|
16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989
16.1.4 De jaren 1958 t/m 1961: Hoe kan men een onwillig volk met z’n lot verzoenen?
Het jaar 1958 begint al met een verrassing omdat op de Nieuwjaarsreceptie van de voorzitter van het presidium [president] Dobi ook de diplomaten van de West-Europese landen en de USA aanwezig zijn, zodat de politieke boycot van Hongarije eigenlijk wordt beëindigd. In de Hongaarse pers juicht men uiteraard hierover en zegt dat de boycotpolitiek dus volledig heeft gefaald. ‘Alle pogingen van Amerikaanse diplomaten en anderen om het land te isoleren waren dus vergeefs’. Toch is er in Budapest namens de Ver. Staten slechts een zaakgelastigde [Váli, 484] en ook blijft ‘de kwestie-Hongarije’ voor de Verenigde Naties nog wel bestaan.
Intussen is een andere kwestie nog altijd aanwezig, hoewel die voor een groot deel van het volk geen enkele betekenis heeft. In januari 1958 hekelt Kádár namelijk nóg eens de schrijvers "die de reaktie in de literatuur of op andere culturele terreinen vertegenwoordigen", en daarbij hoort volgens hem ook het populisme: dat is weliswaar progressief, maar gaat niet uit van de leidende rol der arbeidersklasse en wordt dus verworpen! De aanhangers ervan vormden een alliantie met de contrarevolutie en weigerden hun dwalingen te erkennen”. Maar ze mogen van Kádár wèl meebouwen aan de volksdemokratie.... Hij wijst ook het dogmatisme af. Later, al vanaf 1958, is hij zelfs nog gematigder en erkent ‘allen die het socialisme, de vrede en de volksmacht steunen’, zoals b.v. Áron Tamási. "De partij zal met diskussie, debat, argumenten en overtuiging strijden voor een socialistische literatuur", aldus Kádár in 1959. [Robinson, 37].
Toch geeft men in maart van dat jaar nog eens aan dat de houding van de schrijvers “een negatief aspekt van ons leven” is: ‘Velen van hen bevinden zich in een langdurig proces van de doodlopende straat of van de interne emigratie en de stap terug doen naar het volk. Dat gaat bij hen langzamer dan bij andere groepen intellektuelen’.
De schrijvers die geen publikatieverbod hadden [terwijl 160 schrijvers op de zwarte lijst zijn gezet] worden dus nog steeds aangevallen wegens hun "staking": ze zwijgen of vluchten in het verleden [historische romans en toneelstukken] of hebben "revisionistische neigingen". [Pálóczi-Horváth, 71]. Wie een welwillende houding aanneemt kan weer publiceren en de ideologische druk op b.v. een groot aantal westerse boeken en tijdschriften, films en toneel is gering. In Hongarije kan men zelfs de bekende westerse cultuuruitingen zien en lezen en op schilders en architekten wordt ook geen druk uitgeoefend.
Ondanks alles tracht het regime dus -wanhopig- om toch een beetje een normale sfeer te kweken. De troosteloosheid en grauwheid, de armoede, het defaitisme, en de verwaarloosde, deprimerende aanblik doen niets af aan het feit dat Kádár geen 'stalinist' is en absoluut niet terug wil naar die tijd. Zijn regime treedt toch diskreet op en wil de materiële omstandigheden verbeteren om de mensen met hun lot te verzoenen. Men krijgt steeds meer de beschikking over verbruiksartikelen [radio, t.v., koelkasten] met lage prijzen, en via b.v. lage huren en andere tarieven weet het regime geleidelijk aan zelfs de meeste Hongaren met zich te verzoenen: Kádár en zijn bewind wordt op den duur als "nog het minst slechte" gezien!
Ook kreeg Hongarije na 1956 veel [maar onvoldoende] hulp van de Sovjet-Unie: Ft. 900 mln aan goederen en $ 300 mln aan kredieten terwijl de Nationale Bank van de USSR $ 60 mln. kreeg. De opstand, de verwoestingen en de stakingen [okt./dec.'56] zorgden n.l. voor een enorme schade à Ft. 20 miljard, d.w.z. 20 % van het b.n.p. Enorme bezuinigingen zijn het gevolg ervan. Per 1958 wordt door Árpád Kiss [voorz. van het Nat. Planbureau] en Jenő Fock [lid van het Politburo] een 3-jarenplan afgekondigd, dat in plaats komt van het lopende 5-jarenplan.
Ook de partijleiding lijkt te beseffen dat men het volk, dat niet marxistisch denkt, met het regime moet verzoenen, de kloof moet dichten en een aantal concessies moet doen. Het kerkelijke leven is veel sterker geworden, privé-handel is toegestaan, luxegoederen worden geïmporteerd, restaurants en nachtclubs, bontmantels, elegance, operette, zigeunerorkesten, vermaak en dans, espressobars bloeien weer en Budapest geldt in zekere zin al vanaf 1958 weer als een 'bruisende stad', en er is geen sprake van massa-terreur zoals onder Rákosi! Wel worden ook dan nog regelmatig mensen die tijdens de Opstand, de contrarevolutie, [of daarna] aktief waren, opgepakt en tot zware straffen veroordeeld en de doodstraf en levenslange gevangenisstraf vormen zéker geen hoge uitzondering! Ook is er nog altijd sprake van ‘contarevolutionaire groepen’ van m.n. jongeren, en zelfs van priesters, die het ‘volksdemokratische bewind’omvèr willen werpen!……
Toch heeft Kádár, nadat de rebellie is bedwongen, blijkbaar wel oog voor het karakter van z'n volk, en de levenslust, het temperament en het individualisme laat hij begaan, terwijl hij terdege lijkt te beseffen dat de rebelse stemming, de anti-communistische en vooral anti-Russische houding niet alleen door keiharde maatregelen, maar vooral ook door kleine concessies en betere materiële vooruitzichten kan veranderen. Bovendien leeft Kádár zelf eenvoudig, is direkt, hij is een taktikus, wenst geen persoonlijke aandacht, heeft de terreur der vroegere stalinisten persoonlijk ondervonden, is gemarteld, en heeft geleden… Hij heeft echter weinig kennis van b.v. de westerse wereld.
Toch kan in Hongarije zelfs nú al meer dan in stalinistische landen zoals de ČSR, Roemenië en de DDR, en Chroesjtsjov, Kádár, Gomułka en Tito worden zelfs nog als gematigd gezien tegenover de hardliners die in de DDR, Tsjechoslowakije en Roemenië [Bulgarije en Albanië] nog altijd aan de macht zijn en soms blijkt zelfs dán al dat men in b.v. Praag, Boekarest en Oost-Berlijn met jaloerse blikken naar Budapest kijkt!
Ook heerst er vanaf 1956 in Hongarije op het platteland tamelijk grote rust, omdat de boeren eigen baas zijn een vrij kunnen produceren en de produktie neemt hierdoor toe, maar de hardliners in Praag en Boekarest protesteren bij Chroesjtsjov en Kádár tegen deze vrijheden! Kádár is echter realist, en treedt t.o. de particuliere boeren, die het overgrote deel van het land in bezit hebben, voorzichtig op! Hij wenst de ‘vrede op het platteland’ te houden; in de steden is immers al genoeg spanning! [Radványi, 64/65]. Men kan zelfs concluderen dat de partij lang heeft geaarzeld met een economische politiek. Het rapport van economen o.l.v. de nogal gematigde prof. István Varga wordt grotendeels verworpen: hij uitte n.l. scherpe kritiek op de geforceerde industrialisatie, op de prijzenpolitiek, de centralisatie en op het feit dat niet wordt gelet op kwaliteit, alleen op kwantiteit.
Hij wilde [als hervormer!] meer energieproduktie, meer financiële hulp aan de landbouw, prijzen op basis van kosten, vrije prijsvorming voor goederen waarvan een overschot is, meer zelfstandigheid van ondernemingen en bevordering van de eigen verantwoordelijkheid. [Robinson, 2]. In de partij zijn echter allerlei harde, dogmatische, min of meer stalinistische opvattingen nog zeer sterk. Men is hier dus op z'n hoede voor wat wordt gezien als "afglijden naar het kapitalisme" en "verzwakking van het "demokratisch centralisme" [= alles regelen van bovenaf]. Zéér veel communisten zien dus voor de zelfstandige boeren absoluut geen plaats in de 'socialistische maatschappij' en zelfs agrarische coöperaties worden als tweederangs, ideologisch verdacht, minderwaardig beschouwd. Aan grote staatsboerderijen behoort volgens hen de toekomst en Kádár en zijn politiek worden dus gezien als ideologisch wat halfslachtig, zwak, geneigd tot toegeven……
Ondanks alles betekent het feit dat op 27 januari 1958 dr. Ferenc Münnich [die wel bekend is als hardliner, maar toch Kádár vanaf het begin al steunt] premier wordt, toch niet veel; in de landen van Oost-Europa is de macht van de partij immers veel groter dan die van een kabinet! Antal Apró wordt 1e vice-premier, Kádár en Gyula Kállai worden min.z.portefeuille, Valéria Benke [ooit in okt. 1956 direkteur van de radio!] min.v.cultuur en onderwijs, Béla Biszku blijft op binnenl.z., de agrarische expert en vml. landarbeider Imre Dögei [Török-szentmiklós, 1912 – Budapest, 1964] wordt min.v.landb., en dr. Endre Sík volgt de zieke stalinist Imre Horváth [┼ 3 febr. 1958] op als min.v.buitenl.zaken.
Endre Sík * 1891 is van Joodse afkomst, intellektueel, in W.O.I in Rusland krijgsgevangen en daar gebleven tot 1945. Hij is n.b. hoogleraar Oosterse geschiedenis en publiceert in 1962 "Histoire de l' Afrique Noire" in 2 delen! Síks vrouw is Russische en ook zijn dochter is met een Rus gehuwd. Echter… een broer van hem, Sándor Sík [1889-1963, geestelijke, hoofd van de orde der Piaristen] is n.b. een bekend rooms-katholiek schrijver van o.a. een gebedenboek, hoofdred. van het katholieke blad "Vigília" en dichter! [Radványi].
Münnich lijkt een goede keuze want hij heeft veel goede bekenden en vrienden in Moskou en Kádár stelt zeer veel belang in het behoud van de steun en het vertrouwen van de "anti-stalinist" Chroesjtsjov. Na zijn benoeming verklaart Münnich o.a. “De Hongaars- Sovjetrussische vriendschap is de alfa en omega van ons nationale bestaan” en Kádár laat nog eens weten: ”Naar onze mening kan geen mens in welk land op deze wereld ook, zich progressief noemen, tenzij hij loyaal is aan de Sovjet-Unie en de volksdemokratieën”. Hij laat ook nog eens horen dat de tijdelijke legering van sovjettroepen in Hongarije geen Hongaarse zaak, maar een internationale zaak is….
Münnich laat als premier al snel weten dat er een proces loopt tegen Imre Nagy en anderen en hij uit allerlei zware beschuldigingen maar zegt ook dat "de vervolging van rebellen is beëindigd". Het CC der partij zegt in februari '58 verder dat allerlei stalinisten, zoals Bata, Hegedüs, Olti, Alapi en Piros, naar Hongarije terug kunnen komen en lid kunnen worden van de partij, maar daartegenover staan duizenden officieren van leger en politie [w.o. ex-ministers en 9 generaals] die in april 1958 uit de partij worden gezet wegens hun contrarevolutionaire ideëen, revisionisme en nationalisme. Ook is 30 % der ambtenaren ontslagen en het partijblad Népszabadság klaagt op 21 januari 1958 weer eens over burgerlijke, nationalistische invloeden op de studenten “die steeds maar vragen wanneer de Russische troepen weggaan”…. ”Voor die studenten is een verbond met Mindszenty meer Hongaars dan een krachtig verbond met de sovjetarbeiders”. [Váli, 470]. Overal in het land blijken dus nog mensen te zijn, zowel jong als oud, voor wie de idealen van de Opstand van 23 oktober 1956 nog steeds levende werkelijkheid, en géén illusie zijn…..
Maar ook Kádár erkent wel dat er nog grote problemen zijn, b.v. met de rooms-katholieke kerk. Hij wil, zegt hij eind januari in het parlement, die meningsverschillen oplossen en vindt eigenlijk dat katholieke gelovigen zélf die problemen maken: ‘Als ze de paus gehoorzamen komen ze in konflikt met hun plichten als staatsburger, en als ze doen als goede burgers komen ze in konflikt met hun gehoorzaamheid aan de paus’. Hierover moeten ze zelf maar eens nadenken en hij raadt de kerk dan ook aan om een positieve houding in dezen aan te nemen! [aldus de partijkrant Népszabadság van 29 januari 1958]. Dat binnenkerkelijke conflict wordt ook zichtbaar op 10 maart 1958 wanneer 3 r.-katholieke priesters, die ondanks het verbod van het Vatikaan [1957] parlementslid bleven, worden geëxcommuniceerd, n.l. dr. Richárd Horváth [1906-1980, aktief in de binnenstad van Pest], Miklós Beresztóczy en János Máté. De bekendste van hen, dr. Horváth, zit ook in de leiding van het Volksfront HNF [1954] en van de Vredesraad van r.k. priesters [1950] en is lid van de Presidentiële Raad [1963]…..
Ook bestaan er problemen in veel bedrijven waar arbeiders bepaald niet positief zijn ingesteld en de hele boel a.h.w. verzieken. Daarom kondigt het blad Magyar Nemzet op 21 februari de oprichting aan van een Sociale Rechtbank in de autofabriek van Csepel, tegen de toenemende sabotage en hierna worden deze soort tribunalen steeds meer algemeen. Het blad Figyelő van 18 februari gaf b.v. al aan dat het aantal misdrijven en misdaden tegen staatseigendommen is gestegen, en dat komt uiteraard door de contrarevolutie van 1956….
In de eerste helft van 1956 werden er door de politie in industriële bedrijven 2.665 gevallen van schending van staatseigendom in dergelijke bedrijven en in het tweede halfjaar van 1957 zijn er n.b. 5.268 gevallen geconstateerd… . Gemeld wordt hierbij ook dat b.v. in de Wagon- en Machineriefabriek Ganz voor 450.000 forint aan werktuigen is gevonden in persoonlijke kasten van 408 arbeiders. Het blijkt dus dat heel wat arbeiders nog steeds het regime boycotten, er niets van willen weten, economische sabotage plegen, etc. Maar voortaan zullen de sociale rechtbanken, die bestaan uit een aantal vakbondsleden, arbeiders kunnen ontslaan of vervolgen d.m.v. een corrigerende straf. Het blijkt dus wel dat nog steeds vele Hongaren zich weinig of niets aantrekken van deze overheid want die zij nog altijd zien als ongewenst! Hetzelfde blad klaagt er op 5 april -n.b. tijdens het bezoek van Chroesjtsjov!!- b.v. óók over dat veel theaterbezoekers in Budapest alleen maar de bekende klassieke toneelvoorstellingen bijwonen om te kunnen applaudiseren bij wanneer in de handeling woorden als ‘katholiek’, ‘Hongarije’, ‘patriot’ of ‘vrijheid’ vallen……
Toch gaat Kádár tot op zekere hoogte z’n eigen gang, want ondanks een scherpe veroordeling van Moskou van de politiek van Tito [in november 1957] zegt de Hongaarse leider nog in januari ’58 dat hij m.n. ‘een gezonde ontwikkeling van de goede betrekkingen met het buurland’ op prijs stelt en eind maart vindt er zelfs een ‘kameraadschappelijke ontmoeting’ plaats tussen Kádár en Tito in Joegoslavië, terwijl de betrekkingen tussen Moskou en Belgrado n.b. in april worden verbroken! De ‘afwijkingen’ van Tito blijven voor de Russen c.s. blijkbaar van grote betekenis want ”Tito onderschat op een enorme manier de machinaties van het imperialistische westerse blok, speciaal die van de USA, tegen de socialistische landen want die imperialistische landen hebben in hun officiële programma’s de bevrijding der Oost-Europese landen staan, en de imperialistische intriges zijn vooral na de ‘contrarevolutie’ in Hongarije erger geworden”…. Het blijkt m.a.w. dat de Hongaarse partijleider hiervan níet diep onder de indruk is; hij gaat soms voorzichtig z’n eigen gang…..
Wel trekt de Sovjet-Unie in maart 17.000 soldaten uit het land terug als gebaar van goede wil aan de vooravond van het bezoek van Chroesjtsjov van 2 tot 5 april 1958 [13e verjaardag van de bevrijding]. Een grote menigte is dan aanwezig en de hoofdstad is feestelijk versierd en men meent al te weten dat de sovjetleider het land zal bereizen, contact met de bevolking zal hebben en fabrieken en enkele dorpen zal bezoeken!
De sovjetleider rechtvaardigt [uiteraard] ook fel het Russische optreden in november 1956: "De volken van Oost-Europa hebben al lang geleden uitgemaakt welke weg zij zullen volgen"….. en "niemand heeft het recht zich te mengen in hun binnenlandse aangelegenheden"…Het is duidelijk dat hij de feodale en imperialistische, fascistische en reaktionaire machten van het westen scherp aanvalt en de grote verworvenheden van het volksdemokratische stelsel en het socialistische kamp met z’n 1 miljard mensen, dat sterker is dan ooit, daar tegenover plaatst! Maar wel was ”de politiek van Rákosi er één van fouten en grove verdraaiingen en dit was de oorzaak van de contra-revolutie". Ook prijst Chroesjtsjov Kádár uitbundig, want "zijn politiek maakt een herhaling van de fouten van het verleden onmogelijk". De sovjetleider brengt ook bezoeken aan de industriecentra [Dunapentele, vml. Sztálinváros], Tatabánya en Csepel, en "ontmoet niet anders dan vrienden" en de Hongaren bespreken met Chroesjtsjov in het geheim ook de voorzichtige plannen voor collectivisering van de landbouw, maar Chroesjtsjov waarschuwt Kádár en Dögei [min.v.landb.] wel voor politiemethoden in dezen. Hij raadt aan om boeren te belonen, en langzaam te beginnen. [Radványi, 65]. Chroesjtsjov komt hier ook met zijn paradepaardje: een economische conferentie van de Oost-Europese landen, die veel meer zouden moeten samenwerken en samen de produktiviteit, modernisering, automatisering en specialisatie moeten aanpakken…
De Donau bij Esztergom, nog een keer overdag. Méér dan een halve eeuw dus zonder brug!
Merkwaardig voor Hongaren is dat Chroesjtsjov tijdens z’n bezoek het ook heeft over de Russische interventie in 1849 en die dus min of meer vergelijkt met die van 1956! In de Hongaarse partij en pers vindt men dat eigenlijk een belediging van het Hongaarse nationale bewustzijn, en de kranten moeten de impact van de woorden van Chroesjtsjov herhaaldelijk bagatelliseren! ‘Je mag nooit het tsarendom en z’n soldaten vergelijken met de soldaten van het sovjetvolk’, aldus is vervolgens te lezen in het artikel “De geest van 1848” van Lajos Mesterházi in de Magyar Nemzet van 23 april 1958, die hiermee Chroesjtsjov eigenlijk corrigeert….
Naar schatting blijven er dan nog 40 à 60.000 Sovjet-soldaten in Hongarije gelegerd en veel veroordeelde personen die niet aktief bij de opstand van 1956 waren betrokken krijgen nu gedeeltelijk amnestie. Toch wordt zeer kort hierna door het blad Társadalmi Szemle bekend gemaakt dat er n.b. duizenden legerofficieren en regeringsfunktionarissen, o.a. drie vml. ministers, 10 vml. onderministers en 9 vml. generaals uit de partij zijn gezet als ´revisionisten en nationalisten´. Bovendien begint er in mei een proces tegen een groep juristen, die tijdens de Opstand een leidende rol zouden hebben gespeeld…
Kádár licht intussen het Politburo in over Chroesjtsjovs mening betr. collectivisering van de landbouw, en men stemt ermee in maar Imre Dögei [de nogal dogmatische minister] zegt o.a. dat "de relatieve welstand van de individuele boeren het punt bereikt waarop zij een nieuwe klasse van uitbuiters zijn geworden". Hij wil dus deze boeren zwaar belasten, om "dit gevaar te keren" en welvarende boeren de macht te ontnemen, maar hij merkt al snel dat het Politburo [dus de partij] ertegen is, want “je gaat niet eerst de boeren arm maken, en dan te dwingen om tot collectieve bedrijven toe te treden”, en b.v. Politburo-lid Lajos Fehér [agrarisch deskundige] wil juist de privésektor activeren: hij werkte dan ook ooit samen met Imre Nagy en hij valt de nieuwe min. Dögei scherp aan: "Hij heeft geen contact met de boeren en begrijpt niets van de situatie".
Men besluit vervolgens tot geleidelijke, voorzichtige doorvoering van de collectivisering der landbouw in 2 à 3 jaar en wil eventueel nog de methoden wijzigen. Op 25 april komt het CC bijeen en overlegt hierover en men besluit om ook allerlei provinciale partijafdelingen te raadplegen en hiermee te overleggen. In principe heeft men echter al besloten om tot collectivisering van de agrarische sektor over te gaan, want in heel Oost-Europa -met uitzondering van Polen- is dat al het geval, in Rusland zelf al sinds de jaren ’30. Ook vóór Nagy in 1953 premier werd was Hongarije onder Rákosi al hard op weg naar een collectieve landbouw. Reden is ook dat het met de Hongaarse landbouw niet zo goed gaat en de graanexport is zelfs opgehouden. Slechts 15 % der grond hoort nog aan coöperaties of aan de staat. Toch gaat het economisch niet zo slecht meer want Hongarije kan het voortaan wel zonder buitenlandse leningen stellen, aldus de minister van financiën op 18 april.
Na het bezoek van Chroesjtsjov volgt in mei 1958 een bezoek van de Poolse leider Władysław Gomułka aan maar er gaan n.b. al geruchten dat Gomułka dit bezoek onder zware druk van Moskou brengt! Opmerkelijk is verder de eerste toespraak van de Poolse leider op Hongaars grondgebied: hij houdt een ongewoon neutrale rede, waarin hij de strijd van het Hongaarse volk roemt, de Sovjet-Unie totaal niet noemt en weinig over het bewind van Kádár spreekt, in tegenstelling tot Kádár zelf die het socialistische kamp o.l.v. de Sovjet-Unie nodig vindt! Later past de Poolse leider alsnog z’n taal aan en zegt over de Russen dat ze internationaal wel verplicht waren om in het belang van het Hongaarse volk, de vrede en alle socialistische landen te handelen… “Het herstellen van fouten liep jammer genoeg uit op een open contrarevolutie”, aldus Gomulłka. Het blijkt dus dat ook Polen zich nu heeft aangepast aan het sovjetstandpunt, want voor het eerst spreekt Gomułlka uit dat de sovjetinval in november 1956 in Hongarije correct en onvermijdelijk was! Maar dan………
Na anderhalf jaar van onzekerheid en van allerlei geruchten, onzekerheid, wilde berichten -b.v. over een geheim proces- en tegenstrijdigheden komt op 16 juni 1958 van Radio Budapest ineens het bericht dat het proces "tegen een groep personen die op 23 oktober 1956 een contrarevolutie, een gewapende opstand tegen de wettige orde der Hongaarse Volksrepubliek voorbereidde, is beëindigd". Het Volksgerecht van het Hooggerechtshof in Budapest heeft n.l. besloten om Imre Nagy, Pál Maléter, József Szilágyi en Miklós Gimes ter dood te veroordelen en deze vonnissen zijn intussen voltrokken. Sándor Kopácsi is tot levenslang veroordeeld, en 5 tot 12 jaar gevangenisstraf geldt voor Zoltán Tildy, Ferenc Donáth, Ferenc Jánosi, Miklós Vásárhelyi. De vonnissen zijn definitief en hoger beroep is niet mogelijk en de doodvonnissen zijn inmiddels voltrokken..... …
Bovendien wordt nu pas melding gemaakt van de dood van Géza Losonczy ‘als gevolg van een ziekte’ in de gevangenis. Veel later wordt pas bekend dat Losonczy leed aan een longkwaal en tijdens een hongerstaking ‘per ongeluk’ is gedood door een arts die met geweld een buis door zijn keel wilde drijven! [Barber, 210].
‘Meer dan anderhalf jaar had de doorsnee Hongaar er inderdaad geen idee van waar Nagy zich bevond, of zelfs of hij nog wel leefde’. [Barber, 209]. ‘Inderdaad waren Nagy en zijn gezelschap uiteindelijk naar Roemenië gegaan, of om nauwkeuriger te zijn, ze waren daar tegen hun wil door sovjettroepen heen gebracht. Hier werden ze onder huisarrest geplaatst en konden zich tamelijk vrij bewegen. Maar niemand geloofde verklaringen, zoals die van de Roemeense min.v.buitenl. zaken in december in de UNO-vergadering meedeelde dat Nagy zich in zijn land bevond ‘als tijdelijke maatregel’, terwijl hij ‘volledig alle voordelen van het politiek asielrecht genoot’.
Zelfs verklaarde deze minister dat hij de Assemblee de verzekering kon geven dat de houding van Imre Nagy en zijn gezelschap werd gekenmerkt door ‘een uitstekende stemming en goede verstandhouding’. Intussen ciculeerden ook talloze geruchten die niemand ooit kon bevestigen. [naar Barber, 209, 210].
Men zegt nu dat twaalf maanden onderzoek aan het licht brachten dat ze zich hebben schuldig gemaakt aan een poging tot contrarevolutie, samenzwering, aktiviteiten tegen de staat, herstel van het meerpartijenstaat, het uittreden uit het Warschaupakt, de bevordering van discussies tegen het bewind, betrekkingen met de meest reaktionaire en fascistische elementen, rehabilitatie van de veroordeelde kardinaal Mindszenty, contacten met Britse militaire attaché en het smokkelen van Amerikaanse wapens, de oprichting van revolutionaire comité's en arbeidersraden met behulp van bourgeois-fascistische elementen, het oproepen tot gewapend verzet, zelfs vanuit de Joegoslavische ambassade nog een oproep tot staking en tot desorganisatie van het leger op 4 november, en het verzoek om gewapende interventie van Westelijke mogendheden...
Het blijkt dat m.n. de Amerikanen schuldig worden bevonden; een kenmerk van de slechte internationale verhoudingen maar over de op z'n minst merkwaardige en wat duistere rol van Kádár zelf, die in het geheim naar de Russen overliep, voor en na 1 november '56 zwijgt men natuurlijk in alle talen.....
Sommigen beweren dat Kádár zelf tegen de doodvonnissen was en door de Russen is gedwongen om de executies bij te wonen! Men twijfelt overigens, m.n. in het Westen [!], ook nog zeer lang over de plek waar de processen hebben plaatsgevonden, de plek van ophanging/executie, en over de begraafplaatsen! Alles is n.l. volstrekt geheim gehouden [maar niet gebleven!]. Kádár zegt in 1964 tegen een correspondent van "Le Monde": "Het proces tegen Nagy c.s. vond plaats in Budapest, en alleen Hongaren hebben eraan deelgenomen" en hij heeft het ook over "een strenge maar toch rechtvaardige straf". Al veel eerder [begin 1957] zei hij dat Nagy een zwakkeling was die de gebeurtenissen absoluut niet in de hand had/hield. Hij liet toe dat communisten werden gelyncht en opgehangen, en hij herstelde de orde niet. Dat kón hij niet, aldus Kádár!
N.b. van Nagy, de militaire onderhandelaars Maléter, I. Kovács en M. Szűcs, en Kopácsi, Bibó, Sándor Haraszti, en de schrijver György Fazekas heeft men vanaf 4 november 1956 officieel niets meer gehoord. Enkele jaren later wordt bekend dat Nagy, rustig en waardig als een held, een patriot, een staatsman, bij het proces tenslotte verklaarde dat hij de doodstraf onrechtvaardig, ongegrond en onaanvaardbaar vond, en hij zegt o.a.: "Tweemaal heb ik geprobeerd de eer en het gezicht van het communisme in het Donaudal te redden, eens in 1953 en opnieuw in 1956. Rákosi en de Russen hebben mij verhinderd zulks te doen. Als mijn leven nodig is om te bewijzen dat niet alle communisten vijanden van het volk zijn, dan breng ik dat offer graag. Ik weet dat er vroeg of laat een dag komt dat het Hongaarse volk en de arbeidersklasse mij van de ernstige beschuldigingen zullen vrijspreken; de tijd zal komen dat de waarheid aan het licht komt en dat ik rechtvaardig zal worden beoordeeld”. Hij voelt zich het slachtoffer van ernstige fouten, van een rechterlijke dwaling, en zijn laatste woorden zijn: “Ik vraag geen genade”. [o.a. naar Barber, 212, Lendvai, 223].
Bovendien kan er na 1989 ook een filmpje worden getoond van de laatste uren van het proces tegen hem en het blijkt later ook dat Nagy, Maléter en Gimes op de binnenplaats van de militaire gevangenis in de Fő utca in Buda, waar van 9 tot 15 juni ook het proces plaatsvond, zijn opgehangen en dat men hen eerst op die binnenplaats heeft begraven, en die plek met oude rommel onherkenbaar heeft gemaakt. Later, op 24 februari 1961 zijn de drie doodskisten in het diepste geheim opgegraven en herbegraven in een ongemarkeerd graf samen met de stoffelijke overschotten van honderden andere, haastig begraven slachtoffers van de wraak, achteraan op de Centrale Begraafplaats in Pest, perceel 301. Alle drie genoemde mannen werden zelfs geregistreerd onder valse namen! [Lendvai, 223].….
In het westen ervaart men dit proces en de vonnissen als een gruwelijke schok, en men is zeer verontwaardigd, woedend en verbijsterd, en protesteert, maar alle beschuldigingen zijn al eerder geuit. De veroordeling lijkt uitsluitend door politieke motieven te zijn ingegeven, en de ideologie en de propaganda spelen een belangrijke rol, al zegt men in Hongarije zelf uiteraard dat er ‘geen sprake was van wraakoefening’, en dat er nu eenmaal sprake was van ‘schending der Hongaarse wetten’.
Allerlei vragen blijven evenwel open en nog vele jaren lang blijft één en ander volstrekt onduidelijk en het zal duidelijk zijn dat men in de westerse, vrije, wereld van alle verklaringen uit Budapest etc. niets gelooft! Zelfs verscheidene communistische en andere linkse politieke leiders in West-Europa geloven van de officiële verklaringen uit Budapest niets en vinden de executies en andere straffen primair gruwelijk en absurd.
Aanvankelijk geeft men vrij algemeen Chroesjtsjov de schuld, maar na ± 1990 blijkt uit archieven dat m.n. Kádár zelf de leidende figuur achter de processen was! “For Kádár and his regime a live Imre Nagy meant a personal and political threat of the first order. Precisely because Nagy had rejected any acknowledgment of guilt as an anti-Stalinist, but as a convinced communist, his existence became the embodimernt of Kádár’s missing legtimation”, aldus Pál [Paul] Lendvai, die ook híervoor uitgebreide studie heeft verricht en ook met Russische bronnen komt. [blz. 275].
Men gaat er in de vrije wereld ook vanuit dat de uitkomst van het geheime proces natuurlijk bij voorbaat al vaststond want het is -ook volgens Lendvai- ondenkbaar dat náást de sovjets, Kádár en Münnich en hun machtsapparaat ook nog een aantal levensgevaarlijk geachte en zeer populaire en bekende levende getuigen van de Opstand van vrijwel het hele volk, in leven konden blijven! Zoals al zolang [sinds 1917] gebruikelijk laten ook nog veertig jaar nadien, in 1958, communistische machthebbers door middel van o.a. doodvonnissen duidelijk zien hoe ze omgaan met hun politieke, ideologische tegenstanders en met de mening van andersdenkenden………. De openbare aanklager Szénási verklaart b.v. dat het proces uit staatsbelang in het geheim is gevoerd en ‘dat was o.a. om westelijke landen te hinderen zich met het proces in te laten en onrust te zaaien’.…’Voldongen feiten hebben een kalmerende uitwerking op het volk’, aldus dr. Gyula Szénási…..
Maar vooral in Frankrijk en in de Verenigde Staten gaat men door met buitengewoon uitgebreide publikaties over de Hongaarse Opstand. In Parijs verschijnt al in 1958 "Az igazság a Nagy Imre ügyében" [De waarheid in de zaak-Imre Nagy], waarin over het proces en de executie wordt bericht door o.a. Hanna Becski, Péter Kende, Miklós Molnár en Tamás Schreiber. Dit boek verschijnt ook in het Frans, en in 1957 verscheen in de Verenigde Staten al "A forradalom hangja" [De stem van de revolutie] met alle radiouitzendingen die van 22 oktober tot 9 november 1956 woordelijk klonken.
Tibor Méray geeft vele jaren in Parijs het blad "Irodalmi Újság" uit als regelrechte voortzetting van het prominente en roemruchte Hongaarse literaire tijdschrift en hier verschijnt ook al in 1958 "Nagy Imre élete és halála" [Leven en dood van Imre Nagy] en het aantal publikaties over de Hongaarse opstand van 1956 is enorm groot: Radványi telt in 1972 al 6 bibliografieën, 400 boeken en ruim 1000 artikelen.
Tibor Méray verklaart na de dood van Imre Nagy, z’n oude vriend, o.a.: ”Zijn dood was de prijs -een verschrikkelijk hoge, maar verheven prijs- van een revolutie die op zichzelf zegevierend was. Hij moest sterven omdat hij zijn volk vrijheid en onafhankelijkheid wilde schenken, in een systeem dat wars van deze goederen is. Hij wilde de arbeiders van Hongarije meer brood geven en hen helpen te leven als menselijke wezens”. [Barber, 211]. Er doen ook geruchten de ronde over geheime processen tegen mevr. Júlia Rajk, Gábor Tánczos, Sándor Haraszti, György Lukács, Zoltán Szántó, István Bibó, enz.
Een aantal van hen kan echter in 1958 terugkomen en de regering ontkent de geruchten: "verzinsels". Tegen een aantal personen die deelnamen aan de opstand wordt dus geen strafvervolging ingesteld, maar vele honderden [of zelfs enkele duizenden] doodvonnissen en duizenden deportaties van m.n. jongeren zijn bekend en ook dit regime -en uiteraard de buitenlandse bezettingsmacht!- kan daarmee gelden als wreed en barbaars…… Het spreekt dan ook vanzelf dat de protesten vanuit de westerse, vrije, wereld nog lang niet zijn verstomd en ook organisaties van Hongaarse ballingen en vluchtelingen, en de Vereniging van Hongaarse voormalige politieke gevangenen o.l.v. de advokaat en publicist dr. Béla Fábián [Tállya, 1889 – San Juan, Porto Rico, USA, 1966, die in de jaren ’20 en ‘30 zeer aktief was voor de linkse, liberale oppositionele Nat.-Demokr. partij en in 1944 door de Duitsers is gearresteerd en in een kamp terecht kwam, maar in 1945 naar de USA vertrok], laten hun protest geregeld horen.
De nieuwe oliepijpleiding ''Vriendschap'' wordt aangelegd.
Toch gaat Kádár met zijn beleid door. In juni en juli 1958 wordt de Orde van advokaten opgeheven, en er wordt ook een nieuwe Unie van Journalisten en [in september '58] idem van schrijvers opgericht. De advokaten [van wie er honderden zijn ontslagen] worden gedwongen om in collectieven samen te werken. Ook geeft het CC der partij in juli 1958 culturele richtlijnen uit. Acteurs en actrices, schrijvers, van wie er velen verdacht worden van contrarevolutioanire aktiviteiten en ideeën, worden ontslagen want "de socialistische cultuur kan alleen worden ontwikkeld door doelbewuste en standvastige geleide klassenstrijd, door meer efficiënte verspreiding van de marxistisch-leninistische wereld-beschouwing, en de nederlaag en verwerping van bourgeois-inzichten. De linkse erfenis wordt wel erkend. Men beseft ook dat een meerderheid der intellektuelen níet de marxistisch-leninistische basis van de samenleving erkent, maar "de meerderheid is wèl loyaal en bedoelt het goed met de volksdemokratie". Hun werk en houding aanvaardt men, maar "een individualistische uitleg van artistieke vrijheid” niet! Het socialistische realisme is dè door de overheid aangeprezen stijl.
De Hongaarse communistische overheid moet volgens allerlei persberichten overigens nog steeds alle moeite doen om b.v. studenten en leraren en anderen te overtuigen, en dat lukt vaak niet! Het anti-sovjet nationalisme, nationaal communistische denkbeelden [à la Imre Nagy], soms populisme, revisionisme en kleinburgerlijke [petit bourgeois-] denkbeelden op ideologisch en politiek gebied duiken steeds weer op en zijn blijkbaar nog zeer sterk en worden dus regelmatig in de pers en andere bladen scherp aangevallen!! In juli volgt dan een oproep aan vooral ‘populistische’ schrijvers om nu een meer aktieve rol te spelen om de volksdemokratie op te bouwen en met name worden dan genoemd Péter Veres, de laatste voorz. van de Schrijversbond, de toneelschrijver László Németh, de essayist Gyula Illyés en Áron Tamási, “die bondgenoten van de revisionisten en contrarevolutionaire elementen waren geworden”. Scherp tegenover dergelijke schrijvers staat de partij die eind augustus een nieuw programma publiceert inz. haar culturele politiek “ter bestrijding van revisionistische en bourgeois-propaganda, dekadente en reaktionaire tendensen in de kunst, westerse levenswijze en idealisering van de bourgeois-demokratie”. Volgens Népszabadság dient er een nieuwesocialistische intelligentsia uit de rangen van de arbeidersklasse voort te komen en alle verschillen tussen handarbeiders en intellektuelen dienen te worden opgeheven. Ook stelt de partijkrant de bekende marxistische filosoof Lukács nog eens aan de kaak, want ‘de politieke en filosofische leerstellingen van Lukács hebben een gevaarlijke uitwerking op onze intellektuelen’.
Echter… hierbij aansluitend verklaart de bekende linkse schrijver en journalist György Bölöni [Szilágysomló, 1882 – Budapest, 1 sept. 1959], die al in het begin van de XXe eeuw vriendschap sloot met b.v. Endre Ady en met talloze progressieve schilders en beeldhouwers en in Parijs ± 1902 al veel contacten had met Franse schilders en met b.v. Rodin, medewerker was van de bladen Népszava, Magyar Nemzet en Világ en in 1920 emigreerde maar in 1945 terugkwam en in 1957 hoofdred. van het nieuwe literaire blad Élet és Irodalom wordt, dat hij erg pessimistisch is over de mogelijkheid dat oudere schrijvers hun houding ooit zullen wijzigen.
Bölöni hoopt dan maar op een nieuwe generatie jongeren. ‘Het is toch onmogelijk om de filosofie van de ouderen te veranderen; we willen ’t niet eens! ’t Enige dat we vragen is om niet vijandig te staan tegenover de nieuwe wereld’, aldus deze 77-jarige linkse schrijver in oktober 1958, een jaar voor z’n dood. [Váli, 455].
Karakteristiek voor de ambivalentie, de twijfel, van schrijvers die om hun brood dan tóch maar weer gaan schrijven is Áron Tamási, die na twee jaar van zwijgen als ‘populist’, op 23 november 1958 in het blad Magyar Nemzet tenslotte schrijft: ”We erkennen het primaat van de werkende klasse, d.w.z. van de partij…maar we vragen gelijkheid van de boeren en de intellektuelen… we erkennen ten volle het belang van het socialisme”. [Váli, 455]. Voor Hongaarse intellektuelen speelt de twijfel dus zéker een belangrijke rol en begin juli 1958 beschuldigde Társadalmi Szemle enkele vooraanstaande schrijvers er al van nog altijd ‘bondgenoten te zijn van revisionisten en contrarevolutionaire elementen’……
Datzelfde kan men van de sovjetbonzen echter niet zeggen! In augustus 1958 bezoekt b.v. sovjetmaarschalk Voroshilov de Wereldtentoonstelling in Brussel en hij bezoekt ook het paviljoen van Hongarije, het land dat hij goed leerde kennen in de tijd dat hij kort na de oorlog [v/a 1945] Hoge Commissaris was. Maar hij weet niet veel meer te vertellen dat het weliswaar een prachtig land is en dat Budapest een prachtige stad is, maar dat ze daar ‘stommiteiten hebben begaan’. ‘Ze raakten hun hoofd kwijt…, ’t was gewoon dwaasheid…., terwijl de Magyaren zulke fatsoenlijke, vredelievende en ijverige mensen zijn maar soms stommiteiten begaan’. Zelfs de Hongaarse boeren krijgen van de oude maarschalk een compliment, maar Nagy beschouwt hij daarentegen als ‘eenvoudigweg een idioot’ over wie in het westen veel te veel ophef is gemaakt. [naar een Bericht van Associated Press in: Onze jaren 45 –70, blz. 1277].
Weer anderen zagen hun ‘dwaling’ op tijd in en kunnen in sept. 1958 terugkomen, zoals de communisten Piros, Hegedüs, Bata en I. Kovács, die onder het stalinistische bewind tot 1956 een rol speelden, en in 1960 kan ook Gerö terugkomen: hij leeft verder teruggetrokken en als vertaler sterft hij in 1980. Ook de weduwen van Maléter en van Nagy en Júlia Rajk komt naar Budapest terug, maar toch worden ook nu nog altijd zware vonnissen geveld, zoals dat van dr. István Bibó, minister onder Nagy, en de jurist Árpád Göncz [1922], die in dec. 1958 levenslang krijgen. Al eerder kregen o.a. de historicus György Litván [1929], de kinderpsycholoog Ferenc Mérei [1909-86], de bekende historicus dr. Domokos Kosáry [1913] die tot 1949 direkteur was van het Instituut voor Historisch Onderzoek [!], de jurist Tibor Pákh [1924] die destijds [1956] de Sovjet-Hongaarse economische en technische betrekkingen wilde laten onderzoeken en daarom van hoogverraad werd beschuldigd [!], en vele, ja zeer vele anderen, drakonische straffen opgelegd so that the populace could not miss the message of intimidation. [Litván, 142, 143].
In oktober 1958 worden weer arbeiderstribunalen ingesteld in alle bedrijven met meer dan 300 werknemers om inbreuken op de tucht, discipline, orde, van diefstal, enz. te berechten en kort daarna wordt de marxistische filosoof György Lukács, een aanhanger van Imre Nagy, scherp aangevallen vanwege z'n idealisme en ‘anti-marxistische visie’, enz.. Pas in 1964 kan hij weer in het land publiceren, en in 1967 wordt hij weer tot de partij toegelaten!
Na de genoemde "culturele richtlijnen" gaat in 1959/60 een atheïstische campagne in Hongarije van start omdat het marxisme-leninisme [en dus atheïsme] nog niet genoeg invloed heeft. "Godsdienst is géén privé-zaak" wordt er nu beweerd en ter vervanging van doop, kerkelijk huwelijk en begrafenis komen er atheïstische plechtigheden, zoals de jeugdwijding, maar de campagne -met behulp van film, pers en tijdschriften- lijkt al snel dood te lopen, men hoort er weinig meer over….! Wèl hoort men over de regelmatige kerkgang van intellektuelen, geleerden, technici, enz.! Zelfs bij communisten zijn de kerkelijke gebruiken soms nog in ere! “De partij wenst de coëxistentie en samenwerking met iedereen op basis van de strijd voor vrede en de opbouw van het socialisme, maar de partij kan niet tolereren dat partijkaders religieus zijn”. [Váli, 450/451].
Daarnaast heeft het regime echter wel enig begrip voor de kerken en steunt ze zelfs financieel!! Dat alles echter op voorwaarde dat de kerken loyaal zijn en op z’n tijd het regime prijzen!…. In 1958 treden de [loyale] hervormde bisschoppen János Péter [Tiszántúl, Debrecen] en Albert Bereczky [Duna, Budapest] af, en ze worden in 1959 opgevolgd door resp. Tibor Bartha en István Szamosközy terwijl de afgetreden bisschop János Péter [*1910, een trouw aanhanger van het regime] n.b. onderminister van buitenl. zaken wordt! Echter… iemand zoals de evang.-luth. bisschop Lajos Ordass, die zich blijft verzetten tegen de nieuwe staatsmacht, en die in oktober ’56 in z’n ambt was hersteld, wordt in juni 1958 als bisschop afgezet want hij geldt als lastig, als ’onverdraagzaam’: hij wenst n.l. niet samen te werken met deze regering……
Formeel werken de kerken wel nauw samen met de overheid en de verhoudingen zijn goed te noemen, maar dat wil niet zeggen dat de gelovigen ook zo overtuigd zijn van de goede wil en de ‘vrijheid’ die deze atheïstische overheid laat zien! Bij het voorlezen door aartsbisschop Grösz van een verklaring die de mensen oproept tot steun aan de regering bij de a.s. verkiezingen, wordt het rumoer in de grote St. Stefanusbasiliek in de binnenstad van Pest zó heftig dat de kerkvorst het voorlezen van de oproep moet stoppen! Ook in enkele andere kerken in Budapest vindt iets dergelijks plaats of men loopt de kerk uit. maar het is géén wonder dat het regime weer de steun krijgt van ’het volk’ bij deze -niet geheime of vrije- verkiezingen op 16 november 1958.
Bij de campagne hiervoor laat Kádár ook weten dat ‘de berechting van contrarevolutionaire misdadigers nu in hoofdzaak is voltooid’ en hij zegt in de bekende arbeiderswijk Angyalföld in Budapest zelfs dat ‘we hen die misleid waren vergeven’ en dat ‘het grootste deel op het rechte pad is teruggekeerd’.
Deze parlementsverkiezingen plaats zijn de eerste na de opstand van okt./nov. 1956. Er zijn 6.600.000 kiezers en 338 zetels [139 partijfunktionarissen, 53 leden van het CC]. 98,4 % der kiezers brengt een geldige stem uit en 98,6 % van de stemmen is voor de officiële kandidaten van het Vaderlandse Volksfront. Opmerkelijk is dat 62 parlementsleden geen partijlid zijn, maar 'onafhankelijk', hoewel ze geen kritiek op het regime hebben….. De verkiezingen zijn dus in geen enkel opzicht een graadmeter van de populariteit van het regime bij de bevolking!!
Het meest vreemde van een dergelijke show in de ‘socialistische wereld’ is eigenlijk nog dat het heersende regime zich op een dergelijke manier tóch nog eens wil laten bevestigen door de bevolking van een land waarin in feite niets -vrij- vált te kiezen! Bovendien is het parlement in feite machteloos; het komt slechts tweemaal per jaar bijeen en heeft slechts een ondergeschikte rol! Nu wordt ook Béla Kovács gekozen, want hij herriep in 1958 z'n standpunt [zie hierboven] en heeft "geen geloof meer in het meerpartijensysteem, maar in het socialisme". Hij sterft een half jaar later op 22 juni 1959 in Pécs.
In juli 1958 heeft de partij [MSZMP] ruim 400.000 leden. [Van den Heuvel, Onze jaren 45 - 70, 1275], maar “the bulk of the present rank-and- file party membership can be regarded as active supporters of the regime, though they are motivated more by fear than by enthusiasm, by self-interest rather than by Communist conviction”. [Hungary Since the Revolution, Paul Landy, in: Problems of Communism, One Year After, October 1957, blz. 11]. Deze schrijver constateert ook dat ‘het revolutionaire elan, de gekoesterde illusies, de duizeling-wekkende hoop zijn verdwenen. De partij is grotendeels een steriele organisatie van apparatchiki geworden en oppassende bureaukraten leggen luide verklaringen af van hun loyaliteit aan de partij, en herhalen monotoon de propagandaleuzen. Volgens officiële statistieken is het aandeel intellektuelen van de partij beduidend gedaald van 19,4 % vóór de revolutie tot 6,9 % nu’.
Binnen de nog altijd zeer onpopulaire en door velen geminachte partij hebben ook stalinisten van de oude garde, zoals vice-premier Antal Apró en de secr. van het CC der partij Károly Kiss, en volgens sommigen ook Marosán en zelfs Münnich, nog altijd belangrijke funkties en de dogmaticus József Révai is hun leidende figuur. Nog op de partijconferentie in juni 1957 [zie hierboven] pleitte Révai als lid van het CC der partij [!] zelfs voor de rehabilitatie van de oude garde, terwijl hij tegenover de afgevaardigden betreurde ‘dat er vele oude communisten in een inner emigration leven’….Hij krijgt zelfs een funktie bij de redaktie van "Társadalmi Szemle", het wetenschappelijk tijdschrift der partij, maar Révai sterft op 3 augustus 1959 en krijgt dan n.b. een staatsbegrafenis!
Intussen mag men [volgens Landy] wel aannemen dat er in de partij achter de schermen een bittere machtsstrijd heeft plaatsgevonden, want de partijkrant Népszabadság schreef nog op 23 april 1957 dat “het gemakkelijker was om de eenheid van de partij te bewaren onder de direkte dreiging van de contrarevolutie dan nu, nu over de zaak van de macht wordt beslist. Persoonlijke spanningen, stemmingen, neigingen, zienswijzen, geheime politieke bijeenkomsten in koffiehuizen en in flats worden gemeld, [en] deze gevaarlijke tekenen bedreigen de pas gevestigde eenheid van de partij”. [Landy, idem, blz. 11/12]. Hongarije is en blijft dus een totalitaire staat waar een kleine minderheid -die door gewapend optreden van een grote mogenhdheid aan de macht kwam- met steun van een buitenlandse bezetting het gros van de bevolking terroriseert en haar wil oplegt.
Dat is ook nog altijd duidelijk voor de meerderheid der leden van de UNO, waar men in december 1958 opnieuw "de Hongaarse kwestie" behandelt en zich met 54 tegen 10 stemmen uitspreekt tègen de voortgezette onderdrukking van Hongarije door de Sovjet-Unie, die echter –uiteraard- gewoon doorgaat……..
Sommigen spreken dan ook wel van een neo-stalinistisch regime in Hongarije, maar dat geldt niet in alle opzichten en bovendien zijn en blijven de échte stalinisten hier zeer ontevreden over het regime van Kádár, die als persoon een totaal ander mens is dan b.v. Rákosi, en ook geen enkele ‘cultus’ rond z’n persoon wenst..
In dit jaar krijgen ook 28.000 Hongaren toestemming om naar het westen te reizen en dat is n.b. tienmaal zoveel als in 1954…. In dat jaar konden wel 3.000 Hongaren het westen bezoeken maar van hen was slechts iets meer dan 3 % particulier! De rest bestond uit funktionarissen, ambtenaren en sportmensen! [Lendvai, 229]. In 1962 stijgt dat aantal Hongaren al tot 65.000 en in 1963 tot 120.000!….
Op 7 december 1958 neemt het CC der partij het definitieve besluit om de landbouw in 2 à 3 jaar geleidelijk te collectiviseren, "mede door buitenlandse suksessen en voorbeelden", hoewel men erkent, dat de meerderheid der zelfstandige boeren géén verandering wenst. Het besluit valt na heftige debatten! 500 getrainde aktivisten en experts zullen worden ingezet om de boeren te overtuigen, en men zal het geleidelijk invoeren, volgens een schema. Er komt geen 'plotselinge, grote revolutie'. Op 6 maart 1959 neemt het CC de resolutie aan om een begin te maken met de collectivisering van de landbouw. Toch laat Kádár duidelijk merken dat hij wel begrip heeft voor de boeren, dat hij geen dwang wil, maar overtuiging, geleidelijkheid en voorlichting door experts. De coöperaties zullen financiële steun en belastingvoordelen ontvangen. Bovendien zullen de boeren die [moeten] meedoen een stuk grond in eigendom behouden, met b.v. hun eigen huis en akkers en het zal wel blijken dat de Hongaarse boeren er niet slecht afkomen: men kan als boerengezin ook b.v. eigen groenten en fruit verbouwen en verkopen, en een eigen koe, varkens en kippen houden, en de landhervorming in dit communistische land geldt zelfs als ‘gematigd’ en in de besturen van de Termelőszövetkezetek, de coöperatieve agrarische bedrijven of kolchozen, zitten ook wel boeren! Ook zullen de boeren een 8-urendag, het recht op vakantie en een arbeidsverdeling leren kennen. Deskundigen zullen de boeren [-bedrijven] adviseren en de coöperaties kunnen kredieten krijgen; de belastingen zullen minder zwaar zijn dan die van individuele boeren. Er komen zelfs coöperatieve bedrijven waar men als mede-eigenaar de eigendomsrechten behoudt!
N.b. Hierover is de min.v.landbouw Dögei al ontevreden; hij wil een veel hardere dogmatische aanpak en geldt als sektarisch en ideologisch "links" want hij wil [opnieuw!] een klassenstrijd tegen de privé-boeren! Dögei ziet n.l. niets in vrijwilligheid en een spontane beweging en ziet in de boeren altijd uitbuiters, kapitalisten, en wil liever staatsbedrijven dan coöperaties. Dögei's positie wankelt dus, hij wordt in januari 1960 ontslagen en opgevolgd door Pál Losonczi, voorzitter van een goedlopende agrarische coöperatie! [Radványi, 66-68].
Van febr. tot april 1959 vindt vervolgens de eerste fase der agrarische collectivisering plaats. Sommige grote boeren komen dus zelfs in de besturen en nemen de leiding der coöperaties: tot verontwaardiging van Praag en Boekarest èn van de Sovjet-ambassadeur in Budapest [die wordt ontslagen!]. Kádár heeft echter de steun van Chroesjtsjov! Wel wordt er pressie op de boeren uitgeoefend, maar met vaste lonen, werktijden, vakanties en met kredieten, minder belastingen, behoud van een deel van de grond in eigendom, is men vaak al tevreden. ”Zolang men de Hongaarse boeren vrijlaat, bloeit dit land", hadden Béla Kovács en Imre Nagy [en vele anderen] al gezegd en….. tegen de boeren in kan dit land niet geregeerd worden, lijkt ook Kádár te beseffen.
In april 1959 hoort al 50 % tot de 'socialistische sektor' en er zijn 1.300 nieuwe coöperaties opgericht met 354.000 boeren en 35 % van de cultuurgrond [excl. staatsbedrijven met 15 %]. In 1960 werkt overigens nog 33 % der beroepsbev. in de landbouw, een percentage dat [zoals overal in Europa] steeds verder daalt. Kleine bedrijven worden verenigd tot veel grotere coöperaties, waarvan de boeren een soort aandeelhouders zijn. De inbreng wordt in geld geschat, en men krijgt evenredig het recht op betaling. Er blijft een zekere keuzemogelijkheid. Ook mogelijk is: alleen coöperatief bezit van traktoren, irrigatiesysteem, onderhoud en bouw, scholen en klinieken. Een andere mogelijkheid is: de gezamenlijke produktie van melk, graan, vee, suikerbieten, wijn, zaaien, ploegen en oogsten op de privégrond van andere deelnemers. De opbrengt wordt gezamenlijk verkocht, en men ontvangt naar verhouding z'n deel hiervan. De angst van sommigen dat men zich opnieuw de vijandigheid der boeren op de hals haalt, blijkt dus ongegrond.
Gedenksteen met de namen van vele honderden in 1944-45 omgekomen joodse Hongaren...
In januari/april 1959 wordt het [na b.v. de advokaten en boeren] ook doktoren onmogelijk gemaakt om zelfstandig te blijven en van een particuliere praktijk [bedrijf] inkomsten te verwerven. Ook zij moeten in collectieven dienst nemen, b.v. in klinieken of ziekenhuizen; daarnaast mag men een kleine particuliere praktijk hebben. Van de 1.600 advokaten in Budapest is intussen na de grootscheepse zuivering van 1958 meer dan de helft ontslagen omdat ze niet trouw aan het regime waren! Ook allerlei andere beroepsgroepen worden of zijn aldus aangepakt, zoals ± 4.000 akteurs en aktrices, artiesten en medewerkers aan variété- en radioprogramma’s [in september 1958] en later ook schrijvers: iedereen die wordt goedgekeurd, d.w.z. betrouwbaar is voor het heersende regime, kan dan een werkvergunning krijgen en van degenen die nog ‘de bourgeois-ideologie of irreële standpunten’ hebben wordt de vergunning en daarmee het salaris ingehouden. In oktober deelt men mee dat er intussen ongeveer 550 advokaten zijn geschorst omdat er volgens min.v.justitie Nezvál “veel te veel advokaten zijn”……. , maar in april 1959 laat men weten dat meer dan de helft van de advokaten in Budapest van z’n funktie ontheven nadat er in 1958 al een politieke zuivering heeft plaatsgevonden. Er zijn dan 830 advokaten in de hoofdstad in funktie [voor ruim 1 ½ miljoen mensen]. In 1958 is al een onderzoek gestart bij de 1.600 advokaten en daarna volgde een verbod op een particuliere praktijk: alle politiek onbetrouwbare advokaten werden ‘weggezuiverd’ en van de 830 die overbleven kregen slechts 20 een vergunning. De rest moest lid worden van een coöperatief verband.
In mei 1959 komt een groep van 100 Amerikaanse toeristen naar Hongarije en dat is voor het eerst sinds 1956, maar de regering verwacht dit jaar wel 20.000 toeristen! Ook stuurt de Hongaarse regering begin 1959 een nota aan Washington om te onderhandelen over hervatting van de normale diplomatieke betrekkingen, maar die nota wordt teruggezonden en in Budapest reageert men dan o.a. met het bericht dat ‘de Amerikaanse legatie hier een gevaar vormt voor de Hongaarse staat en de maatschappelijke orde’.…. maar intussen denkt menigeen dat m.n. het verblijf van kardinaal Mindszenty zorgt voor deze onenigheid, want hij geldt voor de miljoenen Hongaarse katholieken als hun kerkelijke leider, die nu, n.b. midden in de hoofdstad van het op het … Vrijheidsplein [!] land, zit opgesloten en van wie vrijwel iedereen de klare, duidelijke woorden van protest tegen de onderdrukking van de kant van de communisten vanaf 1945 maar ook in nov. 1956 zéér goed kent!
De regering kondigt zelfs maatregelen aan en kan niet anders dan ‘de noodzakelijke stappen nemen om aan de gevaarlijke aktiviteiten van de Amerikaanse legatie een einde te maken’. Toch komen kort hierna al geruchten over onderhandelingen tussen Rome en de Hongaarse regering en de r.k. kerk zou wel concessie willen doen: Mindszenty zou naar Rome kunnen komen en hier een funktie krijgen, in ruil voor ‘n vrijgeleide….Toch verklaart Kádár in Praag al vlot dat “Mindszenty -“een oude, sluwe vos”- in de Amerikaanse legatie kan blijven tot hij naar de hel gaat, of misschien naar de hemel”…. Zie verder hieronder. Enkele dagen hierna sterft de 63-jarige vml. secr. van kardinaal Mindszenty, pater Egon Turcsány, die hem bevrijdde en ook naar de Amerikaanse legatie vluchtte, maar die later verliet en tot levenslang werd veroordeeld, in de gevangenis……...
Ook verklaart premier Münnich drie weken na de nota dat Hongarije normale betrekkingen met de westerse landen wenst en dat het land al overleg voert met Frankrijk en de Benelux met het doel handelsverdragen en financiële akkoorden te sluiten, maar Hongarije protesteert wel steeds tegen landen die in de UNO ”de kwestie Hongarije” aan de orde stellen en resoluties aannemen waarin het land samen met Rusland wordt veroordeeld…
Toch zijn er verschillen met vroeger, ook in de Sovjet-Unie zelf, die onder Chroesjtsjov meer open is dan ooit onder Stalin: Voor het eerst sinds 1944 krijgt men in januari 1959 bijvoorbeeld ook in Hongarije informatie over de [vnl. Hongaarse] Hervormde kerk in de Karpaten-Ukraïne, deel van de USSR en grenzend aan Hongarije. Nu worden ook contacten met deze kerk opgenomen door de Herv. Wereldbond WARC. De Tsjechische protestantse theoloog prof. Hromádka bezocht het gebied en verklaart dat de 90.000 gereformeerden en 90 gemeenten hier o.l.v. bisschop Genczy een zeer levendige indruk op hem maakten en een bloeiend kerkelijk leven kennen. De kerk spant zich samen met de Baptisten ook in voor verbetering van de levensstandaard van de bevolking en deed al veel voor de wederopbouw en het herstel van het gebied.
Uit buurland Roemenië komen daarentegen zeer regelmatig berichten over strenge maatregelen tegen leden van de grote en algemeen gewantrouwde Hongaarse ‘minderheid’ van ruim 1,7 mln mensen, en in het bijzonder tegen de [Hongaarse] protestantse en r.-katholieke kerken: deze Hongaarse minderheidskerken hebben het zeer moeilijk. Sinds de opstand in Hongarije, waaraan men ook in Roemenië sympathie betuigde, is de staat zeer op haar hoede voor rebellie en onrust onder de Hongaren, die al jaren in een isolement leven en worden onderdrukt. Een predikant in Cluj [Kolozsvár] is b.v. tot 8 jaar dwangarbeid veroordeeld. Zelfs al in 1959 is er sprake van een overheidpolitiek “om de taalverschillen te beperken”, d.w.z. de invloed van het Hongaars in b.v. het onderwijs terug te dringen en “de nationaliteiten tot elkaar te brengen”…… [Alg. Hbl., 8 juli 1959].
Maar ook in Hongarije is de tijd van de terreur, de wraak en vergelding, nog niet afgelopen. Nog regelmatig worden deelnemers aan de Opstand opgepakt en soms ter dood veroordeeld, zoals de 30-jarige technikus István Angyal en de theaterdirekteur Ottó Szirmai, leiders van de groep in de Tűzoltó utca [resp. dec. ’58 en jan. ‘59], en op 21 maart 1959 wordt de student Péter Mansfeld, elf dagen na z’n 18e verjaardag, geëxecuteerd: hij is het jongste slachtoffer van de vergelding na de opstand van ’56 en geldt zelfs als voorbeeld van iemand van wie men eerst nog wacht tot hij volwassen is [18 jaar] en dan toch vrijwel onmiddellijk ter dood brengt!
Mansfeld had in oktober ’56 als 15-jarige intelligente en moedige jongen bij de groep van ‘oom’ Szabó op het Széna tér behoord, maar had ook na 4 november 1956 nog verzet gepleegd uit haat tegen de communisten en was daarna gearresteerd. Door zijn onverstoorbaarheid krijgen de rechters tijdens het proces echter zó’n hekel aan hem dat z’n vonnis door het gerechtshof nog wordt herzien: levenslang wordt omgezet in een doodvonnis…. [Lendvai, 114]. Ruim een week hierna worden op 1 april 1959 vijf aanhangers van Imre Nagy na een proces veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 10 jaar wegens "plannen voor een samenzwering tegen de staat en het inzamelen van geld voor politieke gevangenen". Ook worden ± 60 r.k. seminaristen weggestuurd omdat ze zich ‘niet aan de verstrekte opdrachten hielden’, en [zegt men] weigerden om een bijeenkomst met 'vredespriesters' bij te wonen!
Toch wordt op 4 april 1959 [14 jaar na de ‘bevrijding’] een amnestie afgekondigd voor wie max. 2 jaar gevangenisstraf had [voor strafbare daden vóór 1 mei 1957 gepleegd] en voor wie max. 4 jaar kreeg wordt de straf gehalveerd. Ook de vml. predikant, destijds 1946-‘48 president en minister Zoltán Tildy [70] wordt "na z'n berouw" vrijgelaten; hij overlijdt op 3 aug. 1961.
Een aanvullend dekreet van 6 april 1959 bepaalt dat kerkelijke leiders nog 60 dagen de tijd hebben om een eed van trouw aan de grondwet af te leggen en dat de staat in kerkelijke vakatures kan voorzien als de kerk zelf niet binnen 60 à 90 dagen [afh. van de aard van een ambt] maatregelen ter voorziening van een vakature neemt, en dat voor kerkelijke benoemingen goedkeuring van de overheid nodig is. Kerkdiensten, godsdienstonderwijs, eigen bladen en andere godsdienstige aktiviteiten zijn toegestaan, subsidies blijven eveneens. Maar godsdienst-onderwijs wordt ook wel eens gehinderd of verboden door plaatstelijke funktionarissen en soms wordt het de ouders ook sterk afgeraden of wordt druk op de ouders uitgeoefend om het níet te laten geven!
Het partijblad Népszabadság verklaart op 9 april o.a.: “De kerken moeten zich aanpassen aan de staatsorde van de Volksdemokratie en ze moeten de diktatuur van het proletariaat respekteren als staatsorde. De eerste taak van een atheïstische opvoeding in het gezin is preventie”. Men vindt het nu wel tijd om die strijd aan te binden…
Nog in april leggen 5 r.-katholieke, 3 hervormde bisschoppen e.a. en een evang.-lutherse bisschop de eed af. Binnen hun kerken zullen de kerkleiders de overheid steunen, en "reaktionaire elementen" bestrijden. Kritiek van priesters en dominees is daardoor vrijwel onmogelijk en wordt via ontslagen en overplaatsingen voorkómen. In juni '59 volgt Károly Olt [in de Rákosi-tijd, 1951-’56, min.v.financ.] de "te mild optredende" János Horváth op als voorzitter van het nieuwe [staats-] Bureau voor Kerkelijke Zaken en de Hervormde theologische academies stellen leerstoelen in voor maatschappijleer. Men wil de studenten ook voorlichten over problemen i.v.m. de socialistische maatschappelijke orde.
Het spreekt vanzelf dat veel gelovigen dit alles zien als bedreigend voor de kerk en het geloof, en zien dat de kerken op deze manier totaal ondergeschikt worden gemaakt aan de overheid, maar ze hebben de grote mate van aanpassing van de kerk aan de staat slechts te aanvaarden! Aldus zijn de betrekkingen tussen kerk en staat formeel in orde, maar b.v. kardinaal Mindszenty verblijft nog altijd op de USA-ambassade in Budapest en de betrekkingen met Amerika zijn nog altijd abnormaal, hoewel de Hongaarse regering in januari 1959 via een nota laat weten overleg te wensen. De nota "die een dreigement inhoudt" wordt echter door Washington teruggezonden. In Budapest vindt men zelfs dat de USA-legatie in Budapest "aktiviteiten onderneemt, die een gevaar in houden voor de staat en de maatschappelijke orde in Hongarije" [vooral omdat kardinaal Mindszenty hier al 3 jaar verblijft!] en men legt in juli 1959 aan de aktiviteiten van personeel van de legatie beperkingen op. Desondanks vervangt men de Russische auto's voor hooggeplaatsten in Budapest door..... Amerikaanse chevrolets! Intussen wordt over het lot van de kardinaal met het Vatikaan geheim overleg gevoerd....
Ook komen er in februari 1959 weer nieuwe richtlijnen voor de politieke doelstellingen van de partij voor de literatuur, want ‘Literatuur is een krachtig wapen voor de culturele ontwikkeling… en de partij vecht voor een literatuur die zichzelf identificeert met de leninistische partijgezindheid… De literatuur moet de realiteit op basis van de ideologie van het proletariaat en van de marxistisch-leninistische standpunten aantonen’. Ook wordt het zgn. socialistische realisme nog eens gedefinieerd want “dat laat de waarheid dieper zien dan elke andere vorm van kunst of literatuur”. [Váli, 456].
Verder pleiten vanaf begin 1959 steeds opnieuw organen van de communistische partij voor intensivering van de atheïstische campagne, want die lijkt maar niet te slagen "vanwege de nog steeds sterke invloed van de godsdienst in het zozeer katholieke Hongarije", aldus "Társadalmi Szemle". Al veel eerder [februari 1958] heeft het partijblad Népszabadság opgeroepen tot “een meedogenloze strijd tegen idealistische standpunten en theorieën die in strijd zijn met het marxistische materialisme”, en het blad schrijft dan “Wij kunnen de godsdienst niet beschouwen als een volkomen privé-aangelegenheid van het volk … dus moeten we ons grotere inspanningen getroosten om het atheïsme te propageren”. Men noemt het schandalig dat nog altijd n.b. technici en vooraanstaande geleerden kerkdiensten bijwonen, dat de partij te weinig propaganda voert en dat er "veel te weinig atheïstische lektuur verschijnt".....’Sinds de contrarevolutie is er zelfs niets op dat gebied verschenen!’ Maar typerend voor fanatieke [’gelovige’] communisten blijft dat ze nog altijd denken dat meer akties en propaganda als vanzelf steeds meer andere mensen zal overtuigen. Er wordt ook -op vrijwillige basis- een soort ‘doopplechtigheid’ ingevoerd om een baby plechtig tot ‘kind van de Partij’ te maken en voortaan staat zo’n kind dan in dienst van de partij die de groei van ‘haar’ kind nauwlettend zal volgen….
Daarnaast blijft men ook duidelijk bezig z'n greep op de kerken te versterken, en hun [blijkbaar nog zeer grote] rol te doen verminderen. Met de huidige bisschoppen [van de rooms-kath., hervormde en lutherse kerken, samen op papier bijna 90 % der bevolking] heeft men overigens weinig moeite: zij legden in april al de eed op de grondwet af en de staat garandeert bepaalde ‘vrijheden’ en blijft subsidies à 12 mln gld. geven. Van het idee van ‘een vrije kerk in een vrije staat’ is op deze manier echter weinig of niets overgebleven en de verhoudingen tussen kerk en de atheïstische staat zijn en blijven toch eigenlijk dubbelzinnig.
De nogal nuchtere Imre Miklós [vice-voorz. van het bureau voor kerk. zaken] verklaart in mei 1959: "Een belangrijk deel der bevolking is godsdienstig en wil naar de kerk. Het is een eis die moet worden ingewilligd. Wij communisten voelen ons er niet gelukkig mee maar we moeten de feiten onder ogen zien... wij zijn er echter van overtuigd dat na een zekere periode de mensen geen godsdienst meer nodig zullen hebben".
Zijn strenge baas Károly Olt, de opvolger van de milde János Horváth, verklaart echter in oktober 1959 dat "een versterkte strijd tegen reaktionaire elementen die zich ook in de kerken schuilhouden, vereist is". De staat verwacht van de kerken o.a. dat ze de opbouw van het socialisme helpen bevorderen en ze zal de kerken bijstaan in de politieke strijd tegen de reaktie", aldus Olt..... Intussen worden ook theologiestudenten nu in de maatschappijleer, het marxisme en de basisordening van de maatschappij, etc. opgeleid. Maar….vele kerken zijn regelmatig overvol en b.v. de r.k. paasprocessie in april 1960 in Budapest trekt 10.000 gelovigen, ondanks akties van het regime om de kerkelijke invloed te verminderen! Wel blijven de kerken streven naar goede betrekkingen met de staat en merken dat de overheid hetzelfde wenst.
Hetzelfde geldt ook voor de ± 80.000 Joden in Hongarije [vooral in Budapest], die hun eigen cultuur en religie, mede dankzij de subsidies van de overheid goed in stand kunnen houden. In Hongarije is zelfs sprake van een opgewekt, krachtig en levendig Joods leven in scherpe tegenstelling tot Tsjechoslowakije waar een sombere Joodse leider in Praag zegt: ‘wij leveren een verloren strijd tegen de dood’.
Intussen duurt ook de interne ruzie binnen de partij voort, want de stalinistische dogmatici blijven zich roeren en vergelijken Kádár en zijn beschermheer in Moskou, Nikita Chroesjtsjov, toch eigenlijk nog altijd met dè grote leider Stalin en met de ‘kleine Stalin’ van Hongarije, die ‘tenminste niet bang waren om op te treden’….
Enkele vml. stalinisten komen dan ook naar Hongarije terug en een aantal van hen werkt nu voor de Politieke Politie of voor de "Munkásőrség", die in linkse handen is. [Radványi, 70]. Ook verscheidene provinciale en lokale partijleiders zijn eigenlijk aanhangers van Rákosi. Anderen, zoals de dogmatische econoom István Friss, hoofd der Econ. Afdeling in de partijleiding, bekleden nog hoge funkties, maar Friss wordt eind ‘61 ontslagen.
In Budapest meent men bovendien wel zeker te weten dat de verbannen vml. diktator Rákosi zélf ook in Rusland nog altijd niet stil zit, en tegen het regime van "de revisionist" Kádár intrigeert! Hij heeft zijn contacten in Hongarije en vormt toch een bedreiging voor de heersende groep. Kádár heeft echter alle steun van Chroesjtsjov en weet zich te handhaven. Hij wil Rákosi uit de partij zetten, en wacht hiervoor de gelegenheid nog af. Rákosi is bovendien in Hongarije algemeen geminacht. Maar b.v. de wrede Gábor Péter [vml. ÁVH-chef, die enkele tienduizenden ter dood veroordeelde en showprocessen ‘regelde’, maar na de val van Beria n.b. zélf ter dood is veroordeeld] schijnt teruggekomen te zijn, en -naar men zegt- bij de organisatie der geheime diensten een rol te spelen......
De 1e verjaardag van de dood van Nagy, Maléter, Gimes en Szilágyi wordt op 16 juni 1959 herdacht met de uitgave in het Westen [Parijs] van "Imre Nagy, réformateur ou révolutionaire?" en een bundel politieke geschriften van Nagy: "Pour une communisme, qui n'oublit pas l' homme" en m.n. de eerder genoemde schrijver Tibor Méray, die nu in Parijs woont, speelt bij deze publikaties een belangrijke rol.
Daar staat dan tegenover dat -na heftige debatten en felle protesten van b.v. de Duitse SPD- de Hongaarse afdeling weer wordt toegelaten tot de internationale PEN-club. Na de onderwerping van de Opstand was de Hongaarse kring van schrijvers, dichters en journalisten immers uitgestoten. Wel doet de internationale club een [vergeefs] beroep op de regering in Budapest om nog gevangen schrijvers [o.a. Déry en Háy] e.a. vrij te laten, hoewel Zoltán Zelk intussen wel is vrijgelaten ‘wegens goed gedrag’…. Korte tijd hierna wordt de Hongaarse Schrijversbond gereorganiseerd en het bestuur bestaat nu uit veelal 3e rangs schrijvers. [Váli, 456].
In juli 1959 vindt er een geheim proces plaats tegen een 20-tal jongeren die deelnamen aan de opstand van 1956 te Újpest. De regering ontkent eerst e.e.a., maar er volgen 8 executies. [Kovrig, 356]. Er zijn ook geruchten dat men een aantal jongeren laat wachten tot ze 18 jaar zijn, en dan berecht [executeert]. Zie hierboven het lot van Péter Mansfeld. Ook wordt lang de grens met Oostenrijk het "IJzeren Gordijn" [okt.'59] zwaar versterkt met betonnen palen, landmijnen, wachttorens met mitrailleurs en andere versperringen en de voorzitter van de Vereniging van Hongaarse ex-politieke gevangenen [in het westen], dr. Béla Fábián, laat in juli weten dat er naar schatting 75.000 Hongaren na 1956 zijn weggevoerd naar Siberië en dat van hen slechts 12.000 zijn vrijgelaten. Ook zouden er 60.000 Hongaren in concentratiekampen en in de gevangenis zijn terechtgekomen……
Op 20 augustus [1959], vanouds de feestdag van Szent István, de eerste, heilige en christelijke, koning, wonen duizenden Hongaren in en m.n. buiten de grote basiliek van Budapest een mis bij terwijl de communistische autoriteiten deze dag beschouwen als 10e verjaardag van de Grondwet van de Volksrepubliek [* 20 aug. 1949] en Kádár laat t.o. een grote menigte [‘honderdduizend mensen’] in Győr weten dat ‘onze staat nu zeer sterk is’, maar intussen schat men in het westen nog altijd dat er 50 à 80.000 man sovjetsoldaten nodig en paraat zijn om ‘die zeer sterke staat’ te bewaken of in stand te houden!….
In sept. '59 worden de doelstellingen van het a.s. 5-jarenplan [1961/65] bekend gemaakt; de agrarische produktie zal stijgen met 30 % en de industriële produktie met 70 %. Het CC maakt in oktober overigens bekend dat "collectivisering en groeiende produktie hand in hand moeten gaan", en in de winter van 1959/60 komt het 2e deel van de campagne. Kádárs flexibiliteit en opportunisme t.o. de boeren worden overigens voortdurend aangevallen door [kleine groepen] linkse dogmatici.
Aan de 23e oktober wordt in het land geen formele aandacht geschonken maar de Amerikaanse permanente vertegenwoordiger bij de UNO Cabot Lodge zegt dat "Amerika en vele andere landen het onrecht zullen blijven veroordelen, en zullen blijven bidden voor de dag dat Hongarije weer vrij zal zijn". Z'n Hongaarse 'collega' Péter Mod protesteert echter tegen de 'agressieve politiek der USA', en beweert dat het Hongaarse volk nu leeft onder een vrij gekozen bewind, en betere levensomstandigheden kent dan ooit tevoren......Ook worden op honderden graven van gevallenen bloemen gelegd, maar anders dan in 1958 is er geen ènkel militair vertoon!
Op 26 november 1959 bespreekt de UNO-algemene vergadering opnieuw "de Hongaarse kwestie" en herhaalt haar [nogal voorzichtige] standpunt: met 51 stemmen tegen 10, met 15 onthoudingen houdt men de kwestie op de agenda en de spec. vertegenwoordiger der UNO inz. Hongarije, sir Leslie Munro, betreurt het vooral dat het land geen UNO-delegatie toelaat en dat de Sovjets hun troepen niet terugtrekken. De juistheid van de vele berichten over processen, straffen, executies, enz. kan men helaas niet verifiëren.
Opmerkelijk is ook wel dat voor het eerst sinds vele jaren -en n.b. op een kritische wijze!- melding wordt gemaakt van de situatie der Duitse minderheid van 200.000 mensen, vooral in Baranya, de omgeving van Pécs, en elders in West-Hongarije. Die situatie is ongunstig en allerminst bevredigend, aldus dr. Franz Wild, de voorzitter van het "Demokr. Verbond der Duitse Werkers in Hongarije". Men kent in Hongarije bijvoorbeeld zeer weinig Duitstalig onderwijs. Ook zegt hij dat de uitwijzing van de ‘Ungarndeutsche’ in 1946/47 onrecht betekende en dat alles heeft de Duitsers in dit land schuw t.o. de staat en alle soort organisaties gemaakt.
Maar dat zijn allemaal slechts kleine rimpels in het Hongarije van ‘na de Opstand’. Volgens sommige waarnemers en bezoekers doet Budapest grauw en provinciaals aan, met een zeker gebrek aan kleur “hoewel het tussen de twee wereldoorlogen een fraaie en bovenal vrolijke stad moet zijn geweest. De vrouwen stonden er bekend om haar schoonheid en melancholie, de musici waren wereldberoemd”. ’s Avonds om 11 uur is de stad uitgestorven….. ‘Budapest lijkt een kleed van uniformiteit te hebben omgeslagen, en gezien het temperament en het individualisme van de Hongaar is dat een vreemde gewaarwording’. De stad maakt volgens de correspondent van het Algemeen Handelsblad van 12 juli 1958 een betrekkelijk troosteloze en deprimerende indruk, maar dat is grotendeels te verklaren uit de zware verwoestingen die de stad moest ondergaan, eerst in 1945 toen 80 % van de huizen vernietigd of zwaar beschadigd werd, en opnieuw tijdens de opstand in de herfst van 1956. ‘Ook thans is Budapest nog een stad met vele gapende wonden, en ontelbaar zijn de gevels die door granaatvuur werden getroffen en slechts provisorisch zijn hersteld’.…Men gaat er echter tamelijk goed gekleed en de winkels zijn vrij goed voorzien. De Russen hebben zich sinds nov. 1956 ingespannen veel geld en goederen in Hongarije te pompen, ten einde enkele kiemen van ontevredenheid weg te nemen. Alleen de Sovjet-Unie heeft Hongarije in de afgelopen 19 maanden reeds een bedrag van 875 miljoen rubel aan kredieten verstrekt, terwijl ook andere communistische landen Budapest hebben gesteund. Bovendien schenkt de regering-Kádár veel aandacht aan de industrie voor consumptiegoederen en de agrarische produktie is door afschaffing van de verplichte leveringen aanzienlijk gestegen. In 1 ½ jaar is het netto-inkomen van de Hongaar met niet minder dan 16 % gestegen!
Er zijn in Budapest nu zelfs luxe-artikelen te koop. Radio’s, televisietoestellen, motorfietsen, men kan ze thans in de etalages zien en deze artikelen trekken drommen nieuwsgierigen. Ze zijn echter erg duur. En straatarbeider verdient in dit land nu Ft 1.100 [‘n doorsneearbeider Ft. 1.450] en een ingenieur of tandarts Ft. 2.400, maar een arbeider kan zich genoemde goederen niet permitteren. De schrijver noemt ook een aantal andere -relatief dure- artikelen, zoals schoenen van Ft. 240 tot 500, en kleding [overhemd Ft. 160, pullover Ft. 400, wintermantel Ft. 1450]. Brood, melk, aardappelen, kaas etc. zijn goedkoop, evenals het eten buiten de deur en de huren. Budapest raakt nu ook geleidelijk aan gemotoriseerd. De Russische soldaten en officieren ziet men zeer weinig en ze hebben blijkbaar het consigne gekregen zich correct in ingetogen te gedragen en in de restaurants hangt een wat onwerkelijke sfeer van ongeïnteresseerdheid en verwaarlozing. Wel is duidelijk dat ‘de Hongaren’ de Russen en hun bezetting haten en dat heeft zelfs Chroesjtsjov, die in het voorjaar van 1958 Hongarije bezocht, duidelijk ondervonden, met name in de industriegebieden! Toch is voor de schrijver al in de zomer van 1958 merkbaar dat de Hongaren geen communisten zijn en dat Kádár zéker geen gedweeë stroman van Moskou is. Veel Hongaren zijn immers dán al van mening dat in de gegeven omstandigheden Kádár nog de minst slechte leider is! [E.B. in Alg. Hbl., 12 juli 1958].
Gedenksteen op de enorme Joodse begraafplaats van Budapest.
Men heeft ook z’n uiterste best gedaan om alle herinneringen aan de opstand weg te nemen en de meeste monumenten zijn hersteld. Hier en daar zijn echter nog ruïnes van huizenblokken zichtbaar, nauwelijks gecamoufleerd achter schuttingen en steigers. Maar het volk heeft de opstand niet vergeten; elke zondag komen honderden mensen de graven van de gevallen verzetsstrijders bezoeken, hoewel men de talloze voorlopige graven van hen, langs de kant van de straat [okt./nov. 1956] niet meer ziet. Alle stoffelijke resten zijn overgebracht naar de kerkhoven en daar kan men alleen nog aan de data van overlijden op de grafstenen iets zien…. Het weinige verkeer van vrachtwagens en auto’s gaat weer z’n gang en alle tanks en kanonnen zijn verdwenen. Ook Russen ziet men zeer weinig. Toch worden restaurants en nachtclubs weer druk bezocht en de uitgaande wereld gaat veel eleganter gekleed dan vroeger: In de stalinistische jaren moest je als dame je als klassevijand schamen voor het dragen een bontmantel maar dat is voorbij en de grote en beroemde restaurants en hotels zijn drukker dan ooit sinds de oorlog. In de Váci utca -de Champs Élysées- van Budapest, zijn meer en mooiere winkels dan te eniger tijd onder het communistische bewind het geval is geweest. Dit alles is mogelijk omdat het regime zijn best doet de overtuiging te wekken dat het leven beter is dan vroeger. De bezoekers leven voor het heden en denken niet aan de toekomst. “Waarom niet”, vragen zij. “Het beste wat we konden geven om de vrijheid te verwerven, is niet goed genoeg gebleken, omdat we geen hulp kregen. Laten we ons nu maar vermaken zolang het kan”. ‘Uit deze bittere opmerking blijkt’, aldus de Amerikaanse journalist Russell Jones, die ook tijdens de opstand in Budapest was, in een artikel in het Algemeen Handelsblad in februari 1958, ‘dat de vrolijkheid meer een ‘vlucht’ is dan diep geworteld’.
|