 had hij verschillende hoge funkties, b.v. bij het persbureau MTI, de radio, het blad Művelt Nép en van 1957-58 is hij medewerker en daarna tot z’n dood hoofdredakteur van Élet és Irodalom. Hij schreef vele artikelen etc. en ontving verscheidene prijzen.
Nu wordt voor het eerst na 4 november ’56 op 28 februari ook de samenstelling van de regering gewijzigd: de 2e man Ferenc Münnich [defensie] wordt 1e vice-premier, Géza Révész wordt min.v. defensie, Béla Biszku [Márok, Bereg, 1921], die na 1954 in distrikt XIII van Budapest al met Kádár samenwerkte in de partijleiding] krijgt de belangrijke post van binnenl.z., prof. Frigyes Doleschall van justitie, Gyula Kállai van cultuur, Antal Apró wordt vice-premier, Sándor Rónai min.v. handel en voorzitter van het parlement, Ödön Kisházi min.v.arbeid en Jenö Fock van staal- en machine-ind.
Het "Secretariaat van het CC" [Kádár, Kállai, Kiss, Fock, Marosán] en het "Politburo" worden weer hersteld en het Centraal Comité wordt uitgebreid van 23 tot 37 leden. Er komen weer lokale manifestaties, men begint met het aktiveren van leden en met lezingen, het blad "Társadalmi Szemle" [Maatschappelijke Revue] verschijnt, en de Centrale Partijschool hervat de aktiviteiten, zodat het partijapparaat wordt versterkt…..
Begin maart komen er ook geruchten dat de secr.-gen. van de UNO, Dag Hammarskjoeld, Hongarije wil bezoeken om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de ‘gebeurtenissen van oktober’ en van de gevolgen ervan, maar dan begint de regering nerveus te worden: de Arbeidersmilitie demonstreert en patrouilleert dagelijks demonstratief en er zijn geruchten over de executie van Maléter en Kopácsi. Ook zijn er al langer geruchten over demonstraties op de nationale feestdag op 15 maart a.s. die de regering wil verhinderen!
Zelfs neemt het verzet weer een beetje toe want een nieuwe organisatie “Márciusban Újra Kezdjűk” [MUK, In maart beginnen we opnieuw] doet van zich spreken omdat ze op 15 maart, de nationale feestdag, wil demonstreren vóór Vrijheid en Onafhankelijkheid! Maar dan worden onmiddellijk de plannen voor de 15e maart als feestdag geschrapt, en duizenden, vooral jongeren, worden gearresteerd, en de Ordedienst dreigt dat ze bij demonstraties onmiddellijk met scherp zal schieten…. [Gosztonyi, 161/162].
Kunstmest strooien op een collectief bedrijf [TSz] 1959.
Toch wordt 15 maart 1957 wel voor het eerst als nationale feestdag gevierd o.a. bij de monumenten van Sándor Petőfi en Lajos Kossuth maar t.g.v. zeer strenge veiligheidsmaatregelen blijft het rustig. Het nieuwe regime laat hiermee zien hoe sterk het is en leger, grenswacht, politie en arbeiderswacht houden in Budapest voor het eerst [weer] hun parades! Er doen zich dan slechts kleinere incidenten voor.
Zo lijkt alles geleidelijk aan weer ‘normaal’ [voor het ‘Oostblok’] te worden en van 19 tot 28 maart bezoeken de Hongaarse leiders Kádár, pres. Dobi, en de ministers Horváth, Révész, Apró en Kállai Moskou. Een Sovjet-Hongaarse gemeenschappelijke verklaring volgt waarin staat dat "de aanwezigheid van Sovjettroepen in Hongarije bepalend [!!] is voor de bescherming van het land tegen agressieve pogingen van de imperialisten". De opstand was, zo zegt men, het gevolg van een samenzwering van reaktionaire imperialisten en emigré's en van het verraad van Nagy. Het bestaan van de NATO vereist de 'voorlopige' aanwezigheid van Sovjets in Hongarije. [Kovrig, 327]. De solidariteit, vriendschap en broederlijke eenheid van alle volken van het socialistische kamp worden benadrukt en “de Sovjet-Unie is trots op de vervulling van haar heilige plicht om uit proletarische solidariteit op te treden tegen fascistische rebellen", zo wordt gezegd.... Het blijkt hier nog eens dat de visie van de Hongaren [Kádár c.s.] zich na 4 november dus drastisch heeft gewijzigd want nergens wordt b.v. nog vermeld dat de kliek van Rákosi schuldig was!! In het geheim wordt ook onderhandeld over een proces tegen Nagy en anderen, die dan nog in Roemenië zijn. Er wordt in Moskou verder een akkoord getekend waarbnij Hongarije een langlopend krediet krijgt van 750 miljoen roebel tegen 2 % rente dat pas vanaf 1961 hoeft te worden terugbetaald. Ook worden enkele oude Hongaarse schulden kwijtgescholden en Moskou belooft snelle graanleveranties en hulp bij het herstel van de industrie. [Onze jaren 45 – 70, blz. 1276].
In april 1957 wordt Russisch [incl. examens] weer een verplicht vak in het hele voortgezette onderwijs [zoals dat tot oktober 1956 ook gold] en m.i.v. het nieuwe schooljaar wordt marxisme-leninisme weer als verplicht vak aan alle universiteiten en hogescholen ingevoerd terwijl n.b. vanaf oktober ’56 door 90 % der leerlingen en studenten Duits, Engels of Frans als tweede taal is gekozen.... De communistische regering maakt ook weer onderscheid tussen studenten van proletarische en andere afkomst i.v.m. het toekennen van beurzen: Voor de eerste groep is de studie gratis, de anderen betalen. Er wordt een speciaal "Volkstribunaal" opgericht ter berechting van "contra-revolutionaire misdaden en aktiviteiten tegen de staat".
Geleidelijk draagt het Sovjet-oppercommando in 1957/58 allerlei taken over aan de Hongaarse burgerlijke autoriteiten zelf en langzaam neemt de direkte invloed en bemoeienis der Sovjets dus af, en die van de regering-Kádár toe. Sovjet-adviseurs blijven echter op sleutelposities bij de ministeries van binnenlandse zaken, defensie, justitie en de veiligheidsdiensten. Ook genaturaliseerde Russen [vml. Hongaren] spelen een rol en uit alles blijkt dat Hongarije een volledig bezet en onderworpen land blijft! De bevolking blijft in de aanwezigheid van de Russen hèt teken van vernedering en onderworpenheid zien maar het regime doet dat juist níet! Kádár c.s. zien de "trouwe, broederlijke hulp tegen de contra-revolutionairen en de reaktie" van de Sovjet-troepen namelijk als zeer positief en fundamenteel……..
Het probleem is voor Kádár nu hoe hij tegenover het volk de repressie in de naam van ‘matiging’ kan doorvoeren, maar dat zal nog lange tijd duren! Op 1 februari verklaart hij b.v. op een conferentie van provinciale en distriktspartijleiders: "Er is een sterkere diktatuur nodig tegen de klassenvijand en ook een sterkere demokratie voor de werkende klasse". Het totaal uitbannen van revisionisme binnen de partij [de opvattingen van Imre Nagy c.s.] is nu primair! Toch voelt het regime zich geleidelijk aan sterker en aktief verzet is er nauwelijks meer. Daarom wordt het uitgaansverbod na 24.00 uur half april opgeheven.
Binnen de partij bestaat er echter veel onenigheid en debat: er bestaat een groot wantrouwen van oude en nieuwe leden en de polarisatie, persoonlijke vetes en klieks, opportunisme, kritiek op de tgw. leiding zijn sterk! Het grootste gevaar is, zo voelen velen het, de restauratie van het oude gehate Rákosi-systeem want van de 227.420 partijleden op 1 april 1957 is slechts 9 à 10 % nieuw [dus pas van ná november 1956]: men heeft de oude garde dus nog steeds nodig, maar iedereen die niet door de Opstand van oktober is ‘belast’, is nu welkom als partijlid, en in de maanden april en mei treden nog eens 118.000 nieuwe leden toe tot de partij.
De partij van Kádár moet dus voortdurend laten zien dat ze nóch de stalinisten [de aanhang van Rákosi] nóch de reformisten [de aanhang van Nagy] steunt en op 24 april 1957 worden bijvoorbeeld de algemeen verachte en beruchte stalinisten Mihály en z’n zoon Vladimír Farkas veroordeeld tot een gevangenschap van 15 jaar "wegens ernstige inbreuken op de wet tijdens hun ambtsperiode”.
Maar intussen is op 21 april 1957 de [‘reformistische’] Schrijversbond formeel ontbonden en Tibor Déry wordt gearresteerd. Hierna wordt een "Literaire Raad" opgericht o.l.v. de partij en vanaf sept. 1957 verschijnt weer een nieuw literair blad "Élet és Irodalom" [Leven en Literatuur], dat als opvolgster dient van “Irodalmi Újság”, onder controle van de min.v.cultuur werkt en rechten en financiële steun verleent aan de loyale en trouwe schrijvers en organen! De censuur vooraf wordt echter niet hersteld! Vele vooraanstaande schrijvers, zoals Déry, Gyula Háy, Gyula Illyés, en László Németh, zwijgen nog lange tijd, terwijl György Lukács met verlof uit Roemenië kan terugkomen. Ook de andere in Roemenië verblijvende Hongaren, de ‘groep van Nagy’, worden [volgens allerlei berichten] naar Hongarije overgebracht.
Op 1 mei vindt voor het eerst na de Opstand weer een massale demonstratie plaats vóór het regime van Kádár op het Heldenplein. Men zegt zelfs dat er 400.000 mensen aan deelnemen; anderen spreken van 100.000 mensen.
Hier dichtbij komt later ook, op de plek waar [tot 23 oktober ‘56] het standbeeld van Stalin heeft gestaan, aan de Dózsa György út, toch weer een grote tribune zodat ‘de massa’s’de partijleiding weer kunnen toejuichen en waar de partijleiding de massa kan toespreken.
Vervolgens komt in mei 1957 ook het parlement voor het eerst weer bijeen en Kádár houdt hier belangrijke redevoeringen. Hij zegt o.a.: "De partij moet het volk organiseren, verenigen en leiden; de belangen van het volk zijn niet gediend met het houden van verkiezingen, want die zouden het verzamelen van krachten voor de wederopbouw verstoren... Het is niet de taak van de leiders om de wensen van het volk door te voeren maar om in het belang van het volk te handelen! Als de wens van het volk niet samenvalt met 'vooruitgang' dan moeten wij het volk een andere richting opsturen en ‘zolang we geconfronteerd worden met agressieve bedoelingen van imperialisten kunnen de Sovjet-troepen hier blijven’... Men moet de jeugd niet idealen maar het leven in al z'n grimmigheid voorhouden; ze zijn toch al geneigd te idealiseren! Hun geloof in het socialisme en de demokratie is meer emotioneel en sensationeel dan intellektueel. Niemand had hun verteld dat de ware socialistische gemeenschap nog niet bestond, maar nog in een beginstadium was, waarin ze met veel moeite, tegenslag, beproevingen en rampspoed te kampen had: het resultaat was dat onze jeugd een grote desillusie te verduren heeft gekregen". ‘Ik wil geduld en menselijkheid tonen, maar tegenover schuldigen moet men streng optreden’, aldus Kádár. Intussen zijn in enkele maanden 78 vonnissen uitgesproken en 38 executies voltrokken!
Maar impliciet geeft Kádár dus nu ook wel toe dat verkiezingen [al of niet met één lijst] de oppositie slechts zullen versterken en storend zullen werken en volgens zijn redenering zal het volk eenvoudigweg de realiteit van de sovjet-invloedssfeer en de macht van de USSR moeten inzien. Wat dit betreft is de Hongaarse leider lang niet de enige die ten tijde van de Koude Oorlog dit standpunt verkondigt: Hij kan z’n volk ook ‘bewijzen’ dat het, gezien de recente ervaringen, écht geen hulp vanuit het westen hoeft te verwachten! Hongarije moet nu eenmaal spelen in de ruimte die Moskou heeft te bieden, en de belangen van land en volk vragen logischerwijs om erkenning van deze situatie, of die nu vervelend is of niet….….
Nu wordt ook de regering opnieuw gewijzigd en aangevuld: Kossa wordt min.v.transport, Rezsö Trautmann van constructie, Sándor Czottner van zware ind., Tausz binnenl. handel, J. Csergő metallurgie, mevr. Nagy lichte ind.
Ook neemt het parlement enkele amendementen aan: 1e. Het eigen mandaat wordt met twee jaar verlengd en er komen dus géén verkiezingen! 2e. De vlag en het wapen der ‘Hongaarse Volksrepubliek’ worden gewijzigd: in de rood-wit-groene vlag vindt men het [communistische] wapen niet meer en het wapen wordt iets minder ‘typisch sovjet’, maar de rode ster hierin blijft als symbool van het communisme wèl duidelijk zichtbaar. Stukloon en het normensysteem voor fabrieksarbeiders worden ook weer ingevoerd.
Vervolgens wordt ook, op 27 mei 1957, een akkoord getekend door de Sovjet-Russische min.v.defensie Žukov en v. buitenl.z. Gromiko die Budapest bezoeken, over de 'wettelijke status' van Sovjet-militaire aanwezigheid [sterkte, samenstelling, plaatsen], maar "de Hongaarse soevereiniteit wordt hierdoor niet in het minst geschaad en er is geen sprake van bemoeienis met de binnenlandse zaken van Hongarije" aldus de officiële versie vasn partij en staat, maar over de duur van de Sovjet-militaire bezetting van het land wordt met geen woord gerept en die troepen blijven [nog tientallen jaren!!] ‘voorlopig’ in Hongarije…....
Ondanks alle mooie woorden gaat het regime ook in mei door met arrestaties, zoals die van prof. István Bibó, lid der vml. Boerenpartij, minister in het kab. Nagy, en een vooraanstaand politiek denker. Hij wordt later tot levenslang veroordeeld. Bibó was zeer bekend, stelde steeds een compromis-oplossing voor, in een memorandum na nov. 1956, pleit hij voor een geest van de 'derde weg', maar de huidige situatie betekent de doodssteek voor alle voorstanders van de derde weg, zoals landen als India en andere Aziatische landen, sociaal-demokraten en socialistische partijen. Zij geloven niet in een wereld die simpelweg is verdeeld tussen de kapitalistische en communistische ideologie. Ook Bibó gelooft nu in de westerse waarden van vrijheid, demokratie, scheiding der machten, vrije verkiezingen, mensenrechten en onafhankelijke rechtspraak, maar dit soort samenwerking of "Volksfront"-politiek is allang door Stalin zèlf om zeep geholpen! [Pálóczi-Horváth, 70].
Ook worden op 11 juni 1957 in Győr weer zes personen ter dood veroordeeld [en 2 levenslang en 5 gevangenis] wegens moord op drie leden der ÁVH, want kort nadat de ÁVH zèlf in oktober 1956 een bloedbad aanrichtte in Mosonmagyaróvár en het vuur opende op een menigte, waarbij 88 doden vielen, viel de woedende menigte daarná de ÁVH aan en werden drie leden ervan gedood! Ook elders worden zware vonnissen geveld in deze geest: wie communisten en ÁVH-leden aanviel moet nu zeer zwaar boeten, en communisten gelden zonder meer als helden en martelaren.... Verder komen er voortdurend berichten en geruchten over een geheim proces in Roemenië tegen Imre Nagy, Pál Maléter, enz. maar later meent men te weten dat in Budapest een geheim proces plaats vindt tegen b.v. gen. István Kovács, kol. Sándor Kopácsi [hoofdcommiss. van politie] en kol. Dénes Szabó, en anderen [?]. Hier en daar vindt ook nog wel een staking plaats, zoals in Sajószentpéter in juni.
Enfin, de wrede reaktie op de rebellie van vrijwel het hele volk in oktober en november gaat ‘gewoon’ door: in juli en augustus 1957 vinden nog steeds arrestaties, processen en veroordelingen plaats want steeds lijken er nog anti-communistische groepjes mensen aktief te zijn. Ook wordt op 1 augustus pater Egon Turcsányi, vml. secr. van kardinaal Mindszenty, samen met enkele andere r.k. priesters wegens "deelname aan een gewapende overval en plundering" gearresteerd. In december '57/januari '58 vindt het proces plaats en dan wordt Turcsányi tot levenslang veroordeeld, anderen tot lichtere gevangenisstraffen.
Aan de andere kant verschijnt al op 19 juni in de vrije wereld een officieel rapport der UNO over de gebeurtenissen in Hongarije in okt./nov. 1956 en de oorzaken ervan maar het rapport, dat vervolgens in allerlei talen wordt vertaald, wordt natuurlijk scherp aangevallen door de Russen en de andere Oostbloklanden. Uitvoerig heeft men m.n. vluchtelingen ondervraagd naar de situatie in het land en b.v. hun motieven. In januari is n.l. door de UNO een commissie voorgesteld die haar werk in september afrondt en het Rapport verschijnt, na veel onderzoek en ondervraging van allerlei deskundigen, in oktober!
Intussen is al kort na de Opstand in Wenen een orkest van gevluchte musici gevormd, de Philharmonica Hungarica met als dirigent de wereldberoemde Antal Doráti. Het orkest bestaat vooral uit vroegere leden van het Philharmonisch Orkest van Budapest en het Orkest van de Hongaarse Radio en men stelt zich vooral ten doel om klassieke muziek van Hongaarse componisten zoals Ferenc Liszt, Béla Bartók, Zoltán Kodály en anderen ten gehore te brengen en…. tot 1 juli 1957 geeft het Internationale Rode Kruis aan Hongarije hulp [kleding, voedsel, medicijnen] ter waarde van 20 mln. euro en voor vluchtelingen 50 mln. euro.
Van enig belang is verder de 1e "Nationale Partijconferentie" Budapest van 27 tot 29 juni 1957, terwijl zoiets [géén congres!] eigenlijk alleen in crisistijd gebeurt! Meegedeeld wordt dat de partij nu 345.733 leden telt, van wie 85 % al partijlid was vóór oktober '56. Kádár spreekt hier over de politieke situatie en over de taken voor de toekomst en hij valt opnieuw de "dogmatische en sektarische dwalingen" van de lijn van zowel Nagy als van Rákosi scherp aan. "Aan Nagy werden taken toevertrouwd maar hij was volkomen incompetent, verzwakte de partij en pleegde verraad; en Rákosi zag niet tijdig z'n fouten in, trof geen maatregelen en zorgde voor ontevredenheid", aldus Kádár. Clementie t.o. de tijdelijk misleide kameraden is volgens hem nodig, maar “men moet de wèrkelijke vijanden meedogenloos vervolgen, hoewel altijd ‘binnen wettelijk kader’”. In deze trant spreekt ook de machtige hardliner BélaBiszku [min.v.binnenl.z.]: ”Nog steeds ontdekken we samenzweringen, spionage, sabotage, onrust, brandstichting, en….de contrarevolutie trok zich in de illegaliteit terug, haar overschatten en onderschatten is beide fout".
De conferentie is voor de partij vooral van belang als teken van consolidatie, hoewel de vijandige massa blijft, evenals de verdeeldheid en de enorme economische moeilijkheden! "De regering handelde in 's lands belang, ten bate van de vrijheid, het socialisme en de vrede en riep daarom de Sovjet-Unie te hulp”, zegt men nu, en alle resoluties van vóór 4 november 1956 worden nu ongeldig verklaard!
"Het sukses van de socialistische opbouw hangt af van de sterkte van de alliantie van partijleden en partijlozen", zegt men, en dat lijkt een teken van enige soepelheid. De conferentie gaat dan ook diep in op de relatie van de partij tot het volk. Degenen die loyaal is t.o. de wetten van het land en persoonlijk geschikt is kan een positie innemen en er wordt n.b. een oproep gedaan aan niet-partijleden tot steun en tot samenwerking in het Volksfront [HNF], en "alle [niet-partij-] posten zijn open voor niet-partijleden met kennis van zaken!” Het partijlid-maatschap is níet alom nummer één! De partij wil niet weer een massa carrièremakers en opportunisten, zegt ze en ze acht zich ook nog te klein om alle leidinggevende positie in te nemen.
De hardliner Ferenc Münnich, premier, houdt een toespraak.
‘Misleide arbeiders hoeven geen contrarevolutonairen te zijn’, stelt men vast. Geen dogmatisme en revisionisme worden gewenst maar men wil de partijdiscipline herstellen. Kádár: "In 't donkerste uur, toen de hele natie als één man tegen ons was, waren we het eens. Waarom vernietigden we deze eenheid? Die eenheid was gebaseerd op de reaktie”. Ook geeft Kádár de officiële versie van z’n breuk met Nagy op deze partijvergadering en hij zegt: “Toen wij tot deze stap besloten was ons doel om de contrarevolutie met de wapens neer te slaan en daarmee de wettige orde van onze volksdemokratie te herstellen. We moesten het ingrijpen van de imperialisten in de binnenlandse aangelegenheden van ons land afweren, omdat de agenten van de imperialisten zich al openlijk in Budapest vertoonden. De Britse militaire attaché en ook anderen mengden zich in Hongaarse aangelegenheden, in de ambassade der Verenigde Staten werden twee radiozenders geïnstalleerd die de opstand dienden en over alles dat in Budapest gebeurde -als ’t voor propagandadoeleinden nodig was- aan radio Vrij Europa en de andere vijandige radiostations verder kon worden verteld. Hier moest men een einde aan maken. En natuurlijk moest de partij opnieuw georganiseerd worden omdat zonder partij de zaak van de Volksrepubliek niet te verdedigen zou zijn. Dit waren onze doelstellingen”…. [Gosztony, Peter, Aufstände unter dem roten Stern, der ungarische Volksaufstand 1956, blz. 157, 158]. Deze voorstelling van zaken wordt uiteraard aanvaard, hoewel de rol van de Sovjet-Unie en haar leger bijna wordt genegeerd, en dat blijft ook nog vele jaren zo!…
Verder vinden de bekende procedures en het ritueel plaats: het Centrale Comité telt nu 53 leden, het [herstelde] Politburo telt 11 leden: Apró, Biszku, Fehér, Fock, Kádár, Kállai, Kiss, de opportunistische, demagogische, ambitieuze hardliner Marosán, de harde ‘moskoviet’ Münnich, en de figuranten Rónai en Miklós Somogyi. 2 kandidaat-leden zijn de 'moskoviet' Dezső Nemes en Zoltán Komócsin. Opmerkelijk is dat er voor het eerst in de historie van ‘het communisme’ in Hongarije nog slechts een zeer klein aantal Joden in de leiding zit! Voorgoed is Kádár nu de leider, de 1e secretaris van het CC der MSZMP, en hij heeft een meerderheid in de partij achter zich, hoewel hij nog enkele jaren zich moet ‘wapenen’ tegen aanvallen van b.v. stalinisten, die nog altijd het strakke, keiharde model van Rákosi aanhangen en de nieuwe ‘leider’ eigenlijk te soepel, te slap, vinden!….
Kádár is namelijk een nogal eenvoudig en pragmatisch man en hij heeft minachting voor 'de intellektuelen'; hij wil geen scherpe, theoretische, debatten over ideologische kwesties! Hij wil ook iedereen die loyaal is en geen misdaden heeft gepleegd, opnieuw bij de partij betrekken en sluit niemand -die b.v. tegen de partij aktief was tijdens de Opstand, okt./nov. 1956- bij voorbaat uit. ‘Men moet een tweede kans krijgen om werkzaam te zijn en inzet te tonen voor de partij’, aldus blijkt de lijn van Kádár te worden. Toch houden zeer veel arbeiders en intellektuelen zich nog steeds afzijdig van de hele partijpolitiek. [naar Kovrig, 333/334].
Maar juist daarom roept het nieuwe literaire blad "Élet és Irodalom" [hoofdred. Lajos Mesterházi] in augustus op tot een modus vivendi met het regime, terwijl min.v.cultuur Kállai erkent: "Er zijn helaas niet veel communistische intellektuelen op wie de regering kan rekenen". Het blad is zelfs eerst nog gematigd en wil een compromis, min of meer in de geest van de intellektuele Mesterházi, maar men verwerpt toch zowel de ’contrarevolutie’ als het kapitalisme. Later wordt men door internationale ontwikkelingen [de Koude Oorlog!] meer dogmatisch en verklaart "het revisionisme tot voornaamste gevaar". Dan komen ook weer de aanvallen op het 'populisme', en is "het socialistische realisme" de enige erkende stijl hoewel het publiek hiervan absoluut niet is gediend.
Ook bezoeken in de zomer van '57 enkele leidende intellektuelen de dogmatische 2e man, minister Münnich, en ze protesteren fel tegen de gevangenschap van de beste schrijvers van het land, terwijl een proces nog op zich laat wachten, maar het antwoord van Münnich is dat hij hen een brief laat zien, die in de gevangenis is geschreven door de 60-jarige Zoltán Zelk, waarin deze verklaart: "De gebeurtenissen van 23 oktober '56 waren een glorieuze nationale opstand en géén door het buitenland aangestichte contrarevolutie", en…. “dat bewijst de onverbeterlijkheid van Zelk” volgens Münnich! Er verandert dus niets, maar….. in september bereikt het regime dan toch [!] dat 263 schrijvers hun handtekening zetten onder een protest tègen het officiële Rapport van de Verenigde Naties over de gebeurtenissen in 1956 in Hongarije……..
Ook op ander gebied gaat het regime z’n gang en na een bezoek aan Moskou in juli/aug. voert Kádár nieuwe economische maatregelen in: de loonsverhogingen ["onverdiend en ongerechtvaardigd", wordt nu beweerd] worden teruggedraaid. Maar er komen intussen zeer veel klachten over de bijzonder lage arbeidsmoraal en het absenteïsme van de arbeiders: dronkenschap, ziekten en ander verzuim, en in november wordt zelfs in het vakbondsblad “Népakarat” bekend gemaakt dat het alkoholgebruik in enkele jaren met 300 % is gestegen en dat er daardoor per jaar 1,5 miljoen werkdagen verloren gaan!….
Stap voor stap komen er wel economische hervormingen en medio 1957 is het peil van vóór oktober '56 weer gehaald; de Sovjet-Unie zorgde voor een zekere afzetmarkt en voor de leverantie van grondstoffen! [Heinrich, 40] Wel wordt in een rapport okt./dec. 1957 kritiek geleverd op de geforceerde ontwikkeling van de industrie en de verwaarlozing van de landbouw en pas op 30 september worden de Arbeidersraden formeel afgeschaft.
Intussen is ook berekend wat de Opstand en de sovjetinval hebben gekost, en dat is enorm veel! Het verlies van de nationale economie wordt op 18 à 20 miljard forint geschat en daarbij komt het verlies aan mensen: behalve de slachtoffers zijn dat ook 200.000 Hongaren die het land hebben verlaten; vaak goed geschoold, jong en energiek. De Sovjet-Unie verleende Hongarije een krediet van Rb. 1,138 mln, w.v. ¾ leningen en verder nog Rb. 40 mln aan giften en goederen. Van oktober 1956 tot augustus 1957 stegen de prijzen nog eens met 20 à 30 % en om de inflatie te bestrijden worden de lonen op 1 sept. 1957 verlaagd. Hongarije importeert in 1957 ook veel meer dan vroeger uit de andere Oost-Europese landen en Joegoslavië en de export naar westerse landen liep terug.
Intussen zijn er nog steeds talloze arrestaties, zowel van intellektuelen als jongeren en studenten en ook de processen zijn nog lang niet ten einde. Hier en daar merkt men bij het regime soms ook nog de vrees voor een nieuwe opstand hoewel ‘men’ veel te bang is om hieraan te denken, maar zo nodig schrikt een Russisch machtsvertoon met tanks de bevolking dan wel af, zoals b.v. op 15 maart het geval was.
Ook wordt het regime steeds steviger geconsolideerd en Kádár kan altijd rekenen op steun vanuit Moskou, waar men bijvoorbeeld openlijk verkondigt trots te zijn op het roemrijke leger dat [nov. 1956] z’n heilige plicht jegens het Hongaarse volk heeft gedaan….. Scholen en universiteiten, rechters en advokaten, bisschoppen, predikanten en priesters, schrijvers en journalisten, bedrijven met hun bazen en werknemers komen weer onder gezag van het regime en de vrijheden van die ‘revolutiedagen’ van 1956 worden steeds verder ingeperkt. Daarbij worden mensen die een aktieve rol hebben gespeeld tijdens de Opstand systematisch verguisd en weggewerkt, en eventueel veroordeeld en al die zware, drakonische, straffen moeten natuurlijk op iedereen diepe indruk maken!
Aldus wordt de geschiedenis van ‘Hongarije in 1956’ al het ware totaal verdraaid, omgekeerd, en iedereen heeft zich in het openbaar te houden aan de officiële opvattingen over de ‘contrarevolutie’ en privé kun je betr. die dagen steeds minder mensen, familie en vrienden, vertrouwen. Je moet eenvoudig die hele nare periode maar vergeten en overgaan tot de orde van de dag. De vrees is bewaarheid en de hoop is voltooid verleden tijd en het spreekt vanzelf dat massa’s Hongaren alleen al uit eigenbelang -of hóe dan ook- zich bij die omstandigheden neerleggen! Vooral de radio [met z’n verstrooiende programma’s van veel operettemuziek, Hongaarse volksmuziek en zigeunerorkesten] en de -weer aangepaste- pers spelen hierbij een rol van belang. Velen passen zich dus ‘eenvoudig’ aan! Men heeft hierbij niets te kiezen, maar iedere ouder in dit land kan z’n kinderen wel vertellen dat het nooit veel anders is geweest… De periodes dat men in dit land dácht de vrijheid te hebben bereikt waren altijd slechts kort en het zo nabije verleden moet je vergeten!
Die aanpassing doet zich op alle terreinen voor: op 6 september verschijnt er b.v. een dekreet van het Vatikaan: aan de 3 r.-kath. priesters die lid zijn van het Hongaarse parlement wordt dat verder verboden, op straffe van ex-communicatie, maar die priesters [o.a. dr. Richárd Horváth] weigeren af te treden en het regime keurt deze "ongepaste druk en inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Hongarije" af. Ook zijn de Hongaarse bisschoppen eigenlijk weer loyaal en trouw aan de overheid en ze wijzen ‘contrarevolutionaire, reaktionaire aktiviteiten, samenzwering en opruiïng’ af…….. Enkele dagen hierna, vanaf 8 sept., verschijnt ook het -nu gezuiverde- dagblad Magyar Nemzet opnieuw. Het blad was vanaf 1954 een uitgave van het Patriottische Volksfront en steunde Imre Nagy en zijn koers en regering, maar is nu regeringsgezind. Ook komen twee nieuwe literaire bladen op de markt, n.l. Kortárs [de Tijdgenoot] en Hang [de Stem].
Ver buiten het land bespreekt de Algemene Vergadering der UNO in New York in september opnieuw de "Hongaarse kwestie" en de grote meerderheid is voor terugtrekking van de Sovjet-troepen, maar omdat dat niet gebeurt blijft de kwestie op de agenda staan: 57 vóór, 10 tegen, 6 onthoudingen. Resultaat in Hongarije is echter dat b.v. enkele schrijvers na bedreigingen worden gedwongen een protest tegen de UNO-resolutie te tekenen!
De Hongaarse min.v.buitenl.z. Imre Horváth hernieuwt echter wel de uitnodiging aan secr.-gen. Hammarskjoeld om -als particulier!- naar het land te komen, maar ook nu wijst deze de uitnodiging af. Men weet immers dat [en hoe!] Kádár de situatie weer in de greep heeft gekregen en in Budapest kent men geen ‘Hongaarse kwestie’…. Ten overvloede wordt zelfs nog eens gezegd ”dat de Hongaarse regering geen enkele buitenlander kan toestaan Hongarije binnen te komen met het doel zich te mengen in de Hongaarse binnenlandse aangelegenheden”.
Die ‘rustige’ binnenlandse situatie wil men ook ten koste van alles handhaven: In verband met plannen voor herdenking van de opstand op wo. 23 oktober a.s. worden alle demonstraties verboden en er worden strenge veiligheidsmaatregelen getroffen, en minister Marosán verklaart op die dag in de Sporthal bij het Népstadion dat "wie niet op z'n werk of op de universiteit verschijnt, zal worden aangepakt en verwijderd”…. Verder is alles gedaan om de indruk te wekken dat het een gewone dag werkdag betreft en op straat hangen overal aanplak-biljetten met de foto van een sovjetsoldaat en het opschrift: De ware vriend! Ook meldt de correspondent van AFP in Budapest dat ‘de Hongaren’ hun humor nog niet hebben verloren: Een van z’n vrienden vroeg hem of hij het laatste nieuws al had gehoord: “Welk nieuws?” ‘Nou, de [sovjetrussische] sputnik is in Amerika geland’. “Wat heeft ze daar gedaan?” ‘Ze heeft asiel aangevraagd’. ……
Na de gedenkwaardige maar door dwang en verbod rustig gehouden 23e oktober volgt kort daarna op 13 november de veroordeling, na een proces achter gesloten deuren vanaf 31 oktober, van de vier meest bekende Hongaarse schrijvers door het Hooggerechtshof: Zíj worden immers beschouwd als degenen die de wind van rebellie hebben gezaaid en de geest van opstand hebben gepredikt! De 63-jarige Tibor Déry wordt veroordeeld tot 9 jaar en de 57-jarige Gyula Háy tot 6 jaar wegens “het leiden van een organisatie tot omvèrwerping van het regime”, de 51-jarige Zoltán Zelk tot 3 jaar en de 40-jarige Tibor Tardos tot 1 ½ jaar gevangenisstraf wegens “agitatie tegen de bestaande orde”.
Toch worden de vonnissen nog relatief mild geacht want de overheid klaagt immers nog altijd over contrarevolutionaire ideeën bij veel mensen en over de zwijgzaamheid van zoveel schrijvers. Ook studenten zitten vol nationalistische, burgerlijk-demokratische of nationaal-communistische ideeën [à la Imre Nagy] of willen "een Derde Weg" à la prof. István Bibó. Hierna weigert de regering voortdurend de regelmatige verzoeken van b.v. de PEN en westerse intellektuelen om vrijlating van b.v. Déry en Háy…..
Op de daarop volgende dag, 14 november, worden per dekreet de overgebleven zgn. onafhankelijke arbeidersraden formeel ontbonden en vervangen door deels benoemde commissies, die onder toezicht staan van de vakbonden en daarmee instrumenten van de staat zijn en intussen zijn de arbeiders ook allang geïntimideerd met loonsverlaging, gevangenis, ontslag, etc. Ook worden de krijgswetten opgeheven.
Men is overigens nov./dec. 1957 van plan om de ooit zo gehate competitie tussen arbeiders op de werkvloer weer in te voeren ondanks het feit dat men wel beseft dat veel arbeiders ertegen zijn en met elkaar hierover praten alsof het van bovenaf wordt opgelegd, alleen omdat het nu eenmaal ook in de Sovjet-Unie bestaat en degenen die ertegen zijn worden ook nu weer beschouwd als ‘contrarevolutionairen’. ……….
Op 9 december 1957 krijgt de nu 70-jarige mgr. József Grősz, de altijd voorzichtige aartsbisschop van Kalocsa en tijdelijk hoofd van het r.k. episkopaat een hoge onderscheiding van de staat: de "Orde van de vlag van de Hongaarse Volksrepubliek" voor zijn aktiviteiten in de vredesbeweging en voor het streven naar goede betrekkingen tussen kerk en staat. Grősz verklaart hierover dankbaar en tevreden te zijn en in okt. 1957 is al een akkoord tussen de r.k. kerk [ruim 6 mln. leden] en de staat gesloten over een subsidieregeling en over de steun van de kerk aan de staat. Na Grősz verklaart ook minister Münnich op 16 jan. 1958 zelfs dat de betrekkingen tussen de staat en de r.k. kerk uitstekend zijn, en dat is o.a. te danken aan de voorzichtige en verzoenende aartsbisschop Grősz die ook tevreden is dat een aantal priesters is toegetreden tot het Volksfront.
Tezelfder tijd worden overigens ook twee r.k. bisschoppen door de regering van hun funktie ontheven ‘wegens hun buitengewoon reaktionaire houding’, n.l. mgr. Badalik van Veszprém en mgr. Pétery van Vác en ook wordt majoor Antal Pálinkás [Pallavicini], die Mindszenty bevrijdde en naar Budapest begeleidde, in december ter dood veroordeeld en terechtgesteld!…..
Op 27 december komt ook een regeling met de Hervormde kerk [2 mln. leden] tot stand, maar met de Evangelisch-lutherse kerk [430.000 leden] worden de onderhandelingen in december afgebroken vanwege ‘het koppige en stijfhoofdige verzet’ van senior-bisschop Lajos Ordass [zuid. distr.], die ook hoofdred. is van het landelijke kerkblad Evangélikus Élet en die in oktober j.l. z’n ambt weer had aanvaard. De regering wil hem echter al enige tijd vervangen door de veel meer loyale, ‘progressieve’ Lajos Vető, en deze wordt in z’n funktie hersteld en per 1 januari 1958 wordt hij senior-bischop. Ordass wordt in juni ontslagen en in september '58 vervangen door ds. Zoltán Káldy uit Pécs. [Iharosberény, 1919 – Budapest, 1987]. Het spreekt bij dergelijke akties ook altijd vanzelf dat een bewind dat een monopolie heeft ook de pers inschakelt om iemand [vals] te doen beschuldigen en dat hierbij altijd bereidwillige andere figuren worden gevonden….
Ook financieel kan het regime uiteraard iemand gemakkelijk tot minimale inkomsten ’veroordelen’ en treiteren, zoals b.v. de luth. bisschop Ordass en de herv. bisschop Ravasz overkomt. Ravasz wordt febr. ’57 uit z’n funktie gezet en verbannen naar het dorp Leányfalu. Een ander, een opvolger, kan men dan financieel alle middelen schenken….. Alle benoemingen moeten bovendien ‘gewoon’ door de overheid worden goedgekeurd!
Op 22 januari 1958 is dan alsnog een regeling met de Evangelische [lutherse] kerk getroffen. De drie grote kerken erkennen hiermee de overheid als "van God gegeven" en zijn dankbaar voor de financiële steun van de overheid en de akkoorden worden gezien als bewijs van de goede bedoelingen van de regering t.o.v. de kerken. De kerken steunen het werk voor vrede en welvaart van het volk en nemen deel aan 't werk van het Volksfront. De protestantse bisschoppen Albert Bereczky [herv.] en Lajos Vető [luth.] en 21 andere kerkelijke leiders worden op 30 december 1957 zelfs onderscheiden vanwege hun ‘heldhaftige houding tijdens de contrarevolutie’ en het "zelfopofferende werk" in 1957, en in 1958 wordt de zeer loyale ds. Tibor Bartha [* 1912] hervormd bisschop van Tiszántúl [Debrecen]. Hij is ook voorz. der Oecumenische Raad en parlementslid!
De kerken krijgen p.j. subsidies à Ft. 80 mln. [r.-kath. 40 mln, herv. 22 mln, evang.-luth. 6 mln, israëlit. 2 mln, orthod. en vrije kerken 10 mln]. 3.000 r.k. priesters ontvangen p. mnd Ft. 500 tot 3.000 van de staat, en 1.700 geestelijken krijgen hun pensioen van de staat. Er blijven 10 kerkelijke middelbare scholen bestaan, w.o. 8 r.k. van versch. geestelijke ordes, een hervormd en een joods gymnasium in resp. Debrecen en Budapest. Deze scholen tellen samen 3.000 leerlingen en staan zeer goed bekend en krijgen altijd meer aanmeldingen dan er plaatsen zijn. Tien theologische opleidingen blijven ook bestaan: 6 r.k. seminaries, 2 herv. en 1 evang.-lutherse theol. school en een joodse rabbijnenschool [naast die van Londen de ènige in Europa, met vele buitenlandse studenten!]. Kerk en staat blijven op deze manier nog altijd vrij nauw met elkaar verbonden en de kerken zien in de financiële steun een bewijs van de goede bedoelingen van de regering. De Hervormde kerk verzekert de regering ook dat de kerk haar zal steunen ‘bij haar werk voor de vrede en de welvaart van het Hongaarse volk en de kerk neemt deel aan het realiseren van de doelstellingen van het Volksfront’.….
Afgezien van deze zaken is er echter ook sprake van een religieuze opleving in het land: de kerken zitten vol en bij de [weinige] persoonlijke contacten met ‘broeders uit het westen’ is altijd sprake van hartelijkheid en dankbaarheid voor de verleende hulp uit het buitenland. Internationale protestantse kerkelijke organisaties hebben ook zeer veel hulp geboden en worden hierbij niet gehinderd. De invoer van bijbels en kerkboeken is ook vrij! Wel zouden er nu relatief heel wat Joden uit Hongarije vertrekken, m.n. naar Israël en de Verenigde Staten. Maar konsekwent weigert dit regime ènige bemoeienis, protesten en uitingen van bezorgdheid, oproepen etc. vanuit het westen, van de Internationale PEN-Club en van de kant der Verenigde Naties.
Van belang acht men, vooral in het westen, ook de dood -op 21 december 1957- van de 40-jarige Géza Losonczy in de gevangenis t.g.v. een slechte behandeling na z'n hongerstaking. Hij stamde uit een calvinistische predikantenfamilie en steunde Imre Nagy vanaf 1953 trouw. Pas een half jaar hierna wordt officieel meegedeeld dat Losonczy in de gevangenis is overleden ‘na een ziekte’ en er gaan verder nog steeds geruchten dat er een geheim proces wordt voorbereid tegen gen. Pál Maléter, gen. István Kovács, Sándor Kopácsi en kol. Dénes Szabó, die allen in 1956 een rol speelden. Bovendien neemt het parlement op 20 december een wetsontwerp aan inz. het instellen van een inspektie ter bestrijding van vijandige elementen, en van verspilling, corruptie en ambtenarij, die blijkbaar nog steeds op grote schaal in het land voorkomen, en de openbare aanklager Szénási deelt het parlement mee dat de vervolging van ‘contrarevolutionairen’ nog niet ten einde is en dat ook degenen onder hen die na jaren worden gepakt nog streng zullen worden gestraft! Tegen ‘kleinere zondaren’ zal men milder optreden en als het regime zich heeft geconsolideerd [!] zullen dezen niet meer worden vervolgd…
Er wordt nu ook meegedeeld dat er tijdens de opstand 16.500 gevangen zijn vrijgelaten; er zijn van hen 2.000 naar het westen uitgeweken, en van de rest zijn de meesten gegrepen. Er zou ook snelrecht moeten komen voor arbeiders die openbaar eigendom stelen of beschadigen. Wel zijn meer dan de helft van de raadsheren van het Hooggerechtshof ontslagen omdat ze niet meer mee willen werken. Uit dergelijke berichten blijkt wel dat het regime zich nog lang niet ‘veilig’ voelt en het nog talloze redenen vindt om de openbare orde streng te handhaven. Ook ziet men nog altijd ‘contrarevolutionairen’ bezig met ondermijnende aktiviteiten en talloze processen tegen hen zijn aan de gang. Toch telt de partij op 1 november al weer 345.000 leden en half januari wordt het half miljoen bereikt, maar -zoals gezegd- hieraan zitten uiteraard heel wat materiële voordelen!
Maar het regime kan vanaf december ook wel weer blij zijn met een krediet van de USSR à Rb. 300 mln. als extra economische en technische hulp, o.a. voor de voltooiing van de ijzer- en staalfabrieken in Sztálinváros [Dunapentele], en de Sovjet-Unie zal tot 1965 ook machines en fabrieksinstallaties aan Hongarije leveren…..
De Donau, vanaf 1944 vele jaren zonder brug, bij Esztergom.
|