< Terug

16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989

16.2.4 De sterk toenemende kloof tussen leer en leven, ofwel: partij en volk,
           in de jaren ‘70. 

De tweede helft van 1970 staat voor een deel in het teken van het a.s. partijcongres waar de koers voor de komende vijf jaar weer zal worden uitgestippeld, en de stellingen hiervoor worden al in augustus gelanceerd, zoals b.v.: “Het is onvoldoende om uitsluitend te steunen op de historische ervaringen van de Sovjet-Unie”, hoewel ook algemeen wordt erkend dat "het eerste beginsel van de buitenlandse politiek is de nauwe samenwerking met de Sovjet-Unie" is. Verder “zijn er duidelijke anti-socialistische krachten en tendenzen, maar die zijn alleen via voortdurende demokratisering te bestrijden, en níet met administra­tieve maatregelen" [zoals overal elders in Oost-Europa!] en  “maatregelen tegen machtsmisbruik binnen de partij en tegen onderdrukking van kritiek” zijn nodig…..
Maar zeer uitvoerig is er vooral gepraat en scherp gediscussieerd over de gevolgen van het nieuwe economische model: Linkse dogmatici zien er -nog steeds- niets positiefs in en ze verwijten de partij de leidinggevende rol van de arbeidersklasse en op economisch terrein op te geven; minder ideologie, decentralisatie en grotere inkomens­verschillen worden nu primair! Inderdaad blijven de inkomens van "de proletariërs" achter vergeleken bij die van boeren en kleine ondernemers en ook de [eenheids-] vakbonden [o.l.v. Sándor Gáspár] verwijten de partij "bourgeois-liberale invloeden te tolereren"...
Die bourgeois-invloed is overigens in Hongarije alom duidelijk te zien, ‘want de Hongaar is niet meer de loyale, domme, dogmatische burokraat, maar de technicus, die het maakt, de expert! Wel een produkt, maar vooral ook producent, de kerel die voor zichzelf werkt: de petit bourgeois dus, ondanks al diegenen die dit geld graaien noemen en zelfs de partij verdedigt dit tegenwoordig! In de Népszabadság van 15 september 1966 kon men al lezen: “Hebben we hier niet altijd voor gevochten en vechten we ook nog steeds niet opdat zoveel mogelijk mensen alles wat ze nodig hebben voor een comfortabel en rustig leven kunnen krijgen?” Men erkent dan ook dat de individuele prestatie ook steeds meer individueel loon oplevert en dat de competitie tussen bedrijven zal toenemen; dat zal de mentaliteit zoals hierboven staat zéker bevorderen en intussen kan ‘de Hongaar’ voor radio en televisie praktisch openlijk petit bourgeois zijn” [naar Shawcross, 176, 177].
Van 23 tot 28 november 1970 vindt het Xe partijcongres der "Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij" MSZMP in Budapest plaats; de partij telt nu 628.000 leden [waaronder zoals bekend vele opportunisten, meelopers, en zwakkelingen] en 34.000 kandidaat-leden. Er zijn 685 gedelegeer­den en ook nú zijn er geen slogans en portretten te vinden, zoals dat overal elders in Oost-Europa gebruikelijk is, maar Brezjnev steunt Kádár openlijk. De halsstarrige Ulbricht [DDR] echter stuurt met opzet een lagere delegatie om zijn onmin over het liberale beleid van 'Budapest' te laten merken, en ook Roemenië stuurt z’n hoogste leider Ceausescu níet naar Budapest!………
De suksessen van de economische politiek en de betere levensstandaard staan voorop, terwijl Kádár zelf verklaart: ‘Het socialisme dient de mensen en ons doel is dat mensen een beter en meer cultureel leven leiden en dat hun omstandigheden verbeteren. Wij weigeren iedere soort valse bescheidenheid en ascetisme te erkennen. Maar we zullen ons niet verzoenen met de geest van grof materialisme die tegen de moraal van onze maatschappij en de idealen van het socialisme ingaat’. Toch zegt hij niet hóe dat dan moet…. [Shawcross, o.a. 179].
Het socialistische type mens en die mentaliteit op moreel terrein blijven het doel, en gelden als voorwaarde voor de opbouw van het socialisme, en hieraan voegt men nog toe: “Wij moeten de overtuiging versterken dat het individu alleen maar samen met de maatschappij kan slagen tègen de egoïstische, petit bourgeois-inzichten in leven en houding”. De praktijk in het Hongarije van Kádár is echter een heel ander verhaal! [Shawcross, 196]. 
Wel acht men echter de continuïteit van het regime voorlopig wel verzekerd want het volk lijkt meer vertrouwen te krijgen en te hebben in het beleid van de partij. Men gaat dan ook door met de huidige koers die nog steeds door Brezjnev wordt gesteund, en is tevreden met de resultaten van het 3e Vijfjarenplan, die nog eens worden opgesomd: Vanaf 1966 steeg het nat. inkomen met ruim 40 %, het reële inkomen per hoofd met 31 %, de investeringen met 43 %, de industriële produktie met 35 %, de agrarische produktie met 16 %, de import met 65 %, maar de export met slechts 53 %.
Men vindt het te betreuren dat er nog altijd zeer weinig boeren lid van de partij zijn, maar, zegt men, voor een deel is dit te wijten aan de traditionele apathie van de Hongaarse boeren t.a.v. de politiek. Van de intellektuelen, soldaten en officieren, en studenten zijn juist relatief velen partijlid. Het partijcongres wil voortaan de leden meer aktiveren: "een passieve houding wordt niet meer geduld". Hóe dat moet gebeuren is echter onduidelijk! De individuele leden worden meer verantwoordelijk, meerdere kandidaten voor één funktie worden mogelijk, en er komt een demokra-tisering van de partijstruktuur en vrijheid van creatieve beroepen, aldus Kádár. Ook worden de waardevolle en grote rol van intellektuelen en van [de intussen 83.000] zelfstandige kleine ondernemers erkend! Men kan voortaan op 18-jarige leeftijd [i.pl.v. 21 jaar] al partijlid worden.
Opmerkelijk is dat Kádár op het congres ook duidelijk pleit voor artistieke vrijheid: "Wij zijn niet van plan om met administratieve maatregelen in te grijpen in artistiek werk. Smaak beschouwen wij als de persoonlijke aangelegen­heid van de artiest. Ieder heeft het recht scheppend werk naar eigen smaak en visie op het wereldgebeuren te verrichten". De staat behoudt zich echter het recht voor kunstwerken te selekteren naar hun sociale en artistieke waarde". [L.S.S. Bartalits, in: Intermediair, no. 42, 22 okt. 1971].

top

Al even opmerkelijk is echter Brezjnev die Kádár en de MSZMP zelfs prijst vanwege de grote waarde die die partij hecht aan "de meedogenloze strijd tegen de bourgeois-ideologie en tegen linkse en rechtse verdraaiingen van de marxistisch-leninistische theorie".... [Trouw, 25 nov. 1970] en opvallend is een rede van Zoltán Komócsin [secr. CC voor buitenl. zaken] die voor het eerst na jaren vriendelijke woorden aan het adres van China richt, en de onvoorwaardelijke trouw aan de Russen op buitenlands gebied wordt nog steeds gekoppeld aan een tolerant, hervormingsgezind binnenlands beleid!
Hogere instanties binnen de partij zullen voortaan altijd aan de leden en aan de basis moeten uitleggen waarom bepaalde maatregelen nodig zijn. Ook verklaart de partij zich nu openlijk tegen machtsmisbruik en tegen onderdrukking van kritiek, en willekeur moet afgelopen zijn....
Opmerkelijk is verder de verklaring van de min.v.binnenl.z. András Benkei, die zelfs al eerder zei: "Ik wil niet langer een ideologische waakhond zijn" want “de binnenlandse aktieve oppositie is immers uiterst gering….. de voormalige klassenvijand is nu geïntegreerd in de maatschappij, het imperialisme streeft niet meer naar ondermijning van de socialisti­sche maatschappij”..... Het marxisme-leninisme is geen gesloten en voltooid stelsel en we moeten niet alleen steunen op ervaringen van de Sovjet-Unie: stellingen die Benkei al voor het congres poneerde. Voor Benkei is het duidelijk: de politie is er om te waken tegen misdaden, en níet om toe te zien op de politieke ideëen of het religieuze geloven van mensen. De politie moet niet tussenbeiden komen in economische, politieke of ideologische geschillen, want elke afwijking van dat principe kan tot ernstige vergissingen leiden, aldus minister Benkei.... "In de strijd tegen mensen die onorthodoxe denkbeelden aanhangen, wier ideologie vijandig is aan die van het communisme, moet de partij, en níet de politie, de marxistische ideologie toepassen".
Op het congres wordt door de voorz. van de controlecommissie der partij, János Bruttyó, ook onverbloemd meegedeeld dat in de voorbije periode 1966/70 b.v. 5.000 leden eruit zijn gezet, van wie 80 % wegens economische delikten: corruptie, verrijking, een dolce vita [luxe leventje], 15.000 anderen zijn alleen gestraft. ”Sinds de partij 25 jaar geleden de macht greep herbergt zij te veel egoïsme, inhaligheid, vriendjes­politiek, blunders, lanterfanterij, onverantwoordelijkheid, absenteïsme, hebzucht, morele laksheid, praalzucht en een typische petit bourgeois-levensstijl", aldus Bruttyó..... Het aantal arrestaties is drastisch gedaald en de politie is ook minder aktief. Volgens schattingen heeft 1/3 van de politieke gevangenen een religieuze achtergrond [b.v. dorpspriesters] en bij anderen gaat het vooral om jongelui, die soms ‘extreem-links’ heten omdat ze zich verzetten tegen de ‘verburgerlijking’ van het regime van Kádár. [Shawcross, 120, 121].
Vele disciplinaire overtredingen blijven ongestraft, omdat ze niet ontdekt worden of omdat men ze heeft verdoezeld, sommige partijleden meenden zelfs dat ze boven de wet stonden, aldus Bruttyó. Gratis reizen naar het buitenland, verzonnen overuren en niet bestaande baantjes als adviseur zijn geliefkoos­de karweitjes, en..... díe mensen zijn de eersten die stukken grond, huizen, auto's, enz. kopen... het is begrijpelijk dat dit kwaad bloed zet bij eerlijke werkers..... De meeste partijleden leiden echter een schoon en voorbeeldig leven"... [Leeuw. Crt., 2 dec. 1970].
Aan het slot van het congres worden zoals gewoonlijk een 'nieuw' Politburo [van 13 man], een Secretariaat v/h Centr. Comité van 7 leden [als uitvoerende organen] en een -veel minder belangrijk!- Centraal Comité [een soort partijparlement met 105 leden, dat 3 à 4 maal per jaar voor 2 dagen bijeenkomt] gekozen. Een kwart der leden van het CC is lid van de regering, nog een kwart van de leden is tevens parlementslid.
Leden van het "Politburo" zijn: [de progressieve] György Aczél [culturele zaken], de meer conservatieve Antal Apró [econ.], de vrij dogmatische Valéria Benke en Béla Biszku [partijzaken, binnenl.z.], de progressieve intellektueel, leraar en journalist Lajos Fehér [agrar.], Sándor Gáspár [vakb.], Jenő Fock [premier], János Kádár [1e secr.], de intellektueel Gyula Kállai [parl. en HNF-voorz.], Zoltán Komócsin [bui­tenl.z.], de oudere ideoloog Dezső Nemes die al in de jaren ’30 communist was en ook tien jaren in Moskou verbleef, [partijwerk], Károly Németh [1e secr. van de partij in Budapest] en de vml. soc.-demokraat en progressieve Rezső Nyers, de vader van het ÚGM [econ.z.]. Aczél, Benke en Németh zijn nieuwe leden en vooral de benoeming van György Aczél, die door de DDR al eens is bekritiseerd [!], wordt door de schrijvers en artisten toegejuicht want Aczél “wil ook opposanten alleen met argumenten en diskussie, met resultaten van de cultuurpolitiek bestrijden en overtuigen van de morele, culturele en economische superioriteit van het socialisme”. [Intermediair, no. 42, 22 okt. 1971].
Naast Kádár en Aczél [cultuur] zijn ook o.a. Biszku [binnenl.z.], Nyers [econ.z.] en Komócsin [buitenl.z.] lid van het machtige secretariaat, maar het is na al deze jaren wel duidelijk dat m.n. het gezag van de voorzichtige Kádár als persoon zeer groot is en dat hij, de vertrouweling van Moskou en een bekwaam meester op het politieke schaakbord, het evenwicht ook in de komende tijd wel zal weten te bewaren……….
Opmerkelijk voor het regime van Kádár in Hongarije [van 1956 tot 1988] is ook de grote stabiliteit binnen de partijleiding, waar b.v. Kádár 32 jaar, de vakbondsleider Gáspár [* 1917] 29 jaar, de partijleider van Budapest Németh 25 jaar, de econoom en premier Fock 23 jaar, en de cultuurfilosoof Kállai 20 jaar deel uitmaken van het “Politikai Bizottság”, het politieke comité, elders beter bekend als: Politburo. In 32 jaar zijn slechts zes leden hieruit gezet of met pensioen gestuurd [zonder vermelding van hun ‘grote verdiensten’]. [Tökés, Hung.’s negotiated revolution, 58].

Zéér veel Hongaren beseffen dat men het met Kádár [hier op werkbezoek, l.] niet zo slecht heeft getroffen!


Bovendien kan de partij ook altijd rekenen op b.v. de in 1957 opgerichte "Arbeiders­wacht" [Munkásörség] van 277.000 man in de fabrieken en andere bedrijven, van wie 81 % partijlid is, op b.v. de [eenheids-] vakbonden, het ambtenarenapparaat, leger en politie, het Patriottische Volksfront, etc. etc. 
In dit jaar 1970 vergadert het CC der partij ook weer eens over -de vele- jeugdproblemen en een lid van het CC zegt hier openlijk: ”Als de partij de jeugd niet weet te overtuigen van de juistheid van haar politiek, ligt dat aan de partij en aan de oudere generatie, en níet aan de jeugd", en eerder besloot men om het Ministerie van Openbare Orde niet langer te laten optreden als ideologische waakhond. Al eerder is duidelijk geworden dat zeer veel jongeren in Hongarije politiek totaal apathisch, onverschillig en onwetend zijn, geen enkele interesse tonen voor het algemeen welzijn, en juist wèl voor hun eigen materiële welzijn, en voor b.v. moderne westerse trends in muziek, vermaak, cultuur en mode. Het regime [het CC der partij] besluit dan om jongeren meer bij het maatschappelijk gebeuren te betrekken: vanaf 1971 zijn er 21 parlementsleden beneden 30 jaar [tot dan slechts één!]. Ook in lokale raden en bij de vakbonden vindt men meer jongeren, terwijl men nu partijlid kan worden vanaf 18 jaar. Op vormings- en onderwijsinstellingen komt [verplicht] een "jeugdparlement". In 1972 volgt 70 % der jongeren middelbaar onderwijs en 7 % hoger onderwijs.
De Hongaarse pers is echter relatief zeer terughoudend met onderwerpen die andere landen en situaties in Oost-Europa betreffen, want men beseft maar ál te goed dat de binnenlandse politiek van Hongarije met name in buurlanden zoals Roemenië en Tsjechoslowakije zeer kritisch wordt gevolgd en waar de gehele pers juist over Hongarije ook wel [geregeld] onwaarheden verkondigt al is het alleen om hun Hongaarstalige ‘minderheden’ van resp. 1,7 mln en 0,6 mln mensen vooral de indruk te geven dat Hongarije zelf, dat voor velen van die határontúli magyarság [de Hongaren over de grens] nog altijd gevoelsmatig als het moederland geldt, absoluut geen paradijs is en dat hier zelfs van grove afwijkingen van ‘het zuivere marxisme-leninisme’, kapitalistische en ketterse opvattingen, sprake is! Ook is de pers zeer voorzichtig [dus: optimistisch en kritiekloos] wat betreft de betrekkingen met Moskou: dat zijn ‘de nu eenmaal gegeven omstandigheden’ en zolang de partijleiding van Hongarije het vertrouwen van het Kremlin behoudt is er geen sprake van een èchte ‘crisis’.
Het échte nieuws, bijv. over onenigheid tussen de Oost-Europese landen onderling, gaat ook in het kleine Hongarije natuurlijk veeleer van mond tot mond en dát staat nergens vermeld. Men heeft hierbij toch wel vaak z’n oordeel [b.v. over de domme en slaafse Béla Biszku en over Rezső Nyers die te radikaal voor Moskou zou zijn] en men maakt grappen en vertelt moppen over Brezjnev en Kádár, en over ziektes van de vips! [Shawcross, 169].

top

Linkse kritici krijgen overigens te horen: "Jullie zijn met pseudo-radikale demagogie bezig, en dat is anti-marxistisch". Vergeleken met andere Oostbloklanden is het beleid van Hongarije nogal pragmatisch, realistisch, nuchter en dynamisch. Kádár valt hen aan omdat ze handelen onder het voorwendsel van te handelen in het belang van de "diktatuur van het proletariaat". Hij heeft 't ook over "een onbelangrij­ke revisionistische stroming die in zekere takken van wetenschap invloed had op het volk", en verklaart de ontevredenheid als een gevolg van de botsing van groepsbelangen. Dat is bijzonder voor een communistisch leider want de partij werd altijd geacht níet voor een bepaalde groep te werken.
Nu blijkt echter dat de hervormingen in Hongarije een institutioneel kader bieden voor het naar voren brengen en vertegen­woordigen van diverse groepsbelangen en voor het oplossen van verschilpunten... Hiermee tekent zich een nieuwe ontwikkeling af, een nieuwe vorm van demokratie; langzaam maar zeker zal de partij moeten leren zich van de hegemoniale macht te ontdoen en deze macht gedeeltelijk aan nieuwe organen te delegeren". [L. S .S. Bartalits in "Intermediair", 22 oktober 1971]. Dat de partij bezig is om dit te leren blijkt uit de oprichting van een kritische radiozender, “168 Óra”, die vanaf febr. 1971 uitzendt en een nogal open forum wordt van diskussie en vragen.
Kritisch en open is eveneens, vanaf september 1968, het radioprogramma Fórum waarin een panel optreedt en kritische vragen aan ministers kunnen worden gesteld, en verder kwam het blad Valóság [de Werkelijkheid of Waarheid] al -o.l.v. András Hegedüs- geregeld met controversiële onderwerpen.[Shawcross, 166].
In 1970 wordt het 4e Vijfjarenplan opgesteld voor 1971 tot/met 1975. Men is vrij realistisch, en wil de ontwikkeling niet forceren. De lonen zullen 16 tot 18 % stijgen, het nat. inkomen met 30 à 32 %, de investeringen met 145 à 151 %, de beroepsbevolking met 190 à 210.000, de agrarische beroepsbevolking zal dalen met 130 à 150.000, industrie en diensten stijgen met 320 à 360.000 mensen, de inkomens met 125 à 127 %, de buitenlandse handel met 140 à 150 % later stelt men: de import + 65 %, de exp. + 53 %], de industriële produktie met 32 tot 34 %, de landbouw­prod. met 15 of 16 %, enz. Maar de enorme woningnood blijft zorgen baren.
Het nettoinkomen p.p.p.mnd bedraagt Ft. 2.000 [= Hfl. 250,-]. Men zal het accent leggen op de ontwikkeling van de gas- en oliewinning, hogere arbeidsproduktiviteit, aluminiumindustrie, chemie, [petrochemie, kunstmest, vezels], trucks, autobussen, computers [!], textiel en kleding. In Hongarije worden nu ook computers voor bedrijven in gebruik genomen. Vanaf 1971 neemt men ook maatregelen ter bescherming van het milieu in Budapest: gasverwarming zal geleidelijk kolen en vloeibare brandstoffen [met > 1 % zwavel] vervangen!
Al eerder is, op 16 september 1970, een handelsverdrag met West-Duitsland gesloten voor 5 jaar en aan Hongaarse oorlogsslachtoffers wordt door de regering in Bonn DM 16 miljoen uitgekeerd. De handel zal sterk toenemen en de economische, culturele en technische betrekkingen tussen de Bondsrepubliek en Hongarije verbeteren nu snel: in  februari 1971 vindt overleg met West-Duitsland plaats over het aangaan van eventuele diplomatieke betrekkingen en korte tijd later verklaart Kádár in een interview dat de beide economische blokken in Europa [de Comecon en de EEG] betrekkingen, direkte samenwerking, moeten aangaan, terwijl premier Fock al eerder dit wenste op 't gebied van elektriciteit, pijpleidingen, communicatie en milieu. N.b. Deze Hongaarse politici zijn in Oost-Europa de eersten die openlijk het bestaan van de EEG erkennen, daarvan uitgaan, en ermee betrekkingen wensen!
Ook in september 1970 verschijnt voor het eerst in Oost-Europa -in Hongarije- een vakblad voor consumentenbe­lan­gen! Via druk van de consument [en de markt] zullen industrie en handel worden gedwongen om betere produkten te maken, zoals dat in het westen normaal is en men laat dan inferieure artikelen wel liggen! Bovendien kan de consument meer keuzes maken! De eerste 40.000 exemplaren zijn onmiddellijk uitverkocht; men is dus optimistisch en heeft de steun van de min.v.binnenl. handel! In dit land is immers behoefte aan alles waarvan men ooit droomde en dat nooit tevoren verkrijgbaar was: radio, casette-recorder, tv, auto, motorfietsen, koelkasten en wasmachines en andere consumptieartikelen. De particuliere [!] diensten die hiermee samenhangen nemen dan ook toe: kappers, nachtclubzangeressen, huisschilders, automechanici, reparateurs van tv en andere apparatuur, metselaars, elektriciens, etc., en met het toerisme en de bouw van hotels komen ook de prostitutie, het café, de zigeunermuziek, de terrassen, gulyás, de wijn en cognac, de koffie met taart, de dames en heren in avondkleding, het nachtleven en de taxi’s voor ’s nachts terug naar huis, helemaal weer terug. [naar Shawcross, 178, 179]. De genoemde prostitutie [waarbij uitsluitend met westers geld wordt betaald] brengt overigens voor de staat erg veel geld in het laatje en de Hongaarse meisjes zijn de goedkoopste van heel Europa. [Shawcross, 180].  
In dit ‘socialistische’ Hongarije hebben dan ook particuliere initiatieven voorrang en dat is vooral in de landbouw goed merkbaar. Formeel is de agrarische sektor vijwel geheel ‘socialistisch’, maar de kleine privé-akkkers van de boeren op de ‘collectieve landbouwbedrijven’ hebben een sleutelrol te vervullen: 40 % van het vee, 52 % van de varkens, meer dan 80 % van het gevogelte, bijna 1/3 deel van het verkochte fruit en de mekprodukten en 40 % van de wijnproduktie komt van die particulieren stukken grond en de inkomsten van de boeren stegen zelfs nog sneller dan die van de arbeiders en employees. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 79, 80].
Voor Oost-Europa zeer opmerkelijk is verder dat vanaf ± 1970 veel meer aandacht wordt besteed aan de al langer bestaande "Wereldbond van Hongaren" [MVSZ, Magyarok Világszövetsége], waarvan b.v. ook vele duizenden  Hongaren lid zijn die destijds om politieke redenen uit het land zijn gevlucht, maar door radiouitzendingen en via de dialoog wil men veel meer contacten met deze Hongaarstalige emigranten in Amerika en West-Europa en met 'vertrouwenwekkende maatregelen' en een liberale cultuurpolitiek hoopt men velen die ooit uit het land zijn gevlucht of vertrokken weer te interesseren voor de moderne ontwikke­lingen in Hongarije en het beeld over het land in positieve zin om te buigen.
Hongarije is hiermee het énige land in Oost-Europa dat de tienduizenden landgenoten die het vaderland na 1945/48 of na 1956/57 verlieten, als staatsburgers erkent, die op bezoek terugkomen en ongehinderd weer kunnen gaan. De alg. secr. van de MVSZ, Ottó Beőthy, schatte in 1965 al dat 55 à 60.000 buitenlandse Hongaren, van wie 1/3 deel vluchtelingen van 1956 in het land op bezoek kwam en officiële statistieken wijzen uit dat 1/10 der westerse toeristen in 1971/75 [200.000 mensen] voormalig vluchteling was. In het algemeen kan men ook zeggen dat het feit dat er 4,5 à 5 miljoen Hongaren buiten de grenzen van het land wonen, waarvan ± 3 miljoen in de buurlanden, van enorme betekenis is. [Lendvai, Grenzen des Wandels, 55].
“De regering”, aldus Beöthy, ”beschouwt emigranten en vluchtelingen niet als verraders, en ze wil hen ook niet teruglokken. Integendeel: men wil normale contacten met het vaderland en eventueel assimilatie in het huidige woonland”. De wetenschappelijke, culturele en toeristische contacten met Hongaren in het westen nemen hierdoor snel toe en tienduizenden voormalige vluchtelingen bezoeken in deze jaren zonder moeilijkheden of hindernissen het land. Ook het geïllustreerde blad van de MVSZ, “Magyar Hírek” [Hongaarse Nieuwsberichten] heeft tienduizenden abonnees in westerse landen, m.n. in de Verenigde Staten! In het blad kan men ook een rubriek vinden waarin een oproep wordt gedaan om Hongaren van wie het verdere lot of adres [b.v. sinds 1945, 1948 of sinds 1956] onbekend is, op te sporen en daarna de [familie-] contacten te herstellen. Elk jaar komen, m.n. sinds 1963, ook meer Hongaren naar het oude vaderland terug en merken dat hun familie in Hongarije weliswaar vaak niet zoveel geld heeft, maar wel vrij naar het westen kan reizen. [o.a. Lendvai, Grenzen des Wandels, 56, 57].  
Al die [rijk en welvarend geworden] westerse ‘Hongaarse’ toeristen vormen echter wel -al jaren- een uitdaging en dat belichaamt de aantrekkingskracht van het westen, maar ook de Weense televisie en de ongestoorde uitzendingen van Radio Free Europe èn de vloed van -vaak illegaal geïmporteerde- westerse consumptiegoederen zoals horloges, nylons, scheermesjes, fototoestellen, transistorradio’s zijn zeer aantrekkelijk… Het economische blad Figyelö in Budapest becijferde zelfs dat [± 1966] 40 % der horloges, > 60 % der scheeermesjes en < 50 % der fototoestellen in Hongarije van westerse [illegale] herkomst was…. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 57, 58]. 
Vanaf 1960 is in enkele jaren het aantal Hongaren dat het buitenland bezoekt gestegen tot 1,4 miljoen per jaar, terwijl er in diezelfde jaren zes maal zoveel buitenlanders naar Hongarije komen: 1,5 miljoen. “Auch in der allgemeinen Atmosphäre ist dies ein stark ausgeprägter positiver Faktor”. [Lendvai, idem, 55]. Van de Hongaren  die het westen bezoeken blijft een aantal, en m.n. goed verdienende ingenieurs en specialisten, wel legaal achter maar ondanks geruchten is dit een randverschijnsel en gaat ’men’ braaf terug… [Lendvai, Grenzen, 58]. 
De culturele en andere contacten met Hongarije worden ook in het westen wel gewaardeerd, hetgeen b.v. blijkt uit het toekennen, op 30 augustus 1970, van de West-Duitse "Goetheprijs" à DM 50.000 aan de eerste buitenlander, n.l. aan de dan 85-jarige Hongaarse marxistische maar ook altijd eigenzinnige en controversiële filosoof György Lukács, die al vanaf 1911 met name in het Duits publiceerde. Hij keerde zich al jong, in 1902, af van z'n eigen, bourgeois-milieu [z’n vader was een der direkteuren van de Kreditanstalt], en werd sterk beïnvloed door o.a. vitalisme en intuïtie, maar ook door syndicalisme en socialisme. In 1919 nam hij deel aan de leiding van de communistische radenrepubliek, maar vlucht daarna naar Wenen, later naar Berlijn en in 1933 naar Moskou waar hij tot 1945 blijft en Stalin en zijn leer in alles steunde. Na 1945 is hij in eigen land als cultuurpoliticus echter omstreden. Lukács krijgt de prijs nu m.n. vanwege z’n interpretatie van Goethe. …..
Door Thomas Mann en anderen werd Lukács overigens een jezuïet genoemd vanwege z'n starre vasthouden aan het marxisme. Hij prees destijds Stalin tientallen jaren met o.a. platte lippendienst, hetgeen hij later taktiek noemde, maar ook aan Nagy gaf hij in oktober 1956 volop steun, en werd zijn min.v.cultuur. Na z’n gevangenschap in Roemenië samen met Nagy en anderen, gaf hij na z’n terugkeer in 1957 nooit die idealen van ‘1956’ op en weigerde b.v. openlijk zelfkritiek te uiten! Hij bleef wel socialist of communist maar werd geen partijlid en heette dus een ´revisionist´! "Humaniteit", subjectivi­teit en objectiviteit speelden de hoofdrol voor de theoreticus Lukács, die nogal eens van mening veranderde. Op 3 juni 1971 overlijdt de 86-jarige Lukács in Budapest.

Debrecen, 1976. 300 jaar na de bevrijding van de Hongaarse galeislaven door adm. De Ruyter!!

 

top

Verder viert men op 20 augustus 1970 de nationale feestdag, maar deze staat nu vooral in het teken van het 1000e geboortejaar van "Szent István" [± 970 - 1038], de eerste en heilige koning van Hongarije! De kerkelijke viering [met de processie van de H. Rechterhand: "szent jobb"] rond de basiliek in Budapest is de grootste sinds 21 jaar en hiermee herdenken zeer velen ook het 1000-jarig bestaan van het christendom in Hongarije. Met name in de oude kroningsstad Székesfehérvár viert men eveneens de 1000 jaar christendom/geboorte van 'Szent István'. Toch vinden ook in dit jaar, in september, weer arrestaties van een aantal [30 ?] priesters en leken, en huiszoekingen op grote schaal plaats; in april 1971 worden echter slechts vier priesters veroordeeld wegens het houden van "illegale godsdienstige bijeenkomsten met studenten en andere jongeren", maar alle anderen zijn allang weer vrijgelaten.
Nog steeds is Hongarije het enige land in Oost Europa waar men met de kerstdagen weinig of geen beperkingen kent. “In Budapest onderscheiden de feestelijk geïllumineerde boulevards en de overdadige etalages zich in vrijwel niets meer van in het 200 km westelijker gelegen Wenen. Het aanbod is misschien niet zo geraffineerd, de kwaliteit niet overal zo goed maar de autochaos in de hoofdstad heeft al kapitalistische dimensies aangenomen en de Hongaren hoeven zich weinig beperkingen op te leggen. Men zoekt grote cadeaus uit en het feestmenu wordt niet minder royaal samengesteld. Men leeft hier bij de dag; wat aan gene zijde van de grens gebeurt, daarvan nemen de mensen zo weinig mogelijk notitie; het herinnert teveel aan het eigen, heus niet zo verre verleden. Wie garandeert -zo redeneren de Hongaren- dat ook hier niet al weer morgen Poolse of Tsjechoslowaakse toestanden heersen? Geen wonder dat een bijna fanatieke kooplust en een dolle feestroes Budapest in de dagen voor kerstmis bezielen. [Leeuwarder Crt., 24 dec. 1970]. De hierboven vermelde Poolse toestanden duiden overigens op de grote arbeidsonrust in Polen die o.a. de val van de regering en de partijleiding tot gevolg heeft, eind december 1970, en naar aanleiding hiervan kan de Hongaarse leiding het niet laten toch weer een waarschuwing te laten horen. Een naaste medewerker van Kádár, Béla Biszku, zegt dan o.a. dat "de Hongaren de les van 1956 niet moeten vergeten" en dat een ‘socialistisch bewind’ alleen kan steunen op de samenwerking van partij en arbeidersklasse samen!.... Toch staat Hongarije er veel beter voor en voor grote onrust is hier geen enkele reden. De etalages zijn hier goed voorzien, er is geen bedelarij of werkloosheid en talloze mensen hebben het beter dan ooit. De economische hervormingen gaan rustig verder en men wil met rust gelaten worden….
Evenzeer raakt niemand opgewonden van het bericht, dat vèr buiten Hongarije op 5 februari 1971 de voormalige beruchte stalinistische partijleider [1945 tot ´56] de 79-jarige Mátyás Rákosi in Gorki in de Sovjet-Unie is overleden. Hij kwam na juli 1956 nooit meer naar Hongarije terug o.a. omdat hij zich fel verzette tegen de koers van Kádár, en nooit enige schuld erkende of excuses heeft willen aanbieden. Zijn lijk wordt door twee sovjet-oversten ontvoerd en in Budapest naar de grote Kerepesi-begraafplaats overgebracht, waar men slechts schrikt en in paniek raakt! Dit nieuws wordt snel bekend en Júlia Rajk m.n. is verontwaardigd en wil absoluut een begrafenis daar verhinderen! Dan vervoert men het lijk maar naar de Farkasréti-begraafplaats, maar het graf wordt al gauw hierna door onbekenden geschonden en overhoop gehaald en men besluit dan om het lijk te cremeren. [Hegedüs, 250]. Elf dagen na de dood van de gevreesde tiran wordt de urn [met slechts "R.M. 1892-1971"] "a lehető legnagyobb diszkrétióval, rendőrségi biztosítással" [=Met de grootst mogelijke geheimhouding, onder politiebewa­king] bijgezet in de muur bij de ingang op de begraafplaats van Farkasrét. Daar houdt men de zaak dus goed in de gaten want vanuit het bureau kan men zien wat er eventueel gebeurt!…..
Niet lang daarna, op 25 april 1971, dienen zich weer de verkiezingen aan voor de 352 zetels in de Nationale Vergadering en van de ruim 7,4 mln. kiezers stemt 98,7 %, voor de kandidaten van het HNF 98,9 %. Van de parlementsleden zijn er 128 partijloos [= 36,4 %] maar er is niemand bij die ooit een écht afwijkend geluid zal laten horen! In 48 distrikten waren 2 kandidaten, in één distrikt zelfs drie kandidaten: dat is nu voor het eerst mogelijk, maar het is een novum in Oost-Europa! Het zorgt voor een meer levendig debat, maar het machtsmonopolie van de partij blijft en de ‘Presidentiële Raad’ beslist nu eenmaal over veel meer wetten en dekreten dan een parlement en er wordt geen enkel prominent of politiek aktief persoon gekozen, en de verandering is dus vooral kosmetisch. De hiërarchisch regerende partij, de MSZMP houdt alle macht. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 53, 54].
Ook worden de ruim 3.200 gemeenteraden gekozen, met in totaal bijna 69.000 leden, in 82 distrikten is een herverkiezing nodig. Slechts 46,9 % der gemeenteraadsleden is partijlid, maar alle gekozenen steunen -zoals gebruikelijk- het programma van het "Vaderlandse Volksfront" en ook hier is van échte vrije verkiezingen geen sprake! Van het nieuwgekozen parlement wordt Antal Apró voorz. als opvolger van Gyula Kállai. Provinciale raden krijgen nu wel meer bevoegdheden inz. hun begroting.
Péter Vályi wordt vice-premier, evenals Lajos Faluvégi [financ.], Gyula Szekér [zware ind.] en mevr. Etelka Keserű [lichte ind.]. Imre Miklós wordt opvolger van József Prantner als voorz. van het staatsbureau voor kerkelijke zaken, en dan komen er wel betere betrekkingen tussen kerk en staat. Voortaan is toestemming van de staat slechts nodig bij de benoeming van de hoge kerkelijke funktionaris­sen.
Kádár vindt ook dat er in 15 jaar onder zijn leiding veel is bereikt, en hij verklaart o.a. dat "de zaak-Mindszenty" nu veeleer een probleem is voor de USA en Mindszenty dan voor Hongarije, en  vanaf april/mei 1971 doen weer geruchten de ronde als zou een akkoord over de vrijlating enz. van kardinaal Mindszenty en over concessies van beide kanten voor de deur staan, maar Mindszenty zou eerherstel willen en de Hongaarse regering wil in elk geval dat hij uit het land vertrekt. Min.v.buitenl.z. János Péter bezoekt privé het Vatikaan en dan wordt de excommunicatie van de zgn. "Vredespriesters" uit 1957 in okt. 1971 opgeheven. Het  dekreet dat r.k. priesters verbiedt om parlementslid te worden wordt ingetrokken. Ook blijft er contact tussen het Vatikaan en de regering in Budapest en de betrekkingen zijn geleidelijk aan veel beter geworden. Zie hieronder!…  
Er begint in juni 1971 zelfs een serie van 10 radioprogramma's over de bijbel, "a biblia világa" [de wereld van de bijbel] "omdat de luisteraars de bijbel als waardevol dokument uit de oudheid moeten leren kennen, vrij van mystiek" en er komen ook 16 programma's over de bijbel, waarbij o.a. theologen en historici het woord doen: ook een unicum in Oost-Europa! In Hongarije worden 1970 20.000 bijbels gedrukt en in 1971 zal dat ook gebeuren en zelfs krijgt de Roemeense [Hongaarstalige] hervormde kerk in augustus 1971 voor het eerst na 1944 toestemming om uit Hongarije bijbels [10.000] in te voeren……
Wel doen zich in mei 1971 moeilijkheden voor in de herv. kerk in Érd [ten Z.W. van Buda]. De predikant, ds. Géza Németh wordt afgezet na de "illegale" inwijding van een [door gemeenteleden gebouwde] nieuwe "Martin Luther King-kerk" door de Amerikaanse ds. Ralph Abernathy, de opvolger van ds. King... De felle protesten van gemeenteleden èn van internationale instanties baten niet. De kerk moet van de overheid ook worden afgebroken. Elders mag ds. Abernathy wel komen [okt. 1971] om enkele kerken in te wijden, maar het blijkt ook hier dat ds. Németh meer van z'n eigen kerkelijke overheid heeft te duchten dan van de staat. De zaak is intussen tot een publieke affaire geworden, en in veel publikaties neemt men het op voor de jonge predikant, die overigens helemaal niet als opponent bekend staat, maar nu door de kerkleiding is ontslagen! Hij is tijdschriftencolporteur geworden, maar z´n gemeente en ook vele anderen nemen het voor hem op!
Maar… na vele jaren is het dan eindelijk zover: op 28 september 1971 kan de 79-jarige kardinaal József Mindszenty, sinds ruim twintig jaren al een symbool van de in Oost Europa onderdrukte en lijdende kerk, Hongarije verlaten, na een akkoord tussen het Vatikaan en de Hongaarse regering en hij zegt: “Ik breng dit grote offer om God en het welzijn van de kerk te dienen". De kardinaal zat 15 jaar op de Amerikaanse ambassade in het centrum van Budapest. Ooit stond hij bekend als moedig en bijzonder heldhaftig, maar langzamerhand werd hij een sta in de weg voor de politici in het Vatikaan. De kanalen met de gelovigen in Oost Europa moeten n.l. niet dicht vriezen maar open blijven!
Al eerder wilde hij vertrekken omdat hij 'buiten de US-ambassade meer kon doen voor de Hongaarse katholieken dan erbinnen' maar hij vindt ballingschap wel ‘het zwaarste kruis van z’n leven’! Hij zal z´n leven voortzetten in gebed en boetedoening en blijft nederig gehoorzaam aan de paus en aan de kerk. Graag had hij de rest van zijn leven doorgebracht in Hongarije, temidden van zijn volk, dat hij zo lief heeft, zonder zich te bekommeren om omdstandigheden van buitenaf die op mij wachtten, aldus de kardinaal in een verklaring die in Rome wordt afgegeven. De paus in Rome heeft hem min of meer gedwongen om Hongarije "voor eeuwig" [aldus de Hongaarse regering] te verlaten en de regering in Budapest weigerde in elk geval dat Mindszenty z´n ambt zou neerleggen en het land zou verlaten. Mindszenty gaat dan eerst naar Rome en vervolgens vestigt hij zich in Wenen: het meest dicht bij Hongarije en de woonplaats van kardinaal Franz König, die als aartsbisschop van Wenen hem vele malen in de USA-ambassade in Budapest bezocht.

top

Nu Mindszenty vrij is bezoekt hij Hongaarse katholieken in West-Europa, o.a. Duitsland, Zwitserland, België en Engeland, en [september '73] de USA en Canada want hij wil in de tijd die hem nog rest zoveel mogelijk Hongaarse katholieken bezoeken en bemoedigen! Uiteraard blijft hij doof voor de scherpe kritiek vanuit Budapest waar men zich beklaagt, en hem beschuldigt vanwege zijn felle anticommunistische houding, toespraken, redevoeringen, enz.
Toch wordt op 29 september, al na één dag dus, aan kardinaal Mindszenty amnestie verleend "in verband met zijn leeftijd en slechte gezondheid". Daarmee is hem echter geen rehabilitatie verleend!
Ook in het westen is niet iedereen overigens blij met de komst van Mindszenty naar Wenen o.a. omdat hij duidelijke politieke verklaringen, gericht tègen het bestaande regime in Hongarije, aflegt, en de Oostenrijkse bondskanselier Kreisky zegt b.v. dat Mindszenty de Oostenrijkse wetten, zoals iedereen, moet respekteren…. Al snel blijkt dat Rome geen Hongaarse kardinaal wil benoemen zolang Mindszenty nog leeft.
Weldra hebben de Hongaarse regering en partij echter al weer te maken met de ‘lopende zaken’, zoals de relaties met de ‘socialistische’ buurlanden: Op het congres der communistische partij van Tsjechoslowakije in mei 1971 verklaart Kádár b.v. dat de leiders van de ČSSR in augustus 1968 best in staat waren om hun problemen zelf op te lossen en dat interventie alleen nodig was om ingrijpen der imperialisten te voorkomen. “Solidariteit en internationalisme brachten ons tot deelnemen aan de interventie [hulpverlening] t.b.v. de arbeidersklasse”, maar hierbij wijkt hij af van Husák die zegt dat er in de ČSSR in aug. 1968 "een burgeroorlog dreigde". Echter; de meestal voorzichtige Kádár voelde -zoals bekend- eigenlijk weinig voor ingrijpen met Hongaarse militaire steun!
Ook laat Kádár in die maand merken dat hij overleg wenst over Roemenië, vanwege de afwijkende buitenlandse politiek van dat land en hij bekritiseert in juli scherp de reis van Ceauseşcu naar China, Noord Korea en Noord Vietnam maar wordt prompt zeer heftig aangevallen door een lang artikel van 4.000 woorden in ‘Scinteia’, het Roemeense partijblad! De Hongaarse leider moet zich met z'n eigen zaken en níet met die van Roemenië bemoeien, zo zegt de Roemeense partijideoloog en vriend van Ceauşescu, maar Komócsin, de secr. voor buitenl. betrekkingen van het CC, heeft zelfs al gezegd dat "de verschillen tussen de Hongaarse en Roemeense buitenlandse politiek samenwerking onmogelijk maken" terwijl men in Boekarest zegt dat Hongarije hiermee “de regels van betrekkingen tussen twee socialistische broederlanden schendt”...
Toch dringt "Népszabadság" aan op verder gemeenschappelijke inspanningen en arbeid, eenheid en samenwerking en zelfs Moskou lijkt absoluut niet positief te zijn over de Roemeense stappen t.o. China want er gaan zelfs geruchten over de vorming van een socialistische maar pro-Chinese "anti-sovjet-as" van Roemenië, Joegoslavië en Albanië, en het Hongaarse blad "Magyar Hírlap" waarschuwt in augustus 1971 dat “de toenadering die deze landen zoeken, kan leiden tot een zeer gevaarlijke situatie, als ze tegen de Sovjet-Unie is gericht".....
Met de landbouw gaat het intussen veel minder goed want in 1970 was er sprake van een slechte oogst t.g.v. het slechte weer, overstromingen, enz. en de agrarische produktie daalt met 12 %, maar nog altijd kan Hongarije als enige land in Oost-Europa vrijwel in z’n agrarische behoeften voorzien. Nog altijd bezitten de 175 staatsbedrijven met hun vèr voortgeschreden concentratie en specialisatie samen 2 mln ha. [27 % van de oppervl. cultuurgrond]; per bedrijf is dat 20 à 30.000 ha maar de 45 grootste bedrijven produceren samen al 80 % van het totaal in deze sektor. De veel belangrijker 2.315 agrarische coöperaties bezitten samen bijna 5 mln ha. [2/3 van de cultuurgrond], en de overige 550.000 ha behoort aan "hulpbedrijven en particuliere boeren" waarbij ieder lid van een coöperatie b.v. ook een privé stuk grond à max. 0,6 ha. heeft waarvan de produkten o.a. op de vrije markt verkocht kunnen worden! Hongarije produceert aldus al vele jaren een overvloed aan allerlei soorten groenten en fruit [b.v. appels en peren, tomaten, paprika’s, perziken en pruimen] en conserven, maar ook aan tarwe [4 mnl ton], gerst, rogge en haver, rijst [60.000 ton], aardappelen [1,7 mln ton], suikerbieten [3 mln ton], druiven en wijn [4,3 mln hl], uien en maïs [7mln ton], vlas, soja, tabak, zonnebloemen, koolzaad, etc. etc. Ook de veestapel is voor dit land -al vele eeuwen- van groot belang, vooral voor de export. Het aantal runderen nam iets toe, van 1,92 mln tot 2,02 mln van 1965 tot 1975 en het aantal varkens steeg in die jaren van 6,6 mln tot 8,3 mln. Het aantal paarden en schapen nam daarentegen sterk af : het aantal schapen van 3,4 mln tot 2 mln en het aantal paarden van 320.000 tot 163.000. De pluimveehouderij nam daarentegen sterk toe en vooral de ganzen zijn van belang!
In 1972 werkt nog altijd ruim 24 % van de Hongaarse beroepsbevolking [ruim 5 mln mensen] in de landbouw, maar deze sektor levert wel een steeds kleiner aandeel van het bruto nat. produkt: in 1958 was dat nog 31 %, in 1965 20 % en in 1972 nog 17 %. Dit laatste percentage geldt ook ongeveer voor de beleggingen van de overheid in de landbouwsektor, maar bekend is dat vooral veel landbouwprodukten door particulieren vrij op de markt kunnen worden verkocht!  
Evenals elders in Europa neemt de industrie ook in het moderne Hongarije de eerste plaats in en het regime heeft met name na 1956 ervoor gezorgd dat veel plattelandcentra, b.v. provinciehoofdsteden, fabrieken kregen en dat de produktie van consumptieartikelen en levensmiddelen veel meer onder de aandacht kwam. Ook is de exploitatie van de eigen bodemschatten, zoals bauxiet [2,9 mln ton in 1976], steenkool [2,94 mln ton] en bruinkool [ligniet] [22 mln ton], mangaan [26.000 ton], uranium, toegenomen en hier en daar zit ook aardolie [produktie: 2,1 mln ton], ijzererts [145.000 ton], aardgas [6.080 mln m3], koper, lood en zink in de grond.
De industriële produktie is in de jaren 1963 tot 1973 zelfs met ruim 70 % gestegen. Men produceert o.a. 3,5 mln ton staal, 2,2 mln ton gietijzer en legeringen, ± 70.000 ton aluminium, en verder o.a. vrachtwagens en andere voertuigen, traktoren en landbouwwerktuigen, en veel fietsen.

De Hongaar dr. Ernö Rubik met zijn wereldberoemde kubus!.....


De goed opgeleide beroepsbevolking en de goede verbindingen zorgen voor gunstige omstandigheden en Hongarije produceert en exporteert [naast de vanouds bekende textielprodukten, confectie en kleding, conserven en schoenen, bier en tabak, allerlei soorten vleeswaren, glas en porcelein] tegenwoordig heel wat precisie-instrumenten, machines, elektrische apparaten, elektromechanica, apparatuur voor telecommunicatie, kunstmest, synthetische- en kunstvezels en chemische produkten. Ook autobussen van het merk Ikarus vindt men tegenwoordig in veel landen en bekend zijn ook o.a. radio’s van het merk Tungsram en koelkasten van het merk Lehel.
Ruim 36 % van de beroepsbevolking werkt nu in de industrie en die levert 42 % van het bnp. Dat percentage is overigens gedaald en bedroeg in 1958 nog 55 % en in 1965 nog 58 %. Intussen hebben vooral de handel en de bouwnijverheid zich snel uitgebreid; de handel leverde in 1958 1 % van het bnp, en in 1972 17 %, en de bouw leverde in 1957 7 % van het bnp en in 1972 13 % van het bruto nat. produkt. Het bruto nationale produkt steeg overigens van 1958 [110.000 mln Forint] tot in 1965 Ft. 166.800 mln en in 1972: Ft. 319.000 miljoen Forint en hierin kan men de groeiende welvaart in de jaren ’60 duidelijk aflezen!…… Het nat. inkomen p.hoofd bedraagt nu $ 800,- en men verwacht in 1975: $ 1.000,-.
Ook in 1975 is de Sovjet-Unie de belangrijkste handelspartner: ± 30 % van de import en bijna 40 % van de export betreft dit land en verder zijn Oost-Duitsland [de DDR] [± 12 %], Tsjechoslowakije [7 à 8 %], de Bondsrepubliek Duitsland [6 à 7 %] en Polen [5 %] de belangrijkste partners. Na Oostenrijk, Roemenië en Italië komen dan Groot-Brittannië en Frankrijk aan de beurt, maar opvallend was en blijft het geringe precentage van de handel [± 3 %] met het buurland waarmee men een zeer lange grens zonder natuurlijke obstakels heeft: Roemenië!….
Hongarije blijft overigens voor grondstoffen [olie en gas b.v.] vrijwel geheel afhankelijk van de Sovjet-Unie: 100 % der olie, 96 % van het ijzererts, 90 % van het ruwijzer komt uit de Sovjet-Unie terwijl de prijzen die Hongarije hiervoor moet betalen juist in de jaren ’70 enorm stijgen! In januari 1972 wordt de uitgebreide en gemoderniseerde bauxietfabriek in Almásfüzitö in gebruik genomen en men wil -ook in Hongarije- op den duur kolen als energiebron vervangen door olie en gas. Intussen zijn ook -naast het bestaande dichte net van aardgas- en oliepijpleidingen- enorme nieuwe pijpleidingen [“Vriendschap”] aangelegd die voor de leverantie van olie en gas uit de Sovjet-Unie zorgen en in o.a. Százhalombatta en Almásfűzitő zijn grote, moderne olieraffinaderijen verrezen. Ook is men bezig met de bouw van een kerncentrale in Paks, aan de Donau in het zuiden. De totale produktie van elektrische energie is in 1972: ± 15 miljard kWh en in 1974 bijna 19 miljard kWh.    
De economische plannen waren voor 1971 een stijging van de nettoinkomens van 8 à 9 %, van de reële ink. met 5 à 5,5 % [hetzelfde als 1970], een produktie van personenau­to’s van 44.000 [+ 11.000],  een stijging van het b.n.p. met 6 %, van de industr. prod. met 8 %, van de investeringen Ft. 90 mrd [+ 7 mrd]. In 1971 stijgt de export met 8 % tot ruim Ft 35 miljard, maar de import met 19 % tot bijna Ft 30 miljard, en hierdoor raakt de handelsbalans nog meer uit z’n evenwicht; het tekort is dan Ft. 101,3 miljard en men zoekt dan z’n heil bij buitenlandse [westerse] banken voor de nodige fondsen. Zodoende neemt de schuld van Hongarije toe van $ 848 mln in 1971 tot $ 7.320 mln in 1979. [Tökés, Hung.’s negotiated revolution, 108].
Netto verdient de Hongaarse arbeider nu ± Ft. 20.000 [Hfl. 250,-] en Hongarije beschouwt zich [zo wordt openlijk toegege­ven!] als een half ontwikkeld land dat nog veel heeft in te halen in vergelijking met de ontwikkelde westerse industrielanden! Toch heeft de bevolking het nog nooit zo goed gehad als nu: men is dan ook redelijk tevreden, en de grote massa leeft zonder nijpende materiële zorgen. Wel is de enorme stijging van de consumptie door de eigen bevolking langzamerhand een probleem geworden. Naar aanleiding van het rekord handelstekort, omdat 80 % der investeringen is besteed aan niet afgemaakte projekten, en omdat de investeringen uit de hand liepen, [in 1971 waren ze 30 % hoger dan verwacht!] wordt in oktober 1971 een buitengewone economische partijconferen­tie gehouden en hier wordt o.a. een nieuw stabilisatiepro­gramma aanvaard. De gevaren van inflatie onderkent men nu.
Langzamerhand neemt ook het toerisme vanuit de westerse landen toe, niet in het minst omdat Hongarije voor b.v. Oostenrijkers, West-Duitsers, Zwitsers en Nederlanders een spotgoedkoop land is waar men bovendien nog vrijwel ongestoord van de rust kan genieten en van talloze bijzonder aantrekkelijke zaken zoals de vele thermale baden,  de historische monumenten en de vele onaangeroerde natuurgebieden.
Dat toerisme heeft uiteraard ook z’n negatieve bijverschijnselen: in maart 1972 worden bijvoorbeeld vijf jonge vrouwen veroordeeld tot gevangenisstraffen en betaling van boetes omdat ze illegale prostitutie bedreven [alleen met westerse buitenlanders], en zich lieten betalen in westerse valuta, die ze op de zwarte markt illegaal verkochten…….

top

Maar ook het verkeer en de handel met het westen van Europa nemen sterk toe: in maart 1972 wordt in Nederland een "Hongaarse economische en technische week" georganiseerd want Hongaarse ondernemingen zoeken nu in West-Europese landen machines en apparatuur die men nodig heeft i.v.m. de verwachte flinke industriële groei.
Intussen zijn 160 technische of handelsakkoorden gesloten met westerse bedrijven. Men is tevreden over de economische groei, die vanaf 1968 is opgetreden en ondernemingen maken goed gebruik van hun vrijheid om zelf markten te zoeken voor hun produkten, zich aan te passen aan vraag en aanbod, produktieplannen op te stellen, rechtstreeks te exporteren, enz. Men wil de gehele produktie geleidelijk steeds meer op de markt /vraag en aanbod/ richten. Voortaan [vanaf 1 april 1972] geldt de verplichte ziektenkostenverzekering ook voor kleine handelaren en andere kleine zelfstandigen, zoals boeren en industriële ondernemers, enz. De economische expansie zorgt overigens ook voor tekorten op de arbeidsmarkt. Groeiende efficiency en mechanisatie en sluiting van b.v. de mijnen moeten dit op termijn ondervangen. Men maakt ook kennis met [de westerse] inflatie, maar dat is logisch voor een land dat voor 40 % afhankelijk is van de internationale handel. Wel vindt men dat de EEG veel te veel de Hongaarse export belemmert, maar toch kan Hongarije op de westerse kapitaalmarkt $ 50 mln lenen. De min.v.binnenl. handel kondigt in februari 1972 af dat men voortaan 30 % van het bedrag voor aankoop van een nieuwe auto van tevoren moet betalen!
Intussen is door de invoering van het nieuwe economische systeem in 1968 ook hier en daar wel een en ander misgegaan of althans niet voorzien. De mensen hebben, door de sterk toegenomen mogelijkheden om hun geld uit te geven, b.v. veel meer besteed en vooral managers en andere ‘nieuwe rijken’ profiteerden er zeer van en laten dat ook zien. Dat wekt o.a. sociale spanningen op en dat schept weer nieuwe problemen.
Ook in Hongarije doen zich verschijnselen van onvrede, kritiek, onverschilligheid en ongeduld bij de jeugd voor, en men waarschuwt: "Vijandelijke propaganda kan de jeugd in bepaalde gevallen in de oppositie drijven", aldus Árpád Pullai, secr. van het CC der partij in een rede voor de Politieke Akademie van de partij.
"Deze jeugd is niet slechter en vooral niet lastiger dan de vorige generatie, ja zij streeft er in meerderheid doelbewust naar een verstandig gebruik te maken van de mogelijkheden die het socialisme biedt. Hun verlangens wijken niet af van die van vroeger, maar velen van hen houden geen rekening met de realiteit van de huidige maatschappij; een economische ontwikkeling waarvoor de kapitalistische landen enkele eeuwen nodig hadden moesten wij in 25 jaar tot stand brengen. Bij ons kan de oudere generatie de jongeren geen woningen, auto's en andere dingen overdragen omdat zij nog bezig is die te maken", aldus Pullai. "Ook bij ons waart het spook rond van de burgerlijke consumptiemaatschappij, die de betekenis van de mens afweegt naar wat hij voor geld kan kopen.... we moeten echter het streven naar meer materieel bezit blijven baseren op produktieve arbeid en op werkelijke krachtsinspanning"..... [Leeuw. Crt, 10 juni 1971].
Per 1 juli 1971 gaat een nieuwe huurregeling van start want de woningnood is vooral in de steden nog groot, maar er wordt nu veel meer gebouwd: er zijn 30 % meer woningen dan 20 jaar geleden, en de woningen zijn veel ruimer dan vroeger. De huren zijn nog bijzonder laag: 2 à 4 % van het inkomen; ze bleven in 25 jaar dezelfde, terwijl de lonen drie maal zo hoog werden. Vandaar dat de huren in 1971 flink worden opgetrokken, tot gem. 3 x zo hoog als vroeger. De staat moest n.l. per jaar Ft. 2 mrd. toeleggen op de sociale woningen, hoewel 2/3 der bevolking  overigens een eigen huis bezit! Vanaf 1 jan. 1972 mag iedereen niet meer dan één flat in de stad en één weekendhuis op het platteland bezitten! Maar dat roept felle protesten op en vooral profiteren mensen ervan, speculanten b.v.
Toch dekken de huren nog lang niet de kosten van onderhoud en vervanging! Loontrekkers kunnen zelfs 10 jaar lang huurtoeslag krijgen, die daalt naarmate het loon stijgt. Ook hierover is men zeer openhartig, en erkent de problemen: een hoge uitzondering in Oost-Europa! N.b. Vanaf 1960 wilde men in 15 jaar in totaal 1 miljoen woningen bouwen [80.000 per jaar] en tussen 1950 en 1970 bouwde men 50.000 nieuwe woningen per jaar..
De bepaling betr. maximaal woningbezit vanaf 1972 drijft vervolgens de prijzen enorm op en er is sprake van een geweldige speculatie in huizen! Tegen enorme prijzen worden woningen [onroerend goed] van de hand gedaan, en speculanten kopen ook stukken grond op waar autowegen zijn gepland, en onbebouwde stukken grond in en bij de hoofdstad! In september 1971 deelt men mee dat de stad Budapest geleidelijk ook iets aan luchtverontreiniging door industrie, verkeer en verwarmingsinstallaties in bedrijven en huizen zal gaan doen. Steenkolen en briketten en vloeibare brandstoffen met meer dan 1 % zwavel worden verboden en het openbare gasnet wordt zeer sterk uitgebreid.
Desondanks blijft het relatief vrije klimaat in Hongarije bestaan, hoewel b.v. jonge schrijvers menen dat ze te weinig aan het woord komen, en ze willen een eigen orgaan oprichten: in 1970 komt een “Arbeidscollectief van Jonge schrijvers” [binnen de officiële Schrijversbond] tot stand, en in 1971 publiceert men voor 't eerst het blad "Mozgó Világ" [Wereld in beweging], waarin debuterende jongeren aan het woord komen, maar het blad verschijnt niet regelmatig. In 1971 wordt het toneelstuk "Failliete mijnen" van de populaire en partijloze toneelschrijver István Csurka opgevoerd en in dat jaar zegt de ‘cultuurpaus’ György Aczél tegen schrijvers en intellektuelen zelfs: "Schrijven jullie maar wat je wilt, produceren jullie wat je wilt, wij hebben geen bezwaar zolang jullie werk zich niet tegen het regime keert" en dit sluit aan bij de woorden van Kádár, maar ook bij de publieke opinie, die er stilzwijgend van uitgaat: "Als de partij zich nu maar met de politiek bezighoudt, dan regelen wij zelf de rest wel, en men zal van ons geen last hebben".
Geleidelijk ontstaat nu ook een school van filosofen en sociologen [vooral leerlingen van prof. Georg Lukács] en de meest bekenden van hen zijn: de schrijver György Konrád [40], de socioloog en vml. premier en politicus András Hegedűs [51], de sociologe Ágnes Heller [42], Mihály Vajda, de jonge dr. János Kis [28], de ultra-linkse neo-marxisten Miklós Haraszti [26] en György Moldova, enz. Heller e.a. geloven niets meer van een revolutie [van bovenaf!] of van heil van de kant van de staat of een partij: een revolutie begint volgens hen bij een omwenteling in het gevoels- en zieleleven van de mens persoonlijk, maar daarmee wordt het marxistische, communistische en materialistische mensbeeld voorgoed naar de afvalhoop van de geschiedenis verwezen. Toch zijn de genoemde “Nieuw Linkse” filosofen en sociologen van de zgn. “Budapester School” het onderling ook niet zo erg eens, gezien o.a. hun totaal verschillende achtergrond en verleden.
Meer bekendheid in het westen genieten intussen de Hongaarse films: die wekken in het westen vooral verbazing vanwege hun goede kwaliteit, hun vrijmoedigheid en spot, hun gebrek aan ideologische ballast. De films komen uit de Balázs Béla Studio, opgericht in 1958. Pas na jaren wordt duidelijk dat de filmkunst in Hongarije 'geheel nieuwe paden bewandelt' en 'steeds opnieuw een [soms weemoedige] confrontatie aangaat met de eigen geschiedenis van bloed, zweet en tranen, van opstand en onderdruk­king'. Al in 1969 verschijnt de film A tanú [De getuige] van Péter Bacsó [Kassa, jan. 1928 - Budapest, mrt 2009] maar deze legendarische film over de geheime showprocessen van de jaren ’50, is een zeer gedurfd werk, dat tot 1979 niet mag worden vertoond! In 1970 verschijnt van Bacsó de film ‘Kitőrés’ [Uitbraak] met een script van de al bekende ‘dissidente’ schrijver en socioloog György Konrád over de verwarring bij jongeren; Laci Fonyád is een intelligente jonge arbeider; z’n ouders wonen klein, en hij kan met z’n meisje niet op die kleine flat; dus doet hij ‘het’ in de heuvels bij Buda, maar het wordt ontdekt en hij wordt gearresteerd en veroordeeld wegens schennis van de publieke moraal. Laci wil dan alles maar opgeven en op de vlucht gaan, maar ook die poging wordt ontdekt en hij wordt opnieuw gearresteerd en veroordeeld. Eenmaal vrij ontmoet hij Anna, een studente sociologie en later ontdekt hij dat zij de dochter is van de fabriekskdirekteur en aanhanger van Che Guevara, die haar vader, een burokraat, juist veracht. Laci wordt dan opgenomen bij de econoom Pray [d.w.z. de bekende hervormingsgezinde Tibor Liska!] die het NEM in praktijk wil brengen: efficiency is het thema en daarom wordt er tegen Pray een campagne op touw gezet. Laci gaat hierdoor kapot, maar komt later toch weer in contact met Pray bij een ander bedrijf. Enfin: Bacsó wil vooral aantonen dat er over sociale problemen openlijk moet worden gepraat en dat er in Hongarije een generatiekloof bestaat. [Shawcross, 232-235].
Ook buiten het land worden filmregisseurs beroemd, zoals Miklós Jancsó, wiens film "Még kér a nép" [Het volk vraagt meer] in Cannes [mei 1972] wordt onderscheiden, verder Pál Sándor, Károly Makk, Márta Mészáros [vrouw van Jancsó], Béla Tarr, Péter Gothár, Gábor Bódy en István Szabó. Vooral het stalinisme en "de gebeurtenissen van 1956" vormen onderwerpen die nogal vrijmoedig worden behandeld. "Het radikale gewetensonderzoek der Hongaren overschrijdt de nationale en Oost-Europese grenzen vèr", aldus Eric Koopmanschap in "Het verleden als spiegel", in NRC/Hbl. van 27 maart 1981.
In 1973 worden voor het eerst "Hongaarse Filmdagen" gehouden, die daarna [met flinke tussenpozen] steeds worden gehouden. Opmerkelijk is dat in de Hongaarse films niets van het marxistische optimisme, de leuzen en propaganda is te zien! Bitterheid, angst en wanhoop, lijden en treurnis, misdaad, hopeloosheid, grauwheid, strikt persoonlijke drama's, temidden van een vaak misdadig en meedogenloos [destijds: stalinistisch] regime kenmerken menige moderne Hongaarse film! Men haalt nogal eens de vaak zeer wrange en bittere historie, en m.n. de misdaden van het stalinisme naar voren, en de persoonlijke, wanhopige strijd daartegen. Opmerkelijk is dat in de Hongaarse film "het communisme" vrijwel nooit als een te verwezenlijken ideaal wordt voorge­steld.
Het lijkt erop dat men [het regime] aan de film dus een iets andere waarde hecht als aan de literatuur. Hongaarse schrijvers [Galgóczi, Konrád] houden zich met dezelfde thema's bezig, maar worden iets meer kritisch door de overheid benaderd. Daarnaast kunnen b.v. István Örkény en vele anderen met hun thema's van eenzaamheid, troosteloosheid, desillusies, de soms belachelijke machtswellust van de autoriteiten, de kleinburger­lijkheid van mensen, leugen en bedrog, enz. ook normaal hun werk doen!
Nota bene: Vergeleken met àlle andere landen van het "Oostblok" is Hongarije ook in cultureel opzicht een land van grote rust en vrijheid, waar zelden of nooit mensen worden veroordeeld vanwege hun kritiek, het uiten van hun persoonlijke mening terwijl ook de schrijvers die duidelijk níets laten merken van enig vertrouwen in de 'socialistische' idealen in dit land kunnen leven en werken. De censuur is, zo merkt menigeen, ook nogal grillig, vgl. de al eerder genoemde politieke lijn van György Aczél, die in de praktijk een zeer groot deel van de produkten van de cultuur, met name boeken en tijdschriften maar ook films, schilderijen en beeldhouwwerk, wenst te tolereren!
Zelden ondervindt men -tot 1972/73 althans!- ernstige persoonlijke of beroepsnadelen van de kant van de overheid en blijkbaar neemt de Hongaarse partij het voor lief, dat ondanks alles, de jaren door, de burgerlijke mentaliteit, stijl en levens- en wereldbeschou­wing in kunst en cultuur, literatuur en film, van zeer groot belang [sterk overheer­send zelfs] is gebleven.

Ook de jeugd moet weten wíe het Hongaarse volk dankbaar moet zijn, n.l. de Sovjet-Unie!


Een veelbesproken schaduwkant in de Hongaarse maatschappij is wel het grote aantal zelfmoorden, dat ook nog  voortdurend stijgt; elk jaar doen ong. 10.000 mensen een poging en meer dan 3.000 sterven inderdaad hierdoor. Hongarije heeft daarmee een afschuwelijk rekord. ´Geen volk kan zo volop van het leven genieten als de Hongaren, maar helaas hebben onze mensen ook de neiging veel dieper in de put te raken dan andere volken´, aldus dr. Ádám Szendei, een arts die speciaal hiervan studie maakte. Onder jongeren is het aantal pogingen zelfs tweemaal zo groot dan onder mensen van middelbare leeftijd. In enkele steden worden daarom telefonische hulpdiensten ingesteld en in Debrecen heeft men daarmee al sukses geboekt [mei 1971]. Een heel andere zaak is een griepepidemie, die in november 1971 tienduizenden mensen treft, en n.b. 180 slachtoffers tot gevolg heeft.

top