< Terug

16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989

16.2.2 “Het meest burgerlijke land van heel Oost-Europa”,
             het regime in de jaren tot 1968. 
 

Die nieuwe politiek blijkt ook uit het in maart 1964 gehouden 3e congres van het "Vaderlandse Volksfront" HNF, waar men zich uitspreekt voor o.a. demokratise­ring van het kiesstelsel: Meerdere kandidaten [van het HNF!] moeten overal mogelijk worden, o.a. niet-partijleden. De partijleider Kádár houdt ook een rede en zegt o.a.: "Ons regime wordt door grote massa's van het volk gesteund; onze vijanden menen dat ons regime zal vallen als de Sovjet-troepen Hongarije verlaten, maar dat is niet waar.... Het hoogste doel van het regime is verbetering van de levensstandaard van de bevolking; de communisti­sche ideologie en de individuele belangen moeten samenvallen. De mens is geen theoretische schepping van ideologen, maar een gewoon aards schepsel... De miljoenen landbouwers van Hongarije zijn geen marxistische theoretici maar ze zullen het marxisme beoordelen naar het inkomen dat ze kunnen verdienen", aldus Kádár en deze pragmatische houding van de partijleider wordt wel vrij algemeen gewaardeerd, althans gerespek­teerd. Men heeft langzaam maar zeker alle reden om Kádár te beschouwen als de best denkbare [communisti­sche] leider, die men zich maar kan wensen. Bij zijn [geslaagde] pogingen tot liberalisering ontmoette hij van de bevolking geen enkel verzet, maar wèl van oude partijkaders! Men begint zelfs op te scheppen over de ontspannen sfeer die er wèl in Hongarije, maar verder in Oost-Europa níet is!…..
De voorzitter van het HNF, Gyula Kállai [1910 - 1996, journalist en cultuurfilosoof, 1931 bij de illegale CP, 1941 in de leiding, 1949 min.buitenl.z., maar 1951-’54, zoals Kádár, gevangen, en na 1956 o.a. minister van cultuur en in 1961 vice-premier, lid Politburo], legt nu sterk de nadruk op de verbetering van de betrekkingen tussen kerk en staat en zegt o.a.: "Vrije uitoefening van het geloof wordt gewaarborgd maar er zijn nog steeds mensen in de kerk die hun prestige op het gebied van de godsdienst en de religieuze overtuiging van de burgers tegen het socialisme willen gebruiken... er zijn nog mensen die de kerken willen veranderen in haarden van verzet tegen het socialisme", Ook wil hij, zegt hij in juni 1964, de betrekkingen met het Westen verbeteren, en tegelijk die met het Oosten consolideren. De onderlinge betrekkingen in de communistische wereld worden echter volgens Kállai verstoord door [nota bene] hun nationalisme, rechtse opportunisme, sektarische en dogmatische afwijkingen en pseudo-linkse revolutio­naire taal en met name China wordt gehekeld.
Kádár laat op deze bijeenkomst van het Vaderlandse Volksfront, waarop [dus] ook vertegenwoordigers van vroegere, andere partijen zijn, weten dat het meer-partijensysteem niet zal herleven en ook wenst hij het revisionisme van Joegoslavië niet te volgen…. Maar hij stelt ook de verbetering van de levensstandaard als het hoogste doel van zijn regime en ‘de communistische ideologie en de individuele belangen moeten samenvallen’. In januari 1964 houdt Hongarije op met het storen van de officiële westerse radiozenders en dan wordt ook  voor het eerst de naam van László Rajk [1909-1949], die op last van Rákosi is vermoord, door het partijblad weer met ere genoemd. In 1969 wordt zelfs een straat in Budapest naar hem, als een soort martelaar, genoemd!..
Als een soort hoogtepunt geldt ook het officiële staatsbezoek van een Sovjet-delegatie met o.a. Chroesjtsjov, min.v.buitenl.z. Gromiko en Juri Andropov [ambass. in Budapest in okt/nov. 1956] aan Hongarije, n.a.v. 19 jaar bevrijding op 4 april, van 31 maart tot 10 april ’64.
Chroesjtsjov wordt door het publiek nu veel hartelijker begroet dan in 1958 en hij brengt bezoeken aan o.a. bedrijven in Budapest, Újpest, Miskolc, Kazincbarcika en Martonvásár, en precies zoals de pragmatische Hongaarse leider Kádár zegt ook de sovjetleider dat welvaart het enige is waarvoor het de moeite waard is om te strijden! "Als ons -proletarische- systeem minder verschaft dan de kapitalistische landen, zullen de mensen het afwij­zen", al­dus Chroesjtsjov. Kádár wordt onderscheiden als "Held der Sovjet-Unie". Beide leiders wijzen de politiek van China en Albanië volstrekt af [een zeer belangrijk punt!] en veeleer streeft men naar goede betrekkingen met de westerse landen, ondanks de verwijten van linkse, dogmatische zijde.
Voor Moskou is het conflict met Peking in deze tijd van enorme betekenis en Chroestjsjov maakt dat ook in Hongarije verschillende keren duidelijk: het schreeuwen van “Revolutie, Revolutie!” is -volgens de sovjetleider maar óók volgens Kádár!- van geen enkele betekenis, want “welvaart is het énige waarvoor het de moeite waard is om te strijden”, en Chroesjtsjov voegt er tegenover arbeiders in een fabriekshal in Újpest, Budapest, nog aan toe: ‘als wij de mensen niets beters kunnen beloven dan alleen maar revolutie, zouden ze zich op het hoofd krabben en zeggen: is het niet beter een goede gulyás te hebben?’
Hij prijst overigens de arbeiders wel maar zegt ook dat ze nog harder en beter moeten werken [alleen al om de kapitalisten te overtroeven], en stelt eenvoudig vast dat het Hongaarse volk achter Kádár staat “maar niet zoals tijdens Stalins bewind. Hier is geen vrees of dwang in het geding, maar respekt en vertrouwen, gebaseerd op de juist leer die het belang van de boeren, arbeiders en ambtenaren weergeeft”.
Dat de contacten met het westen van grote betekenis zijn blijkt ook op de Internationale Jaarbeurs in mei 1964 in Budapest: de westerse landen nemen met hun stands n.b. 2/3 van de ruimte in en Oost-Europese slechts 1/3 deel! De handel met het westen [in 1962: 30 %] neemt snel toe en het isolement van Hongarije is voorgoed voorbij.
In juni 1964 doen er zelfs geruchten de ronde als zou Hongarije lid van de GATT willen worden; die worden ontkend maar wèl zijn ze een teken dat men niet meer bang is voor veel meer contacten met het Westen en dat men de handel sterk wil uitbreiden! Hongarije is bekend als een land dat arm is aan grondstoffen: bruinkolen, wat steenkool, wat olie, geen waterkracht, terwijl de bauxiet in de SU moet worden verwerkt!
1/4 der energie moet men importeren, daarom moet men veel meer exporteren. De export van o.a. autobussen [Ikarus], trams, bromfietsen, koelkasten, chemische en farmaceutische produkten, papier, fototoestellen, meubels, schoenen en machines kan nog veel meer worden bevorderd. Het aantal duurzame verbruiksgoederen neemt ook snel toe, en de eerste tekenen van welvaart: koelkast, televisie, wasmachine, motorfietsen en auto's, worden overal zichtbaar. Midden 1963 zijn er 63.000 particuliere personenauto's in Hongarije.
Nog in 1963 moet er echter wel Amerikaans graan worden ingevoerd! In mei 1964 begint ook een tweede ronde van het geheime overleg met Amerika [na de 1e ronde in 1962] want men wil de betrekkingen verbeteren en "de kwestie-Mindszenty" wordt nu door de USA beschouwd als een zaak tussen Budapest en Rome!
Na een jaar en 5 maanden van moeilijke onderhandelingen wordt op 15 september 1964 ook een akkoord gesloten met de Rooms-Katholieke kerk van Hongarije over o.a. de benoeming van vijf bisschoppen. Het Hongaarse episkopaat krijgt eveneens het beheer over het Pauselijke Instituut voor [voltooiing van] de priester-opleiding in Rome en de vredesbeweging van r.-kath. priesters, Opus Pacis, komt onder het episkopaat en verliest daarmee zeer snel aan invloed: ze verdwijnt praktisch van het toneel! Enkele weken hierna worden, eind oktober, zelfs vijf [aarts-] bisschoppen, Pál Brezanóczy [Eger], József Cserháti [Pécs], József Bánk [Győr], József Ijjas en József Winkler [Szombathely] in aanwezigheid van 4.000 gelovigen in de St. Stefanusbasiliek in Budapest gewijd. Mgr. Endre Hamvas, bisschop van Csanád, wordt aartsbisschop van Kalocsa en blijft voorz. van het Hongaarse episkopaat [hij volgde Grősz in 1961 op]. Hij staat bekend als iemand die zich zeer inspant voor betere betrekkingen tussen kerk en staat en is o.a. lid van Opus Pacis en van de Landelijke Vredesraad.
In Rome zegt men dat de kerkelijke leiders in Hongarije hierdoor wat meer vrijheid krijgen om hun ambt uit te oefenen, maar over de geestelijke ordes, het godsdienstonderwijs en de kerkelijke pers wordt nog geen akkoord bereikt. Wel zal men hierover verder overleggen want het akkoord van 15 sept. wordt als begin beschouwd.

top

Ook over de positie van kardinaal Mindszenty wordt niets gezegd maar Kádár heeft wèl al laten weten: "Onder geen enkele omstandigheid zullen wij toelaten dat Mindszenty zijn huidige verblijfplaats met vliegend vaandel als overwinnaar verlaat"! Volgens allerlei berichten is kardinaal Mindszenty tot geen enkele concessie aan het communistische regime van Kádár bereid, hoewel ook het Vatikaan een soepeler houding meer op prijs zou stellen: dat zou de 6 miljoen Hongaarse katholieken meer ten goede komen. De vele pogingen van de paus om [via bezoeken van speciale afgezanten, zoals de Weense aartsbisschop kardinaal Franz König] Mindszenty tot andere gedachten te brengen hebben allemaal gefaald, beweert men algemeen. Voor velen blijft hij evenwel toch "het symbool van de onderdrukte kerk". Bovendien verklaart de Vatikaanse onderhandelaar mgr. Casaroli namens het staatssecr. van het Vatikaan, dat de Hongaarse regering door de concessies nog lang niet is tegemoet gekomen aan de verzoeken van de H. Stoel en aan de behoefte van een katholieke levenswijze". Het Vatikaan èn kardinaal Mindszenty lijken het overigens geheel eens inz. de eis tot volledige rehabilitatie en eerherstel, d.w.z. een totale herroeping van alle [valse] beschuldigingen bij het proces van 1948. De kardinaal moet [door het huidige regime] formeel onschuldig worden verklaard! Hiertoe lijkt Kádár echter niet bereid!
De beide grote protestantse kerken bieden echter een ander beeld. In 1964 wordt de loyale ds. Tibor Bartha, bisschop van Tiszántúl [Debrecen] leider van de Református Egyház als opvolger van ds. Albert Bereczky [Budapest, 1893 - 1966], de vml. bisschop [1948-‘58] van het distr. Donau [Budapest] en deze "Hervormde [of Gereformeerde] kerk van Hongarije" staat bekend om haar trouw t.o. de staat, identificeert zich zelfs met het regime; er is dan ook sprake van een bijzonder weinig aktief gemeenteleven en allelei kerkelijke aktiviteiten staan hier en daar vaak op een wel zeer laag pitje en het aantal studenten theologie in Debrecen en Budapest daalde van 1957 tot 1964 van 109 tot 60.
Een aantal bekende en bekwame theologen is intussen uitgeschakeld uitsluitend omdat ze niet persé loyaal t.o. de bisschoppen en de staat zijn en dat betekent een verdere uitholling van de studie, zoals al veel eerder door sluiting van de theologische hogescholen in Pápa en Sárospatak het geval was. Voor de Evangelisch-Lutherse kerk [Evangélikus Egyház] o.l.v. de loyale bisschoppen Lajos Vető en Zoltán Káldy geldt hetzelfde: zij proberen vooral op goede voet met het regime te blijven en zich aan te passen, “dienstbaar te zijn”.
Een gevolg van Kádárs politiek is wel dat de gemiddelde Hongaar zich niet voor de openbare aangelegenheden en voor de politiek interesseert: men lijkt uitsluitend geïnteresseerd in het dagelijks brood en andere materiële zaken, en….. men hoeft hier -in tegenstelling tot landen zoals de DDR, Roemenië en Tsjechoslowakije- niet bang te zijn voor de geheime politie. De levensomstandigheden zijn sterk verbeterd en het systeem is veel minder impopulair dan elders. Van grote psychologische betekenis is bovendien de mogeljkheid om naar het Westen te reizen! [Alg. Handelsbl., 13 sept. 1963]. Ook deelt men op 1 oktober 1964 mee dat aanvragen van [westerse] buitenlanders voor een visum voor Hongarije voortaan binnen een dag zullen worden afgehandeld en typerend voor Hongarije is ook dat de betrekkingen met Oostenrijk al in 1964 véél nauwer dan die met Roemenië, en economische factoren spelen hierbij een aanzienlijke rol.
Vriendschappelijke betrekkingen heeft het land ook wel met de DDR en in mei 1964 wordt, na een bezoek van de Oost-Duitse leider Ulbricht aan Budapest, verklaard dat de DDR en Hongarije normale diplomatieke betrekkingen met de Bondsrepubliek wensen want “een dergelijke ontwikkeling zou aanzienlijk bijdragen aan de vermindering van spanningen en tot de vrede in Europa", maar Bonn wenst [nog] geen normale betrekkingen met landen die de DDR officieel erkennen....
Toch verklaart vice-premier Gyula Kállai openlijk dat Hongarije betere betrekkingen met het westen moet nastreven en vooral in het westen van Europa krijgt de hierboven beschreven politieke lijn van Kádár al snel de naam "gulyás [goelash-] communisme": die éne opmerking van Chroesjtsjov bij z’n bezoek aan Újpest in april 1964, dat de Hongaarse arbeiders slechts gediend zijn met ‘een goede gulyás’ en níet met leuzen over revolutie, is dé aanleiding om voortaan het karakter van Kádárs soort communisme aan te duiden! In dit land bestaat relatief al veel vrijheid en de welvaart is er snel toegenomen, er is ruim voldoende te eten en te drinken en men kan zelfs ongestraft op een ironische en spottende wijze alles zeggen over de vele gebreken van het regime en van het eigen volk!
En die gebreken blijven bestaan! Ondanks het positieve beeld dat men van Hongarije nu heeft gekregen blijven de binnenlandse maatschappelijke problemen namelijk zeer groot: het sterk toegenomen alkoholisme, veel zenuwziekten, bijzonder veel zelfmoorden, abortussen en echtscheidingen en een zeer grote woningnood. In 1962 worden b.v. 130.000 kinderen geboren, terwijl ruim 163.000 maal de [legale] vraag naar een abortus is ingewilligd en het aantal geboorten [1956, na invoering van een nieuwe liberale abortuswet, nog 193.000] daalt elk jaar opnieuw. Sommigen wijten dit aan het toenemende materialisme en de jacht naar bezit en genot, anderen aan de slechte omstandigheden, de lage lonen, de armoede, de kleine behuizing, de woningnood, enz.
Maar typerend voor het regime van Kádár is óók de vrijwel niet door de ideologie beïnvloede cultuurpolitiek en men is toch wel trots op Hongaren die in het Westen verkeren en daar naam hebben gemaakt, en allerlei kunstenaars van naam produceren geheel naar eigen artistiek inzicht. Vaak is hierin weinig of niets 'ideologisch' te zien, maar soms wèl religieuze en nationale en historische invloeden!

De -toch gematigde- man van het cultuurbeleid, György Aczél [1917].


Voorbeelden zijn de keramiek van Margit Kovács [1902 - '77], de beelden van Erzsébet Schaár [1908 - '75], van Imre Varga [1923], Béni Ferenczy [1890 - 1957], József Somogyi [1917] en Miklós Borsos [1906 - '90], de schilderijen van Béla Czóbel [1883 - 1976], Lipót Herman [1884 – 1972], de abstrakte schilder Jenő Barcsay [1900 - '88], Ferenc Chiovini [1899 - 1981], Béla Kondor [1931 - '72] en György Kohán [1910 - '66], Ignác Kokas [1926], en vooral de muziek van de beroemde "grand old man", de indrukwekkende en trotse, onverzette­lijke "nationale" componist Zoltán Kodály [1882 - 1967]!
Er is dan ook sprake van een zeer behoorlijk of hoog niveau van kunst van allerlei soort, en min of meer daarmee in verband kunnen ook worden genoemd het begin van het herstel van de in de oorlog verwoeste burcht van Buda en de volledige herbouw van de laatste in de 2e Wereldoorlog verwoeste Donaubrug van Budapest, de Elisa­bethbrug [Erzsébet híd] die als enige brug geheel in moderne stijl is gebouwd en op 21 november 1964 voor het verkeer feestelijk worden geopend. Het is de langste hangbrug van geheel Midden-Europa.
Maar het spreekt ook vanzelf dat Hongarije de nauwe en goede contacten met de Sovjet-Unie onderhoudt: in september 1964 verklaart Kádár zeer optimistisch -met het oog op de door Moskou zo gewenste internationale conferentie van communistische partijen- dat elke communistische partij nu het recht heeft op onbeperkte onafhanke­lijk­heid en vrijheid. “Elke partij moet zelf beslissen in binnenlandse en buitenlandse vraagstukken” ..…en "de Internationale bestaat niet meer", aldus de Hongaarse leider die hierbij uiteraard z’n eigen maatstaf aanlegt [!], en vervolgens op vragen over de nieuwe geruchten inz. kardinaal Mindszenty antwoordt dat deze ‘de huidige situatie niet begrijpt’ maar in geen geval ‘met vliegende vaandels als overwinnaar z’n huidige verblijfplaats zal verlaten’……
De afzetting van Chroesjtsjov in de Sovjet-Unie in oktober 1964 veroorzaakt in Hongarije echter veel onrust want men vreest toch nog altijd de terugkeer van de dogmatici, de stalinisten, al bestaat er hoop dat Kádár dat weet tegen te houden. De afgezette Sovjet-leider wordt in Budapest dan ook geprezen, vooral om zijn strijd tegen de persoonscultus [het stalinisme] en de Hongaarse partijleiding vindt het van groot belang dat de nieuwe leiders in Moskou de koers van Chroesjtsjov blijven volgen!
Wel zouden de aktiviteiten van stalinisten in de partij weer iets toenemen en het aantal arrestaties ‘wegens aktiviteiten tegen de staat’ neemt ook toe, maar Kádár pakt de zaak stevig aan en het gevolg is dat een Internationale Commissie van juristen in februari 1966 een ‘teleurstellend rapport’ over Hongarije laat verschijnen en vervolgens daalt het aantal arrestaties snel. [Shawcross, 119]. Ondanks de volledig onverwachte val van Chroesjtsjov en enige onzekerheid daarna blijft de politieke en economische lijn van Kádár in Hongarije dus wel bestaan [Kovrig] en ook de contacten met -de veel meer conservatieve- nieuwe sovjetleider Leonid Brezjnev zijn veel­vuldig, terwijl de contacten met het westen verder toenemen.
In december 1964 vindt opnieuw overleg plaats met de USA over betere betrekkingen en over de belangrijkste problemen tussen beide landen. Verder vindt overleg plaats met Oostenrijk en Groot-Brittannië, terwijl de Franse min.v.buitenl.z. Couve de Murville als eerste West-Europese minister na nov. 1956 Hongarije in januari 1965 bezoekt. Allerlei akkoorden worden gesloten. In juni 1965 worden o.a. de gezantschappen in Den Haag en Budapest verheven tot ambassades.
Één en ander zorgt ervoor dat het beeld van ‘Hongarije’ ongeveer acht jaar na het neerslaan van de Opstand volledig is veranderd en zelfs de bekende vml. Hongaarse soc.-demokraat, schrijver en redakteur Pál Ignotus [Budapest, 1901 – Londen, 1977], die al vèr voor de oorlog al bekend was als redakteur van enkele liberale kranten, maar in 1938 n.a.v. de Jodenwet naar Engeland vluchtte en daar o.a. voor de BBC werkte, maar in 1949 terugkwam en prompt werd gearresteerd en tot de Opstand gevangen bleef, in 1956 zeer nauw betrokken was bij het verzet van de schrijvers, maar opnieuw vluchtte naar Londen, en daar bleef, kan in 1964 zeggen: "Hongarije heeft tegenwoordig veel vrijheden, zoniet dè vrijheid, herkregen". [Fejtö, II, 189].

top

Dat er in het land zelf nog weinig sprake is van zeggenschap van de basis, van het volk, is ook van belang, maar men kan wat dit betreft eigenlijk geen westerse maatstaf aanleggen: Hongarije heeft in de jaren van de Koude Oorlog nu eenmaal direkt te maken met de andere landen van het ‘Oostblok’ en vooral met de Russen, en dán kan men alleen maar zeggen dat dit kleine land toch volop gebruik weet te maken van de nu eenmaal gegeven omstandigheden en dat de zo westers georiënteerde Hongaren in elk geval -voor het eerst sinds enkele  generaties- niet meer in angst behoeven te leven! De ‘verliezers van de geschiedenis’, zoals de Hongaren zichzelf vaak zien, hebben kortom weer méér vooruitzichten op een beter leven ………
Een paspoort is geen privilege meer en het aantal Hongaren dat naar het westen reist stijgt van 65.500 in 1962 zelfs naar 120.000 in 1963. Maar niet alles gaat vanzelfsprekend, want voor elke reis is een nieuw visum nodig en het is erg duur: alleen een groep rijken, ingenieurs, specialisten, technici, journalisten, schrijvers en kunstenaars, kan het zich permitteren. Toch is ook het aantal particuliere auto’s snel gestegen tot 50.000 in 1964. Velen hebben bovendien een neveninkomen en dat worden er steeds meer. Ze verdienen dat extra geld m.n. in de particuliere sektor, de Maszek [magán szektor], die nu officieel 70.000 mensen omvat met b.v. een klein zelfstandig bedrijfje, handelaars, schoenmakers en reparatiebedrijven. In deze jaren kopen dergelijke mensen soms ook, als ze dat kunnen betalen, een tweede huis aan het Balatonmeer…[Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 25 - 28].
Er is ook sprake van een nieuwe culturele bloeiperiode: theater, toneel, muziek, ballet, opera, revue, variété, bioscoop en literatuur maken een ongekende bloei mee, en genieten opnieuw veel belangstelling van het publiek. ‘De uiterlijke sporen van "okt/nov. 1956" zijn al jaren volledig uitgewist, en niets herinnert meer aan de heroïsche strijd van toen. De etalages zijn welvoorzien, terwijl westerse literatuur in ruime mate voorhanden is. Hemingway en Steinbeck, Charles Aznavour, Count Basie en Dave Brubeck, toneelstukken van Becket en Anouilh, muziek van Händel en Bach, de flessen calvados, rum, whisky en cherry brandy, goed geklede dames, zaken met gewaagde lingerie en cosmetica, en nu zelfs de striptease hebben [soms allang] hun intrede in Budapest gedaan’..... [Leeuwarder Courant, 9 mrt. 1965].
Veel westerse literatuur wordt of is vertaald in Hongarije zonder meer verkrijgbaar en verscheidene vml. gevangen schrijvers, zoals Tibor Déry, publiceren weer volop. Van Déry mag overigens niet alles verschijnen! De laatste woorden van zijn autobiografie luiden: "Gedane zaken nemen geen keer... De doden kunnen niet meer tot leven worden gebracht en wonden moeten helen. Het voornaamste is dat men een fatsoenlijk leven leidt", aldus Déry in december 1962.
Van groot belang voor het imago van Hongarije in het westen is het Engelstalige kwartaaltijdschrift "The New Hungarian Quarterly", dat vanaf 1959/60 vier maal per jaar -steeds in ruim 200 blz.- een grondig overzicht geeft van het politieke, culturele, sociale en economische leven in het land. Aan "NHQ" werken prominente intellektuelen mee, zoals de uitgever Iván Boldizsár [1912], de dichter, essayist en literair-historische kritikus Dezső Keresztury [1905], de literaire historicus Béla Köpeczi [1922], en de econoom, parl. lid, vml. min.v. binnenl. handel [1949/56], voorz. van de Wereldbond van Hongaren en voorzitter van het Instituut voor Wereldeconomie van de Hong. Academie van Wetenschappen, József Bognár [1917]. "The New Hungarian Quarterly" publiceert n.b. in 1962 een overzicht van artikelen die in de westerse pers over Hongarije waren verschenen, en kon er daarbij terecht op wijzen hoezeer het beeld dat men zich in het westen had gevormd, in de laatste jaren was gewijzigd. [Leeuw. Crt., 31 dec. 1963]. Opmerkelijk voor Oost-Europa is het feit dat men vanuit Hongarije de vele ooit naar het westen geëmigreerde of gevluchte landgenoten, ondanks de politieke gebeurtenissen, tóch als onderdeel van de Hongaarse natie blijft beschouwen en dat de vele literaire en andere contacten steeds blijven bestaan, o.a. via de "Magyarok Világszövetsége" [Wereldbond van Hongaren]. Ook hierin is Hongarije dé grote uizondering in het hele zogenaamde Oostblok!……
Ondanks de vele positieve ontwikkelingen worden toch, op 15 december 1964, door het Hooggerechtshof 5 personen tot gevangenisstraf veroordeeld wegens "pogingen om het bewind omvèr te werpen en het kapitalisme opnieuw aan de macht te brengen". Onder de veroordeelden bevinden zich ook vml. parlementsleden [1947/48] van de "Demokr. Volkspartij" o.a. dr. Ferenc Mateovics [tot 10 jaar veroordeeld!], dr. Péter István Keleti [idem, 3 jaar], dr. József Kalmár [5 jaar], dr. Zoltán Teszár [4 jaar] en József Gerendás [6 mnd.]. Maar ook hier geldt: ondanks dat telt Hongarije nu naar schatting ‘slechts’ ± 200 politieke gevangenen en het land staat daarmee in Oost-Europa ver onderaan de lijst!!….
Ook op economisch gebied is er sprake van groei. Er zijn voldoende levensmiddelen, de winkels zijn overal goed gevuld en de produktie stijgt van 1960 [100] tot 1962: 120, 1964: 140, en in 1965: 147. De export stijgt van 1960 tot 1965 van Ft. 10,260 mrd tot Ft. 17,721 mrd. [één Hong. Forint = bijna 16 cent [1964].
Voor ongeveer Ft. 330 [Hfl. 50,-] p.mnd. heeft men de beschikking over gas, [warm en koud] water en elektriciteit, terwijl de huren vaak belachelijk laag zijn: Ft. 80 tot 100 p.mnd. [Hfl. 13 tot 17,-]. Een hoog salaris is Hfl. 400 p.mnd. [Ft. 2.600], en van een salaris van Ft. 2.000 p.mnd. kan men als [klein] gezin redelijk rondkomen. Men geeft -zoals gebruikelijk in Hongarije- veel uit aan eten en drinken en aan uitgaan, maar met name brood, drank [wijn en bier], vlees, sigaretten, groenten en fruit, openbare baden, theater, bioskoop, toneel, restaurants en café's, zijn spotgoedkoop. Vermaak is dus goedkoop, eten en vooral drinken geldt voor zeer velen als primair. Kleding en schoenen zijn daarentegen relatief duur.
Agrarische coöperaties kunnen zelf hun plannen maken betr. produktie, de deelnemers hebben een aandeel in de winst, er wordt meer een beroep gedaan op eigen verantwoordelijkheid en het eigen initiatief van bedrijven, loon naar prestatie is het devies. Funkties worden naar verdienste en niet naar partijlid­maat­schap toegekend en er vindt meer overleg plaats en er komen minder dekreten. Voorzichtig komt er ook iets meer ruimte voor de particuliere sektor. M.n. in de agrarische sektor neemt het particuliere initiatief nog altijd een bijzonder belangrijke plaats in: vlees, zuivelprodukten, eieren, groenten en fruit komen vooral van de intensief bewerkte priv­égrond! 40 % van de inkomsten van boeren op een collectief bedrijf komt zelfs van het eigen erf en uit eigen verkoop! Velen hebben echter het leven op het platteland verruild voor de stad, maar voor de agrarische produktie heeft dat geen betekenis: met de helft van het aantal arbeidskrachten produceert men een kwart méér.
Hongarije is, zegt men, het meest burgerlijke land van heel Oost-Europa. Het maakt weer een ontspannen, levendige en vrolijke indruk, terwijl de elders gebruikelijke grote portretten van de leiders en de leuzen en propaganda van de partij hier niet zijn te zien! De massa interesseert zich niet voor de politiek en de staat laat de mensen voor een zeer groot deel met rust. Tijdens het lopende vijfjarenplan 1960/65 worden eerst 250.000 nieuwe woningen gepland, later 300.000 en met name in Budapest verrijzen vele nieuwe woonwijken met hoge flats. De toenemende contacten met het westen leiden 1964/65 tot het verstrekken van veel meer paspoorten aan Hongaren die naar Oostenrijk en Duitsland, enz. willen. Weldra duiken berichten op dat verscheidene Hongaren niet terugkomen, m.n. doktoren, juristen, ingenieurs, leraren en andere intellektuelen: zij zien uiteraard dat er in het westen veel meer valt te verdienen!....
Toch zijn er ook zeer veel Hongaren die zich dit alles niet kunnen permitteren, het zijn b.v. de 1 miljoen gepensioneerden, die moeten rondkomen van een pensioen van gem. ruim Ft 600 per maand, maar ook veel van de 1,1 mln boeren op collectieve bedrijven [met gemiddeld Ft 19.000 per jaar] en werknemers in allerlei andere bedrijven. Er groeien dus in enkele jaren enorme tegenstellingen in dit land en met name de tegenstelling tussen de communistische principes van b.v. de partijburokraten en en de Hongaarse realiteit van de nouveau riche is groot! [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 28]. Voeg hierbij de zgn. ’alliantiepolitiek’ van Kádár, waardoor het lidmaatschap van de partij láng niet meer bepalend is voor een carrière, studie of inkomsten en diverse posten in economie en bestuur, en een tweede inkomen veel meer oplevert dan het bestuderen van Lenin, en men krijgt als vanzelf een groep mensen die z’n revolutionaire idealen verraden voelt omdat ze om zich heen ziet dat er een cultuur heerst van ‘de dans om het Gouden Kalf’.
Deze dogmatici en partijgetrouwen komen met dezelfde argumenten als de Chinezen tegenover Chroesjtsjov: dit alles loopt niet uit op het communisme maar loopt juist van dat ideaal vandaan! Maar ‘in een steeds meer commercieel wordende maatschappij lijken zij, de gelovigen, en hoeders van de revolutionaire idealen een steeds kleinere rol te spelen’. [naar Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 28]. Degenen die in 1957 en ’58 zo aktief waren voelen zich nu bedrogen, want ze hóren nog wel altijd over de  ‘contrarevolutie’, maar zíen dat de staat nu samenwerkt met voormalige tegenstanders [van de Russen en van Kádár] en de grote meerderheid van weifelachtige mensen! Het is dan ook niet verbazingwekkend dat men partijleden hoort zeggen: ‘Wij halen de kastanjes uit het vuur, en nu geven we alles aan de partijlozen’. [Lendvai, idem, 29].

top

Officieel is er echter niets aan de hand en ter gelegenheid van de 20e "Bevrijdingsdag" bezoekt Sovjet-president Mikojan begin april 1965 Budapest, en daarna bezoekt [mei 1965] de Hongaarse premier en partijleider Kádár samen met Apró en Biszku Moskou, en overlegt hier met Brežnev, Kosygin, Suslov, enz. Het doel van het "vriendschappelij­ke" bezoek is niet verder bekend maar Hongarije volgt al jaren de Russische politiek bijzonder trouw, en is dus volkomen onopvallend ["low profile"] bezig. Eveneens t.g.v. deze  feestdag wordt op de Dózsa György út in Budapest het beeld van [een nogal burgerlijke] "Lenin" van de al vele jaren [óók al voor de oorlog!] bekende beeldhouwer Pál Pátzay onthuld……
Van belang is in dit jaar in april ook de 80e verjaardag van de wereldberoemde marxistische filosoof prof. Georg Lukács, die na acht jaren weer voorzichtig maar openlijk door de hele literaire wereld van het land zóu worden gehuldigd. Ook de drie literaire tijdschriften brengen Lukács als de meest belangrijke, hoewel omstreden, vertegenwoordiger van de marxistische ethetiek uitvoerig eer. Toch komt van de openbare hulde niets terecht, want voor het regime geldt Lukács dan toch als ketter, en men spreekt liever niet over hem! [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 42, 43].    
Een grote tegenvaller vormen in juni 1965 de ernstige overstromingen in het gebied van de Donau. Het Margitsziget is ontruimd, en het peil van de rivier is 35 cm boven dat van 1954 en veel dorpen zijn ontruimd, 5.000 ha land staat onder water en duizenden mensen zijn geëvacueerd. Vooral het ten noorden van de Donau gelegen Csallóköz [Zitny Ostrov, Zuidwest-Slowakij­e, tussen Komárom en Bratislava] maar ook het grensgebied met Oostenrijk is zwaar getroffen, o.a. door een dijkbreuk. In het zuiden zijn ook Baja en de wijde omgeving, o.a. Osijek [Eszék] in Kroatië overstroomd en tienduizenden mensen in Hongarije zijn opgeroepen om de dijken te versterken en de schade bedraagt Ft. 225 mln. Het Donauwater staat n.b. 35 cm boven de rekordstand van 1954, en dat was al een rekord sinds ruim 100 jaar!
Op 28 juni 1965 volgt vice-premier Gyula Kállai Kádár op als premier, maar er vinden geen echte veranderingen plaats ook al bestaat er al jaren een kleine groep dogmatici die ook in Hongarije nostalgisch en stalinistisch blijft en terug verlangt naar de vroege jaren '50. Men bereikt hiermee echter niets en Kádár pakt ook in 1965/66 wel dissidenten aan, en voert enkele personele veran­deringen door. Er worden ook enkele arrestaties verricht.
Ook worden in juli 1965 dertien r.k. priesters na een geheim proces veroordeeld wegens "hoogverraad" tot gevangenis­straffen van 2,5 jaar tot 9 à 10 jaar! De veroordeelden hadden, zegt men, invloed op de jeugd willen uitbreiden, en contacten met het westen willen aanknopen d.m.v. een geheime organisatie "Regnum Marianum". Iets later worden ook drie theologen gearresteerd. Men ervaart dit als een schok want voor het eerst sinds jaren is er toch weer sprake van een geheim proces tegen priesters, terwijl men alom Hongarije als een steeds meer "open maatschappij" aanprijst, en enige [zelfs veel] sympathie in het Westen heeft verworven!
Dat wil echter niet zeggen dat men altijd zeer veel prijs stelt op de westerse toeristen, want op 10 december 1965 waarschuwt premier Kállai in het parlement ‘degenen die misbruik maken van de Hongaarse gastvrijheid’: ’ze zullen hun straf niet ontlopen, want een aantal mensen uit kapitalistische landen komt hier’, zegt hij, ‘als "toerist", maar wèl met een speciale opdracht om b.v. "onze burgers tot afvalligheid te bewegen en tot tegen de bestaande orde gerichte handelingen"!…..Toch blijft b.v. Kádár pleiten voor vreedzame betrekkingen en meer samenwerking met de landen in West-Europa, o.a. om ‘de vrede te bewaren’ en sommigen vermoeden dat het regime een 'oplossing' van "de zaak-Mindszenty" wil forceren maar er wordt ook gezegd dat Mindszenty èn het Vatikaan geen énkele concessie willen doen. In maart en juni 1965 en in maart '66 bezoekt kardinaal König opnieuw Budapest en overlegt hier met o.a. kardinaal Mindszenty, maar boekt geen enkel resultaat.

Ooit Rákospalota. Alles moest weldra [jaren '60 en '70] plaatsmaken voor hoge flats!

 

Opmerkelijk is dit jaar de "Dag van de Grondwet" [vroeger: Szent István napja] 20 augustus 1965 want partij-leider Kádár houdt voor het eerst in het openbaar in Békéscsaba in een feestelijke toespraak voor een menigte arbeiders en boeren en hij brengt n.b. in het openbaar hulde aan de stichter van de Hongaarse staat, de eerste koning Szent István en de menigte barstte in gejuich "István király!!" [koning Stefanus!] uit.
Het is een teken van de toenemende erkenning door het regime van de nationale gevoelens en volgens berichten probeert Hongarije zelfs via de onderhandelin­gen met de Verenigde Staten na vele jaren toch weer de Heilige Kroon en andere regalia terug te krijgen. Deze kroonjuwelen zijn in 1945 door de Duitsers naar het westen [Oostenrijk, Beieren] vervoerd en daardoor in Amerikaans bezit geraakt maar voor de héle Hongaarse natie heeft m.n. de "heilige kroon van Sint Stefanus" een onschatbare symbolische en historische betekenis. Al eeuwen geleden gold, dat wie die kroon in bezit had, diens heerschap­pij alleen al daardoor is gelegiti­meerd....
Belangrijker is echter dat men intussen volgens plan op het platteland druk bezig om alle honderdduizenden [250.000] bewoners van Zigeunernederzettingen te bewegen te verhuizen en dan assimileren in de Hongaarse maatschappij, maar of dit lukt is nog de vraag en geleidelijk wordt wel duidelijk dat het de zoveelste poging is die gaat mislukken.
Intussen maakt men 1964/65 binnen de partij ook plannen voor een totaal, samenhangend plan voor economische hervormingen. Aan de min.v.financiën Rezsö Nyers [Budapest, 21 mrt. 1923], die voor de oorlog als soc.-dem. in het drukkersbedrijf werkzaam was en na de oorlog allerlei posten in diverse kabinetten bekleedde, en nu, in november 1965 met een rapport over zijn plannen komt, dat door het CC der partij wordt goedgekeurd, geeft men opdracht om dat plan ten bate van een meer efficiënte centrale planning, meer autonomie van bedrijven en meer technologische modernise­ring, verder uit te werken. Het rapport van Nyers wordt in mei 1966 door het CC der partij aan­vaard, en per 1 januari 1968 zal het worden ingevoerd, na verloop van tijd en na veel overleg. De plannen van  Nyers staan bekend als "Új Gazdasági Mechanizmus" [ÚGM, Nieuwe Economische Mechanisme].
Deze Hongaarse plannen [mede afkomstig van de eerder vermelde Erik Molnár] zijn te vergelijken met die van prof. Evsej Liberman in de USSR en van dr. Ota Šík in Tsjechoslowakije, maar ze gaan veel verder. Toch leveren ze geen onmiddellijk sukses op; er is zelfs sprake van langzamer groei en van stagnatie en men verhoogt al in 1965 de produktienormen! [Kovrig, 365]. De lonen worden dus relatief lager en dan gaan de consumentenprijzen nog omhoog. De onzekerheid neemt toe, ook over de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie en men wacht af wat Brezjnev gaat doen. Bovendien lijkt Kádár ontmoedigd door de ontwikkelingen, is pessimistisch en erkent dat de uitvoering van de economische politiek slecht is. Ook schijnt de val van z'n patroon en beschermer Chroesjtsjov Kádár toch niet onberoerd te hebben gelaten. [Robinson]. Ook voelen sommigen die tot dan hebben geprofiteerd van de nieuwe mogelijkheden en b.v. dubbel verdienen [ook in een nevenberoep, een tweede baan!] zich nu wel bedreigd.
Maar door de prijsverhogingen in 1966 staan ook de dogmatici prompt klaar: zij willen géén "einde van de klassen­strijd bij de boeren" en zijn er ook tegen dat er meer niet-partijleden als experts op hogere posten komen! Voor hen kan er geen sprake zijn van een liberalise­ring! Het betreft hier echter een kleine groep die geen macht en weinig invloed heeft en in hun hoop op de voorzichtige, conservatieve Brezjnev worden ze zelfs teleurgesteld! …..Bij de sterk overwegende meerderheid der bevolking krijgen ze ook geen enkele steun, want…..

top

"Hongarije is het meest burgerlijke land in heel Oost-Europa; de uiterlijke achterstand in mode en luxe wordt goedgemaakt door een levenslustige "Gemütlichkeit" van lachende, pratende, wandelende, drinkende en etende mensen.... "We verdienen niet zoveel als jullie in het westen, maar we leven niet onder de zware druk van de welvaarts­economie; we kennen geen managerziekte, ons leven is onbezorgd; het eten is goedkoop, evenals de tram, de bioscoop en het theater. Dan kun je je best vermaken", aldus een Hongaarse journalist. [De Telegraaf, 11 juni 1966]. Hij vergeet dan nog te zeggen dat het land geen stakingen en geen werkloosheid kent, dat de huren laag zijn en dat er geen studiekosten voor kinderen zijn! In 1966/67 zorgen talloze maatregelen inderdaad voor een herleving van theater, film en literatuur, terwijl ook de materiële welvaart iets toeneemt. [Robinson].
Talloze min of meer politieke grappen doen ook nog altijd de ronde in het land, zoals: "Waarom zijn er geen stakingen hier? Omdat ze niet zouden opvallen". "Waarom werken de Hongaarse arbeiders niet? De heersende klassen hier hebben nog nooit gewerkt". “Waarom heeft Sovjet-leider Podgorny een bezoek gebracht aan Turkije? Om uit te vinden hoe de Turkse troepen er indertijd in zijn geslaagd om 150 jaar lang in Hongarije te blijven". "Wat zijn de blijvende kenmerken van de Hongaarse economie? De tijdelijke moeilijkheden". "Waarom zijn Hongaarse agenten altijd met z'n tweeën op straat te zien? De één kan lezen, de ander kan schrij­ven".
Chroesjtsjov vraagt aan Kádár: Hoeveel inwoners heeft Hongarije eigenlijk? En Kádár antwoordt: zo rond de tien miljoen. Chroesjtsjev: en hoeveel steunen uw politiek? K: zo ongeveer negen en een half miljoen. Chr.: en de andere 500.000 dan? K.: ‘Die zijn door de partijdiscipline ermee verbonden’…. M.a.w.: de politiek van Kádár is onder de doorsneeburgers meer populair dan binnen de partij zelf. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 19]. Die ‘volksdemokratische doorsneeburger’ is b.v. de kleine man die met z’n Trabant of Wartburg naar Oostenrijk of Italië reist, van de gematigde koers naar z’n krachten profiteert en over het wezen van het systeem, zowel t.o. buitenlandse bezoekers als ook op buitenlandse reizen [zelfs!] politiek gevaarlijke illusies wekt! De voortdurende ont-ideologisering is gekoppeld aan de drang naar welstand [idem] en de onmiskenbare ‘alliantiepolitiek’ maakt echter wel duidelijk dat het geen liberalisering in westerse zin is. Echter….
Op deze manier kweken de vrijzinnige [maar ook vrijmoedige, eigenzinnige, melancholieke, en hier en daar trotse] Hongaren wellicht een voedingsbodem voor een vreedzame toenadering tussen de westerse demokratie en het communistische stelsel………. "Nergens durft men zo openlijk en kritisch te spreken over de fouten in het systeem en nergens zoekt men zo wetenschappelijk naar verbeteringen van de methoden van een politiek regime waaraan men bereid is zich aan te passen, zonder zich er slaafs aan te onderwerpen". [De Telegraaf, 11 juni 1966]……….
Zelfs moedige en voortvarende economen zoals de vml. linkse socialist prof. Imre Vajda [Budapest, 1900 – Wenen, 1969], die o.a. van 1919 tot ’34 in Wenen verbleef, in 1944 onderdook en van 1951-‘56 gevangen zat onder Rákosi, erkennen dat de politieke ideologie dikwijls zeer star en simplistisch is geweest, en dat “sommige kapitalistische waarden gewoon behoren tot de menselijke noodzaak".
Voorbeelden zijn de rol van het geld, de waardering van de markt, de produktie van verbruiksgoederen en de stimulans van persoonlijk voordeel. Vajda erkent al in 1966 dat de menselijke geest blijkt zich niet te laten veranderen en hij wenst sterkere buitenlandse economische betrekkingen. “Eerst nú dringt het besef door dat elke regering ter wereld wordt beoordeeld naar de mate van economische vooruitgang die zij bewerkstelligt”, aldus deze bekende Hongaarse econoom, die zich dus aansluit bij… Chroesjtsjov! Prof. Vajda publiceerde in 1965 al twee opzienbarende boeken: “Magyarország és a világkereskedelme” [Hongarije en de wereldhandel] en in het Engels [!] "The Role of Foreign Trade in Socialist Economy". ….
Hij wil dus een veel grotere ondernemingszin, meer beweeglijk­heid, een geweldige liberalisering, maar: de socialistische staat blijft de enige aandeelhouder, en persoonlijk winstbejag zal geen rol spelen. Aan het pietluttige dirigisme moet wel een eind komen en direkteuren moeten veel meer mogelijkheden en vrijheid voor hun bedrijf krijgen. Mensen moeten zélf de materiële voordelen van harder en efficiënter werken, van een hogere produktiviteit van "hun" bedrijf, kunnen zien en de staat moet zich terugtrekken uit de direkte economische sfeer. Hiermee zullen ongehoorde ketterijen voor communistische dogmatici met ingang van 1968 in Hongarije worden ingevoerd: gedeeltelijk vrije prijzen, de koppeling van winsten, toenemende produktiviteit en lonen, samenwerking met westerse bedrijven, zelfs op het gebied van uitwisseling, produktie, winstde­ling en kosten!
Want, aldus prof. Vajda, alleen samenwerking met westerse bedrijven kan Hongarije tot betere kennis en opleiding, tot hogere produktiviteit en efficiënte arbeidsverdeling brengen. Er moeten meer consumptieartikelen [duurzame gebruiksartikelen zoals TV, wasmachines, koelkasten, auto's] op de markt komen, bedrijven zullen [beperkt] zelf personeel mogen werven, hun prijzen bepalen, de afzetmarkt zelf beoordelen, en op den duur hun beleid op de markt moeten afstemmen. Men zal dan ook veel meer dan tot nu toe rekening houden met de wensen van het publiek. Voor Oost-Europa is dit alles baanbrekend, ongehoord, volslagen nieuw, en het betekent een ommekeer in het zgn. "communistische" denken..... "Ook de socialistische economie moet zich aanpassen aan de omstandigheden, en is onderworpen aan wetten van verandering en ontwikkeling; speciale kenmerken van een gegeven sociaal-economische situatie in een bepaalde periode kunnen niet als eeuwig worden beschouwd", durft men in Hongarije hardop te zeggen [Robinson, 53] en men geeft openlijk aan dat hiermee een veranderingsproces op gang komt en dat er in de toekomst nog meer veranderingen en aanpassingen kunnen komen, naar gelang de [economische] omstandighe­den. Voor dogmatische communisten [met name ook in de buurlanden van het “Oostblok”!] klinkt dit alles echter gevaarlijk revolutionair!
De belangrijkste Hongaarse economen laten ook totaal andere woorden in de richting van het westen horen dan sommige dogmatici elders in Oost-Europa doen: toenadering, samenwerking, contacten worden nu benadrukt. Economisch wil men een spel van vraag en aanbod, decentralisatie, veel meer efficiency, een beter management, concurrentie, meer persoonlijke verantwoordelijkheid en veel meer zelfstandigheid van ondernemingen. De marktwaarde moet voortaan de norm zijn voor produkt en prijs.
De staat zal veel minder zelf direkt investeren, en dat veel meer overlaten aan de bedrijven en men weet nu al dat het "Nieuwe Economische Mechanisme" tot veel grotere verschillen in loon zullen leiden maar dat neemt men op de koop toe. Een veel grotere stimulans zal er op het bedrijfsleven uitgaan. Men erkent ook de moeilijkhe­den, en zegt n.b. openlijk dat ‘Hongarije op een aantal punten nog lang niet kan concurreren met de westerse wereld’, aldus een andere Hongaarse econoom prof. Béla Csikós-Nagy. [Leeuwarder Crt., 18 febr. 1967]. Arbeiders zullen voortaan n.b. vrij zijn om van baan te veranderen: óók een novum in de hele communisti­sche wereld!
Typerend voor het "Nieuwe Economische Mechanisme" is evenzeer de herontdekking van de dienstensektor: de detailhandel, vervoer, cultuur, gezondheidswezen, reparateurs van auto’s, machines en motoren en fietsen, elektrische apparaten, huizen, enz. en handwerkers, en nú vinden partij en staat deze sektor dus van groot belang voor de verhoging van de levensstan­daard! Particuliere ondernemingen op dit terrein zullen dus worden gestimuleerd!
De regering zal ook de prijzen die ze aan boeren voor hun agrarische produkten betaalt, verhogen. Er komen ook nieuwe wetten op het bezit van de grond en de coöperatieve bedrijven en volstrekt nieuw is de formele erkenning dat coöperatieve bedrijven een essentiële faktor vormen voor de Hongaarse economie! Hiermee wordt n.l. voor het eerst de gelijkwaardigheid van staats- en coöperatief [collectief] bezit door een communistisch regime, in Hongarije in 1967, openlijk erkend en de oude, dogmatische opvatting heet nu een dwaling... Het partijcongres keurt in november 1966 deze besluiten goed en "een verdere discussie is anachronistisch, achterhaald en destruktief", aldus o.a. vice-premier Fehér. [Robinson].
M.n. minister Rezső Nyers, een vertrouweling van Kádár, staat vooraan bij de ontwikkeling van deze nieuwe ideologische opvattingen en ideeën over 'socialistisch eigendom'. Hij erkent geen "hogere" en "lagere" vorm [resp. van de staat en collectief] meer en in Hongarije kunnen n.b. voortaan [april 1967] agrarische coöperaties zelf grond aankopen! Hiermee begint een proces van landaankopen door coöperaties: in 1971 bezitten zij samen 32 % van de 5,5 mln. ha coöperatief land. De rest is -óók zeer bijzonder voor een land in Oost-Europa!- vooral bezit van individuele leden van de coöperaties! N.b. al eerder is het particuliere grondbezit van boeren van coöperaties [totaal 58 % van alle collectieve landbezit!] al verklaard tot "vitaal en organisch onderdeel van de coöperatieve agrarische bedrijven" en particuliere boeren [al of niet coöperatief] leveren nota bene 27 % van alle fruit, 25 % van 't gevogelte, 26 % der wijn, 1/3 van alle vlees, 38 % van de melk en 50 % der eieren! [Robinson].

top

De groeiende mogelijkheden voor boeren leiden tot een snelle toeneming van de produktie en tot een definitieve, historische, verbetering van hun sociale positie: Kádár is de eerste Hongaarse leider die de boeren uit hun minderwaardige positie weet te bevrijden en de formele erkenning en het openlijk publiceren van al deze zaken maakt Hongarije nog eens tot een geweldige, positieve, uitzondering in heel Oost-Europa!
In geen enkel ander land van het "Oostblok" maakt men zó duidelijk en openlijk bekend dat het hele collectieve denken, in feite deze hele ideologie leidt tot verdoezeling van feiten en tot een reeks van achterhaalde, dogmatische, inefficiënte en domme handelingen...... Men schuift -voorlopig alleen in Hongarije- de fouten niet meer op de klassevijand, op de bourgeois-houding der bevolking, op ideologische tekortkomingen en op simpele bevelen, maar zoekt op praktische wijze naar oplossingen, is pragmatisch bezig zonder zich veel om de ideologie te bekommeren. Men wenst niet "méér ideologische scholing", maar: betere opleidingen voor managers, en een snelle verbetering van de technische en financiële kennis. In het westen ziet men in Hongarije zelfs niet meer vooral ‘de vijand’, maar veeleer: een voorbeeld….. Het eigenzinnige Hongarije wenst ook al vrij vroeg betrekkingen [van de Comecon] met de Europese Economische Gemeenschap en men wenst samenwerking, geen concurrentie of zelfs isolement. [Robinson].
In 1965/66 blijkt dat er steeds minder richtlijnen der partij komen en dat er steeds meer diskussies, studies en essays over bepaalde problemen verschijnen. Ook theoretische organen van de partij bemoeien zich ermee; en in "Társadalmi Szemle" van febr. 1965 staat b.v. een artikel over het "socialistische realisme" [de officiële richting in de kunst] waaruit blijkt dat men het in de studiegroep van het CC der partij voor cultuur onderling niet eens is!
Maar de cultuur- en literair historicus Béla Köpeczi [Nagyenyed, sept. 1921], die o.a. in Parijs had gestudeerd, en nu hoofd is van de Culturele Afdeling van het CC der partij, verklaart in juli 1965 zelfs: "Het socialistisch realisme is een voorbijgaande fase, het verandert en ontwikkelt zich, parallel met de socialistische opbouw als geheel" en later zegt hij zelfs dat deze richting de kunst is van een bepaalde fase [van het stalinisme, 1934/53], en dus van bekrompenheid, schematisme en dogmatisme……. Als "vijandig" geldt dan nog slechts weinig meer en de partij trekt zich deels terug uit de culturele sfeer. Een proces van beperkte culturele autonomie komt op gang. Ook in wetenschappelijk opzicht [sociologie, sociale psychologie, enz.] blijkt dat wat vroeger werd verworpen als "bourgeois" nu welkom is en wordt aanvaard. In allerlei studies wordt overigens ook duidelijk gemaakt dat er in het "socialistische" Hongarije geen sprake is van gelijke maatschappelijke kansen voor iedereen en dat b.v. het menselijk gedrag níet vanuit de ideologie of de klassepositie is te verklaren of te begrijpen, maar alleen vanuit psychologische processen in de menselijke geest. [Robinson]……. Kortom: voor dogmatische communisten in Hongarije maar ook in b.v. Oost-Duitsland, Tsjechoslowakije en Roemenië is dit alles niet meer dan ketterij!
Een beetje gevaarlijk zijn ook de memoires van de 73-jarige Sándor Nógrádi "Új történet kezdődik" [Een nieuwe geschiedenis begint] die in 1966 op de markt komen. De "moskoviet" Nógrádi was al in de jaren '50 een belangrijk lid van het CC der partij, overleefde alles en bezocht in 1960 in opdracht van de partij tweemaal Rákosi om hem tot inkeer te brengen.... Hij spreekt zich nu duidelijk uit tègen de politiek van de "Rákosi-kliek" en door deze en andere publikaties, persoonlijke getuigenissen, gedichten, novelles, enz. wordt meer dan ooit duidelijk dat het vroegere stalinistische regime berustte op terreur, monsterachtige misdaden, maatschappelijke demoralisering, leugens en hypocrisie, bruut optreden en moreel bankroet. [Robinson]. Nógrádi pleit overigens zichzelf geheel vrij, maar hij gaat wel veel verder dan anderen in de kritiek op het stalinisme en over het falen ervan in Hongarije!
Al even riskant lijkt ook het voorstel van de bekende politieke publicist en historicus dr. Aladár Mód [Karakó, Vas, 1908 – Budapest, 1973], die al in de oorlog en in de tijd van Rákosi zeer aktief was, o.a. als parl. lid voor Újpest en medewerker bij Szabad Nép en o.a. Társadalmi Szemle vanaf 1945/46 en vanaf 1950 voor de afd. Agitatie en Propaganda, samen met Júlia Rajk. Zij stellen nu ook voor het eerst ‘de zaak Rajk’ [uit 1949] aan de orde, resp. in een artikel en in het antwoord hierop. Toch wordt ‘de zaak Rajk’ nooit helemaal opgehelderd en de [kwalijke!?] rol van Kádár zelf hierbij ook niet. [Shawcross, 126]. Ook blijft Mód toch z’n nogal dogmatische opvattingen min of meer trouw, maar enige tijd later wordt László Rajk formeel wel gerehabiliteerd en in Budapest wordt voor het eerst een straaat naar hem genoemd.
In febr. 1966 wordt opnieuw een groep 'samenzweerders' ontdekt, die eerder tot de r.k. groep Regnum Marianum [zie: juli 1965] had behoord, die in 1963 amnestie had gekregen maar nu weer wordt gearresteerd en veroordeeld! Blijkbaar bleven ze bij hun anticommunistische denkbeelden, en een zekere pater László Emödy [die in 1961 al was veroordeeld tot 6 ½ jaar gevangenis] kreeg volgens de berichten ook geld van buitenlandse Hongaren! Eerder, in 1963, verklaarde Kádár dat het niet meer nodig was om politieke strijd tegen de kerk te voeren maar nu blijkt dat voorbarig te zijn geweest. Ook is de ‘kwestie-Mindszenty’ nog lang niet opgelost en kardinaal König gaat ook in 1966 nog enkele malen naar Budapest om ‘te bemiddelen’. De Hongaarse kardinaal weigert echter, volgens allerlei berichten, nog altijd het land zonder meer te verlaten, want hij eist o.a. volledig eerherstel en godsdienstvrijheid. Bovendien weigert hij te beloven zich niet met Hongaarse [kerk-] zaken te bemoeien, als hij eenmaal vrijkomt!………
In juni 1966 vindt een proces tegen twaalf jongeren van 17 tot 21 jaar plaats wegens een overval op een politieburo en een gevangenis. Dit is het laatste dergelijke proces in Hongarije, en sommigen zien hierin n.b. een provokatie van dogmatici om Kádár in Moskou in diskrediet te brengen. [Robinson, 89]. Men zou bij Brezjnev steun willen zoeken en de hervormingen in eigen land terug willen laten draaien..... Toch lukt dat helemaal niet en b.v. met Joegoslavië zijn de betrekkingen sterk verbeterd, bezoeken over en weer vinden plaats, verscheidene akkoorden zijn gesloten, en in februari 1966 wordt de visumplicht opgeheven.
In dit jaar worden ook voorbereidingen getroffen voor de herdenking in mei 1967 van het 400-jarige bestaan van de Magyarországi Református Egyház, de Hervormde [of Gereformeerde] kerk van Hongarije, d.w.z. de synode van Debrecen van 24 tot 28 februari 1567 waarop de 2e Helvetische confessie werd aanvaard. Het gebouw van de Theologische Hogeschool, het zgn. Kollégium in Debrecen, wordt nu gemoderniseerd en gerestaureerd met steun o.a. van de regering en de gemeente Debrecen, en deze hogeschool vormt al sinds 1531 of 1538 het middelpunt van het calvinisme in Hongarije! Er is ter gelegenheid van het jubileum ook een prijsvraag uitgeschreven voor een nieuwe catechismus! Van belang is -behalve de Grote Kerk- ook de theologische opleiding hier met 40 studenten, en het gymnasium met 380 leerlingen, één der weinige kerkelijke middelbare scholen die nog altijd in Hongarije bestaan, en die een bijzonder goede naam hebben!
Ook is de grote bibliotheek met 600.000, vaak eeuwenoude, banden van belang en de kerkelijke historische collectie zal t.g.v. het jubileum worden gerestaureerd. De hervormde kerk telt op papier bijna 2 miljoen leden, 1.300 gemeenten en 1.650 predikanten. Er worden nu acht eredoctoraten verleend aan prominente buitenlandse protestantse leiders. Met de Nederlands Hervormde kerk en met de Gereformeerde Kerken heeft de Hongaarse calvinistische kerk, de énige grote calvinistische kerk in heel Centraal Europa, al ‘vanaf het begin’ zeer goede contacten: ooit hebben vele honderden Hongaren in de 17e en 18e eeuw theologie in Nederland gestudeerd!
Wederzijds volgen dan ook uitnodigingen aan en van Nederlanders en Hongaren voor een bezoek. Ondanks dit alles zijn in juli ’66 de bepalingen inz. inreisvisa voor buitenlandse predikanten en kerkelijke funktionarissen iets verscherpt: alleen een visum voor privédoel of toeristisch bezoek en op uitnodiging is mogelijk. 
Hongarije blijft ook een goede naam houden betreffende de cultuur en vanaf ± 1966 krijgen enkele Hongaarse films van b.v. Miklós Jancsó met ‘Fényes szelek’ [Schitterende winden] en ‘Szegénylegények’ [De hopelozen], Károly Makk met o.a. ‘Szerelem’ [Liefde] en verder o.a. András Kovács en Ferenc Kósa verscheidene internationa­le onderscheidin­gen o.a. op de festivals in Karlovy Vary en in Cannes. In 1967 krijgen 21 Hongaarse films internationale prijzen uitgereikt en worden in het buitenland zeer gewaardeerd. Al deze Hongaren  benadrukken echter vooral de revoltes, opstanden, revoluties, massamoorden en strijd in de geschiedenis en de helden zijn degenen die tègen de autoriteiten strijden en door deze worden vermorzeld! Maar al te vaak is immers de macht van de staat tegen het volk gebruikt!
Dat maakt in zekere zin ook de huidige autoriteiten onrustig en is onprettig, want sommige filmregisseurs e.a. beweren dat zijzelf ‘de revolutionaire mantel, die vroeger is gedragen door b.v. Balassi, Rákóczi, Petöfi, Kossuth, Ady en József Atilla hebben geërfd en ‘die past ons bèst’’! Het Hongaarse publiek houdt echter niet van films met een sociale of politieke strekking of boodschap en is vooral uit op ontspanning en amusement. Van de ongeveer twintig nieuwe films per jaar zijn er 8 avantgardistisch en de andere zijn gericht op puur amusement. Nu en dan worden wel films verboden, die b.v. "de sociale orde proberen omvèr te werpen, die een geest van socialistisch internationalisme missen of immoreel zijn". Ook de toestemming en het geld voor Péter Bacsó die in 1969 een film wil maken over László Rajk wordt toch ingetrokken omdat het onderwerp politiek nog te gevoelig ligt, maar in het algemeen voert men ook in dezen een tolerant beleid en over veel tekortkomingen in het moderne Hongarije zwijgt men niet! [naar Shawcross, 158 –162]. 

Affiche van György Konecsni [1908-'70] voor ''Kunst van het bevrijde Budapest'' in de Nat. Galerij, 1960.

top

Belangrijker voor de politieke leiding van het land is ‘natuurlijk’ het IXe partijcongres der [alleen-] regerende "Hongaarse Socialistische Arbeiders­par­tij" MSZMP, dat van 28 nov. tot 3 dec. 1966 plaatsvindt onder de leuze "Tovább a lenini úton" [Verder op de weg van Lenin]. Men keurt de voorstellen van Rezső Nyers voor de economische plannen, het "Új Gazdasági Mechanizmus", goed, evenals het 3e Vijfjarenplan. De partij telt nu 584.800 leden. Er zijn nu geen partijloze experts bij de discussies over de plannen, zoals eerder wel.
Voortaan kunnen partijorganen altijd informatie vragen aan direkteuren en leiders van bedrijven, massa-organisaties, enz., en een nieuwe kieswet maakt meerdere kandidaten mogelijk, want "de afgevaardigden krijgen dan meer oog voor de wensen en noden van de kiezers". Voortaan krijgen de vakbonden de taak om de belangen der arbeiders te verdedigen omdat er immers meer zelfstandige industriële bedrijven en agrarische coöperaties zullen komen! Sommigen vrezen echter dat er werkloosheid zal optreden als gevolg van invoering van het Nieuwe Economische Mechanisme in 1968 want de vrijheid voor de werknemers om van baan te veranderen [een novum in de hele communistische wereld!] zal niet overal gunstige gevolgen hebben, zo vreest men.
Aan de andere kant komen veel meer vakmensen nu op een meer geschikte plaats aan het werk, denkt men, want iedereen mag een baan zoeken die past bij aanleg en bekwaamheid, óók een novum! Men is er ook van overtuigd dat er in Hongarije op grond van prestatie en kennis veel meer loondifferentiatie zal [kunnen] komen. Het is echter nog maar de vraag of een meer westers systeem niet zal mede leiden tot typische westerse nadelen, zoals werkloosheid en sluiting van bedrijven! [Leeuw. Courant, 31 juli 1967].
Verder vindt Kádár, die zich uiteraard bij de sovjetleiding aansluit, het -nu nog- niet nodig om op een a.s. wereldconferentie van communistische partijen, de Chinese partij uit te sluiten. Er is voorts blijkbaar weinig aanleiding tot verandering want tien van de elf leden van het politburo worden herkozen, en de val van Chroesjtsjov in 1964 blijkt niet van invloed in Hongarije te zijn [geweest]. Wel doet het Politburolid Szirmai een aanval op "schrijvers die er nog steeds van overtuigd zijn dat het hun opdracht is om de belangen van het volk tegenover de politiek te verdedigen" waaruit nog eens blijkt dat de Hongaarse communistische staat vindt dat ze toch te weinig invloed heeft op de intellektuelen, m.n. de schrijvers.
Een rol spelen ook de richtlijnen voor literatuur en kunst [de cultuurpolitiek] en die geven o.a. aan dat ‘het een illusie is dat men door verboden en administratieve maatregelen een ‘ideologische eenheid’ kan scheppen. Het dokument, gepubliceerd in Társadalmi Szemle van juli/aug. 1966, laat dan ook duidelijk de grenzen zien van het culturele pluralisme: ‘politiek niet vijandige, maar ideologisch omstreden, tegen het marxisme-leninisme of het socialistisch realisme ingaande werken kunnen worden gepubliceerd, resp. uitgevoerd’. Dit standpunt moet duidelijkheid geven, maar de relatief vrije atmosfeer blijft, ondanks de autoritaire machtsstruktuur! [Lendvai, Grenzen des Wandels, 72].
Ondanks alles blijven de mogelijkheden voor Hongaren om naar het Westen te reizen nog zeer beperkt, hoewel van een verbod geen sprake is, en dat is voor ‘de Hongaren’ al zeer belangrijk, want totaal anders dan Oost-Duitsers, Tsjechen en Slowaken en Roemenen hoeven Hongaren zich niet afgesloten van het westen te voelen!
Men kan echter slechts eenmaal per twee jaar gaan en men kan in het land slechts $ 20 [Hfl. 72,-] aan harde valuta krijgen [kopen]. Een uitreisvisum kost bovendien Ft. 1.000 [Hfl. 160,-] terwijl het gemiddelde loon n.b.   Ft. 1.800 [d.w.z. fl. 290,-] p.mnd bedraagt, en met Hongaars geld kan men in het Westen niets beginnen. Een gezin kan nooit als geheel op reis gaan, er moet iemand achterblijven. Toch zijn deze bepalingen vergeleken met andere Oostbloklan­den nog "soepel" te noemen en verscheidene Hongaren, blijven, eenmaal in het Westen, hier achter…..
Vooral intellektuelen, gestudeerden, en mensen met een relatief goed betaald beroep bovenaan aan de top [d.w.z. 3 % der bevolking] is het loon Ft. 5.000 p.mnd. [Hfl. 750,-] maar in de landbouw verdient men gemiddeld slechts Ft. 1.400 [Hfl. 210,-] p.mnd. Ook zijn de arbeidstijden nog altijd lang: 42 tot 44 uren per week en de arbeidsmoraal staat bekend als laag, evenals de produktiviteit. De massa blijft dan ook politiek apathisch en  volledig ongeïnteresseerd…….. Wel is nog steeds sprake van een proces van urbanisatie want van de 10.236.000 inwoners op 1 januari 1967, woont 42 % der bevolking [1950: 36 %, 1960: 40 %] in de steden en op het platteland woont dus nog 58 % der inwoners. De bevolking neemt echter nauwelijks toe want het aantal abortussen is enorm [in 1969: 201.000] en het aantal geboorten relatief gering [idem, 154.400]; de pil is n.b. duurder dan een abortus. [Shawcross, 209]. O.a. daarom wordt in 1966 een nieuwe wet ingevoerd t.b.v. meer steun voor moeders. Voortaan kunnen zij veel langer thuisblijven na de geboorte van een kind. Tot dan toe nam 30 à 40 % der moeders onbetaald verlof op, maar nu komen er toelagen waardoor 100.000 vrouwen thuis kunnen blijven tot hun kind 2½ jaar oud is….. Het aantal echtscheidingen steeg van 1960 tot 1965 van 16.590 tot 20.363 en het aantal zelfmoorden is ook nog altijd schrikbarend hoog!
Het aantal TV's per 1.000 inw. bedroeg in 1960: 10, in 1965: 82 en in 1967: 106. Idem aantal radio's: 222, 245 en 300 per 1.000 inw. Het aantal auto's idem: 3, 10 en 15 per 1.000 inw. Het aantal koelkasten per 1.000 huishoudens was in 1960: 1, in 1965: 8 en in 1970: 33, en het aantal wasmachines per 1.000 huishoudens was in 1960: 15, 1965: 37 en in 1970: 52. [Robinson, 105].
De welvaart nam dus duidelijk toe en hetzelfde geldt voor de buitenlandse handel! De export verdubbelde van 1960 tot 1967 van Ft. 10,26 mrd tot bijna Ft. 20 mrd. en de import steeg van Ft. 11,45 mrd tot Ft. 20,84 mrd.
Hongarije staat wat dit betreft vóór de Balkanlanden en komt na de USSR, de DDR, Polen en de CSSR [die alle meer inwoners tellen]. Een derde deel van de Hongaarse handel vindt intussen met de westerse landen plaats en Hongarije is zelfs het eerste land in Oost-Europa dat -in 1966- een speciaal bureau opricht voor het regelen en het organiseren van de industriële samenwerking met westerse firma's. [Robinson]. Ook voor dit bureau geldt dat het tot 1 januari 1968 onder het ministerie valt, maar vanaf die roemruchte datum kunnen twee zelfstandige ondernemingen de taken op zich nemen…….
Er zijn in 1967 2 mln runderen [in 30 jaar vrijwel gelijk gebleven], 6,6 mln varkens [sinds 1949 verdubbeld] en 287.000 paarden [in 1935 nog 886.000 en in 1959 n.b. nog ruim 700.000!].
De Hongaar [met nu een gem. inkomen van ± Ft. 14.000 p.jaar] besteedt volgens de statistiek in 1967 bijna de helft van z'n inkomen aan levensmiddelen, drank en tabak, maar b.v. slechts 5 % aan vervoer, 4,7 % aan huur en 3,1 % aan verwarming, licht, gas en water!………De overheid zorgt er aldus voor dat de bevolking relatief zeer goedkoop kan wonen, maar de subsidies zijn er dan ook naar!
Het kerkelijk leven in Hongarije verschraalt intussen steeds meer. Allerlei aktiviteiten nemen steeds verder af en nog 14 % der leerlingen krijgt godsdienstonderwijs, [in 1964-’65 was dat 15,4 % en in 1956-’57 nog 30 %] en gezien het sociale leven der Hongaren [relatief zeer veel echtscheidingen, zelfmoorden, alkoholisme, abortussen en de enorme inhaalslag betr. het vergaren van materieel bezit] moet men ook aannemen dat de kerken nog slechts weinig werkelijke invloed hebben op het dagelijkse leven van de bevolking…..
Langzamerhand is ook in Hongarije een secularisatieproces aan de gang. Bovendien worden b.v. voor het regime onwillige predikanten, docenten en priesters wel ontslagen en worden dan, ondanks hun vaak grote populariteit, overgeplaatst naar een kleine afgelegen gemeente. Ook heeft men in de kerken te maken met een soort zelfcensuur: een aantal betrouwbare leidinggeven­de personen zorgt er wel voor dat 'vervelende' en kritische personen desnoods kunnen worden overge­plaatst en een aktieve predikant die veel jonge mensen naar de kerk weet te trekken, staat al gauw bekend als verdacht of gevaarlijk!
De bisschoppen der hervormde en lutherse kerken hebben al vele jaren een zéér grote macht, n.l. om mensen te benoemen, te ontslaan, te dreigen met inhouden van hun pensioen, en daarmee "gelijk te schakelen" en m.n. de herv. bisschop van Debrecen, Tibor Bartha, staat bekend als iemand die als een diktator de kerk regeert en heel goed kan opschieten met de communistische autoriteiten. In hoeverre de kerkelijke leiders worden gedwongen om toe te geven aan de zware druk van de politieke leiding is niet bekend maar men mag aannemen dat die druk zeer aanzienlijk is.
Voor sommigen duurt de 'interne verbanning' al vele jaren, b.v. voor de 85-jarige vml. bisschop van het distr. Donau, dr. László Ravasz, die al in 1921 predikant in Budapest werd, vice-pres. was van de Academie van Wetenschappen, in 1936 voorz. van de synode, in de 2e WO tegen de Jodenvervolging protesteerde, maar in 1948 werd afgezet. In 1956 werd hij kort in z'n ambt hersteld, maar onder Kádár is hij opnieuw persona non grata! O.a. bij het jubileum in 1967 verzwijgt men z'n naam maar liever.....
De huidige bisschoppen vertegenwoordigen m.a.w. eerder en liever de staat bij de [hun eigen] kerk, vinden nog steeds velen, en er doen zich ook nog wel incidenten voor: in november 1967 worden b.v. drie personen [protestanten] gearresteerd wegens "ongeoorloofde buitenlandse contacten" want ‘ze wilden met buitenlandse hulp de padvinderij en de YMCA [die in Hongarije al 20 jaar verboden zijn!] nieuw leven inblazen’. Ook worden huiszoekingen bij een aantal predikanten en anderen verricht.
In oktober 1967 bezoekt voor het eerst sinds 40 jaar een herv./geref. delegatie uit Nederland de [Hongaarstalige] "Hervormde kerk van Roemenië". Ook met de Roemeens-Orthodoxe kerk heeft men contacten en van de Roemeense autoriteiten krijgt men alle medewerking, zo wordt gemeld, en de beide Hongaarse hervormde bisschoppen [van Nagyvárad/Oradea en Kolozsvár/Cluj-Napoca, Gyula Nagy] en lokale gemeenten ontvangen de Nederlanders hartelijk: met de calvinistische kerk in [het vroegere Hongaarse] Zevenburgen onderhield men immers ook al eeuwen nauwe contacten!!

top

In januari 1967 wordt een aantal vml. leden van r.k. orden gearresteerd: destijds zijn ze gedwongen om hun funktie op te geven en in een fabriek te gaan werken! Drie r.k. bisschoppen vragen ontslag aan vanwege hun leeftijd: de 76-jarige Endre Hamvas [Piszke, een dorpje t.N.v. Tatabánya, 1890 – Kalocsa, 1970] van Kalocsa,  bisschop Pétery [76] van Vác en Lajos Shvoy [Budapest, mrt. 1879 - jan. 1968], sinds 1927 bisschop van Székesfehérvár, maar wanneer de paus dat zou aanvaarden zouden er nog slechts twee bisschoppen volledig in funktie zijn! Intussen zou ook de 75-jarige kardinaal Mindszenty wel willen weten wat men juridisch eigenlijk nog tegen hem heeft, maar hij verblijft nog steeds zonder uitzicht op verandering in de Amerikaanse ambassade in Budapest. Wel worden de diplomatieke betrekkingen met de USA in oktober 1967 na 11 jaar geheel hersteld, maar……..al in mei 1967 vraagt de tijd. zaakgelastigde van Hongarije in de Ver. Staten [sinds febr. 1962], de diplomaat János Radványi, politiek asiel in de USA aan; hij wil hier blijven. Later publiceert hij een boek over Hongarije's rol m.b.t. de 'kwestie-Hongarije' in de Verenigde Naties en hierna vraagt ook de 3e secr. van de Hongaarse diplomatieke vertegenwoordiging in Washington, Ernö Bernát, asiel aan.
Intussen wenst de onbuigzame Hongaarse kardinaal Mindszenty echter geen toegeven en allerlei overleg leidde al jaren tot niets. Hij moet intussen wel gehard zijn door de gevangenschap in 1919 door de communisten, in 1944 door de nazi’s en van 1948 tot 1956 door de stalinisten en de eenzame afzondering van 1956 tot heden! Toch hangen zéker niet alle moeilijkheden tussen kerk en staat af van Mindszenty: ondanks het akkoord tussen de r.k. kerk en de staat van 1964 zijn er ook nog altijd moeilijkheden, enkele arrestaties en processen, etc. en ook de benoeming van [5] nieuwe bisschoppen levert moeilijkheden op!…
Naast de drie/vier traditionele grotere kerken [rooms- en grieks-kath., hervormd en luthers] en de vrije [protes­tant­se] kerken vindt men: de Hongaarse Israëlitische gemeenten [Magyar Izraeliták Országos Képviselete]; zij tellen op papier nog 80 à 100.000 leden en hebben 130 synagoges ter beschikking, w.v. 30 in Budapest. De kleine orthodoxe kerken tellen samen ± 15.000 leden, w.o. 6.000 Hongaren, 6.000 Serviërs, 3.000 Roemenen en er zijn verder nog ± 10.000 Unitariërs in Hongarije [met 6 kerken en 11 predikanten].
In januari 1967 vindt voor het eerst overleg plaats met de Bondsrepubliek Duitsland over 't aangaan van diplomatieke betrekkingen en Hongarije stelt hieraan nog wel voorwaarden, maar de nieuwe West-Duitse regering, een "Grote Coalitie" van CDU en SPD, niet meer. Kádár verklaart in febr. b.v. eerst nog: "Bonn moet de DDR en de Oder-Neisse-linie erkennen en afzien van het bezit van atoomwapens", terwijl Hongarije eerder die voorwaarden liet vallen. Hierna bezoekt op 18/19 mei 1967 een partij- en regeringsdelegatie uit Oost-Duitsland o.l.v. de ijzervreter Walter Ulbricht bezoekt Hongarije [na Polen en Tsjechoslowakije] en dan wordt een vriendschapsverdrag voor 20 jaar getekend als "antwoord op de pogingen van Bonn om het socialistische kamp te verdelen", aldus Ulbricht en pogingen van Hongarije om onvoorwaardelijk diplomatieke betrekkingen met West-Duitsland aan te gaan worden hiermee de grond ingeboord. Men doet nu formeel weer mee in het koor van degenen die vooral "agressieve, militaristische en revanchistische kringen in Bonn" de schuld geven van alle moeilijkheden, en die als antwoord hierop regelmatige consultaties met de DDR, en ‘onmiddellijke militaire hulp bij agressie’ [van Bonn] willen…..
Op 5 maart 1967 overlijdt de wereldberoemde Hongaarse componist en muziekkenner en zangpedagoog, de 84-jarige Zoltán Kodály. Hij was al vele jaren geleden een wilskrachtig en trots symbool van Hongaarse nationale bewustwording geworden en werd in de na-oorlogse tijd ook bekend om z’n onafhankelijke optreden! De nationale folklore heeft hem z’n leven lang voldoende stof gegeven tot een aantal indrukwekkende composities.
Op 19 maart 1967 worden er parlementsverkiezingen [voor 347 zetels] gehouden. Voor het eerst is meer dan één kandidaat in een distrikt formeel mogelijk; en in 9 distrikten worden meer kandidaten gesteld. Van de ruim 7 miljoen kiezers stemt 98,8 % en van hen stemt 99,7 % vóór de officiële kandidaten van het "Vaderlandse Volksfront". Van de gekozen parlementsleden zijn er 259 partijleden en 90 [25,8 %] "partijlozen". Er is echter geen sprake van enige mogelijkheid tot oppositie en de stemming is niet geheim, zodat men ook deze "verkiezingen" kan beschouwen als een farce: ook de partijlozen leden zijn niet kritisch t.o. het heersende regime en het 'parlement' komt slechts tweemaal per jaar 10 tot 14 dagen bijeen en neemt dan vaak zonder enig debat de voorstellen van de regering [eigenlijk van de partij] aan……..
Op 14 april 1967 wordt een nieuwe premier aangewezen: de 51-jarige vml. elektrotechnicus en econoom Jenö Fock [Budapest, 1916 - 2001], die ooit min. voor de staal- en machine-ind. was en vanaf 1957 lid van het Politburo en minister, en vanaf 1961 vice-premier.
Pál Losonczi [1960-67 min.v.landbouw] wordt president ["voorzitter van het presidium"] als opvolger van István Dobi, die al sinds 1952 deze -onbelangrijke- post bekleedde, en de oudgediende communist Gyula Kállai [1910, al in 1931 communist, marxistisch cultuurfilo­soof, o.a. onder het stalinisme gevangen, voorz. van o.a. het Volksfront] wordt parlementsvoor­zitter want men vindt hem blijkbaar niet zo geschikt om de economische hervormingen te leiden! Imre Dimény wordt min.v.landb. [voedselvoorz. en bosbouw], Lajos Fehér, Antal Apró, M. Ajtai en M. Timar worden vice-premiers. De huidige koers blijft o.l.v. Kádár gehandhaafd.
Met name Lajos Fehér [Szeghalom, 1917 - Budapest, 1981], een intellektueel en journalist die na z’n studie in Debrecen in 1941 leraar geschiedenis en Latijn werd, vanaf 1945 in de commun. partij aktief was en zich m.n. interessseert voor de landbouw, speelt een belangrijke rol want hij leidde [samen met o.a. Rezső Nyers] met sukses de nieuwe, fantasierijke landbouwpolitiek die tot resultaat heeft dat Hongarije, dat in 1962 nog 40 % van het broodgraan moest invoeren, een aantal jaren later naast een flinke binnenlandse consumptie ook in een grote export van graan kan voorzien en ‘hij liet ook de privé-initiatieven van de collectieve boeren net zoveel vrijheid als de industriële beroepswerkzaamheden van de landbouwcoöperaties en hij deed een oogje dicht als ’t ging om al te grote vrijheid van [de uitleg van de wet van] de kant van managers en direkteuren. Hij werd tenslotte eigenmachtig en moest toen aftreden maar z’n politiek had sukses: de levensstandaard van de boeren steeg zichtbaar sneller dan die van de stedelijke arbeiders’. [o.a. Lendvai, Grenzen des Wandels, 129].
Aldus komt na Imre Nagy toch weer iemand aan de top die de belangen van de boerenbevolking inziet en die voor hen iets wil bereiken: een beter leven, meer inkomsten en vrijheid. De landbouwproduktie en -export betekent voor Hongarije n.l. nog altijd zeer veel, ondanks het feit dat ook in dit land een revolutie heeft plaatsgevonden: het semifeodale land van de landheren en de kerk van vroeger is na de oorlog in een zeer snel tempo omgevormd tot een land van arbeiders en boeren. De sociale strukturen zijn dus totaal veranderd en m.n. in de industrie heeft een enorme, revolutionaire omwenteling plaatsgevonden. 2/3 van de jeugd is kind van een arbeider of boer en van de helft van de arbeiders was de vader boer. Duizenden jongeren kwamen op hoge, verantwoordelijke, posten zonder veel ervaring en er ging veel mis, [Shawcross, 199, 200] honderdduizenden mensen in dit land hebben zwaar geleden onder deze snelle -en vaak dramatische- politieke en maatschappelijke veranderingen, maar het lijkt er nu toch op dat dat lijden en die onrust zo goed als voorbij zijn en dat Hongarije onder János Kádár er in het algemeen op vooruit gaat. Maar zelfs voor de intellektuelen is er iets veranderd: onder dit regime wordt er sinds enkele jaren [1962] niet meer gediskrimineerd naar maatschappelijke afkomst, b.v. voor degenen die gaan studeren, en milieu en geboorte tellen weer: onder studenten neemt het aantal van boeren- en arbeidersafkomst nu zelfs af en onder de ouders van studenten zijn steeds meer intellektuelen! Zelfs jongelui van arbeidersafkomst haken het meeste af als student vanwege hun gevoel van minderwaardigheid t.o. de middenklasse! [Shawcross,  201, 202].  

In Százhalombatta komt de moderne oliepijpleiding ''Vriendschap'' vanuit de Sovjet-Unie bij de Hongaarse raffinaderij.


Een doorbraak van grote betekenis vormt ook een conferentie van de Schrijversunie in Eger in oktober 1967, waarop de secretaris van de bond, Imre Dobozy [Vál, 1917-Budapest, 1981] waagt te zeggen: "Onze solidariteit en verantwoordelijkheid voor het lot van Hongaren die buiten onze grenzen leven, kan niet worden beschouwd als nationalisme, maar onze verantwoordelijkheid voor hen ... kan slechts de diepere en meer voorbeeldi­ge praktijk van het internationalisme, een voortdurende en algemene ontwikkeling van de samenwer­king met de socialistische broederlanden betekenen, en aanhoudende gemeenschappelijke pogingen tot de "vergeeste­lijking" van onze grenzen. Hoe meer open en aktief onze goede betrekkingen met onze buurlanden, hoe meer natuurlijk zij het feit zullen aanvaarden dat wij nog altijd de minderheid van ons volk, die in hun landen leeft, als Hongaren beschouwen". [Robinson, 298/299].
Dobozy, die bekend is als trouw en belangrijk partijlid [hij liep b.v. in 1944 als soldaat over naar de sovjets, was vanaf 1945 medewerker aan literaire tijdschriften en het partijblad en 1961-63 hoofdred. van Élet és Irodalom]  doorbreekt hiermee na vele jaren een taboe!! Nooit mocht men iets zeggen of schrijven over de positie van de drie miljoen Hongaren over de grenzen, in de "socialis­tische broederlanden", waar zij vaak als tweederangs burgers [onderdanen!] worden behandeld! De woorden van Dobozy werken intussen verder want voor het eerst verklaart men zich in 1968 als Hongaarse Schrijversbond nu zelfs [!] solidair met de drie miljoen Hongaren over de grenzen: vooral in Tsjechoslowakije [tot 1968!] en in Roemenië is sprake van onderdrukking van de Hongaarse taal en cultuur en voor het eerst voelt men zich openlijk verantwoor­delijk voor het lot van deze Hongaarse 'minderheden' buiten de landsgrenzen in Erdély [Zevenburgen/Transylvanië, RO], Felvidék [het zuiden van Slowakije], Kárpátalja [het grensgebied van de Karpaten-Ukraïne, USSR] en de Vajdaság [Vojvodina, YU].
Ook het partijblad "Népszabadság" schrijft in 1968 voor het eerst over de Hongaren over de grenzen [a határontúli Magyarság], want "geen enkel volk snijdt de banden door met haar afgesneden delen die met haar dezelfde taal spreken en dezelfde geschiedenis en cultuur hebben" en dit schrijft men mede n.a.v. de ontwikkelingen in Tsjechoslo­wakije waar -veelal nèt over de grens- in het zuiden van Slowakije, ongeveer 600.000 Hongaren wonen!………

top