< Terug

16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989

16.2.3  Het Nieuwe Economische Mechanisme en de gevolgen ervan, 1968 tot 1970.

Na de vele voorbereidingen wordt per 1 januari 1968 het "Új Gazdasági Mechanizmus" ingevoerd: er worden verschei­dene maatregelen ter liberalisering van het economische leven genomen en de burokratie en het overdreven centralisme zullen afnemen. Vanaf 1957 zijn eigenlijk al verregaande economische hervormingen ingevoerd en na de vrij snelle consolidatie van het regime en de collectivisatie van de landbouw zijn er verder geen economische hervormingen gekomen, maar na de binnenlandse politieke ontspanning [vrij reizen naar het westen, de amnestie, de vrij normale betrekkingen met de kerken, geen storen van westerse radiouitzendingen] kunnen de hervormers nu meer bereiken, m.n. onder leiding van de toonaangevende en rustige econoom Rezsö Nyers, “een hoogstaand mens” [Lendvai, Das eigenwillige Ungarn, 76, 79], een vml. soc.-demokraat, lid van het Politburo, van het CC der partij en minister. Jarenlang heeft hij zich met de knapste koppen van het land ingezet voor een alomvattende economisch plan voor de toekomst. 
Sluiting van onrendabele bedrijven en eventueel kortere werktijden zullen mogelijk worden, ondernemingen kunnen zelf winst maken en die investeren, hun kapitaal reserveren en aan marktonderzoek doen. Vraag en aanbod zullen meer tot gelding komen en de marktwaarde zal de norm zijn voor produkt en prijs. De prijzen zullen tot 30 % geheel vrij zijn, de staat trekt zich uit een aantal sektoren terug en bemoeit zich niet meer met de details, maar geeft slechts de grote lijnen aan. Vroeger trad de staat, de overheid, tot in details, en gaf alles via dwingende voorschriften aan maar nu stelt men meer een algemeen plan, een richtlijn vast waarin men vindt dat de economie zich zal moeten begeven. Veel beslissingen worden voortaan overgelaten aan de basis, aan de direkteuren van de bedrijven. Agrarische coöperaties en industriële ondernemingen zijn financieel meer zelfstandig en op den duur zal dat doorwerken in de prijsvorming. Onderlinge concurrentie, decentralisatie en winstmotieven zijn in Hongarije dus niet langer vervloekte kapitalistische begrippen! Voortaan worden bedrijven niet meer beoordeeld naar de cijfers van het plan, maar naar hun prestaties! Het NEM geeft ook veel meer ruimte voor particuliere bedrijven in de handel en b.v. reparatiewerkzaamheden, en met name aan een zogenaamde tweede economie.
Er zullen meer goederen vrijkomen voor de particuliere handel, er komen pensioenen voor particuliere handelaars en er komt veel meer vrijheid voor privé-bedrijven ter reparatie, schoonmaak, enz. Hongarije wordt op al deze terreinen een uitzondering en volgens sommigen: een voorbeeld voor alle andere landen van Oost-Europa. Er is sprake van een beginnende markteconomie waarbij de burgers veel meer eigen verantwoordelijkheid en vrijheid krijgen. De loonverschillen zullen zeker toenemen waardoor sociale ongelijkheid en de tegenstellingen sterker zullen worden. Arbeiders zullen vrij zijn om van baan te verande­ren: een novum in de communistische landen van het "Oostblok" en "de partij was de rode tiran, nu wordt ze een éminence grise", aldus de historicus Miklós Molnár.
Nyers, de vader van het NEM, geeft dan ook wel toe dat er ook na zovele jaren tussen Hongarije en de ontwikkelde westerse landen een kloof is gebleven en hij pleit voor een primaat van de economie boven de politiek, n.b. met een beroep op de historie van het marxisme-leninisme.... Een "Landelijke Raad van Coöperaties" wordt opgericht en dat is opnieuw een teken dat collectie­ve agrarische bedrijven voor vol worden aangezien en als gelijkwaardig aan staatsbedrij­ven worden beschouwd…..
Ook de bekende en ervaren agrarische expert Ferenc Erdei verklaart in febr. 1968 in Társadalmi Szemle: "Coöperaties spelen niet alleen een essentiële rol in de socialistische omvorming, maar zelfs onder de geconsolideerde voorwaarden van het socialisme, en zelfs op langere termijnbasis zijn ze onvervangbare instellingen van het socialisme op 't gebied van produktie en handel, en een aantal terreinen der bevoorrading" en alle ideologische belemmerin­gen voor de collectieve agrarische bedrijven zijn dan al weggenomen. Geleidelijk aan verwerven de coöperaties nu ook zelf grondbezit. Ze kunnen zelf beslissen over investeringen, aanschaf van materiaal, verkooop aan consumenten, fondsen voor vervanging van verouderd materieel, inrichting van de grond, enz. Alleen inz. broodgraan blijven besluiten van de overheid van kracht, zoals b.v. de prijs. Vakbonden krijgen een vetorecht betreffende arbeidsaangelegenheden.
Hierbij dient te worden gezegd dat deze landbouwpolitiek voor een deel haaks staat op die van de andere, veel meer dogmatische communistische landen in Oost-Europa, die weigeren om b.v. coöperatieve boerenbedrijven [‘kolchozen’] principieel gelijk te schakelen met de staatsbedrijven, en die een soort winstprincipe en eigen verantwoordelijkheid van bedrijven al een schande en een doodzonde tegen ‘het marxisme-leninisme’ vinden!
In verschillende opzichten blijft Hongarije echter een opmerkelijk hervormingsgezind land in Oost-Europa: in maart 1968 bepleit b.v. de hervormer Rezső Nyers in "Társadalmi Szemle" [Maatschappelijke Revue] zelfs nog veel verdergaande hervormingen: hij wil een proces van  demokratisering bevorderen, een "geheel nieuwe soort demokratie" en een grotere rol voor het parlement. Daarvoor wil hij de grondwet laten wijzigen en de nu in Tsjechoslowakije op gang komende "Praagse Lente" ziet hij al als voorbeeld.....
Een andere bekende politicus is de nogal ijdele en paternalistische György Aczél [geb. als Henrik Appel, Budapest, 1917-1991], de "cultuurpaus" van Hongarije, die vanaf de latere jaren ’60 tot ± 1985 geldt als 2e of 3e man der partijhiërarchie en de belangrijkste ideoloog en leidinggevende man betr. de cultuurpolitiek is onder Kádár, die hij in de gevangeniscel in de vroege jaren ’50 persoonlijk leerde kennen en wiens vertrouweling hij werd.   
Aczél erkent n.b. dat het opleggen van het marxisme-leninisme fout is en voorbarig is gebleken: “De hegemonie van het marxisme moet blijven, maar niet exclusief, als enige toegestane richting" en “zelfs de bourgeois-humanisti­sche visie kan het socialisme dienen", aldus Aczél. Cultuur moet men samen met alle anti-imperialistische humanistische krachten in het belang van het socialisme en de werkende klasse ondernemen.....
Hij komt enige tijd later met zijn beroemd of berucht geworden standpunt dat men de produkten van de cultuur in drie groepen [a három T, de drie T’s] kan en moet verdelen: támogatás, tűrés, tiltás. Zijn beleid lijkt dus duidelijk: de staat kan de cultuur steunen, tolereren óf verbieden en dat feit alleen al duidt erop dat hij geen dogmaticus is, zoals z’n beruchte stalinistische voorganger József Révai in de jaren ‘50. Maar het spreekt vanzelf dat de censuur in Hongarije vervolgens ook wel eens te maken krijgt met proza en gedichten, schilderijen en beelden die op de grens van b.v. verbieden en tolereren zitten en die dus moeilijkheden opleveren… Diverse schrijvers en anderen krijgen dus te maken met onduidelijkheid, onzekerheid en vaagheid!
Het ‘tolereren’ blijkt een bijzonder breed terrein te bestrijken, maar dat maakt Aczél ook tot een omstreden man, iemand vol tegenspraak, die ook grillig was in z’n mening. Vergeleken met collega’s in Moskou, Oost-Berlijn, Praag en Boekarest is Aczél echter bijna een voorbeeld van een liberale, tolerante cultuurpoliticus…
In werkelijkheid is men in dit land soms zelfs al veel verder dan het officiële beleid: er circuleren -in beperkte kring- al meerdere films over de Opstand van 1956 en die worden níet op het doek gebracht als ‘contrarevolutie’, maar als een spontane opstand van patriotten, arbeiders en vele anderen, en op het ogenblik dat Russische tanks naderen bespuwen jonge patriotten communisten, en ze worden niet uitgebeeld als schurken! “En waarom niet zo’n film?”, aldus regeringspersonen. “Het was een beslissend ogenblik in onze geschiedenis. We vinden dat daarover gesproken moet worden”. Toch is de censuur nog niet verdwenen, maar ze grijpt slechts voorzichtig in en zoekt nogal eens naar uitvluchten en excuses: ‘Het moet z’n tijd hebben’, ‘papierschaarste’, ‘het publiek stelt geen belang in duistere of moeilijke taal’, enz. Er kan dus veel in Hongarije, zoals een zeer kritische film over het gevangeniswezen, maar nog niet alles is mogelijk en hoewel het leven veel normaler is geworden is het proces nog niet ten einde. [“Censuur in Hongarije: fluwelen handschoen om ijzeren vuist”, Leeuwarder Courant, 6 april 1968].
Verder heeft de "Hongaarse Schrijversbond" [d.w.z. de voorzitter sinds 1959, de oudgediende József Darvas, 1912 - 1973] kritiek op de literaire en cultuurpolitiek van het regime, en wenst meer vrijheden! Ook jonge schrijvers zijn ontevreden en vinden dat ze te weinig aan bod komen, terwijl intussen de culturele banden met het westen toenemen, evenals andere soort banden: regelmatig komen ook West-Europese ministers in Budapest en overleggen hier over internationale zaken zoals de ontspanning in Europa, de EEG, de handel, economische, technische en industriële samenwerking, enz.
Het belangrijkste blijven echter de banden met de andere communistische landen, en van 26 febr. tot 5 maart 1968 vindt in Budapest een voorbereidende topconferentie van 65 communistische en arbeiderspartijen plaats, voor een latere "communistische wereldconferentie". Men wil het beleid inz. Vietnam en het Midden-Oosten veel meer op elkaar afstemmen en het Oostblok [o.l.v. de Sovjet-Unie] wil eigenlijk de politiek van China en Albanië veroordelen maar volgens Kádár is "gelijk­heid en verscheidenheid in de strijd tegen het imperialisme gewenst", en “geen enkele partij kan aan andere haar mening opleggen”. Wel hebben de partijen natuurlijk hun gemeenschappelijke marxistisch-leninistische ideologie en internationalistische beginselen en hun imperialistische vijand, aldus Kádár.

top

Maar uit een rede van Zoltán Komócsin [Felsőgalla, 1923 – Budapest, 1974], die als lid van het politburo voor de buitenl. betrekkingen zorgt, o.a. in Moskou veel contacten heeft en tot de dogmatische ‘linkervleugel’ hoort en kritisch t.o.v. het NEM staat, wordt de kritiek van hem op de Sovjet-Unie [!], die landen in het Midden-Oosten en Afrika, b.v. Egypte en Algerije steunt, terwijl in die 'neutrale' landen de eigen communisti­sche partij is verboden, geschrapt! Ook de communisti­sche volksrepubliek China wordt door Komócsin bekritiseerd want “dat is primair een chauvinistisch geregeerd land”! Ook hij pleit dus wel voor een internationale communistische topconferentie "om de geschillen uit de weg te ruimen" en in feite om elke partij weer trouw aan Moskou te maken! Velen zien echter nog lang geen einde aan het conflict met China!…..
Sommige historici verklaren de vrijheden die Hongarije in deze jaren geniet zelfs wel voor een deel uit de diepe onenigheid, de principiële, dogmatische conflicten tussen de beide grote communistische landen, de Sovjet-Unie en China! In Moskou wenst men n.l. niet dat nóg een land in Oost-Europa neigingen krijgt zoals Albanië! Maar… een dergelijk ideologisch gevaar [voor Moskou] doet zich in 1968 vrij plotseling nog veel dichter bij huis voor, in het centraal gelegen Tsjechoslowakije!……..
In het voorjaar van 1968 is er n.l. sprake van "De Praagse Lente": in Tsjechoslowakije komt in januari 1968 de Slowaak Alexander Dubcek als partijsecretaris aan de macht en in april wordt een nieuwe leiding gekozen en een aktieprogramma aanvaard: de stalinistische praktijken worden veroordeeld er is sprake van enorme veranderingen, véél meer vrijheden voor de burgers. De censuur wordt afgeschaft en binnen de communisti­sche partij komen openlijk vertegen­woordigers van een liberale vleugel aan het woord…. Er zal in dit land een “communisme met een menselijk gezicht” komen, maar het kan niet anders of in Moskou en elders fronst men bij die woorden al de wenkbrauwen: hebben we zoiets niet eerder gezien, in Polen en met name in Hongarije??……..
In tegenstelling tot de DDR, Polen, Bulgarije en Rusland stelt Hongarije zich echter zeer rustig en gematigd op. De Hongaarse leiders willen een bemiddelende rol spelen, zien veel overeenkomsten met hun eigen beleid, en zijn - in tegenstelling tot b.v. Ulbricht en Brezjnev- niet agressief tegenover Dubcek c.s. De Tsjechoslowaakse en Hongaarse partijleider zijn, naar men zegt, zelfs persoonlijke vrienden!…. In maart 1968 schrijft het Hongaarse partijblad "Népszabadság" als eerste Oost-Europese krant al over de hervormingen in Praag.
János Gosztonyi, de pas aangetreden hoofdred., schrijft [na een reis naar de ČSSR] echter al: "Hier heerst een atmosfeer die kan worden vergeleken met die vóór de contrarevolutie [de Opstand] in Hongarije in 1956!” Hij wil geen parallel trekken maar "ook wij stonden toen tegenover moeilijkheden, fouten en zelfs misdaden". Ook in Hongarije begon het met gepraat over de "noodzaak om de fouten van het socialisme te herstellen"....
Maar ook de dogmatische theoreticus Zoltán Komócsin waarschuwt eind maart de leiders in Praag: "Bij de groepen die verandering willen voegen zich anti-socialistische en rechtse krachten. Jullie moeten anarchistische pogingen van emotionele elementen in de kiem smoren, en strijd leveren tegen conservatieve, nationalis­ti­sche, rechtse elementen, die de burgerlijke republiek idealiseren"……
Toch verklaart premier Fock, die van 25 tot 29 maart 1968 als eerste Hongaarse premier op bezoek is bij de Franse president De Gaulle, tezelfder tijd n.b.: "Ik ben het helemaal eens met wat er in Tsjechoslo­wakije gebeurt".... Frankrijk en Hongarije zullen hun economische betrekkingen uitbreiden. Het lijkt er bovendien op dat Kádár [dán al!] een tweeslachtige houding aanneemt: hij betuigt eerst zijn instemming met de hervormin­gen in de CSSR en met het einde van het stalinistische regime maar vindt blijkbaar al snel dat die hervormingen te vèr gaan en waarschuwt dan de partijleiding der ČSSR dat ze de zaak niet uit de hand moeten laten lopen……..
Enfin, op 8 mei 1968 komen de voorzitters van de communistische partijen in de Sovjet-Unie, Polen, de DDR, Bulgarije en Hongarije bij elkaar in Moskou en praten over de situatie in Tsjechoslowakije en Kádár weet hier de andere leiders ervan af te houden om economische en politieke sankties tegen de ČSSR toe te passen. "De liberalisering in de CSSR heeft zoveel sympathie bij het Hongaarse volk gewekt dat ik niet akkoord kan gaan met sankties zonder onlusten in mijn land te riskeren", aldus Kádár. Al met al heeft Hongarije dus nog lang niet een definitief oordeel over de opzienbarende gebeurtenissen in het buurland, de “Praagse Lente”….

Ook voor vrouwen is er volop werk.


Vervolgens bezoekt van 15 tot 17 mei 1968 de Poolse leider Gomułka Budapest en tekent hier een vriend­schapsverdrag tussen Polen en Hongarije. Híj zegt dat “imperialistische krachten bezig zijn met het organiseren van een contrarevolutie in Tsjechoslowakije”, en dat “de leidende rol van de commu­nistische partij hier ter diskussie wordt gesteld”. Hij keurt dat -uiteraard- scherp af en sluit zich dus aan bij Ulbricht en Brezjnev en hierna verwacht men pogingen van Kádár om te bemiddelen tussen 'Moskou' en 'Praag'…, maar van 13 tot 15 juni 1968 bezoekt Dubček Hongarije waarna in Budapest ook een vriend­schaps­ver­drag voor 20 jaar wordt getekend tussen de ČSSR en Hongarije.
De Hongaarse pers is over het algemeen welwillend of zelfs enthousiast t.a.v. de ontwikkelingen in de ČSSR, maar het Hongaarse partijblad [o.l.v. Gosztony!] is minder enthousiast: eind juni doet het blad een scherpe aanval op "Literární Listý" in de ČSSR, dat de 10e verjaardag van de executie van Imre Nagy herdenkt en voor de voormalige Hongaarse premier alle lof heeft en hem verdedigt! "Literární Listý" vindt dat de executie de hele socialistische wereld [het Oostblok] in diskrediet bracht en noemt Nagy “een kampioen en martelaar van de socialistische demokratie". In de idealen van Imre Nagy tijdens de Hongaarse Opstand van 1956 herkent men die van de Praagse Lente in 1968, maar "Népszabadság" vindt dat dit liberale blad hiermee ‘de [vijandelijke] westerse propaganda op een prachtige wijze helpt….’ Op 27 juni wordt bovendien het ‘Manifest van 2000 woorden’ gepubliceerd waarin de hele communistische praktijk van 20 jaar scherp wordt veroordeeld en in alle andere landen van Oost-Europa gaat de aanval op "de Praagse Lente" dan nog veel verder! De Tsjechoslowaakse premier Černík prijst echter de Hongaarse leiders om hun begrip en steun voor ‘de tegenwoordige richting van de ČSSR’.
Begin juli gaat Kádár naar Moskou, waar Brezjnev hem meedeelt dat de Sovjet-Unie niet onverschillig kan blijven ten aanzien van het lot van de socialistische opbouw in andere landen, en van de gemeen­schappelijke zaak van het socialisme en van het wereld­commu­nisme en Brezjnev herinnert Kádár ook nog aan de gebeurtenissen in 1956: "We herinneren ons nog precies de moeilijkheden die de communistische Hongaren en alle werkers van uw land 12 jaar geleden hebben moeten overwinnen ten tijde van het offensief van de binnenlandse en internationale reaktie tegen het Hongaarse socialisme... Steunend op de werkende klasse en de meerder­heid van het volk alsmede op de internationale broederschap met andere socialistische landen, hebben de Hongaarse communisten op gewenste wijze snel kunnen terugslaan en het socialisme kunnen redden", aldus de Sovjet-leider tegen zijn Hongaarse collega.
In het algemeen verklaart Brezjnev dat "de socialistische landen gemeenschappelijke basisbeginselen [zoals de leidende rol der communistische partij] moeten erkennen, zo niet, dan zal er geen socialisme meer zijn...". Voortdurend wordt nu overlegd door Brezjnev en andere leiders en dit moet worden beschouwd als een ernstige waarschuwing aan de 'communistische' leiders in Praag die er volgens Moskou gevaarlijke bourgeois-ideeën op nahoudt, maar intussen is Tsjechoslowakije een vrij land geworden waar de persvrijheid is hersteld en waar de burgers zelfs vrij in- en uit kunnen reizen……..Vreemd is intussen wel dat de dogmatische Brezjnev ook beweert dat ‘het socialisme onmogelijk is zonder dat alle produktiemiddelen in het bezit van het socialisme zijn’, terwijl dat b.v. in Hongarije en Polen zéker niet [meer] het geval is!
Kádár gaat in juli/augustus 1968 ook zelf enige malen naar Praag voor overleg met de Tsjechoslowaakse leiders en tegenover Dubcek zou hij op 17 augustus hebben verklaard: "Heb je dan wèrkelijk niet in de gaten wie er tegenover jullie staat?" Hij waarschuwt Dubčček ook voor de felle aanvallen en de bijtende kritiek die in de pers in Praag worden geuit op de Sovjet-Unie, maar de Tsjechoslowaakse leider weigert de pas verworven persvrijheid in te perken. Kádár schaart zich daarmee min of meer achter het sovjet-standpunt en János Gosztonyi, hoofdredakteur van "Népszabadság" en waarschuwt op 25 juli in dit partijblad de leiding van Tsjechoslowakije: "Voorkóm een bloedbad zoals bij ons in 1956. Maak een einde aan de contrarevolutie, maak niet fouten zoals hier... Het socialisme moet niet in gevaar komen!" Toch reageert men tot het einde toe [21 aug.] in Hongarije veel kalmer en gematigder op de ontwikkelingen in de ČSSR dan in andere Oost-Europese landen en er is in de Hongaarse pers geen sprake van leugenachtige, agressieve en tendentieuze artikelen, zoals in de Russische, Oost-Duitse en Poolse pers!
Toch “hebben rechtse krachten [in Praag] verder aan sterkte gewonnen en het gevaar is aanzienlijk toegenomen”, aldus het Hongaarse partijblad en men protesteert ook scherp tegen de bovengenoemde opvattingen over Imre Nagy "die volkomen in strijd zijn met het standpunt van de partij" en m.n. binnen de partij in Budapest ziet men dat de basis van het socialisme in Praag verandert en dat "het socialisme als zodanig op het spel staat".

top

O.a. op 3 augustus 1968 vindt nog eens overleg plaats in Bratislava over de situatie in Tsjechoslowakije en men doet naar buiten toe geruststellend en wil alleen "de traditionele vriendschap en samenwerking tussen de socialistische landen versterken" en “helemaal geen inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de ČSSR”, maar in feite beraadt men [Moskou, O.-Berlijn, Warschau, Budapest] in het geheim zich toch over verdere [militaire] stappen tegen het bewind in Praag!…
In de nacht van 20 op 21 augustus 1968 vallen troepen van het Warschaupakt, de Sovjet-Unie, Polen, de DDR en Hongarije, Tsjechoslowakije binnen om hier met harde hand een einde te maken aan de "Praagse Lente", formeel: aan de contrarevolutie. Voor de Hongaarse bevolking is dit een volledig onverwachte gebeurtenis; het publiek is er niet op voorbereid en volkomen verrast. Ooggetuigen melden zelfs dat men zich in het algemeen diep schaamt over het feit dat Hongarije in vredestijd deelneemt aan de militaire operaties [met twee divisies] in/tegen een buurland!
Men is verbitterd en beledigd, omdat men tot nu toe de indruk heeft gekregen dat de ontwikkelingen in de ČSSR, de hier ingevoerde hervormingen noodzakelijk waren en -net als in eigen land- een "menselijke gezicht" aan het socialisme gaven. Hongaarse soldaten in Zuid-Slowakije [waar een grote Hongaarstalige minderheid woont!] lijken zich ook te schamen, lopen met gebogen hoofd rond te slenteren en zijn bedroefd, en laten merken dat ze totaal niet geïnteresse­erd zijn", aldus Radio Vrij Brno al na enkele dagen. ‘Ze weten zich geen raad tegenover eigen 'broeders' want "de Hongaren weten uit eigen ervaring wat het betekent als sovjettroepen broederlijke hulp komen bieden", aldus deze radio.
N.b. de leiders van Roemenië [Ceausescu] en Joegoslavië [Tito], evenals b.v. de Italiaanse CP verzetten zich tegen de inval o.l.v. de Sovjet-Unie in Tsjechoslowakije en hier en daar breken in Hongarije stakingen uit, als teken van protest en van solidariteit met de bevolking in Tsjechoslowakij­e. Het partijblad "Népszabadság" verkondigt wel het officiële standpunt en doet mee met de beschuldigingen aan het adres van de USA en m.n. West-Duitsland [maar ook Joegoslavië en Roemenië]. In Hongarije is echter sprake van grote onrust en van sympathiebetuigingen voor de Tsjechen en Slowaken, protestbijeenkomsten van arbeiders in industriesteden en stakingen. Hongarije is echter op sleeptouw genomen door Moskou en is gedwongen om zich aan te sluiten bij de militaire inval, zoals kort na 1989 ook Jenő Fock als toenmalig premier toegeeft! Het spreekt vanzelf dat menigeen in Hongarije nu ook vreest voor het einde van de "liberale periode" onder Kádár, en de contacten met westerse landen staan voorlopig op een laag pitje... Ook uit Joegoslavië komen berichten dat zeer vele Hongaren, boeren, arbeiders en intellektuelen zich diep schamen voor het meedoen van hun land aan de militaire inval in Tsjechoslowakije en ‘niemand gelooft de officiële pers en verklaringen, enz. en men vergelijkt e.e.a. met de inval van de Russen in Hongarije zelf in 1956’.
Hier en daar bestaat n.b. zelfs de vrees dat ook in Roemenië een militaire inval van de kant van de sovjets tegen het regime van de zeer eigengereide Ceauşescu dreigt, en die Russen zouden dan ook door ‘de Hongaren’ kunnen worden geholpen’, en vervolgens komt dan bij de Roemenen de angst voor Hongarije weer boven en wordt gesuggeerd dat Hongarije dan “z’n stille claims op Transylvanië weer kracht kan bijzetten”. Het omgekeerde krijgt echter nog eens grote aandacht bij de viering van “50 jaar Transilvania bij Roemenië” op 1 december.….
Intussen sluiten protestantse kerkelijke bladen in Hongarije zich ook bij de regeringspolitiek aan want "het handhaven van het socialisme is het handhaven van de vrede in Europa" [Reformátusok Lapja], en "westerse reporters en tv-commentatoren waren verantwoordelijk, en....”vrijheid was er niet voor arbeiders en patriotten die het land in 20 jaar opbouwden en voor de progressieve kerkleiders die het socialisme zijn trouw gebleven" [Evangélikus Élet]. De Hongaarse Raad van Kerken komt in oktober met een verklaring: "Wij willen niet rechtvaardigen, niet veroordelen, of protesteren, maar we willen de gevaarlijke toestand beter begrijpen en analyseren".... oplossingen met militair karakter zijn te betreuren en moeten tot een minimum beperkt blijven...:”. Intussen wordt vervolgens de subsidieregeling met de kerken opnieuw met 6 jaar verlengd.
Al in september 1968 verklaart premier Fock dat het volk der ČSSR zelf z'n binnenlandse problemen moet oplossen en dat er geduld nodig is. Niemand kan op korte termijn al resultaten verwachten, aldus Fock. De a.s. communistische topconferentie [over China] komt overigens door het gewelddadige einde van de "Praagse Lente" voorlopig op losse schroeven te staan. In november overlegt men opnieuw in Budapest waarbij 58 [communisti­sche] partijen deelnemen: in mei 1969 zal de conferentie ["de rode top"] in Moskou worden gehouden, zo wordt op 21 november 1968 in Budapest besloten.
Intussen houdt Kádár zich vanaf 21 augustus tot in oktober 1968 zich volkomen op de achtergrond en verschijnt niet in het openbaar, en geeft pas dan z’n eerste commentaar op de inval in Tsjechoslowakije: ”Het was het enige wat nog overbleef”. Hij wil blijkbaar de Sovjet-Unie niet afvallen maar weigert ook, zoals Ulbricht en Gomułka, scherpe kritiek op de hervormingen te geven: hij had het natuurlijk liever allemaal veel geleidelijker gezien en wenst geen ruzies met de Russen! Aan de andere kant wenste hij ook niet als instrument te worden gebruikt tègen de hervormingsgezinde leiders in Praag en daarom ging hij niet zelf naar het Poolse partijcongres maar stuurde Béla Biszku erheen. Deze ‘hardliner’ uit de beginjaren van Kádár moest het Hongaarse standpunt maar vertolken, maar zelfs Biszku steunt de eisen van Ulbricht., Gomułka en Brežnev “om het ideologische front te versterken om de revisionisten te bestrijden” niet! Hij veroordeelt evenmin de excessen die zich in Tsjechoslowakije hadden voorgedaan. Daarom is aan zijn rede in Polen en de Sovjet-Unie [en de DDR] niet de minste aandacht geschonken, terwijl ze n.b. in de Hongaarse pers op opvallende wijze is gepubliceerd! [naar: Leeuwarder Crt., 7 dec. 1968].
In oktober 1968 trekken de Hongaarse troepen zich als eersten weer uit [Tsjecho-] Slowakije terug want "ze hebben hun internationale plicht gedaan", aldus de vice-min. van defensie, gen. Pál Kovács. Anderen spreken echter van steeds meer desertie bij die Hongaarse soldaten die zich vanaf het begin al verbroederden met "de vijand". Ze zijn ook goed op de hoogte van de situatie in Slowakije....
Aldus neemt het gewone leven weer z’n plaats in en de Praagse Lente hoort, net als de Hongaarse opstand van 12 jaar ervoor, tot het verleden. Voor zeer velen in het westen, maar stilzwijgend ook in het oosten van Europa, is duidelijk dat ‘het socialisme’ niet kan worden ‘hervormd’ en dat betekent ook voor Hongarije dat stilletjes z’n eigen weg gaat in Oost-Europa, achter het “IJzeren Gordijn”, toch een soort waarschuwing: de woorden van dogmatische ‘hardliners’ zoals Gosztonyi en Komócsin aan het adres van Praag klinken uiteraard in Budapest zelf ook bekend!
Toch verandert er in Kádárs Hongarije niet veel: in oktober 1968 behalen op de XIXe Olympische Spelen in Mexico de sportlieden uit Hongarije 10 gouden, 10 zilveren en 12 bronzen medailles en in hetzelfde jaar wordt een aantal Hongaarse films van grote artistieke waarde geacht en ook internationaal met prijzen bekroond. Men is hierin vrij openhartig en er is in Hongarije geen sprake van confronta­tie, van botsingen, van massale demonstraties, en felle akties! Er heerst een rustig klimaat en de controle van de overheid vat men terecht nogal soepel op. Al jaren zijn er vrijwel geen politieke gevangenen meer en veel ideologisch twijfelachtige boeken verschijnen na verloop van enig uitstel tòch op de markt. De excessen van het stalinisme zijn al eerder aan de kaak gesteld en netelige kwesties worden niet meer vermeden. Vaak is er heel wat scherpe kritiek te zien en te lezen en men voelt zich vrijer dan voorheen en de regering reageert nogal verstandig en rustig. Dat blijkt ook uit het feit dat in 1968 de helft van de vluchtelin­gen van 1956/57 al is teruggekeerd en hier verder normaal kan leven. Er vindt, zo lijkt het, al jaren een proces van verzoening met het verleden en met de omstandighe­den plaats……
Bovendien heeft de sterk toegenomen welvaart velen verzoend met het bestaande regime, dat nu eenmaal niet valt te veranderen, maar …… althans in het kleine Hongarije wèl valt te verbeteren!
”Soms zijn we er onszelf niet van bewust hoezeer alles is veranderd, vooral in de laatste zeven jaar”, aldus de nog altijd beroemde schrijver Tibor Déry. Hijzelf heeft immers het nabije verleden zeer bewust meegemaakt en was al in 1918 communist hoewel hij altijd vooral nonconformist was! Na 1956 zat ook hij een aantal jaren gevangen want hij had Imre Nagy gesteund, en dat was niet voor niets! Zelf werkte hij in de tijd van Rákosi ‘om den brode’ samen met het stalinistische regime, maar over de jaren in de gevangenis schrijft hij nu bewogen artikelen over z’n ervaringen en z’n pogingen om ‘weer in het leven te worden opgenomen’ en plaatst daarbij het donkere verleden van z’n land in een fel en schril licht. [naar Leeuw. Crt., 7 dec. 1968].
Toch geeft Déry met z’n vrijmoedigheid vooral aan dat de duistere periode nu wel voorgoed voorbij is: niemand snakt in Hongarije nog naar revolutie of strijd en bovendien is een grote massa Hongaren snel op weg om primair consument te worden en voor het eerst sinds tientallen jaren te genieten van een rustig leven, enige vrijheid op  politiek, economisch en artistiek gebied en een beetje welvaart, veel méér althans dan de vorige generaties boeren en arbeiders. “In elk geval staat vast dat momenteel met het Hongaarse volk niet meer zo redeloos wordt omgesprongen als toen” [idem], en dat sluit ook aan bij de bevindingen van de econoom Tibor Liska, die meent dat Hongarije het semi-feodalisme nooit van zich heeft afgeschud; altijd ging -en besliste men- alles van bovenaf, nooit had het volk een vrije keuze en een kleine klasse heerste, óók op economisch gebied.

top

Aan de arbeiders ontzegde men in feite alle macht, in plaats van hen een aandeel in de macht te geven! Hij schreef in 1960 een studie over de stalinistische economie en de noodzaak die te vervangen, maar die kon pas in 1963 worden gepubliceerd, en 1968 mag men beschouwen als een begin in dit proces: meer macht in handen van bedrijven, de managers, van ambtenaren en technokraten, èn particulieren. M.a.w. pas nú wordt de hele filosofie van het stalinisme overboord gezet. [Shawcross, 132 - 134].
De inkomsten uit het toerisme stijgen: in de 1e helft van 1968 komen ruim 900.000 toeristen naar Hongarije [31 % meer dan in de 1e helft van 1967] en 383.000 Hongaren bezoeken het buitenland [+ 10%]. In 1968 komen 4,3 mln. buitenlanders als toeristen naar Hongarije, terwijl 929.000 Hongaren naar het buitenland gaan, vooral naar Polen, de DDR en de ČSSR, en vanaf 1968 kunnen voortaan ook studenten uit West-Europese landen zich aan Hongaarse universiteiten en hogescholen laten inschrijven.
Toch is het ook in Hongarije niet alles ‘vooruitgang’ want in december 1968 worden b.v. drie wetenschappelijke onderzoekers van het "Instituut voor Sociologie” [Szociológiai Intézet] van de Academie van Wetenschappen in Budapest uit de partij gezet naar aanleiding van hun kritiek op de Hongaarse deelname aan de militaire inval van het Warschaupakt in de ČSSR, toen zij zelf in Korcula, Joegoslavië, waren, maar officieel wegens "sektarisme", en een ontoelaatbare schending van de partijdiscipline! Ook enkele andere deelnemers, Mária Márkus en haar man György Márkus, met een aantal leerlingen van prof. Lukács, n.l. Ferenc Fehér en Ágnes Heller, worden na een interview van dezelfde strekking met een Franse krant, gestraft. Één der ontslagenen is de vml. premier [1955-’56] András Hegedűs, leider van het instituut voor sociologie en hoofdred. van het blad Valóság. Hegedüs wordt hierna steeds kritischer over de ideologie van ‘het socialisme’ waarvan hij vooral wenst dat het menselijk wordt [is] en respekt toont ten opzichte vasn de indivudele mens! Zijn opvolger is de jurist dr. Kálmán Kulcsár [Erdőtelek, 1928], die is geboren in een familie van leraren en verscheidene belangrijke funkties betr. sociologie en recht krijgt. Ook Kulcsár schuift overigens steeds meer op in z’n mening. Maar ook de dir. van het Sociologisch Instituut, prof. dr. József Szigeti [1921] krijgt z’n ontslag hoewel hij helemaal niet protesteerde tègen de inval in de ČSSR. Voortaan is in elk geval de zgn. Budapester School, m.n. de leerlingen van de beroemde èn eigenzinnige prof. Lukács, de zondenbok. Hegedüs wordt in 1973 uit de partij gezet. 

Budapest heeft haar glans zéker niet verloren!


Overigens krijgen ook sommige aspekten van de liberale economische politiek van Hongarije regelmatig ervan langs in de pers van de buurlanden: met name in de Sovjet-Unie, de DDR, en na de bezetting op 21 augustus 1968 ook in Tsjechoslowakije keert men zich scherp tegen de elementen van markteconomie die in Hongarije per 1 januari 1968 zijn ingevoerd. Degenen in Hongarije die voor de uitvoering van het ‘ÚGM’ verantwoordelijk zijn blijven echter bij hun plannen en m.n. de ‘vader’ van het economische plan, Nyers, is er nog steeds van overtuigd dat zijn vaststelling van destijds juist was: “Ons plansysteem lijkt op een motor die al ingeruild moet worden; hij trekt wel, maar niet zo snel als we zouden willen; we willen hem inruilen, maar tot we de andere hebben moeten we hem gebruiken”. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 58]. Welnu, na die openhartige diagnose en na grondige voorbereidingen is oude motor eindelijk ingeruild en de nieuwe zal beslist beter werken!  
In 1968, het eerste jaar van het NEM, stijgt het nationaal inkomen met 5 % [in 1967 met 8,7 %!], de consumptie der bevolking met 5 %, de investeringen blijven gelijk, de industriële produktie neemt met 5 % toe, de bouwnijverheid met 6 %, de landbouwproduktie met 1 à 2 %. De agrarische beroepsbevolking is voor het eerst níet afgenomen.
Er zijn in dit jaar 67.100 woningen gebouwd, er zijn bijna 1,7 mln werknemers in de industrie en de handel vindt nog steeds voor 70 % met de Comecon-landen plaats: 37 % met Rusland, 33 % met de andere Oost-Europese landen, terwijl de handel met westerse landen steeds meer toeneemt.
De reële lonen van arbeiders stegen 2 tot 2,5 %, de inkomsten met 5 à 6 %, het bruto binnenl. produkt met 2 % en  de export met 5 % tot Ft. 21 miljard. Ze is daarmee vanaf 1960 verdubbeld! De import bedraagt in 1968: Ft. 21,163 mrd. Hoewel men die sterk wil verminderen nemen de staatssubsidies nemen nog steeds een zeer belangrijke plaats in: nog altijd wordt Ft. 40 miljard per jaar aan huren, verkeerswezen, mijnbouw, kleinhandel, industrie, landbouw, levensmiddelen, energie, cultuur, vrije tijd, enz. door de overheid besteed.
Op 1 januari 1969 laat premier Fock dan ook weten dat het jaar 1968 suksesvol voor Hongarije is geweest en niet alleen op economisch terrein, maar ook ‘de demokratie in het openbare leven en de eenheid van het volk zijn versterkt’ en hij zegt over het nieuwe economische systeem dat hij niet tevreden is over de efficiency en de  produktiviteit, maar ‘de fundamentele principes zullen blijven’ en over het geheel genomen heeft het nieuwe systeem goed gewerkt.
Toch is opvallend dat er, aldus de premier, in het land ook ‘sprake is van politieke tegenstanders o.w. bewuste vijanden van het systeem die in strijd met de wet handelen en het publiek opstoken, zich organiseren en strafbare daden plegen. Tegen hen moet de wet in volle gestrengheid worden toegepast’. Bovendien moet en lang en geduldig worden gewerkt aan de opvoeding van vele politiek onverschillige mensen, aldus verklaart de premier ongewoon openhartig. Hij verklaart dat de regering graag de steun van het volk wil hebben en wil overleggen met het volk, maar "hoewel dat de regering zeer zwaar valt", kunnen besluiten niet altijd in de volle openbaarheid worden genomen". Opmerkelijk is dan wel het voorbeeld dat hij noemt: “We konden b.v. niet eerst de mening van het volk vragen over de 20e augustus” [de inval in Tsjechoslowakije!]……. Na deze militaire inval van het Warschaupakt in Tsjechoslowakije geeft de premier nu openlijk toe dat "Hongarije wel aan de internationale verplichtingen móest voldoen" en "we vertrouwen erop dat het werkende volk dat begrijpt", aldus Fock. Men begrijpt hieruit [natuurlijk] dat Hongarije vanuit Moskou het bevel kreeg en eenvoudig weer geen keuze had!
Ook heeft dit kleine land niet werkelijk veel keuze wanneer het gaat over de economie: eind januari 1969 bestaat bijvoorbeeld de "Comecon" [formeel: "Raad voor Wederzijdse Economische Hulp"] van de Oost-Europese landen 20 jaar maar ze is in geen enkel opzicht een sukses geworden en de meeste landen gaan geheel hun eigen weg, zoals b.v. Roemenië. Bovendien bestaat er géén inwisselbare [convertibele] munt en het onderlinge handelsver­keer gaat dus zeer moeizaam; de burokratie is enorm. Rusland beslist in feite alles, stelt eisen aan de andere landen, en bepaalt de zeer belangrijke prijzen voor olie en gas. Alle economische planning zou men samen kunnen doen maar dat gebeurt níet. Van een evenwichtige ontwikkeling is dus geen sprake evenmin als van marktgerichte produktie en de arbeids-produktiviteit is laag, enz. Overal in Oost- Europa is overigens sprake van verspilling op grote schaal van b.v. energie en van een [principiële, dogmatische] enorme overschatting van de handarbeid bóven hoofdarbeid: een ingenieur verdient ook in Hongarije b.v. nog steeds minder dan een chauffeur en scheppende en produktieve arbeid wordt onvoldoende beloond.  Ook leraren en degenen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg worden bijzonder slecht beloond, en het gevolg is al vele jaren dat al teveel jongeren zich afvragen of het wel de moeite waard is om eerst te studeren vóór je zelf kunt gaan verdienen! Over deze sociale problemen kan men overigens alleen in Hongarije openlijk diskussiëren, b.v. in de pers. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 59, 60].  
Vergeefs pleitte Kádár verschillende malen voor convertibiliteit van de Rubel om de handel binnen de Comecon- landen te vergemakkelijken en hij wil ook [tevergeefs] realistische wisselkoersen, een modern bank- en kredietstelsel, wereldmarktprijzen, coördinatie van de economische plannen en van research, één markt en echte integratie van de landen! Hiervan komt echter niets terecht: ieder land handelt toch vooral voor zichzelf en sommige landen [de Sovjet-Unie voorop, de DDR en ČSSR, Bulgarije] schermen zich juist af voor de wereldmarkt en geen enkel land van het “Oostblok” wenst werkelijke integratie!….
Toch boekt Hongarije in 1969 voor het eerst een positieve handelsbalans en verder worden de principes van het NEM uitgewerkt: joint ventures met westerse bedrijven worden nu in principe mogelijk en Hongaarse firma's kunnen intussen zelfstandig contracten sluiten met buitenlandse ondernemingen: een novum in het Oostblok! Ook komen er nieuwe wetten m.b.t. verlening van oktrooien, auteursrechten, vakopleidingen, wetenschappe­lijk onderzoek, en tegen grondspeculatie. Hoewel er sprake is van een goede oogst en een gestegen agrarische export, is 1/3 der agrarische bedrijven echter niet rendabel!

top

Toch moet er nog veel gebeuren, maar in Hongarije streeft men er nu in elk geval naar om b.v. de nodige mensen in te zetten voor een zelfstandige, vaak eenvoudige maar onmisbare funktie op de juiste plek: er zijn bijvoorbeeld nog 400 dorpen zonder kapper, 200 zonder loodgieter en 185 zonder schoenmaker! Hiervoor dient nu de zogenaamde en veelbesproken ‘eigen sektor’ [magán szektor], of maszek.
Een zeer belangrijk punt is ook dat velen maar 5 of 6 uren per dag werken en dat heeft mede te maken met het zeer geringe eigenbelang dat ‘men’ bij z’n arbeid ervaart! De burokratie speelt nu eenmaal nog altijd een enorme rol en hindert een snelle vooruitgang van de produktie en het inspelen op de behoeften! Initiatief wordt niet beloond en is dus ‘niet de moeite waard’, zo ervaart men overal. Het Plan was ook in Hongarije heilig en alles werd tot in de details voorgeschreven; het was een waterdicht systeem van produktieplan, prijzen en afzet, en er was geen relatie van de prijs van een produkt tot de vraag of tot de wereldmarktprijzen. Een èchte wedstrijd was er niet en een rationeel element is zelfs in het economische leven nauwelijks te vinden. [naar: Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 60, 61]. Kritische vragen hierover worden –buiten Hongarije- niet gesteld, want dan komt men [brandt men zich!] aan de dogma’s, de principes van de ‘socialistische maatschappij’, en dat kan levensgevaarlijk zijn!
Welnu, dít automatisme en déze soort principes en kwesties zullen van nu af in Hongarije worden aangepakt en met name de nuchtere en realistische Rezső Nyers [Budapest, 1923] en andere respektabele economen zijn allang tot de conclusie gekomen dat dit in Hongarije niet werkt. In september 1969 bekritiseert ook de econoom István Friss, lid van het CC en direkteur van het Economische Instituut van de Hong. Academie van Wetenschappen, de nu nog normale planning op lange termijn [b.v. voor 15 jaar!] want  "de ervaringen hiermee zijn immers slecht en ze zijn slechts gebaseerd op theorieën" en in jan. 1970 schrijft Nyers, de vader van het Nieuwe Economische Mechanisme, in New Hungarian Quarterly zelf, dat de internationale klassenstrijd, de ideologie, de politieke macht, de veiligheid en de vrede, het bondgenootschappelijke systeem wel van belang zijn, maar dat ook van beslissende betekenis is welk van beide systemen de brede massa méér heeft te bieden op het terrein van politieke basisvrijheden, demokratie, veiligheid, cultuur en publieke moraal". [NHQ no. 40, blz. 17]………
Van enorme, doorslaggevende, betekenis voor dergelijke ‘hervormers’ is hierbij uiteraard de steun van de slimme en rustige partijleider Kádár zelf, die zéker geen ideoloog, dogmaticus of theoreticus is maar vooral praktische oplossingen wenst en beseft dat zijn regime althans de passieve steun, de instemming en loyaliteit van het volk nodig heeft. En díe steun krijgt hij van de overgrote meerderheid der bevolking die nu eenmaal rustig en comfortabel, en ook zonder veel bemoeienis van de overheid, wenst te leven en te werken! ‘Man hat Angst weder vor der Parteiführung noch vor dem Westen, sondern ausschliesslich vor dem Neid mancher kommunistischen Bruderländer’, aldus hoort Pál Lendvai, die vanaf 1957 uit Hongarije wegbleef, maar later vele malen terugkwam, van talloze vrienden van allerlei politieke instelling. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 88].    
Niet weinige historici voeren hierbij aan dat het Hongaarse volk nu eenmaal een weliswaar mislukte maar toch in 1e instantie zegevierende, geslaagde, revolutie achter de rug heeft die alleen dankzij buitenlandse [Russische] interventie is beëindigd….. Gegeven déze omstandigheden is men nog alom in dit land dankbaar met iemand zoals de bescheiden  Kádár aan de top, die n.b. óók nog steeds het vertrouwen van ‘Moskou’ geniet!…..
Dit land streeft op economisch gebied dus óók naar betere betrekkingen o.a. met de grote West-Europese landen, zoals de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk en Italië en men is verheugd dat b.v. grote Duitse chemische bedrijven zoals Hoechst AG samen wil werken met Hongaarse chemische reuzen. Binnen Oost-Europa kan het land tot op grote hoogte z’n eigen gang gaan en heeft, neemt of krijgt o.l.v. Kádár een aanzienlijke bewegingsvrijheid. Daarentegen neemt geen enkel ander Oostblokland het Hongaarse model over, integendeel: kritiek vanuit Praag, Boekarest, Oost-Berlijn is er regelmatig en het wantrouwen is en blijft groot. Vanuit Moskou krijgt Hongarije ook geen navolging, maar toch wel begrip en waarschijnlijk heeft men in de Sovjet-Unie vooral begrip voor Hongarije omdat dat land de koers van Moskou t.o.v. ‘het westen’ trouw volgt, en dat blijkt ook wel eens uit de Hongaarse pers die bol staat met propaganda tegen de West-Duitse politiek, ondanks de veel betere economische betrekkingen.
Men moet nu eenmaal [ook] de DDR en Moskou te vriend houden. Die trouw blijkt ook uit een conferentie in mei 1969 van de landen van het Warschaupakt in Budapest, waar ook de sovjetpartijleider Brezjnev aanwezig is en waar de landen van het Pakt een "Comité van Ministers van defensie" en een "Militaire Raad" vormen.
Intussen gaan velen in Budapest ervan uit dat de Hongaarse buitenlandse politiek toch niet opvalt of belangrijk is en dat Hongarije zich maar op één ding moet concentreren, zoals Chroesjtsjov al zei: “Alles draait slechts om het verhogen van de welvaart, om de gulyás”… Het beleid vanuit Budapest is dan ook daarop gericht en op economisch gebied wordt het land relatief snel veel vrijer, liberaler en heeft men oog voor kleine particuliere bedrijven, voor de marktwerking, voor concurrentie, decentralisatie, zelfstandigheid van bedrijven, en wat in Tsjechoslowakije in 1968 met een koortsachtige vernieuwingdrang snel moest gebeuren, wordt in Hongarije weloverwogen en langzamer toch wel ingevoerd: er is hier een stille revolutie aan de gang, n.b. met het fiat van Moskou! Aldus heeft Hongarije binnen het communistische blok toch een grote mate van nationale, en m.n. economische vrijheid verworven!……
In oktober 1969 bezoekt een Nederlandse handelsdelegatie Budapest: de handel nam in 1968 al sterk toe, en in de 1e helft van 1969 stijgt ze met 43 %, maar met geheel West-Europa neemt de Hongaarse handel toe. In de eerste acht maanden van 1968 steeg de import uit westerse landen met 9 %, de export met 27 %! M.n. met West-Duitse bedrijven werkt men al vaak samen "met gunstige vooruitzichten".
Overduidelijk is overigens dat ook het nog zeer dogmatisch en diktatoriaal geregeerde buurland Roemenië zich t.o. Moskou grote vrijheden heeft verworven, maar dan vooral op buitenlands politiek terrein, en daartegen keert Hongarije zich juist weer scherp: Op 20 augustus 1969 gaat de buitenland-expert van de Hongaarse partij en lid van het Politburo Zoltán Komócsin fel tekeer tegen de ‘onafhankelijke’ buitenlandse politiek van Ceauşescu inz. het Midden-Oosten, Israël [waarmee Roemenië wil gaan samenwerken] en de Verenigde Staten [vgl. het bezoek van Nixon], etc. want hij beschouwt dit als het zaaien van verdeeldheid tegenover "de kapitalistische wereld".
Eind mei 1969 brengt premier Fock een officieel bezoek aan Oostenrijk, waarmee de betrekkingen "aanzien­lijk zijn verbeterd"; hij vertelt hier overigens dat Hongarije ‘tot het uiterste is gegaan om de invasie in Tsjechoslowakije te voorkómen, maar tenslotte heeft toegestemd’. Als het Pakt van Warschau niet had ingegrepen, had de NATO dat gedaan, meent de Hongaarse premier echter, maar intussen weet iederen wel dat Hongarije bepaald niet enthousiast was om mee te werken aan de militaire inval en dat het land eenvoudig door Moskou ertoe is gedwongen!….
Intussen vinden in dit land vanaf oktober 1968 tot maart 1969 ook talloze officiële herdenkingen plaats van de burgerlijke republiek van november 1918 tot maart 1919 en ‘natuurlijk’ met name de 133 dagen van de communistische "Hongaarse Radenrepu­bliek" van Béla Kun van maart tot 31 juli 1919. Ook wordt in okt./nov. 1968 het 50-jarige bestaan van een communistische partij in Hongarije herdacht/gevierd en in 1968 verschijnt in Budapest ter gelegenheid hiervan een jubileumboek "Legyőzhetet­len Erő, a magyar kommunista mozgalom szervezeti fejlődésének 50 éve". [Onoverwinnelijke Kracht, 50 jaar van de ontwikkeling van de organisatie der Hongaarse communistische beweging].

top

Van belang is ook het akkoord met het Vatikaan op 23 januari 1969, dat na 2 jaar onderhandelen is bereikt. Twee aartsbis­schoppen, drie bisschoppen [József Cserháti, József Ijjas, József Bánk] en vijf apost. administratoren worden vervolgens benoemd en hun inwijding vindt plaats op 13 februari in de grote Szent István bazilika in Budapest, waar 7.000 aanwe­zigen zijn. De positie van kardinaal Mindszenty wordt echter ook nu niet geregeld of opgelost. De Hongaarse rooms-katholieke kerk telt nu ongeveer 5 à 6 miljoen gelovigen, 4.000 priesters, 4.400 kerken en kapellen, verder 7 theologische opleidingen, 250 tot 400 seminaristen [theol. studenten], 8 gymnasia met 320 leerlingen, 2 uitgeverijen [Szent István Társaság en Ecclesia] terwijl het katholieke blad "Új Ember" [De Nieuwe Mens] 70.000 abonnees heeft. Hiermee is de kerk dus allerminst bezig uit het openbare leven te verdwijnen! De kerken worden ook nog altijd financieel gesteund door de overheid. Vele gelovigen zijn evenwel volkomen onverschillig en leven niet mee terwijl de helft van de priesters > 50 jaar is. Wel kan de Hongaarse kerk vanaf eind 1969 elke zondagochtend -als 1e in Oost-Europa!- een dienst via de radio uitzenden en eenmaal per maand een religieus programma op zaterdagochtend. ………
Het tegenwoordige episkopaat sympathiseert wel met kardinaal Mindszenty maar ‘men’ vindt toch ook dat zijn starre anticommunistische houding voor de kerk als geheel tot grote rampen heeft geleid en men vindt die houding "niet zo pastoraal". De kerk zou, denkt men, in verlegenheid raken als hij vrij zou komen èn in het land zou blijven. Er is evenwel weinig kans hierop; de USA-ambassade in de binnenstad van Pest wordt constant bewaakt en een arrestatiebevel geldt formeel nog steeds. In Budapest ziet het regime hem het liefst vertrekken. Eventueel kan Mindszenty blijven als hij zich niet meer met de politiek zou bemoeien maar dat lijkt een onmogelijke en belachelijke eis, zolang men niet alles betreffende het geruchtmakende proces officieel heeft herroepen, en de kardinaal volledig rehabiliteert.
Toch lijkt er weinig aan de hand met de officiële kerken en vooral met hun leiders die in het algemeen begrip hebben voor de koers van het regime. Op 3 april 1969 worden ter gelegenheid van de bevrijdingsdag verscheidene kerkelijke leiders, zoals b.v. de evang.-luth. bisschop Káldy, de leider van de vrije kerken Sándor Palotay, de grieks-kath. bisschop Imre Timkó en de herv. bisschop Károly Tóth door de staat onderscheiden………
Maar in 1969 komt ook de kritiek op het funktioneren van het "Nieuwe Economische Mechanisme" al los: halve maatregelen, allerlei burokratische trekken, anti-demokratische elementen, formalistische methoden. De arbeiders krijgen geen echte zeggenschap, het apparaat is nog altijd bijzonder log en traag, alle hervormingen gaan dus erg langzaam. Toch is de kritiek vèrre van overheersend: er is immers sprake van economische groei, de welvaart neemt toe, het gaat de bevolking niet slecht, men heeft een redelijke mate van vrijheid; het zgn. "goulash [gulyás-] communisme" is voor de overgrote meerderheid der Hongaren wel te verdragen. De situatie der betalingsba­lans wordt beter en joint ventures met westerse firma's werpen hun vruchten af. De spaartegoeden der bevolking bedragen nu totaal Ft. 34 miljard en de lonen stijgen van 1965 tot 1970 gemiddeld van Ft 14.400 tot 20.500 p.mnd. Kádár blijkt aldus bereid tot hervormingen èn blijkt… een mens, die onopvallend óók zoekt naar het versterken van economische, politieke en culturele banden met het westen.
De Hongaarse pers is ook nogal openhartig inz. de fouten van het NEM. Als enige in Oost-Europa blijkt de Hongaarse pers niet louter een propaganda-apparaat. De handel met westerse landen neemt toe, steeds meer komen consumptieartikelen op de markt, kleine handelaars zijn betrekkelijk vrij, de prijzen [die nu voor een deel vrij zijn!] stijgen echter. De staatsbedrijven werken nog altijd niet zo efficiënt, en produceren slechts 3 % meer. Men wil ook geen werkloosheid, maar 1/3 de agrarische coöperaties lijdt verliezen en moet gesubsidieerd blijven. "Er moeten van het NEM kortom", zegt men, "geen wonderen worden verwacht". Van groot belang is ook een akkoord over de bouw van de oliepijpleiding vanuit de Sovjet-Unie, "Vriendschap II". Kenmerkend voor de modernisering en vooruitgang zijn wetten op de vakopleiding, op de al genoemde bescherming van oktrooi en auteursrech­ten, de herziening van het beleid t.a.v. wetenschappelijk onderzoek, en maatregelen tegen grondspekulatie.
Hongarije blijft de steun van Brežnev in Moskou houden hoewel men nergens het Hongaarse model wenst na te volgen. Kádár wordt zelfs in Moskou geprezen vanwege "zijn creatieve beleid, en de opmerkelijke suksessen die zijn geboekt bij toepassing van de plannen voor de socialistische opbouw, de belangrijke rol", enz. De harde Tsjechoslowaakse orthodoxe stalinist Vasil Bilák vergelijkt echter het optreden van Dubcek in zijn eigen land met dat van Kádár! "Ze maken in Hongarije dezelfde fouten die men bij ons ook maakte", zegt hij in april 1972. Bilák wordt echter gedwongen om z'n standpunt te herroepen. Door het gewelddadige einde van de "Praagse Lente" wordt de behoefte van Hongarije groter om onopvallend, ongestoord, rustig de hervormingspolitiek voort te zetten.
Men hoedt zich voor extremisme van links en rechts, er blijft in Hongarije een ontspannen klimaat heersen, en er zijn mogelijkheden om naar het westen te reizen. Intussen beginnen arbeiders belang te krijgen bij de financiële resultaten van "hun" bedrijf, en regelen steeds meer direkteuren van bedrijven hun eigen aankopen, de verkoopsprij­zen, ze laten de markt verkennen, verrichten research, worden gedwongen om hun produkten te verbeteren, en zien de positieve en kwalitatieve resultaten van dat alles! Voor de kapitalistische trekjes zoals veel grotere inkomensverschillen schaamt men [de "socialistische arbeiderspartij"] zich allerminst. Film, literatuur en theater zijn praktisch vrij van politieke invloed, en het cabaret steekt nogal eens de draak met de hele politiek van Kádár en de zijnen: “Weet je welk land het grootste opde wereld is? Nou, dat is Hongarije, want de sovjettroepen zijn al sinds zestien jaren bezig zich uit dat land terug te trekken, maar ze zijn daaarmee nog lang niet klaar!”….
Het beleid van Kádár heeft de steun van de overgrote meerderheid, men hoopt op geleidelijke verbetering van de levensomstandigheden, de contacten met het westen, meer vrijheden, enz. Geen zinnig mens rekent nog op oorlog of een revolutie o.i.d. Men erkent openlijk [zoals de premier op 1 jan. 1969] dat alle mensen in het land "helaas" niet dezelfde opvattingen hebben. De Hongaarse hervormingen worden n.b. na augustus 1968 niet teruggedraaid. Wel geeft men openhartig fouten en gebreken toe, hoewel de export, de produktie en vooral de consumptie toenemen.
Kádár is wat dit betreft een evenwichtskunstenaar, die vooral bewegingsruimte en tijd wil hebben om een geheel eigen beleid te voeren, en de wensen en belangen van z'n eigen volk goed kent. Het liberalise­ringsproces en de economische hervormingen in Hongarije zijn [voor het "Oostblok"] eigenlijk spectacu­lair, maar Kádár wenst niet op te vallen, en aandacht te trekken voor z'n gewaagde experimenten.......
Hongarije vermijdt conflicten, omdat het langzaam en weloverwogen optreedt, terwijl men in Tsjechoslowa­kije juist snel, in koortsachtig tempo en radikaal wilde optreden. De stille revolutie die zich in Hongarije voltrekt kan daardoor voorzichtig verder gaan. [Leeuwarder Crt., 19 febr. 1969]. In december 1969 gaat een Hongaarse delegatie naar Tsjechoslowakije, en overlegt hier met de nieuwe leider Gustáv Husák en anderen. Kádárs politiek van na het neerslaan van de opstand in 1956 wordt in enkele opzichten door Husák nagevolgd: de stalinistische massale terreur en de willekeur worden vermeden, er vindt "geen repressie om de repressie" plaats en na de harde maatregelen wil men soepeler gaan optreden, maar Husák blijft in vele opzichten [politiek, economisch en cultureel] veel dogmatischer. 
N.b. Behalve intellektuelen [zie hierboven] protesteerde ook de Hongaarse ambassadeur in de DDR, András Tömpe [Budapest, 14 nov. 1913 – 15 dec. 1971], werktuigkundig ingenieur en diplomaat, die zich in 1930 bij de linkse beweging aansloot en illegaal werk deed, o.a. in Brno, in 1937 in Spanje bij gevechten 2 maal gewond raakte, 1939 naar Frankrijk uitweek en werd geïnterneerd, 1941 naar Duitsland ging en daar ook illegaal werk deed, 1944 in de Ukraïne soldaat was en daarna partizaan, en vanaf 1945 betrokken was bij de binnnenl. politiek, diplomatie en cultuur, 1963 tot ’67 bij de uitgeverij Corvina voor buitenl. talen, lid van het CC der partij. Hij wordt dan Hong. ambassadeur in O.-Berlijn. Eerder was hij ook jarenlang sovjet-geheim agent in Latijns Amerika en hielp na '56 mee het partijapparaat te zuiveren van stalinisten.

De Hongaarse machinebouw is van groot belang, een vierde der export!

top

In augustus 1968 protesteert hij tegen de interventie in Tsjechoslowakije, en m.n. tegen het Hongaarse aandeel hierin. Tömpe wenste juist de demokratisering van het socialisme en erkenning van het recht op informatie, maar hij laakte vooral de agressieve, extreme en ondermijnende rol van de DDR waar hij gezant is! Hij komt dus in conflict met Ulbricht zelf [die overigens al eerder Kádárs positie had bedreigd]. Na deze militaire interventie treedt hij af als ambassadeur in O.-Berlijn en wordt 1971 naar een onbetekenende post [algem. direkteur van de Hong. Vereniging v. Uitgevers en Boekverspreiders] overge­plaatst. Hier betrapte hij de partijsecretaris op corruptie en ontsloeg hem, zonder verdere consultatie. Vervolgens zijn er de intriges maar hij walgt van de hetze die dan rondom hem ontstaat. Tijdens een zitting van het comité overhandigt hij de collega’s een ontslagbrief en terwijl zij die lezen schiet hij zichzelf dood…
Dat tragische geval maakt veel indruk op Kádár en de partijleiding, te meer omdat Tömpe bleek volkomen gelijk te hebben gehad! [naar Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 93, 94]. Pas na 1990 wordt de inhoud van de brief bekend! Wèl wordt Tömpe begravan bij het monument voor de Arbeidersbeweging op het Kerepesi temető, dus hij krijgt na z’n dood toch nog alle dank en eer van de partij….……….
Door de ontwikkelingen in Tsjechoslowakije is de leiding in Hongarije toch wel iets meer terughoudend geworden en wenst geen buitenlandse [Oost-Europese!] aandacht voor de eigen hervormingen, die immers vanaf 1968 volgens sommige leiders, in Warschau en m.n. Ulbricht in Oost-Berlijn, ook niet de goede kant opgaan. Maar Kádár wijzigt zijn politiek niet en toont bijvoorbeeld zelfs enig begrip voor het feit dat er héél wat communisten in West-Europa zich vanaf augustus 1968 distantiëren van ‘Moskou’ en -binnen een parlementaire demokratie!- een eigen weg zoeken. Kortom: het zgn. ‘eurocommunisme’ is voor de Hongaarse partij niet een verschijnsel dat men eenvoudig scherp en principieel moet bestrijden! 
Ook zijn er meer oppositionele geluiden in het land zelf te horen en enkele jongere schrijvers doen juist na 1968 van zich spreken: De eerste roman van de burgerlijke en in feite liberale schrijver en socioloog György Konrád [Berettyóújfalu, 1933] "De bezoeker" [A látogatás] wordt door het partijblad "Népszabadság" wel scherp veroordeeld maar er volgen geen maatregelen. 'De bezoeker gaat over de manier waarop wij, goedwillende, vooruitstrevende, intelligente, gevoelige, goedgeïnfor­meer­de, goedbetaalde.... insiders omgaan met de anderen, de mislukkelingen, de asocialen, de frustraten, de niet-modieuzen'. [Vrij Nederland, 29 nov. 1976]. De schrijver legt vooral de nadruk op de mens, die als eenling steeds moet vechten tegen de kwade, bevooroordeelde en corrupte maatschappij, en hij is er vast van overtuigd dat al die officiële partijpropaganda nietszeg­gende, lege dwaasheid is. In de geschiedenis zit dan ook geen zin of vooruit­gang, zoals men je steeds weer wil doen geloven. "Konrád balanceert [hiermee dus] voortdurend op de grens van dissidentie", aldus Ágnes de Bie-Kerékjártó [Bzzlletin 146, mei 1987, blz. 76]. Al in 1969 komen Konrád en zijn vriend, de filosoof Iván Szelényi met een stuk voor een conferentie in Balatonfüred en ze pleiten hierin voor veel meer aandacht van de overheid voor sociale woningbouw: de regering, zeggen ze, doet veel te weinig voor de lagere klassen en die betalen relatief veel meer dan de hogere inkomensgroepen, die veel te goedkoop wonen! Met name in Budapest is nog veel gebrek aan woningen, hoewel er veel wordt gebouwd, maar minister Nyers, die toegeeft dat er toch nog te weinig wordt gebouwd, komt in 1970 wel met plannen voor de bouw van 400.000 appartementen.
‘Maar van de belofte van het regime om in 1975 in de behoefte aan woningen voor 1,5 miljoen Hongaren te voorzien komt niets terecht! Al vanaf het begin rekent het regime blijkbaar op privépersonen om eraan te voldoen. Het resp. aantal woningen dat door de staat en door privé- personen is gebouwd spreekt voor zichzelf: 1971-80: 311.000 en 580.000, in 1982: 19.000 en 56.000, in 1984: 10.000 en 60.000, in 1986: 8.000 en 62.000 en in 1988: 5.000 en 45.000’. [Tökés, 127]. Dat is wel opmerkelijk voor een land dat zich socialistisch noemt en waarin de ‘staatspartij’ met haar machtsmonopolie ook in Hongarije nog steeds zegt op te komen voor het belang van m.n. de werkende bevolking. In 1971 komen er zelfs regels voor het aantal kamers per persoon en de eigen woningbouw voor middengroepen wordt aangemoedigd: zij kunnen goedkope leningen hiervoor krijgen. [Shawcross, 202]. De gehele woningbouw is echter alleen mogelijk omdat men algemeen méér dan één baan heeft, in het weekend druk voor zichzelf ‘bezig is’ [met de bouw van een eigen huis], dus overuren maakt, en de risiko’s als ondernemer neemt in ‘de tweede economie’. [Tökés, idem]. 
De relatief openlijke kritiek op de overheid wordt echter geleidelijk aan veel breder en in 1969/70 kiest de Hongaarse Schrijversbond een Uitvoerend Comité waarin n.b. 5 dogmatici worden vervangen door o.a. 1e. de partijloze schrijver van essays, historische drama’s, toneelstukken etc., László Németh [Nagybánya, 1901 – Budapest, 1975] die vóór 1945 ook al zeer aktief was als schrijver, 2e. de mythische dichter Sándor Weöres [Szombathely, 1913 – Budapest, 1989], die van 1948 tot 1964 vrijwel niets mocht publiceren maar wiens gedicht Tűzkút [Vuurbron] dat in 1964 in Parijs wordt gepubliceerd ineens aanleiding vormt om hem ook in Hongarije weer vrij z’n gang te laten gaan, en die dán pas wordt erkend, 3e. de schrijfster van toneelstukken, films en tv-stukken Erzsébet Galgóczi [Ménfőcsanak, 1930 - 1989], die vooral schrijft over de politieke ontwikkelingen [collectivisatie, modernisering] de dwang en de schokkende, onmenselijke maatregelen tegen de boeren op het platteland, van wie de wereld in elkaar stort, en 4e. de dichteres en literair vertaalster Ágnes Nemes Nagy [Budapest, 1922 - 1991] die m.n. stukken van Corneille, Racine, Molière, en Victor Hugo, en van Rilke en Bertold Brecht vertaalde. Deze algemeen bekende, niet-communistische ‘burgerlijke’ of ‘volkse, populistische’ auteurs hebben uiteraard veel meer liberale opvattingen over de cultuurpo­li­tiek en de literatuur! Galgóczi bijvoorbeeld voelt zich intens verbonden met haar hoofdperso­nen in haar boeken: gepassioneerde vechters tegen onrecht, mensen die weigeren te sjoemelen. [naar Anke Manschot in "Het Oog in 't Zeil", 8, no. 3, 1991]…….
Ook de opmerkelijke secr. v/h CC voor culturele zaken en [vanaf 1970] Politburo-lid, de invloedrijke György Aczél [zie hierboven], van Joodse afkomst, die zoals zovelen van 1949 tot ‘54 gevangen zat en een zeer goede vriend en vertrouweling van Kádár is, is vrij realistisch, en geldt als 'gematigd', hoewel hij soms op eerdere standpunten terugkomt. Op 23 april 1968 verklaarde hij in een lezing voor de Politieke Partijacademie: "Het is een feit dat het marxisme nog geen monopoliepo­sitie heeft op het gebied van de ideologie en cultuur. Er zijn b.v. vele godsdienstige mensen in Hongarije, mensen met geen marxistische wereldbeschouwing, en groepen die marxistische elementen combineren met bourgeois-inzichten. De Hongaarse maatschappij is nog in een overgangsstadium. Dit feit wordt weerspiegeld in de psychologische attitudes en denkwijzen van het volk. Dan is het de taak van de partij om de hegemonie van 't marxisme, d.w.z. haar leidende rol, te verzekeren en te versterken”.
Aczél -die ondanks zijn opleiding zeer goed op de hoogte is van de Hongaarse kunsten en litreratuur- herroept hier n.b. eerdere verklaringen dat het marxisme reeds de wereldbeschouwing van de intellektuelen was geworden, en erkent nu dat de wil de vader van de gedachte was! Z'n optimisme leidt slechts tot illusies en zelfbedrog en hij erkent wel dat het ontkennen van andere levensbeschouwingen niet goed is. "Daarom staan we schrijvers van een bourgeois-humanistische opvatting toe om te publiceren"’: zie ook zijn politiek van de drie T’s. De ook charmante Aczél weet toch steeds weer de schrijvers etc. te overtuigen of  althans te overreden en begrip te krijgen.
Opmerkelijk is ook dat Aczél, de toonaangevende cultuurpoliticus van Hongarije, ‘niets heeft met de Sovjet-Unie en met haar literatuur etc.’, maar daarmee sluit hij toch ook zeer nauw aan bij de Hongaarse traditie die het land wat betreft alle niet-onmiddellijk economische [grondstoffen, olie, gas] behoeften, met het westen verbindt. “Op de  literatuur, kunst, wetenschap, massamedia, idealen van beschaving en levensverwachtingen hebben de Russen geen enkele invloed” maar ‘dagegen hat die kulturelle und wirtschaftliche Anziehungskraft des Westens manchmal beängstigend zugenommen’, aldus Paul [Pál] Lendvai, die ±  10 jaar na het verlaten van Hongarije in oktober 1966 voor het eerst weer terugkomt. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 77].
Maar goed, men wil in Hongarije zelfs de eigen progressieve historische tendensen wel inpassen in die van de internationale arbeiderbeweging, maar blijft toch altijd ook een beetje trots op z'n eigen "liberale model" t.o.v. de andere "Oostbloklanden"! Het "socialistische realisme" is nog altijd de officiële richting en literaire stijl, maar in feite is ze in Hongarije al afgezworen, o.a. door de vooraanstaande literaire en cultuur-historicus dr. Béla Köpeczi [Nagyenyed, 1921], die zich specialiseerde op de politieke, diplomatieke en culturele betrekkingen tussen Frankrijk en Hongarije in de 18e eeuw [!], vice-rektor der Universiteit van Budapest, en 1972 secr.-gen. der Hong. Academie van Wetenschappen. Zie hierboven!
Gevolg is o.a. dat zeer weinig schrijvers "socialistische" literatuur produceren en wie dat zou willen wordt belachelijk gemaakt! Er is al ± 1969/70 sprake van een soort kloof tussen het regime en nieuwe literaire creaties. Ook een toonaangevend blad als "Társadalmi Szemle" geeft openlijk toe dat er op dit terrein in het land verwarring heerst, ofwel: "een zeer complexe reali­teit".... [Robinson, hoofdst. 9, "Continuïteit en Verandering in de Culturele Sfeer]. Dit partijorgaan [over m.n. maatschappelijke vraagstukken] vraagt nu, vanaf 1968, zelfs ook voor het eerst aandacht voor Hongaarstalige schrijvers over de grenzen, met name in de buurlanden [Roemenië, Joegoslavië en Slowakije], maar voor emigranten heeft men dán nog geen goed woord over.

top

In verband met deze hernieuwde aandacht voor de drie miljoen Hongaren over de grens, in de buurlanden, nemen ook de contacten met hen zeer voorzichtig toe: in augustus 1971 kan de [Hongaarstalige] Hervormde kerk van Roemenië [700 à 800.000 leden] b.v. voor het eerst sinds 1945 bijbels uit Hongarije invoeren, maar de contacten tussen de beide calvinistische zusterker­ken blijven spaarzaam: de Roemeense overheid wenst zoveel mogelijk controle en zo weinig mogelijk contacten van de 2 miljoen Hongaren in Roemenië met Hongarije zelf. Maar er komen ook weer berichten over de [Hongaarstalige] Hervormde kerk in Karpaten-Ukraïne [Kárpátalja], die 40.000 tot bijna 100.000 leden telt in 91 gemeenten in het huidige grensgebied met de Sovjet-Unie [de Ukraïne], dat vroeger Hongaars gebied was. Over het meeleven en de saamhorigheid van de leden heeft men niets te klagen maar wel over het tekort aan predikanten: Dat liep in 5 jaar  terug van 67 naar 46.  
Oppositie komt er ook van b.v. het "Sociologisch Instituut" waarvan de bekende vml. premier András Hegedűs [die ook hoofdredakteur was van het blad Valóság] ook na zijn ontslag bekend blijft door zijn ondogmati­sche en kritische wetenschappelijke onderzoek. Op den duur leidt dit tot ontevreden, radikale en modieuze "nieuw linkse" jongeren, die [althans met woorden] aanhangers worden van het radikale Chinese communisme van Mao tse Tung.
Één der eersten die in Hongarije terecht staat op beschuldiging van maoïstische aktiviteiten is de schrijver György Dalos [1943]. Hij wordt tot 7 mnd voorwaardelijk veroordeeld, maar blijft daarna optreden; in 1970/71 komen linkse marxisten zoals Dalos en Miklós Haraszti [1945] al regelmatig bijeen en lezen op literaire avonden voor uit eigen werk. Haraszti wordt in 1970 al van de universiteit van Budapest verwijderd en onder politietoezicht geplaatst. Andere oppositionele jongeren zoals de filosofen György Bence [1941] en János Kis [1943] publiceren in 1970/72 samen met György Márkus "Hoe zou een kritische economie kunnen bestaan?" [Hogyan lehetséges kritikai gazdaságtan?], maar dat wordt verboden en de schrijvers wordt een beroepsverbod opgelegd.
Toch wekt de relatieve vrijheid van de pers, het ontspannen klimaat, de bewegingsvrijheid van filmers, schrijvers en toneelschrijvers nu zelfs de jaloezie op van collega's in enkele andere landen van het "Oostblok". Hongarije is immers vèrreweg het meest vrije, open land van alle landen in Oost-Europa en ook wonderbaarlijk is de populariteit van Kádár en dat zijn eveneens de diskussies in de pers…. Men geeft algemeen toe dat ‘het veel erger had kunnen zijn’, en die ‘verloren opstand’ heeft men tenslotte dan toch gewonnen. [Lendvai, Die Grenzen, 63].
Sommige partijen in de buurlanden waarschuwen dan wel voor de gevaren vanuit Hongarije, maar Kádár beloofde Brezjnev dat de Hongaarse partij de binnenlandse politieke en economische hervormingen zèlf krachtig in de hand zal houden, en zólang heeft hij de steun van Moskou. Voor Kádár c.s. is ook dit een vorm van "vreedzame coëxistentie" met ’t westen. Zelfs het [min of meer exclusieve] partijblad Pártélet [Partijleven] schrijft in 1969: “Politieke leiding kan alleen maar effektief zijn en de standaard hiervoor kan alleen maar beter worden als we betrouwbare informatie hebben over meningen, aspiraties, en de algemene en bijzondere situatie van de sociale lagen van een bepaald gebied” [Shawcross], maar het gebruik van dit soort termen is in de rest van het ‘Oostblok’ volkomen ondenkbaar!
In januari 1970 verklaart Kádár nog eens: "Wie niet tegen de partij werkt is een potentiële bondgenoot, en geen vijand" en daarom verleent de regering iedere staatsburger het wettelijke recht op een paspoort: al weer een novum voor het zogenaamde Oostblok! Een rood paspoort [boekje] geldt voor de "socialistische" landen, een blauw boekje voor de overige, de kapitalistische landen, want langzamerhand nemen de contacten met het westen toe; op het gebied van handel, sport, cultuur, economie en toerisme, hoewel er een aantal taboes wel blijven bestaan.
Ook de Hongaarse partij zelf is geen avantgarde van de arbeidersklasse meer, van een strak gebonden gemeenschap van militante kaders, zoals in begin 1957, en is intussen een massaorganisatie die allen wil omvatten, m.n. de elites van specialisten, produktieleiders en uiteraard de massa werkers. As a result, the intensity of the average party member’s identification with the party’s ideological objectives begins to subside and, in a remarkably short period of time, the rank-and-file members views are no longer distinguishable from those of the population at large.
Hetzelfde proces doet zich ook voor op het niveau van de staat, waar o.a. steeds meer notabelen, managers van grote ondernemingen en leidinggevenden, hogere funktionarissen, en machtige leden van politieke adviescommissies, invloedrijke mensen die nu eenmaal voorrechten hebben op bestuurlijk hoog niveau, enz. werkzaam zijn. [naar: Tökés, Hungary’s negotiated revolution, 29, 30]. Het politieke systeem is daarmee in dit land meer geworden tot een soort management dat althans voor zéér vele inwoners niet of nauwelijks [meer] omstreden is! Er is immers veel bereikt, vooral op het gebied van persoonlijke consumptie, de levensstandaard en economische groei en ook de acceptatie van de mythen over het begin van het regime nam toe. [Tökés, idem, 30]. Nog slechts een enkeling, een intellektueel of een kunstenaar, een schrijver of journalist, interesseert zich voor de ‘legale’ basis van dit regime [sinds november 1956], en díe ontbreekt uiteraard of is althans ongeloofwaardig………
Ook consumenten worden in Hongarije steeds belangrijker: opinie-onderzoeken, bedrijfswinsten, marktmechanis­men werken langzamerhand volop. Van 1/4 der consumptiegoederen is de prijs nu vrij en naar aanleiding van de invoering van het NEM veranderen zeer vele Hongaren van baan: vroeger was dit per jaar 23 tot 25 %, maar in 1970 is dat  41 % [incl. nieuwe werknemers, pensionering, overlijden, zwanger­schapsverlof, milit. dienstplicht].
Er komen eveneens gunstiger voorwaarden en dus meer mogelijkheden voor investeringen van westerse bedrijven in Hongarije en de handel met westerse landen is al deels geliberaliseerd en vergemakkelijkt. Steeds meer zoekt men contacten met het westen, en gaat men de weg naar steeds meer vrijheid. Ondernemingen mogen zelf kapitaal reserveren en naar eigen inzicht investeren, en produkten vrij op de markt brengen. De etalages in Budapest en elders liggen vol met dure artikelen, maar velen kunnen zich nog lang geen luxe permitteren! De levensstandaard wordt nu echter elk jaar beter en men is in het algemeen tevreden en zelfs optimistisch: in 1969 boekt Hongarije voor 't eerst een overschot op de handelsbalans. Het land neemt ook een bijzondere plaats in omdat het [voor Oost-Europa] bijzonder objektief de nodige economische gegevens verstrekt aan West-Europese firma's waarmee men samenwerkt want in de andere landen laat men zich hierbij nog vaak of altijd leiden door de economische plannen en door de politieke propaganda!
Echter: in Hongarije lijken economen het laatste woord te hebben wanneer het gaat om de economie! Één van hen is prof. dr. József Bognár van de Karl Marx-Econ. Universiteit in Budapest, die zoals zovelen -ook collega's- nogal onverschillig is t.a.v. de ideologische leerstelligheden..... Men wil echter bewust geen snelle hervormingen zoals die in de ČSSR in 1968, maar gaat onopvallend toch z'n gang, terwijl in de ČSSR vanaf april 1969 door partijleider Husák alles wordt teruggedraaid……..  Een volstrekt novum in het ‘Oostblok’ is ook de opening van een eerste huwelijksbemiddelingsburo in Hongarije in januari 1970 want in alle andere landen van Oost-Europa wordt dit nu juist veroordeeld als een typische bourgeois-instelling..... Na een gesprek met een psychiater en een socioloog probeert men in Hongarije dus met behulp van de computer een geschikte partner te vinden en er zijn al duizenden aanvragen ontvangen…..De tarieven gaan -typisch westers- naar het inkomen……
Ook zijn er tegen het eind van 1969 elke zondagochtend [en maandelijks zaterdag] uitzendingen op de Hongaarse radio van kerkdiensten te horen: een zéér bijzondere zaak in Oost-Europa! Hongarije is ook het enige land in Oost-Europa waar het traditionele kerstfeest wordt gevierd, compleet men inkopen op grote schaal, een fanatieke kooplust, feestmenu's, kerstbomen, etc. en nu keurt zelfs het partijblad Népszabadság de kersttradities van geschenken geven op de geboorte van Jezus Christus goed, hoewel “dit laatste een mythe is, maar wel onroerend en mooi”.…. Of men nu geschenken krijgt van de kerstman of n.a.v. de geboorte van Christus is volgens het partijblad geen ideologische zaak… In januari 1970 wordt de protestantse kerken een nieuwe vertaling van het Nieuwe Testament aangeboden; het levenswerk van de theoloog prof. dr. Gergely Budai [Dunavecse, mrt. 1887 – Budapest, jan. 1974] en met veel Nederlandse steun tot stand gekomen. Het werk is n.b. bij de staatsdrukkerij in Budapest gedrukt! Over het lot van de definitieve [nieuwe] vertaling houdt men [n.a.v. kritiek] nog intensief beraad en in 1970 worden bijvoorbeeld ook nog 22.000 bijbels gedrukt in de oude vertaling met instemming van de overheid……..
In maart 1970 verklaart de Hong. min.v.buitenl. zaken János Péter dat Hongarije diplomatieke betrekkingen met de Bondsrepubliek Duitsland wil aanknopen, "als dat de situatie in Europa ten goede zal komen". Voorwaarde is dat Bonn de Oder-Neisselijn erkent als grens met Polen, maar daarover is door beide landen al overlegd. Korte tijd  hierna brengt min. Péter eind april 1970 een bezoek aan Nederland en wil hier o.a. over een beter klimaat voor de komende "Europese Veiligheidsconferentie" overleggen. Hiertoe hebben de landen van het Warschaupakt al in 1966 opgeroepen maar de NATO-landen reageerden formeel nog niet, want zolang Oost- en West-Duitsland nog heel voorzichtig onderhandelen is er nog niets konkreets.
Op 4 april 1970, de dag waarop ‘25 jaar bevrijding’ wordt gevierd is een Sovjet-delegatie o.l.v. Brezjnev in Budapest terwijl Kádár o.a. ook even het bloedige verleden van het land in herinnering roept en zegt dat "het sektarisme en de fouten van de leiding de oorzaak waren van "de gebeurtenissen van 1956", zoals men nu zegt. Het lijkt menigeen zelfs dat de Hongaren het trauma van de mislukte opstand van 1956 te boven zijn gekomen. Bovendien wil zelfs Kádár blijkbaar alleen de tijd de stalinistische terreur van Rákosi aanduiden, en de rol van Imre Nagy liefst achterwege laten………Vanaf het begin heeft Kádár overigens zeer sterke nadruk gelegd op de misdaden van het stalinistische regime van Rákosi in Hongarije [als oorzaak van de onvrede en de opstand!] om vooral zijn eigen manier van leidinggeven hiertegen af te zetten en daarmee het publiek de overtuiging te geven dat híj en z’n [communistische] partij allerminst wil en kan worden vergeleken met het vorige regime.

Het toerisme aan het Balaton neemt een grote vlucht!

top