< Terug

16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989

16.2    De vrijmoedige Hongaren en de modus vivendi tussen partij en volk,
           1962 tot de jaren ‘80.

16.2.1 Het begin van het zgn. "gulyás-communisme" van János Kádár, 1962 en 1963.

De woorden van Kádár, “Wie niet tegen ons is, is vóór ons” [Aki nincs ellenünk, az velünk van], moeten nu in de Hongaarse maatschappij worden gerealiseerd, maar dat zal zéker niet vanzelf gaan. Blijkbaar voelt de partijleider dat zelf ook want hij ziet nog altijd de noodzaak zich te verdedigen tegen de aanhangers van Rákosi, die ook binnen de partij een rol spelen. Op 21 januari 1962 verklaart Kádár b.v. in "Népszabadság": "Terwijl de Rákosieten steeds zeiden dat diegenen die níet mèt ons zijn, tègen ons zijn, zeggen wij dat degenen die niet tegen ons zijn, mèt ons zijn". [Heinrich, 40, Kovrig, 350]. Kádár blijkt toch persoonlijk eerlijk en oprecht, humaan en tolerant, binnen de grenzen van de partij waaraan hij absoluut trouw wil zijn. Hij is geen intellektueel, maar een pragmaticus; ook is hij is flexibel, en bereid om iets van de ervaringen te leren. Hij is volledig loyaal aan de partij en aan de Sovjet-Unie maar het welzijn van het eigen volk gaat hem blijkbaar ook zeer ter harte. Zijn economische politiek lijkt op die van Imre Nagy 1953/55, hoewel men dat niet openlijk zo mag zeggen en hij moet niets hebben van machtswellust en persoonscul­tus. Men ziet zijn portret zelden in het openbaar, in scherpe tegenstelling tot hetgeen in sommige andere Oost-Europese landen al vele jaren lang gebeurt!
Op 4 maart 1962 schrijft hij in "Népszabadság": "De meeste Hongaren zijn vreedzame en eerlijke werkers; zij mogen niet als klassevijanden worden behandeld. Wát ook klassevijanden ooit mogen doen, zij kunnen ons niet zoveel schade toebrengen als wijzelf kunnen door onze eigen fouten. Het volk vraagt een menselijke behandeling en vertrouwen" [Radványi, 77] en hiermee is de tijd van terreur en vergelding in Hongarije voorgoed voorbij. De verzoenende woorden worden ook door daden gevolgd, en vervolgens keren in enkele jaren tienduizenden Hongaren die destijds [1956] zijn gevlucht, naar het vaderland terug. In 1963 zijn 80.000 der 180.000 vluchtelingen teruggekeerd en er is voor hen geen sprake van enig nadeel of risico.
Na de afkondiging door Kádár van de leuze dat iedereen als loyaal staatsburger wordt beschouwd tenzij hij zich ècht verzet, verklaart ook min.v.justitie Ferenc Nezvál [Győr, 1909 – Budapest, 1987] al op 5 januari in het parlement dat ‘de meeste contrarevolutionairen die na het neerslaan van de opstand in 1956 gevangen zijn genomen al op vrije voeten zijn gesteld of amnestie hebben gekregen’ en hij beweert verder dat sinds 1957 de ‘socialistische legaliteit’ volledig is hersteld, dat er sindsdien niemand meer vanwege z’n politieke inzichten voor de rechtbank is gedaagd en dat onschuldigen nergens zijn veroordeeld… ‘Politieke processen zijn zeer zelden gevoerd’, aldus de minister, maar of hij hiermee indirekt een antwoord heeft gegeven op de opmerkingen van de nu bijna 70-jarige kardinaal Mindszenty, die alleen van het aanbod om te emigreren eventueel gebruik wil maken als àlle Vrijheidsstrijders die na de Opstand gevangen zijn genomen, in vrijheid zijn gesteld doet er niet zoveel toe, want er doen over de toekomst van de kardinaal, die nog op de Amerikaanse ambassade verblijft, zeer regelmatig allerlei berichten en geruchten de ronde!…
Het lijkt er dus op dat het Hongaarse volk èn Kádár c.s. een modus vivendi hebben gevonden. Hongarije hoort nu eenmaal bij het "Oostblok", kan vanuit het westen geen enkele steun verwachten en moet dus zien te leven met en in de gegeven omstandigheden, die nog niet eens zo slecht zijn.... De Russen, zowel hun militairen in Hongarije als hun leiding in Moskou, houden zich hierbij geheel op de achtergrond.
Op 20 februari '62 worden zes onderministers vervangen door jonge­re technici, en op 10 april '62 wordt de vml. min.v.landbouw, de in 1960 al ontslagen Dögei [zie hierboven] wegens "linkse, dogmatische afwijkingen" en "pseudo-sektarisme" uit de partij en het CC gezet. Dögei zou het zelfs als ambassadeur in China hebben gepresteerd om aan Mao Ze-Dong een memorandum te overhandigen tegen ‘de titoïst Kádár’ en zijn steun hebben gevraagd tegen het bewind van Kádár! [Bartalits in: Intermediair, 7e jr., no. 42, 22 okt. 1971]
Intussen heeft de partij dan in maart '62 verklaard: "Met de voltooiing van de collectivise­ring van de landbouw is de basis voor het socialisme in Hongarije gelegd", hoewel er in veel dorpen ook hardnekkig verzet van boeren is geweest, maar men heeft, zoals gezegd, veel boeren door concessies tevreden kunnen stellen. In binnenlandse zaken geldt voortaan de economie nummer één: een hogere levensstandaard, veel meer efficiency in de bedrijven, een beter management en profijt staan voortaan veel hoger op de verlanglijst..
Hier en daar begint men al met een opening en aanpassingen wat betreft de "socialistische" basis, de theoretische grondslag van het regime. Erik Molnár, een oudgediende, die in maart 1962 [ondanks eerdere scherpe aanvallen van dogmatici] toch weer wordt gekozen tot voorz. van het Hongaarse Historisch Genootschap, verklaart b.v. dat
men de marxistische theorie steeds moet aanpassen, want de leer geeft geen pasklaar antwoord op alle vragen; het is geen verzameling dogma's; men moet er dus steeds weer over nadenken! [Robinson]. Ook Molnár wil dus wel horen over noodzakelijke aanpassing en het weggooien van ballast uit het verleden!
Het is dan ook logisch dat op 4 april [de herdenking van de bevrijding in 1945] opnieuw aan een aantal mensen amnestie wordt verleend, en op 1 juli wordt het nieuwe Wetboek van Strafrecht van kracht. De doodstraf blijft gehandhaafd voor enkele bijzondere gevallen en om de gemeenschap te beschermen "als er geen andere middelen meer mogelijk zijn" en de maximum gevangenisstraf wordt 10 à 15 jaar. Rechtbanken zullen voortaan "meer corrigerende en pedagogische straffen uitdelen".

top

Ook is begin '62 een commissie van de partij ingesteld die een onderzoek moet doen naar de daden van de vml. stalinistische leider Mátyás Rákosi, die sinds juli 1956 in Rusland is, maar vanaf 1945 de Hongaarse communistische partij met harde hand leidde en daarbij vele duizenden mensen liet veroordelen en uit de weg ruimen! Rákosi liet zich -à la Stalin- persoonlijke eer bovendien altijd zeer welgevallen. Voorzitter der commissie is Béla Biszku, lid van het Politburo, die zelf nogal dogmatisch is en hard optrad na de onderwerping van de "contrarevolutie" van 1956, maar er is veel materiaal van de vml. ÁVO/ÁVH vernietigd en materiaal uit de Sovjet-Unie zelf en van de NKVD/KGB is niet beschikbaar. Veel materiaal dat op Hongarije betrekking heeft, is in bezit der KGB [NKVD] en is dus ook niet toegankelijk. [Radványi, 78].
Wel kan men de archieven in Budapest raadplegen en verschillende getuigen horen. In de zomer van 1962 bezoekt een partijdelegatie nog één keer Rákosi in de Sovjet-Unie maar de vml. diktator, de "kleine Stalin", ver­werpt alle beschuldigingen: "Ik heb nooit de wettelijke be­voegd­heid gehad om massale arrestaties, deportaties en pro­cessen te bevelen", en bovendien…..: "Alle daden van mij pasten in het kader van de revolutie, van de diktatuur van het proleta­riaat, van de klassenstrijd”, aldus zegt de huichelachtige Rákosi nu. Hij beschuldigt bovendien Kádár van een "geest van compromis en van sociaal-demokratie" en blíjft erbij dat zijn afzetting dè beslissende fout was en het systeem was [blijkbaar] niet repressief genoeg geweest….[Hegedüs, 247]. Men waarschuwt hem vervolgens dat hij uit de partij zal worden gestoten en nooit meer naar Hongarije zal mogen terugkeren [Radványi, 79] maar kennelijk trekt hij zich er niets van aan, blijft bijzonder eigengereid, en blind voor z’n eigen fouten, maar dat was altijd al zo, ook in juli '56.
Mede hierom neemt het CC na haar zitting van 14/16 augustus 1962 een resolu­tie aan, waarin staat dat "de boeken m.b.t. de onwettige proces­sen uit de jaren van de persoonscultus nu zijn gesloten", en "de partij heeft nu definitief geboet voor haar zonden uit het verleden". De zaak van het stalinisme en van de slachtoffers ervan is hiermee definitief verleden tijd, aldus Kádár c.s. “De legaliteit en de socialistische orde zijn her­steld, en alle wetsgetrouwe burgers van de Hongaarse Volks­republiek kunnen leven en werken in rust in ons socialistische vaderland", zo zegt de partijlei­ding en politieke processen zullen er volgens de resolutie nooit meer komen!
Scherpe kritiek wordt dan ook geleverd op het vml. Rákosi-regime, dat afweek van de fundamenten van het marxisme-leninisme, ten gunste van dogmatisme in theorie, en van sekta­risme in de praktijk, vergoddelij­king van één persoon en onderwaardering van de rol van de massa's. Het stalinistische dogma van "toe­nemende klassenstrijd” [intensive­ring ervan] in de periode van de socialistische opbouw en dat de klassen­vijand is te vinden binnen de partij, wordt verworpen, evenals het verlaten van de leninistische normen van collectieve lei­ding. De kliek van Rákosi wordt ervan beschuldigd dat ze al vóór de be­vrijding in 1945 had besloten om de leiding van de partij aan zich te trekken. Na 1948 was het doel om de persoonlijke macht uit te breiden en via politiek avonturisme sneden ze de banden met de partijleden en de massa's door. De toenmalige leden van het CC waren niet verantwoordelijk voor de zuiverin­gen, want Rákosi informeerde hen niet. Wel zijn ze schuldig aan hen niet nakomen van leninistische normen, wegens "het blinde geloof in Rákosi".
De centrale controlecommissie draagt verantwoordelijkheid voor het feit dat Rákosi geforceer­de maatregelen nam ter vervolging van mensen. Gerő wordt ook schuldig verklaard: hij verzon beschuldigingen en zuiveringen, en aarzelde teveel bij de rehabilitatie [van slachtoffers]. Ook leiders en vele officieren der ÁVH en hoogste ambtenaren op justitie waren verantwoordelijk en worden veroordeeld. De verdiensten van de oudere garde worden door de tgw. partijleiding dus niet erkend. Op 19 augustus is de commissie klaar met haar onder­zoek en Rákosi en Gerő [die wel naar Hongarije kon terugko­men] worden uit de partij gestoten, evenals 23 anderen, zoals István Kovács, Alapi en Olti, die tot 1956 een hoge positie bekleed­den bij justitie, binnenl. zaken, en bij de ÁVH. Het CC spreekt vervorlgens openlijk haar verwerping van de daden van Rákosi c.s. uit en László Rajk en ongeeer 70 andere communisten, slachtoffers van het stalinisme, worden officieel gerehabili­teerd.
Maar ‘de tolerante houding tegenover niet-partijleden, de vrijlating van politieke gevangenen en het vertalen, resp. publiceren van boeken van westerse auteurs hebben een rebellie van de behoudenden binnen de partij tegen Kádár tot gevolg’. [Bartalits, idem]. In augustus 1962 worden dan ook heel wat funktionarissen ontslagen en gearresteerd wegens ‘een complot tegen het bewind van Kádár’ en hierbij zouden 30 tot 50 ambtenaren van Binnenl.z. betrokken zijn. Antal Bartos, vml. ondermin.v.binnenl.z., en een vml. collega zouden de leiders van het complot zijn maar dat wordt van officiële kant ontkend! Wel worden in september ook nog eens twaalf hoge funktionarissen van het Min.v. justitie, zoals de ondermin. Ferenc Andó, en 2 vice-presidenten van het Hooggerechtshof, ontslagen en men vermoedt algemeen dat al deze ontslagen te maken hebben met het proces van destalinisatie!
Hierna staat Kádár echter veel sterker. [Radványi, 81]. Hij heeft de steun van managers en voert een voor Oost-Europa "gematigde" politiek. Hij accepteert blijkbaar de politieke onverschilligheid van de massa's als feit en er bestaat in Honga­rije geen dwang om allerlei bijeenkomsten bij te wonen; de intellektuele vrijheid is er -mits niet tegen het regime gericht- ook groter. ‘Kádár had -immers- besloten een streep onder de periode van Rákosi te zetten en zijn partij van de conservatieve elementen, die de modernisering van het land iwllen tegenhouden, te bevrijden’. [Bartalits, idem]. Toch is er van een rehabilitatie van duizenden niet-communistische slachtoffers uit deze periode is geen sprake en de vaak zeer kwalijke rol van de Russen, zoals de wrede gen. Fjodor Belkin [Abakumov], die persoonlijk b.v. Rajk ondervroeg en na het verdwijnen van Beria in stilte Hongarije kon verlaten, en met name de rol van Stalin zelf, van Kádár en anderen wordt niet gememoreerd. [Kovrig, 351].
Bij de dood van Stalin verbleven er in Hongarije naar schatting 150.000 mensen [politieke gevangenen!] in kampen, maar daarover wordt nu niet ge­rept......Kádár wil nu alle restanten van de stalinistische Rákosi-tijd, personen en instellingen, verwijderen en wie betrokken was bij de showprocessen kan niet meer op een ministerie of bij de rechtbank blijven werken. Na het CC-besluit vallen er dus ver­schei­de­ne ontslagen van hoge ambtenaren op de min.v.defen­sie, bin­nenl. zaken en justitie. Meestal krijgen ze ander werk in de culturele sfeer, in de handel en de economi­sche sektor. Ook volgen er geen aanklachten, arrestaties en pro­cessen tegen deze personen die tot 1956 "trouwe partijleden" waren! Een detail is de naamgeving van wat ooit "Sztálinváros" was, na '56 weer informeel Dunapentele, en dat voortaan "Duna­újváros" [Donau-nieuwe stad] heet.
Het politburolid Károly Kiss [Bicske, sept. 1903 - Budapest, dec. 1983], een dogmaticus die al vanaf 1922 aktief was voor de partij en wegens communistische aktiviteiten herhaaldelijk gevangen zat, vanaf 1945 verschillende posten bekleedde, 1949/52 min.v. binnenl.z. en in 1952 vice-premier was, en na ‘56 voorz. der controlecomm. en secr. voor internat. betrekkingen, wordt in augustus 1962 ontslagen. Maar ook György Marosán [54, vice-premier, lid politburo en CC, secr. van het CC voor defensie, binnenl.z. en just. incl. leger, politie, inlichtingendiensten, ooit sociaal-demokr., zelf gevangen in de jaren '50] wordt op 14 oktober ‘op eigen verzoek’ uit al z’n funkties ontslagen en hier en daar zegt men: "Hij verbond zich met de hardliners in een anti-Kádár complot", maar zelf zegt hij: "De leninistische normen werden niet meer gehandhaafd en er was geen sprake meer van collectief leiderschap", en hij is nu tègen de zuiveringen van zijn mensen bij de politie en kwam met verhalen over "een kliek rond Kádár". Marosán beweerde na ’56 zelfs meermalen dat híj persoonlijk de Russische troepen naar Budapest heeft ontboden om ‘de opstandelingen klein te krijgen’, en het CC verklaart nu dat Marosán z’n ontslag nam uit persoonlijke ijdelheid en uit vrees voor verlies van zijn populariteit’. Hij was geen stalinist maar ‘claimde b.v. privileges die in strijd zijn met de partijdiscipline’…. [Alg. Handelsbl., 15 okt. 62].
In een [geheime] brief aan het CC schreef Marosán dat "geen socialistisch land zonder effectieve steun van de politie kan bestaan", en dat accepteert men dus niet. De min.v.binnenl.z. Béla Biszku wordt Marosán’s opvolger [als secr. van het CC], en daarmee is hij de 2e man van Hongarije. [Radványi, 81/82].
De relatief gematigde houding van Kádár heeft ook als gevolg dat in de UNO een Amerikaans voorstel wordt aanvaard dat ‘de kwestie-Hongarije’ naar de speciale politieke commissie verwijst, en dit wordt algemeen gezien als een teken dat ook de USA stilzwijgend erkennen dat ‘het hoe langer hoe moeilijker wordt om de van de neutrale landen steun te krijgen voor het westerse standpunt’.
Toch spreekt de UNO-Algemene Vergadering op 24 september 1962 zich weer met 43 tegen 34 stemmen en 19 onthoudingen uit vóór behandeling van "de kwestie-Hongarije" maar de Hongaarse ambassadeur verklaart dat "de aanwezigheid van Sovjet-troepen in Hongarije niets te maken heeft met de binnenlandse situatie in dit land, maar alleen in het kader van het Warschaupakt kan worden gezien". De Verenigde Staten willen nu ook wel  normale betrekkingen maar “eerst moeten de gevolgen van '56 worden uitgewist” en “de kwestie-Mindszenty staat los hiervan". Min.v.buit.z. Péter beschuldigt de USA en ook de speciale UNO-afgev. voor ‘de kwestie-Hongarije’, de Nieuwzeelander Sir Leslie Munro, van voortdurende inmenging in Hongaarse zaken. [Radványi, 115 e.v.]. Intussen schat men het aantal Russische soldaten in Hongarije nog altijd op 40.000 en er zouden nog 8.000 politieke gevangen zijn. Op 20 oktober verschijnt er dan ook een USA-memorandum aan Hongarije waarin de hoop wordt uitgesproken dat het land maatregelen neemt om de gevolgen van de gebeurtenissen van 1956 uit te wissen en dan zal Amerika in de UNO-vergadering de zgn. "kwestie-Hongarije" niet meer aan de orde stellen”.....

De historische ontmoeting van paus Paulus VI met de Hongaarse leider János Kádár in 1977.

top

In oktober 1962 begint in Rome het Tweede Vatikaanse Concilie en voor het eerst sinds 15 jaar kunnen enkele Hongaarse bisschoppen naar Rome gaan: Pál Brezanóczy [1912-‘72], de apost. administrator van Eger, Endre Hamvas [Piszke, een klein dorp aan de Donau, NO van Tata, febr. 1890 – Kalocsa, apr. 1970], de bisschop van Csanád en sinds 1961 wnd. hoofd van het episkopaat, en Sándor Kovács, de bisschop van Szombathely. Hierin ziet men een gebaar om tot een betere verhouding met de kerk te komen. Toch zitten er ook nog enkele bisschoppen en andere geestelijken gevangen [zijn ver­bannen]! De subsi­dies van de staat voor de kerken worden voor 1963 extra verhoogd tot 80 mln Ft. [Hfl. > 12 mln] en men verwacht zelfs dat de Hongaarse bisschoppen in Rome zullen aandringen op meer vrijheid van handelen met de overheid in Budapest, die blijkbaar ook een betere verhouding met de katholieke kerk wenst…
Van 20 tot 24 november 1962 vindt in Budapest het VIIIe congres der MSZMP, met 614 gedele­geer­den, plaats; de partij telt nu 512.000 leden. Dit congres bevestigt de ontwikkelingen van de afgelopen maanden en de partij vraagt b.v. de steun van de niet-communistische krachten in het belang van de nationale econo­mie.
Kwaliteit is voortaan primair, en loyaliteit aan de partij [het lidmaatschap] is niet meer hèt kriterium! Dit betekent een radikale breuk met het verleden, en met typische communistische kenmerken. Het partijblad "Népszabadság" zegt o­penlijk: "De meest bekwame, competente, mensen horen op de leidende posten in industrie, landbouw, cultuur en bestuur" en Kádár doet ook een beroep op de eenheid van arbeiders en boeren, op de natie als geheel. Toelating tot universitaire studie is geen klassezaak meer en de diskriminatie [op grond van afkomst] moet verdwijnen.
Binnenlandse internering of verbanning zonder een proces worden afgeschaft en er komt een aanzienlijke verminde­ring van het aantal strafkampen; er zal een eind komen aan het storen van westerse radiostations, en reizen naar het westen zullen toenemen. Via de toenemende kritiek, het debat onder studenten en intellektuelen, en bij de vakbonden zal de partij een beeld krijgen van de mening, de stemming onder intellektuelen, specialisten, journalisten en het volk zelf! Ook in de literatuur kan men met kritiek komen en de idealen vergelijken met tekortkomin­gen in de werkelijkheid. [Robinson, blz. 77/82, enz.].
De praktische verzoening [van zeer vele Hongaren met het regime] wordt hierdoor aanmerkelijk bevorderd hoewel Kádár op ideologisch terrein, dus binnen de partij, "zuiverheid" wenst te bewaren! ‘Men weet dat het volk een historische reserve heeft t.a.v. het communis­me en daarom wenst men geen frontale aanval en relatieve openheid en quasi-pluralisme, véél meer dan elders in Oost-Europa’. [Kovrig, 361]. Een mogelijke liberalisering in de toekomst wordt in het vooruitzicht gesteld, binnen de partij vinden voortaan geheime stemmin­gen plaats en er wordt ook een amnestie voor [vrijwel alle] deelnemers aan de opstand van 1956 wordt beloofd. Er zitten dan nog 2 à 3.000 mensen om politieke redenen gevangen. [Radványi, 109].
Er zijn overigens ernstige klachten over het vèr achterblijven van de arbeidsproduktiviteit en over de onbe-kwaamheid van leidingge­vende funktionarissen in de industrie. Er wordt ook een oproep tot waakzaamheid tegenover klassevijanden gedaan maar daarnaast wordt gezegd dat de klassenstrijd voorbij is. Binnen de partij zijn verschillende meningen mogelijk... tótdat er besluiten vallen [naar het oude communistische principe van "demokra­tisch centralis­me"]. "Maatregelen ter opvoering van de produk­tie zijn veel belangrijker dan honderd slagzinnen tegen de imperialisten", zo wordt gezegd, maar dat is voor een commu­nisti­sche partij ongehoord open en eerlijk en zelfs klinkt uit de mond van Kádár dat prestatie moet worden beloond!
Men wil ook maatregelen nemen om de burokratie te verminde­ren; fabrieksdirekteuren krijgen meer vrijheid en de decentralisa­tie zal worden bevorderd. Er komt een einde aan de sociale discriminatie: meer studiemogelijkheden voor jongeren van de vml. middenklassen [bourgeoisie] want "er hoort geen klassenstrijd tegen schoolkinderen te zijn", aldus Kádár. Boeren worden voor de eerste maal als klasse erkend en veel meer posi­tief benaderd en ook dát is ongehoord voor een communistische partij die de boeren als vanouds minacht als "potentiële kapitalisten” en zichzelf beschouwt als avantgarde, partij der arbeidersklasse!…..
In mei '62 gaf Kádár overigens al toe dat de collectivisering een kwestie van macht is: "De machtsstrijd  bepaalde de agrarische politiek van de partij". [in: Társadalmi Szemle]. [Heinrich]. Toch is Kádár hiermee de eerste die de Hongaarse boeren serieus neemt, hen integreert, en de tegenstel­lingen tussen stad en platteland wil overwinnen. Nu pas treedt een emanci­patie van de boeren op, hun economische en politieke status is definitief veran­derd. Nu pas is de binnenlandse vrede her­steld: de zgn. "Alliantie­politiek" [szövetséges politi­ka]. De agrar. beroepsbe­volking loopt terug tot 1,925 mln in 1960 en 1,487 mln in 1968. [= ± 30 %], en vanaf ‘68 tot 1,1 mln. in 1978. [Heinrich, 30].
Toch is de agrarische produktie nog altijd minimaal: graantekorten noodzaken import van graan uit de USA van 100.000 ton en vóór het partijcongres is door de ondermin.v.landbouw Keserű al meegedeeld dat de landbouw voor de 3e maal is achtergebleven op het produktieschema van het Staatsplanbureau en het blad Népszabadság voelt zich dus verplicht aan het publiek uit te leggen: vóór de oorlog [1938] oogstte men 2,2 mln ton graan, maar nu is dat slechts 1,9 mln ton terwijl de consumptie en het aantal inwoners lager waren! Wel is er intussen veel meer grond bestemd voor b.v. maïs, suikerbieten en zonnebloemen.
De woningsituatie is, m.n. in Budapest, ook slecht: er is een enorm tekort en de beschikbare nieuwe flats zijn vaak erg klein. In 30 jaar is de bevolking verdubbeld en er is in 1944 en in 1956 veel verwoest. In 1961 worden 43.000 huizen gebouwd, maar er bestaan plannen voor nog 100.000 woningen in de komende tien jaar! Veel oude huizen uit de 19e eeuw zullen verdwijnen en daarvoor in de plaats komen flats van 10 of 12 woonlagen, etc. in totaal nieuwe woonwijken. Vooral voor leraren en onderwijzers zijn de lonen laag [resp. 240 en 320 gld p.mnd] en de woonsituatie is zonder meer slecht te noemen.
Voor vaak voorkomende kleine delikten worden in bedrijven met > 100 man personeel "sociale rechtbanken" met door werknemers gekozen ‘lekenrechters’ ingesteld [oorspr. bedrijven < 300 man], maar deze rechtbanken hebben het bijzonder druk: in 1961 zijn n.b. ruim 1 miljoen mensen ermee in aanraking geweest!….
Tot 1962 golden politieke beslissingen óók voor het economi­sche leven als primair [ongeacht de kosten], maar voortaan zoekt men economische [efficiënte] oplossingen voor politieke problemen! Hongarije is, zo zegt men, een klein en kwetsbaar land zonder veel grondstoffen. Carrière-communisten zonder voldoende administratieve bekwaamheid worden nu vervangen door geschoolde experts, eventueel niet-partijleden! In de praktijk duurt dit proces nog vele jaren. Kádár volhardt dus in zijn 'centrumpolitiek' tussen revisio­nisme en dogmatisme in en hij laat weten dat 95 % der veroordeelden van 1956 al is vrijgelaten; de overigen komen vrij als 'de kwestie-Hongarije' van de agenda der UNO wordt geschrapt. Opnieuw worden de Rákosi-kliek, het stalinisme, de persoons­cul­tus en het stali­nis­me scherp veroordeeld, en b.v. in het westen wordt dit ook uitgelegd als zou Kádár en zijn regime blijkbaar nog altijd veel hinder ondervinden van dogmatische stalinisten.
De Hongaarse buitenlandse politiek blijft wat Kádár betreft geheel conform die van Chroesjtsjov in de Sovjet-Unie en dus worden Joegoslavië en vooral Albanië en China veroor­deeld als sektarisch maar verder wenst men in Moskou en in Budapest een politiek van "vreedzame coëxistentie" met het westen. Chinezen en Russen zitten elkaar op het Hongaarse partijcongres ook lelijk in de haren met scheldpartijen over en weer betr. o.a. Albanië en Joegoslavië. Overigens worden ook de Verenigde Staten en de EEG weer eens aangevallen als kapitalistisch en agressief, maar ‘Hongarije wil graag goede betrekkingen met de Verenigde Staten onderhouden, en wel m.n. op cultureel en handelsgebied, en… ‘we wensen slechts eerlijke wedijver bij de handel in produkten’. Kort hierna sluit Hongarije ook met o.a. de Benelux een handelsakkoord voor 3 jaar en het land zal voor 50 mln kilowattuur stroom leveren aan Tsjechoslowakije, dat steenkolen aan Hongarije zal leveren...
Het Politburo [13 man] wordt gekozen met o.a. Kádár, Apró, Biszku, Fehér, Fock, Kállai, Münnich, Rónai [┼ sept. 1965], en o.a. Komócsin als nieuw lid. Kandidaat-leden zijn o.a. min. Czinege, Pál Ilku en Rezső Nyers. Het CC telt nu 81 leden en 39 kandidaatleden en het secretariaat van het CC bestaat uit Kádár, Biszku, Nemes, Nyers, Szirmai en Károly Németh, de partijleider van Budapest. Wel blijft een kleine harde kern van dogmatici verontrust over Kádárs liberale, reformistische koers, maar hun invloed is sterk gedaald. Leuzen zoals "Kádár verraadt de diktatuur van het proletariaat" vinden geen gehoor [Radványi, 78] en steeds meer dogmatische lokale leiders zijn of worden vervangen door goed opgeleide technokraten, academici en specialisten!

Kolenvervoer én kudden schapen in de jaren '60!


Op deze wijze vormt zich een nieuwe samenleving in Hongarije, waar de arbeidersklasse níet meer de echte voorhoede, en de Partij niet langer dè avantgarde van de arbeidersklasse is. De partij speelt niet meer op alle terreinen de leidende rol. De economie geniet de voorrang, en háár wetten zijn voor de partij van het allergrootste belang. Kádár wil graag goede betrekkingen met de USA, en "wij stellen Amerikaanse produkten op prijs, omdat ze soms beter zijn dan de onze, en wij willen leren". Men kan na dit congres dus zeggen dat Kádár zijn positie heeft versterkt en dat de dogmatici en stalinisten verder in de verdediging zijn gedrukt.
De nieuwe, meer liberale, politiek van Kádár levert overigens ook problemen op: de westerse invloed op de jeugd is zoals iedereen weet al groot, maar het komt er ook op aan wat precies wèl, en toch echt níet kan worden toegestaan, en b.v. de nieuwe dans, de twist, mag wèl maar dansleraren mogen hem niet aanleren…. De nieuwe westerse muziek, rock and roll, beat, etc. etc. valt bovendien niet tegen te houden en ook in het relatief nogal vrijmoedige Hongarije verschijnen op den duur diskotheken en dancings en nieuwe groepen jongeren met hun geheel eigen muziek, mode en stijl. 

top

In dec. 1962 bespreekt de UNO-vergadering opnieuw een rapport van sir Leslie Munro, de waakhond waar het 'de kwestie-Hongarije' betreft: Ook nu is er, aldus Munro, niet veel veranderd, want het land blijft een politiestaat onder vreemde heerschappij". Toch vindt men nu een elegante oplossing voor de 'kwestie' want op voorstel van de USA neemt men met 43 tegen 14 stemmen [32 onth.] een resolutie aan met het verzoek aan de secr.-gen. der UNO om "alles te doen wat hij nodig acht" [voor het Hongaarse volk]. Hiermee wordt Munro van z'n taak als voorz. der commissie betr. Hongarije ontheven. Zijn taak wordt op voorstel van de USA overgenomen door de secr.-gen. van de UNO, U Thant: 50 stemmen voor, 13 tegen, 43 onthoudingen.
Ook wordt een resolutie aanvaard waarin nog eens door de UNO wordt aangedrongen op vertrek der Sovjet-troepen uit Honga­rije maar er vindt tegelijk geheim diplomatiek overleg plaats tussen Amerika en Hongarije over 't vrijlaten van nog overge­bleven politieke gevangenen en [ook met Rome] over de positie van de nu 70- jarige kardinaal Mindszenty. De realist Kádár weet wel dat de kwestie van de amnestie nauw verbonden is met normale betrekkingen met de USA, hoewel hij ook vindt dat de USA zich niet met "binnenlandse aangelegen­heden van Hongarije" moeten bemoeien [Radványi, 110], maar men vermoedt dan al een nieuwe amnestie in 1963 en Hongarije zou van de USA al garanties hebben gekregen dat er niet langer een UNO-onderzoek in Hongarije wordt geëist en dat men ‘de kwestie-Hongarije’ zal laten rusten!….. In januari 1963 worden de speciale radio-uitzendingen van de UNO [via The Voice of America] voor Hongarije ook beëindigd en de USA hebben al beloofd de kwestie-Hongarije niet meer aan de orde te stellen! Op den duur worden de diplomatieke betrekkingen tussen Hongarije en de Verenigde Staten ook geheel hersteld: de zaakgelastigde wordt door een ambassadeur vervangen.
Op 1 jan. 63 worden de prijzen van een aantal duurzame consumptiegoederen verlaagd, b.v. voor motorfietsen, naaimachines, grammofoons, nylons en bep. textielprodukten.
Op 24 febr. 1963 vinden de verkiezingen voor de 340 zetels der Nationale Vergadering en voor lokale en provinciale raden plaats. Van de parlementsleden wordt ruim 1/3 deel [125] nieuw gekozen, 88 leden [25,8 %] zijn geen partijlid, maar zij vertegenwoordigen het intellektuele, culturele en religieuze leven. 98,9 % der 7,1 miljoen kiezers stemde op de kandidaten van het "Vaderlandse Volksfront". N.b. op lokale bijeenkomsten kon men bezwaren indienen tegen kandidaten voor de meer dan 3.200 gemeenteraden [met 107.000 leden] en dat gebeurt in 3.800 gevallen! In 300 gevallen kon men geen akkoord bereiken en worden twee kandidaten gesteld [1958: 50 gevallen!]. N.b. Hongarije en Polen zijn de enige communistische landen waar iets dergelijks mogelijk is! Na de verkiezingen komt in maart ook het nieuwe parlement bijeen en kiest de ministerraad. 3 ministers worden vervangen: S. Czottner door Ferenc Lévárdi [zware ind.], I. Surgó door Gyula Horgos [machineind.] en Ö. Kisházi door József Veres [arbeid]. Verder wordt de openbare aanklager Szénási vervangen door József Szalai en Kádár kondigt nu een algemene amnestie aan voor degenen die deelnamen aan de opstand ["contrarevolutie"] van 1956, en waren veroordeeld wegens "aktiviteiten tegen de staat, spiona­ge of hoogever­raad". Men kan n.b. zelf ook een verzoek indie­nen tot amnestie! De amnestie geldt ook voor personen die in 1956­/57 het land verlieten, maar nu naar Hongarije terugke­ren. Van hen zijn intussen al 80.000 teruggekeerd...... Wel besluit de regering om de defensie-uitgaven te verhogen met 32 %, o.a. omdat ‘de agressieve imperialisten, met name in West-Duitsland,  nog steeds  tot oorlog aanzetten’!
Per 4 april 1963 [Bevrijdingsdag] worden nog eens 6.000 à 8.000 mensen vrijgelaten, zoals de bekende jurist prof. dr. István Bibó, die in 1956 minister was onder Nagy, pater Egon Turcsányi, Sándor Kopácsi en 9 r.k. priesters, die in 1961 veroordeeld waren. 60 tot 70 priesters van de 100 die gevangen zaten zijn nu op vrije voeten gesteld, maar ook veel ‘gewone misdadigers’. Dat betekent wel een [bijna] algemene amnestie, hoewel toch nog honderden gevangenen, veroordeeld wegens moord, hoogverraad, spionage, tegen de staat gerichte aktiviteiten, of ‘recidivisten’ níet worden vrijgelaten! [Lendvai, 219]. Toch kunnen zij een verzoek om gratie doen. Van belang is ook dat aan degenen die het land na de sovjet-inval in nov. 1956 “illegaal” hebben verlaten, amnestie wordt verleend, maar intussen zijn al 80.000 van hen naar Hongarije teruggekeerd, en ze vinden hier gemakkelijk werk. Ook de nu vrijgelatenen worden overstelpt met aanbiedingen van allerlei bedrijven! Kádár verklaart dit met: "De tijd is aangebroken om alle kwesties die terug­gaan tot de gebeurtenissen van 1956 te liquideren. Het aantal vijandige elementen is nu te verwaarlozen. De terreur is nu voorgoed verleden tijd.... Geen amnestie wordt verleend aan degenen die schuldig zijn aan spionage, hoogverraad en moord”. De betrekkingen met de rooms-katho­lieke kerk zijn, aldus de partijleider, genormali­seerd, een politie­ke strijd tegen de kerk is niet meer nodig. Gelovigen en niet-gelovigen zijn gelijkwaardige burgers. Het maakt totaal geen verschil of iemand het woord God met een hoofdletter schrijft of niet, maar wèl is het van belang dat iedereen het woord Mens met een hoofdletter schrij­ft", aldus Kádár. Tegenover deze concessies van het regime stond het besluit van de Algemene Vergadering der Verenigde Naties om ‘de kwestie Hongarije’ van de agende te schrappen….
In 1963 wordt István Sarlós burgemeester van Budapest [-1970] die dan wordt opgevolgd door Szépvölgyi  [1970-1986]. Overigens geeft Kádár eind januari voor het eerst openlijk toe dat hij inderdaad tot half december 1956 heeft overwogen om andere politieke partijen bij de regering te betrekken maar hij zegt erbij dat ‘onze tegenstanders onze plannen in de war hebben gestuurd: zij volhardden in hun opruiende houding, spoorden aan tot verzet en riepen een staking uit!’ Wanneer men echter de situatie in Hongarije vergelijkt met die in Tsjechoslowakije is er in Hongarije sprake van een grote mate van ontspanning, en een spectaculaire liberalisatie: men kent er niet eens meer de trouw aan de partij en de sociale afkomst als voornaamste criteria voor benoemingen op belangrijke posten en 50 % van de studenten was al in 1961 niet van proletarische afkomst…..
Zeer regelmatig komen er nu ook berichten over kardinaal Mindszenty, van wie men intussen de overtuiging  heeft dat zowel Budapest, Rome als Washington en Moskou een einde wil maken aan de nu al bijna zeven jaar durende uitzonderlijke situatie! Hij blijft voorlopig echter op de Amerikaanse legatie in Budapest en weigert april/mei 1963 om ontslag te nemen in ruil voor zijn vrijlating. Hij zou uit Hongarije naar Rome kunnen/moeten vertrekken, maar weigert dat: Hij wil primair rechtsherstel, dus o.a. intrekking van alle processtukken en van de veroordeling in 1948/49; hij voelt zich n.l. onschuldig en wil een herstel van z’n rechten als primaat: van b.v. het vragen om amnestie kan dus geen sprake zijn. Om Mindszenty te overreden stuurt het Vatikaan kardinaal Franz König, de aartsbisschop van We­nen, enkele malen naar Budapest [vanaf april 1963] maar ook dat is tevergeefs: Mindszenty weigert op de voorstellen in te gaan, b.v. de toezegging van Budapest dat hij een vrijgeleide kan krijgen als hij naar Rome gaat! Het is bovendien nog maar de vraag of Mindszenty, wanneer hij eenmaal in het westen is, zich zal onthouden van anti-communistische aktiviteiten, zoals de regering in Budapest wenst. Voortdurend gaan er geruchten over de toekomst van de kardinaal, maar ook de Amerikanen zien langzamerhand wel in dat de zaak Mindszenty toch vooral een zaak is tussen Hongarije en het Vatikaan.…..
Ook de voorz. van de katholieke bisschoppen, mgr. Hamvas en mgr. Brezanóczy, wensen een akkoord met de regering en overleggen o.a. t.g.v. de pauskroning in Rome in juli met het Vatikaan en zelfs de regering stelt het zeer op prijs dat ‘het gesprek tussen kerk en staat tot een goed einde wordt gebracht’. 
Toch blijkt dat de partij zelf niet gediend is van religieuze praktijken want ook nu klagen verschillende kranten over partijleden die nog altijd in de kerk willen trouwen, hun kinderen laten dopen -vaak in een andere parochie of gemeente, waar ze niet worden herkend- en ervoor zorgen dat hun familieleden een christelijke begrafenis krijgen vóórdat partijfunktionarissen komen die een atheïstische plechtigheid willen laten houden! Er wordt dan ook geklaagd dat de bevordering van ‘socialistische plechtigheden’ veel te traag loopt. Het is blijkbaar voor degenen die een cursus hiervoor hebben gevolgd heel moeilijk om er achter te komen waarom leden van b.v. de Pioniers [de Úttörök, kinderen van 7 tot 14 jaar] niet alleen naar de kerk gaan maar ook optreden als misdienaars en de priester helpen tijdens de mis. Ouders weigeren eenvoudig te antwoorden op vragen hierover, aldus b.v. het blad Csongrád Megyei Hírlap in Szeged. [naar: Leeuw. Courant, 31 jan. 1962].
Belangrijker is echter dat de ontspanning in Hongarije ertoe leidt dat de secr.-gen. der UNO U Thant van 1 tot 3 juli 1963 een bezoek aan Hongarije brengt, waar hij 3 uren lang "een zeer vruchtbaar, vrij en openhartig gesprek" met Kádár heeft. U Thant wordt met alle égards ontvangen en zegt duidelijk dat hij ”tekenen van stabiliteit heeft gezien en ervan overtuigd te zijn dat “de Hongaarse leiders vastbesloten zijn om een nieuwe samenleving op te bouwen".
Vijf destijds verbannen r.k. bisschoppen kunnen in mei 1963 terugkeren en worden in vrijheid gesteld, zoals mgr. Bertalan Bada­lik van Veszprém en mgr. József Pét­ery van Vác en hierna vinden vanaf juni onderhande­lingen plaats over een akkoord tussen de r.k. kerk en de staat, over benoemingen, financiën, enz. en de regering stelt nu als ènige voorwaarde dat de kerk de Hongaarse wetge­ving respekteert. Op 20 augustus 1963 vinden op St. Stefanusdag [ook "Grondwetsdag" sinds 1949] weer grootse [r.-katholieke] plechtigheden plaats bij de St. Stefanusba­siliek in Budapest, waar duizenden langs de "Heilige Rechterhand" [szent jobb] van de eerste koning -een relikwie- trekken! De kerkelijke plechtigheden worden echter -zoals gewoonlijk- beperkt gehouden en de nadruk valt meer op o.a. het afleggen van de eed op de grondwet door jonge officieren, parades en een vuurwerk vanaf de Gellértberg. Over het bezetten van de 6 vakante bisschopszetels is vice-premier Gyula Kállai in juli duidelijk: “dat is een zaak van de kerk, en wij stellen geen enkele politieke voorwaarde”. De bisschoppen zullen -uiteraard- wel de wetten van de Volksrepubliek [moeten] erkennen en ze zullen zoals gebruikelijk de eed op de grondwet [moeten] afleggen.  

top

Voor de katholieke kerk maar ook wel voor de samenleving is van belang dat in september 1963 de 74-jarige dichter en literaire vertaler, literair historicus en kerkhistoricus, overste der piaristen orde en al vanaf 1946 redakteur van het katholieke blad Vigília, prof. mgr. dr. Sándor Sík overlijdt. Hij was in 1889 geboren en al vroeg tot de orde toegetreden. Hij gold als de grootste katholieke dichter, essayist en publicist met een zuivere stijl en perfekte beheersing van de literaire taal, en diepe religieuze gedachte en doceerde aan het kath. theol. college in Budapest. Hij was in 1946 tot lid van de Academie van Wetenschappen gekozen maar werd er door de communisten uitgezet. Ook kreeg hij in 1948 de prestigieuze Kossuth-prijs! Zijn broer was, zoals hierboven is vermeld, enkele jaren  minister v.buitenl.z.. Er is m.a.w. in dit land geen sprake van een echte strijd om het geloof of de kerk. Duizenden r.-kath. gelovigen wonen bijvoorbeeld op 20 augustus als vanouds de missen bij en duizenden wonen ook de mis bij in de Sint Stefanus-basiliek waarna de processie volgt van de Szent Jobb, de heilige rechterhand van de eerste en heilige koning, Szent István.
Vanaf november ’63 kan de r.-kath. kerk zelf weer pastoors en kapelaans benoemen en de commissies van het Staatsburo voor kerk. zaken bij de bisdommen worden opge­heven: de staatscontro­le op de kerk vermindert dus. In 1963 wonen 5 r.-katholieke bisschoppen het concilie in Rome bij. Er wordt nu ook een apost. gede­leg. benoemd voor het aartsbisdom Esztergom, evenals enkele hulpbisschoppen, enz.
Ook in de protestantse kerk, die formeel goed met het regime samenwerkt, doen zich wel eens problemen voor; zo o.a. in februari '63 als de bekende theoloog prof. László Pap wordt ontslagen als hulppredikant in het dorp Murga, waarheen hij eigenlijk was verbannen. Hij was in 1958 al ontslagen als prof. theologie in Budapest en geldt als principieel tegenstander van het regime. Pap mag dan ook niet naar Nederland komen, waarheen hij was uitge­nodigd en de herv. bisschop Szamosközi zegt nu over prof. Pap dat die "zich niet op bevre­digende wijze kan inpassen in de dienende gemeenschap van de kerk". Daarom wordt hij door de kerkleiding ontslagen: derge­lijke personen worden gedwongen van een zeer geringe uitkering en in een groot isolement te leven!….
Er zijn in Hongarije nu meer dan 6.600 kerkgebouwen, w.v. 2.500 monumenten, maar bijzonder is dat zelfs in  het partijblad "Népszabadság" [in september 1963] valt te lezen dat "wij, ook al zijn we materialisten, toch de bijbel zullen moeten kennen als grondslag van de Europese cultuur".
In maart 1963 brengt zelfs, voor het eerst na 1956, de beroemde schrijver Tibor Déry [1894-1977], die zichzelf nu 'socialist' noemt, weer een langdurig bezoek aan het westen [Oostenrijk, Duitsland, Londen, Parijs, Zwitserland] terwijl hij pas in 1960 uit gevangenschap is bevrijd! Van cultureel belang is verder op 20 februari 1963 het overlijden van de wereldberoemde dirigent Ferenc Fricsay [Budapest, 3 mei 1911] in Bazel. Hij was een leerling van Kodály en was dirigent van de Opera in Budapest, van de Weense Staatsopera en van de Städtische Oper in Berlijn. Kort na de oorlog richtte hij daar het RIAS-Symphonie Orchester op en was ook nog dirigent in München, maar trad overal ter wereld, vooral in Amerika, op. In 1952 trad hij voor het eerst in het Concertgebouw in Amsterdam op, met de hem bekende strenge discipline en nuchtere helderheid…Later werd hij meer gevoelig en introvert, met visionaire verbeeldingskracht….
Men wil op ideologisch terrein in Hongarije dus een soort pragmatische middenweg zien te vinden tussen liberalise­ring en controle. Juist in deze jaren 1962/63 komt het ook tot een voorzichtige destalinisatie in b.v. Tsjechoslo­wakije en de Sovjet-Unie, maar deze is veel minder radikaal dan ze in Hongarije sinds 1956 is!

Een vrouwenbrigade bij hakwerk op een collectief bedrijf, 1961.


Hier zit het regime van Kádár stevig in het zadel, doet hier en daar concessies, en hoeft, zo denkt men algemeen, nergens bang voor te zijn. Vergeleken met vele Oost-Europese buurlanden doet men in Hongarije nogal open en eerlijk, ook tegenover westerse bezoekers, zakenlui, vertegenwoordigers, enz. Men spant zich kortom zeer in om in het Westen weer een goede naam te krijgen. De oude communistische dogma's zijn voor een deel overboord gezet en vervangen door pragmatische denkbeel­den: handelsrelaties met het westen, meer deviezen, industriële ontwikkeling, een hogere levensstandaard. Er wordt in Hongarije niet eens meer voorrang gegeven aan de zware industrie! Alleen in Polen en Hongarije worden studenten i.v.m. toelating tot universiteit of hogeschool niet meer naar de maatschappelijke klasse [hun afkomst] beoordeeld maar naar hun capaciteiten! Men specialiseert zich op de bestaande industrieën, waar men al een goede naam heeft, zoals de chemie, de farmaceutica en de telecommunicatie.
Op den duur wil men Budapest, waar 1/5 der bevolking woont, 43 % der industrieel werkzame bevolking z'n brood verdient, en meer 50 % der ind. produktie vandaan komt, ontlasten, en in de provinciesteden veel meer industrie vestigen. Velen wensen trouwens een dergelijke decentralisatie niet en dènken er niet over hun grote stadsleven in te ruilen voor dat in een saaie provinciestad………..
De ondogmatische benadering en de ontspannen mentaliteit werkt wel goed: de bevolking krijgt weer enig vertrouwen in eigen kunnen, en peinst niet over 'verzet' of iets dergelijks. Voedsel is er altijd in overvloed, omdat de overheid aan boeren een eigen lap grond van een halve ha. toestaat. Hierop verbouwt men vaak zeer intensief voedsel, enz. Er zijn in 1962 al 60.000 particuliere auto's [1957: 18.000]. Het uitgaansleven bloeit, de bioscopen, de café's, de honderden espressobars en konditoreien en de restaurants zitten dagelijks stampvol, de etalages zijn goed voorzien en verzorgd, en het leven is veel minder grauw dan het was. Hongarije wordt daarmee vanaf 1962/63 "de fleurigste chambrée [of de vrolijkste barak] van het hele socialisti­sche kamp"........
In toneelstukken, tijdschriftartikelen en het politieke cabaret [vb. "Vidám Színpad"] probeert de intelligentsia uit te vinden hoever men kan gaan zonder zich het ongenoegen van de autoriteiten op de hals te halen en de partij heeft zelfs toegegeven dat er naast de 'socialistisch-realistische' kunst ook andere stromingen worden getolereerd. Schilders, beeldhouwers, schrijvers en componisten genieten dus in Hongarije een ongekende mate van vrijheid, krijgen prijzen toegekend en hebben hun tentoonstellingen. Alles kan in dit land worden gepubliceerd wat niet provocatief voor de fundamenten van het regime wordt geacht en in vergelijking met vele buurlanden kent Hongarije veel speelruimte! Zelfs de moderne kunst geniet bescherming en enkele communistische funktionarissen die in het openbaar hun afkeuring erover uitspraken worden tot een boete veroordeeld! In het algemeen is er in dit Hongarije ook niet meer sprake van iets wat lijkt op ‘socialistische kunst’, maar de kunstenaar kan vrij z’n gang gaan.
Met sketches, spot, grappen, toespelingen, verwijzingen, etc. etc. weet men de kwalijke kanten van het regime te hekelen en krijgt men vaak het publiek aan het lachen. Via zeer vele goedkope boeken kunnen vele Hongaren kennis nemen van de moderne en westerse, burgerlijke èn onconventionele wereld. Er bestaat nog altijd een leeswoede in het land; het literaire tijdschrift "Nagyvilág" [De grote wereld] dat vele vertalingen van westerse literatuur aan de man brengt, heeft een oplage van 20.000 exemplaren, omdat men aan beperkingen van staatswege in onderworpen. De meeste schrijvers zijn geen partijlid, ondanks de vele materiële voordelen die dat lidmaatschap met zich meebrengt. Wel probeert men nu langzaam maar zeker af te tasten hoever men nog legaal kan gaan: Alleen rechtstreekse aanvallen op de partij en haar ideologie worden niet toegelaten, de rest kan wel.
Materieel gaat het langzaam vooruit maar zeer velen kunnen zich weinig permitteren. Het gem. loon p.mnd. bedraagt Ft. 1.700. De prijzen van levensmiddelen en huren zijn evenwel zeer laag en de medische zorg is gratis. Velen eten op hun bedrijf gratis; ook kunnen velen via hun werk goedkoop met vakantie. In 1963 koopt Hongarije voor bijna 2 mln $ maïs [vooral voor veevoeder] uit de Verenigde Staten!
In 1962 zijn er 320.000 TV's in het land. Beter gesitueerden laten steeds meer een vakantiehuisje bouwen aan het Balatonmeer, en sinds kort kan men zelfs sparen voor een vakantie in het westen. Voor weinigen is echter een individuele reis naar het westen [met de nodige deviezen en een paspoort!] mogelijk. Vooral dit laatste wordt als een zeer belangrijke principiële zaak beschouwd, en m.n. intellektuelen voelen zich voor het eerst sinds de dagen van okt/nov. 1956 niet meer afgesloten van de [westerse] rest van de wereld. De reismogelijkheden voor Hongaren nemen dan ook snel toe: in 1963 bezoeken al 40.000 Hongaren Oostenrijk, 20.000 West-Duitsland en 10.000 Nederland, 6.000 Frankrijk en 3.000 Hongaren bezoeken de Verenigde Staten! Daarnaast bezoeken 1,27 mln toeristen [meest Oost-Europeanen uit Polen, de DDR en Tsjechoslowakije] Hongarije, vooral het Balatonmeer en direkte omgeving en Budapest.
Men begint dus te zeggen dat "de revolutie van 1956 haar vruchten begint af te werpen", en dat Hongarije, en vooral Budapest, "een etalage wordt voor Oost-Europa". [Alg. Handelsblad, juli 1962]. Ook wordt de Hongaarse hoofdstad "het Parijs van het Oosten" genoemd en ze is tot haar eigen verrassing de meest kosmopoli­tische en meest vrolijke stad van het "Oostblok" geworden. Chinezen, Japanners, Britten, Fransen, Amerikanen en Russen vind je er, de vrouwen gaan er chic en modieus gekleed, bierhallen en restaurants, bars en dancings zijn overvol, de winkels zijn een openbaring. [De Telegraaf, 3 april 1964]. Deze verrassende ontwikkeling doet vooral in het westen maar uiteraard ook stiekem bij vele Hongaren de vraag rijzen of de ‘revolutie’ van oktober 1956 dan tóch, ondanks de militaire nederlaag, een overwinning heeft  opgeleverd!…..
Achteraf en op basis van dokumenten die vandaag de dag beschikbaar zijn, kan deze vraag definitief met ‘nee’ worden beantwoord, aldus Paul Lendvai [Ten days that shook…, blz. 224]. Toch is de beroepsfunktionaris Kádár met z’n duister en onduidelijk verleden -volgens alle opinieonderzoeken- één van de meest suksesvolle en populaire politici in de Hongaarse geschiedenis geworden en na graaf István Széchenyi, Lajos Kossuth en Imre Nagy is hij nummer vier! Over zijn rol in 1956 zegt slechts 23 % dat hij ‘de revolutie verraadde’ en daarentegen gelooft 56 % dat hij gedwongen is geweest de Russen erbij te roepen. [Lendvai, idem, 226].

top

Lendvai, zelf politiek vluchteling na 1956, wil bij deze rol voor Kádár echter ook [in 2006] wel opmerken dat de Opstand en de gevolgen ervan toch wel zeer diep hebben ingegrepen in de levens van honderdduizenden Hongaren: behalve de honderden processen, de mensen die werden gearresteerd en geëxecuteerd, werden vele duizenden voor enige tijd onder politiebewaking gesteld, en historici schatten dat 100.000 mensen direkt door de repressieve maatregelen [ontslag, degradatie, verbod om te studeren, etc.] zijn getroffen, en dit getal geeft niet eens het aantal getroffen familieleden aan. De kinderen van de veroordeelden groeiden gestigmatiseerd op en hun aangrijpende persoonlijke ervaringen zijn pas veel later [2005] door twee sociologen beschreven! Lendvai kan dan ook slechts de conclusie trekken dat het systeem van er één was van ‘in de doofpot stoppen’. [idem, blz. 220].
Hongarije bleef dan ook een satelliet van de Sovjet-Unie die in dit land over tienduizenden soldaten en hun tanks, vliegvelden en bewapening en daarbij uitgestrekte terreinen grond de beschikking had. Van een ‘vrij en onafhankelijk land’, zoals in alle propaganda altijd is vermeld, blijkt m.a.w. niets. Toch valt dit kleine land van het Oostblok wel, al vanaf de jaren ’60, op door allerlei kleine maatregelen die de indruk geven dat men het liefst zichzelf wil blijven en dat men in dit land vrij open en ongedwongen z’n gang wil en kan gaan.
Zelfs van de bescheiden Kádár, de leider zelf, krijgt men na enige tijd meer dan eens de indruk dat hij bèst wel moeite wil doen om het doen en laten van Moskou voor zijn eigen volk te verklaren, begrijpelijk te maken, en dat hij zich nu eenmaal in deze situatie en deze tijd [van de Koude Oorlog] gedwongen voelt niet zozeer op de eisen van ‘het volk’ in te gaan, als wel hun belangen [zoals hij die ziet] wèl degelijk te willen verdedigen en dat is een principieel andere houding dan die van de meeste ‘leiders’, collega’s, in de rest van ‘het Oostblok’, in de buurlanden! Op den duur wordt het regime in Hongarije zelfs véél meer gewantrouwd door de rest van Oost-Europa, een Ulbricht, een Ceauşescu, de stalinisten in Praag etc., dan dat het in ‘het westen’ met argwaan wordt bekeken, en soms lijkt het wel alsof zelfs het officiële Hongarije zich schaamt dat het "communistisch" heet en dan dus wordt geassocieerd met de meest gesloten en 'achterlijke' systemen van Rusland en China.
De Hongaren trachten een ieder ervan te overtuigen dat het in hun land geen echt "communisme" is, wat er wordt beleden. Bijna alles wat in Hongarije gebeurt kan in de rest van de communistische wereld als "westers" worden beschreven.... Als voorbeelden worden genoemd de dansen van de jongelui, de populariteit van de jazz, schilderstukken, het vleugje van de oude gratie uit de keizerlijke [koninklijke] tijd, de gin, tonic en cognac. [De Telegraaf, 3 april 1964].
Met Roemenië, en m.n. met de Hongaarse minderheid van  < 2 miljoen mensen in dat land, bestaan relatief dan ook weinig contacten. Deze 'minderheid' staat onder druk van de Roemeense autoriteiten die steeds meer assimilatie wensen en ook de Hongaarse Hervormde kerk met 800.000 leden [2 bisschoppen, in Oradea [Nagyvárad] en Cluj [Kolozsvár] kent wel een opgewekt gemeenteleven maar staat ook onder zware druk van de atheïstische Roemeense overheid, de geheime politie [de Securitate], enz. In Kolozsvár [Cluj] studeren nu 34 mensen theologie. Door de industrialisatie worden veel Hongaren gedwongen elders [in Roemeenstalig gebied] te gaan wonen, maar o.a. omdat Hongarije meer open en westers wordt, nemen de tegenstellingen met Roemenië toe.
Het streven der Hongaarse regering is n.l. gericht op verbetering van de betrekkingen met de westerse landen en de economische be­trek­kingen nemen nu inderdaad snel toe. Hongarije neemt dan [onder druk van de DDR] nog geen diplomatieke betrekkingen op met de Bondsrepubliek Duitsland maar in november 1963 bezoekt een West-Duitse handelsdelegatie Hongarije.
Meegedeeld wordt dat de verplichte colleges marxisme-leninisme [3 uur p.wk.] op alle universiteiten en hogescholen blijven bestaan, en [in de eerste twee jaar, 2 uur p.wk.] ook de colleges Russisch blijven gewoon bestaan, maar sommigen merken hierbij op dat dit ook z'n voordelen heeft: men leert de spelregels en het jargon kennen, waarvan men zich later, wil men vooruit komen, moet bedienen……
In mei 1963 bespreekt de min.v.financiën en secr. van het CC, de progressieve Rezső Nyers, ooit drukker en sociaal-demokraat, op een vergadering van het CC de economische problemen zoals hogere inkomsten, de betalingsbalans met het westen, de verhoging der levensstandaard, verbetering van het management der ondernemingen. Hij wil b.v. meer autonomie voor de bedrijven en denkt dat het opvoering van de produktie nog veel meer mogelijk is. Monopolies moeten volgens Nyers -al in 1963!- worden opgeheven en er moet veel meer competitie komen. Bedrijven moeten meer aan technologische ontwikkeling doen, en dan maar meer risico dragen. Hij valt m.a.w. de dogmatici in de partij scherp aan. [Robinson]. In december 1963 wordt het secretariaat van het CC met 3 man, I. Szürdi, L. Cseterki en Mihály Korom, uitge­breid tot 9 leden en Nyers krijgt dan de opdracht een economisch hervormings­programma op te stellen. [Heinrich, 41].
In juli bezoekt een Hongaarse delegatie o.l.v. Kádár Moskou en ook hier pleit de Hongaarse leider voor normale betrekkingen van z’n land met de USA en geeft aan dat ook de Amerikanen dat willen, maar het bezoek wordt vooral bekend door de sovjetleider Chroesjtsjov, die op 19 juli tijdens een receptie in de Hongaarse ambassade verklaart dat door de interventie in november 1956 de Russen eindelijk hun schaamtegevoel kwijt zijn, dat ze sinds 1849, na de militaire interventie van tsaar Nikolaas I hadden: toen hielp de Russische tsaar de reaktionaire Oostenrijkse keizer Franz Joseph I, maar “wij hebben onze troepen gezonden tègen de contrarevolutionairen om de schaamte van het Russische volk uit te wissen. De contrarevolutionairen weten nu waar ze hun neus niet in moeten steken”, aldus de altijd wat boerse sovjetleider die hierbij z’n vuist in de lucht heen en weer schudt..…
Kort hierna bezoekt de bekende [anti-communistische] Ameri­kaanse politicus Richard Nixon eind juli 1963, Hongarije, en wordt er hartelijk begroet: hij is zelfs getroffen door de vrijmoedigheid waarmee de Hongaren met hem spraken en openlijk grappen maakten over de tekortkomingen van het regime. Amerika en Hongarije zullen hun diplomatieke betrekkingen volledig hervatten: in mei 1964 vindt het eerste overleg plaats. Men is het erover eens dat Hongarije nú pas weer volledig meetelt in de inter­nationale diplomatieke wereld en er vindt geen jaarlijks debat meer plaats over 'de kwestie-Hongarije'. Er gaan ook weer eens geruchten dat de Sovjet-Unie haar troepen uit Hongarije zal terugtrekken....
In 1963 komt een sociologische onderzoeksgroep van de Hongaarse Acade­mie van Wetenschappen tot stand o.l.v. de vml. ‘stalinistische’ premier András Hegedüs [1955-56], die al gauw naam maakt omdat zijn groep n.b. vaststelt dat de marxis­tische theorie haaks staat op wetenschappelijke sociologische gegevens! De [marxistische/ communistische] ideologie acht men gebaseerd op illusies, subjectief en voluntaristisch, en alle agitatie en propaganda vindt men opgelegd. De maatschappij is nu eenmaal in verschillende groepen verdeeld, gelaagd. Hegedüs c.s distantiëren zich m.a.w. volledig van de basis van het regi­me. Resultaat is dat  de partij in 1966 dan maar een nieuw, eigen buro voor sociale wetenschappen opricht! Ook verschijnen de memoires van de nu bijna 80-jarige dr. Ferenc Münnich [1886 - 1967]: "Viharos Út" [Stormachtige Weg]. Münnich heeft overal in Europa gestreden voor het communisme, en heeft na 1956 verschillende funkties bekleed. In 1961 is hij als premier ontslagen, en werd 'minister van staat' tot juni 1966. Ondanks zijn langdurige ervaringen en goede naam in Moskou was hij echter vanaf 1956 geen echte stalinist!
Kritische tonen t.a.v. het stalinistische regime worden ± 1963 ook geuit door de schrijver, journalist en dichter József Lengyel [Marcali, 1896 – Budapest, 14 juli 1975] in een ooggetuigenverslag van de onmenselijke terreur in de kampen van Stalin [1937]: "Van 't begin tot 't einde". Lengyel studeerde ooit wijsbegeerte en kunstgeschiedenis, vluchtte als jong communist [hij was dec. 1918 al redakteur van de Vörös Újság!] in 1919 uit z'n land naar Oostenrijk [Wenen], ging in 1927 naar Berlijn en woonde vanaf 1930 in Rusland, maar werd in febr. 1938 gearresteerd [zoals o.a. ook Béla Kun!] en zat tot 1955 gevangen. Daarna kwam hij ± 1960 naar Hongarije terug. Zijn boek wordt zeer populair en onderscheiden met de Kossuthprijs, maar….. toch vindt men dat deze publikatie niet kan en Lengyel raakt al snel uit de gratie. [o.a. Kovrig, 401/402].
In hetzelfde jaar verschijnt ook een boek van de econoom György Ránki [1930], "Magyarország gazdasága az első 3-éves terv időszakában" [De Hongaarse economie t.t.v. het 1e 3-jarenplan], waarin hij de vloer aanveegt met de economische politiek van het begin der de stalinistische tijd. In 1948 is er volgens Ránki al sprake van oorlogshysterie en van het mechanische, het voor 100 % overnemen van het sovjetmodel van overcentra­lisa­tie en burokratisering, alle nadruk valt op de kwantiteit en de oorlogsdreiging. Het budget voor defensie werd voor 1949 eerst gesteld op Ft. 480 mln, en binnen een paar weken al op Ft. 2 mrd. Men verscherpte de klassen­strijd in alle opzichten, despotisme, persoonlijkheidscultus, een snelle misvorming van de weg naar het socialisme. Ránki hekelt in alle opzichten dit onmenselijke systeem, dat een fundamenteel gebrek aan vertrouwen heeft in het volk, en haar behoeften, mening, bedoelingen niet wenst te kennen, en bovendien nog opzettelijk statistieken vervalst! [Robinson, The Kádár era, blz. 70-96]. Een collega en vriend van Ránki is tenslotte prof. Iván T. Berend [1930], die in 1964 "Gazdasági politika az első ötéves terv megindításá kor [1948-1950]" [Economische politiek van de tijd van het begin van het 1e vijfjaren­plan] schrijft. Hij gebruikt hierbij o.a. partijarchieven, die nu pas vrij komen voor onderzoek. Ook hij concludeert dat Rákosi altijd politieke, ideologische overwegingen stelde bóven economische en prakti­sche, en nu worden met name de corruptie, de incompetentie, de onverantwoordelijkheid, de zorgeloosheid, de roekeloosheid en brutale onachtzaamheid t.a.v. de belangen van het volk van het Rákosi-regime aan de kaak gesteld. [Robinson, 74/75]. Dit alles moet Kádár een steuntje in de rug geven en de verstokte aanhangers van Rákosi aan het denken zetten en overtuigen van het feit dat Kádár inderdaad en op goede gronden een veel meer menselijke vorm van ‘het socialisme’ wenst. Hij wenst n.l. aan alle vormen van polarisatie, klassenstrijd en diskriminatie ín het land een einde te maken: de partij moet zich niet verheven voelen bóven het volk, maar ‘het volk’ dienen, zich verdienstelijk maken ten bate van zoveel mogelijk mensen!

Het leven wordt na ± 1960 voor de meeste Hongaren veel aangenamer!


Deze bedoelingen lijken wel goed, maar het was veel moeilijker dan het leek. ‘Gelijke kansen voor de bourgeoisie en promotie van niet-partijleden als experts was voor partijapparacsiks moeilijk te verteren. Overal uit het land regende het in de vroege jaren ’60 voortdurend klachten bij het CC der partij. Kádár wilde dat echter niet zo in de openbaarheid laten brengen, maar hij refereerde wel vaak aan  de moeilijkheden hiermee in verband: experts die beter hun werk doen dan het partijkader, de houding van partijleiders t.o. niet-communisten, etc. 
In februari 1965 verliest hij zijn geduld en barst los tegen kameraden die weigeren zijn adviezen te volgen. In een toespraak tot het parlement, die rechtstreeks op de radio is te volgen, zegt hij o.a.”Sommige klachten zijn gerechtvaardigd maar we hebben zo’n stevige basis van het socialisme gelegd dat niemand die kan verwoesten”. Kádár schreeuwt dan het bijna uit en is overtuigd van z’n goede economische politiek. ‘Alleen de uitwerking deugt niet, van hoog tot laag, en zelfs op ministerieel niveau is ze slecht’. [Shawcross, 110, 111].

top