< Terug

16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989

16.2.5  Een crisis of ‘slechts enig oponthoud’ van de hervormingen, 1972 tot ± 1975…..

Van 11 tot 14 februari 1972 is Kádár in Moskou voor een niet-officeel bezoek waar hij o.a. overlegt over een eventueel vriendschapsverdrag met Roemenië, terwijl tussen beide landen, maar ook tussen Roemenië en de Sovjet-Unie [!], een bijzonder slechte verhouding bestaat. Daarna gaat een Hongaarse delegatie inderdaad naar Boekarest en na het fiat van Moskou sluit Hongarije een vriendschapsverdrag voor 20 jaar met Roemenië, maar het verdrag heeft geen praktische en aanwijsbare gunstige gevolgen! Het IJzeren Gordijn, zelfs tussen deze beide ‘socialistische broederlanden’, blijft eenvoudig bestaan!
Van groot belang is echter dat Kádár in Moskou [opnieuw] wel vriendelijk wordt ontvangen en zegt dat de sovjetleiding nog in 1972 naar Hongarije kan komen, maar [dat blijft dan nog voor iedereen geheim!] ‘de ontvangst was huichelarij: de sovjetbonzen, zoals b.v. de stugge dogmaticus Michail Suslov [Tökés, Hung.’s neg. revol., 105], wilden de Hongaarse leider aanklagen wegens allerlei ketterijen, rechtse afwijkingen, kleinburgerlijke tendenzen in de cultuur, het herstel van kapitalistische verhoudingen, verwaarzlozing van de sociale gerechtigheid en van verlamming van de waakzaamheid’. Hongarije vormt dus een bedreiging! Het blijkt dat de Russen bijzonder goed zijn geïnformeerd en ze komen in allerlei zaken met concrete voorbeelden, en nadat Kádár dit alles heeft aangehoord blijft hij rustig, neemt kennis van hun opvattingen en belooft een onderzoek, maar de besprekingen lieten er geen twijfel over bestaan dat de tegenstanders van de gematigde koers in de Hongaarse partijleiding machtige woordvoerders in Moskou hadden’…..  [Lendvai, Das eigenwillige Ungarn, 75].
Ook mag men uit het zes weken hierna in maart gevoerde overleg van de Hongaarse premier Fock met z’n Russische ambtgenoot Kosygin, dat teleurstellend lijkt te zijn, wel de konklusie trekken dat ‘niet alles tussen Moskou en Budapest in orde was’. Fock wilde n.l. meer levering van ruwe materialen door de Sovjet-Unie, maar had geen geluk bij wèlke voorstellen ook. [Tökés, Hung.´s neg. revol., 104].
Vervolgens laat Kádár nog in februari weten dat “de ontwikkeling van de petit bourgeois-geest het meest belangrijke en schadelijke verschijnsel is dat de partij nu moet behandelen”, maar er worden slechts twee maatregelen genomen: een maximumloon van Ft 100.000 p.mnd wordt ingevoerd en de speculatie in stukken land wordt aan banden gelegd, maar de vijanden van de hervormingen zijn allerminst tevreden want ze vinden dan allang dat Kádár ‘geen communisme maar consumentisme wenst’. Al op 21 november 1963 zei hij in het partijblad Népszabadság immers al: “Één simpele maatregel in het belang van groeiende produktiviteit is meer effektief in onze klassenstrijd dan honderden anti-imperialistische slogans”. Het gevolg daarvan was echter al jaren dat de invloed van de partij daalde naarmate de welvaart steeg en dat de economische wensen voor miljoenen Hongaren primair waren en zijn [zoals zelfs ook Chroesjtsjov moest en wilde toegeven!] en de ideologie pas veel later komt of zelfs helemaal geen interesse meer wekt. Dat was in het communistische Hongarije van de jaren ’60 al een dilemma. [naar Shawcross, 197]…….. Wel zoekt men in Budapest o.a. verband met de beschuldigingen van Russische en Tsjechoslowaakse kranten dat de Hongaarse broederpartij "burgerlijk nationalisme" toelaat en ook de ongevraagde waarschu­wing van de dogmatische Vasil Bilák, dat de Hongaarse regering door haar economische politiek de kans loopt de controle over het land te verliezen [zoals in Praag in 1968 gebeurde] is niemand in Budapest ontgaan!
Kádár komt daarna al snel met een antwoord op de druk van sovjet-zijde en hij stuurt op 10 mei een strikt vertrouwelijke brief aan het [Hongaarse] politburo waarin hij refereert aan z’n komende 60e verjaardag [26 mei] en hij vraagt in z’n brief gehoor te geven aan z’n verzoek om zich terug te trekken, d.w.z. met pensioen te gaan, en z’n post als 1e secr. van het CC der partij op te geven, in het voorjaar van 1973. Men weigert dat echter unaniem, maar pas in 1990 wordt dit algemeen bekend! Hij wordt in mei 1972 t.g.v. z'n 60e verjaardag op 26 mei dan ook geëerd en door de Sovjet-Unie wordt hem de orde van Lenin toegekend…..
In een andere brief aan het politburo laat Kádár nog eens weten dat hij begin 1973 toch ontslag wil nemen, want “of ik het wil of niet, ik moet realistisch het feit onder ogen zien dat ik de leeftijd heb bereikt dat iemands capaciteit om te werken niet meer toeneemt; in tegendeel, in de loop van de tijd geleidelijk, van jaar tot jaar verder afneemt”.
Maar het verzet tegen een aftreden van Kádár is algemeen, en m.n. premier Fock weet in juni het Centraal Comité van de partij te overtuigen dat dat níet moet gebeuren, hoewel Kádár kort hierna in een emotionele rede laat weten dat hij ‘Hongarije in een stabiele toestand wenst achter te laten’, maar de collega’s weten hem er toch van te overtuigen te blijven! Toch vragen sommigen zich uiteraard af wat de reden is van Kádárs besluit om af te treden in ’t voorjaar van 1972 en het antwoord wordt nooit geheel duidelijk want Biszku, Németh en Komócsin van wie men zegt dat ze leden zijn van een door Moskou gemachtigd alternatief leiderschap, ontkennen dat absoluut. [Tökés, Hung.’s negotiated revolution, 105].
Voor de buitenwereld blijft dit alles echter vrijwel geheim en men merkt weinig van de gevolgen, hoewel deskundigen achteraf zeggen dat van 1972 tot ’74 of nog iets langer wèl sprake is geweest van het blokkeren van hervormingen en het aftreden van belangrijke hervormers, maar de kenmerkende ‘hervormingen’ van het regime van Kádár, die al jaren bestaan, blijven ongewijzigd! Zeer velen -ook tegenstanders van het 'socialistische' systeem- in Hongarije geven wel toe dat Kádár dan wel "een eenvoudig mens is, maar een politiek genie!"….
Al even bijzonder in verband met de 60e verjaardag van Kádár is een artikel in mei 1972 van hem in het partijblad Társadalmi Szemle [Maatschappelijke Revue], waarin hij voor het eerst toegeeft: "In 1956 ontstond een moeilijke en kritieke situatie, die men wetenschappelijk als een contrarevolutie aanduidt …. Er bestaat echter ook een andere aanduiding die we allemaal kunnen accepteren: het was ook een grote nationale tragedie, een tragedie voor de partij, voor de werkende klasse, voor het volk, en voor iedereen afzonderlijk... [naar Kovrig, 359] en… er zijn situaties waarin de mens iets moet doen, dat op dat moment slechts door weinigen wordt begrepen. Het móet echter toch worden gedaan in de hoop dat de redenen later toch worden begrepen. Ik beschouw mezelf als gelukkig in de zin dat ik het kon meemaken dat zeer velen, honderdduizenden en miljoenen, het hebben begrepen, wat we in deze of die situatie moesten doen en wat destijds slechts weinigen hebben begrepen.…” [Lendvai, Das eigenwillige Ungarn, 53, 54 en o.a. András Gergely, blz. 103, Futaky]. Hij laat hierbij dus voor het eerst weten dat het “óók een nationale tragedie voor het volk en voor de mensen persoonlijk” was, en Lendvai neemt dan ook aan dat ‘de teerling, die Imre Nagy tenslotte het leven kostte, in Moskou, en slechts dáár, is geworpen!’ [idem, 55].
Uitzonderlijk is eveneens de nationale herdenkingsdag van de burgerlijke revolutie van 15 maart 1848 tegen het despotisme en absolutisme op 15 maart 1972, waarbij zich zich voor het eerst ongeregeldheden voordoen  tussen jongelui en politie! Men demonstreert op eigen gelegenheid tegen misstanden zoals het weelderige leven van een aantal hoge partijfunktionaris­sen, topmensen en technokraten, maar ook tegen het afremmen van de liberalisatie! M.a.w. uiterst-linkse [maoïstische] en burgerlijke demonstranten vinden voor het eerst elkaar tegen het regime, maar dit wordt pas 3 weken later bekend! Volgens de New York Times ging het n.b. om 1.500 studenten en honderden arrestaties na ‘ongeregeldheden’.... Bij het standbeeld van Petőfi, al vele malen in het verleden hèt monument voor patriotten en oproerlingen om hun onvrede te uiten, klinkt ook nu de regel uit het beroemde lied van Petőfi uit 1848: "Rabok tovább nem leszünk!" [Slaven zullen we niet meer zijn!].
Een dergelijke demonstratie is evenwel mede te verklaren uit de geringe kennis van jongeren over verschillende principes van het regime, waarin men nu eenmaal is opgegroeid. In november 1971 gaf het ministerie van cultuur hiervan nog een overzicht: de meeste middelbare scholeren en studenten weten en begrijpen weinig of niets van ‘de leidende rol van de werkende klasse’ en weten nog minder over de werkzaamheden van de partij en zelfs ‘dachten veel studenten dat hier meer partijen waren’. Velen denken bovendien negatief over de partij en keuren m.n. corruptie, inefficiency, nepotisme onder partijleden af, maar dat is “een bewijs van slechts oppervlakkige kennis”, aldus het ministerie. Zeer velen weten zelfs niets af van de grote communistische jeugdorganisatie KISZ [met haar vele honderdduizenden leden], en niet één wist van de [nauwe] betrekkingen tussen partij en jeugdorganisatie. Men denkt dat de KISZ slechts dient voor parades en marsen, en iets nieuws is er verder niet…. Toch is de KISZ nu juist [vanaf 1957] dé organisatie die is gericht op de opvoeding en de politieke vorming van de gehele jeugd van het land, van 14 tot 26 jaar, en ze is de belangrijkste ‘bron’ voor nieuwe partijleden. Voor toelating tot de universiteit is het lidmaatschap van KISZ zelfs verplicht en 96 % der studenten is er lid van, tegenover 75 % der middelbare scholieren en n.b. slechts 31 % der werkende jeugd!
De praktijk is echter dat men die jeugdbond oud, bekrompen en burokratisch vindt: in 1971 bepaalt de KISZ bijvoorbeeld dat bij een bijeenkomst in het Jeugdpark ‘jeans en lange haren niet passen’……maar dan neemt de bekende en loyale toneelschrijver, kritikus en auteur László Gyurkó [Budapest, 1930 - 2007] het voor de jongeren op: hij veroordeelt dat besluit als onsocialistisch, onjuist en dom. Het is belachelijk om jongelui op hun uiterlijk te beoordelen en de lui van de band die door het comité van de KISZ is gehuurd en die speelt hebben n.b. allemaal lang haar! Dat maakt uiteraard dat men de ‘socialistische orde’ wantrouwt en dan bindt de KISZ in, want popmuziek is in Hongarije al sinds de komst van de Beatles en van bandrecorders populair. Het slaat dus nergens op dat de jeugd wordt verteld dat ze “in dezelfde revolutionaire situatie leeft als die van 1945 tot 1956”, de stalinistische periode, zoals nog in juli 1969 de leider der KISZ van 1964 tot ‘70, Lajos Méhes, zei! Ook zijn voorganger, Árpád Pullai [1961-‘63] staat overigens bekend als dogmatisch en van de oude stempel. 
Oudere partijleden zien in dit soort zaken vaak een sinister en subversief westers spel, maar jongeren hebben hieraan geen enkele boodschap en b.v. leden van de ook in het buitenland bekende en suksesvolle Illés band hadden in 1970 op een tournee in Groot-Brittannië ook al politieke problemen: ze gaven voor de [Hongaarse service van de] BBC in een interview b.v. kritiek op de situatie van de popmiziek in Hongarije en klaagden erover dat jongeren vrijwel geen beatmuziek kunnen beluisteren. Ze krijgen zelden enige bekendheid en ook geen financiële steun. ‘Lang haar wordt gebrandmerkt als immoreel, maar degenen voor wie lang haar een probleem is zijn in feite primitieve lui die geen idee van het leven en van de wereld waarin ze leven, hebben’.

top

Pas nadat Radio Free Europe in het midden van de jaren ’60 komt met een Teenagerparty voor de Hongaarse jeugd kan ‘Budapest’ er niet meer onderuit en komt ook met een jeugdprogramma dat een soort compromis betekent en zeer populair wordt. Ondanks de verachtelijke en negatieve geluiden van de kant van de regering is de westerse muziek, de hippiecultuur en de jeugdcultuur van de jaren ’60 toch zeer populair in Hongarije! Ook in dit land ’achter het IJzeren Gordijn’ bestaat er een grote onverschilligheid van jongelui t.o.v. de ouders en het naäpen van allerlei typische westerse maniertjes van de jaren ’60 doet ingang en een radioreporter heeft het slechts over “het walgelijke, reaktionaire nabootsen van ziekelijke, westerse waarden”. [Shawcross, 222].    
Het blijkt ook nog eens dat er steeds minder interesse is voor de ideologie en voor het lidmaatschap van de partij. Vooral studenten, journalisten en intellektuelen zijn vaak sceptisch en cynisch t.o. de claims van een partij die zegt alles te weten, de énige weg wijst en het machtsmonopolie heeft. Er bestaat dan ook veel opportunisme en velen wensen geen politiek standpunt in te nemen. Alleen vakkennis en materiële verbeteringen tellen en zelfs ambitie levert vaak al risiko’s op! Dus is een rustig leven dan veel beter. Dé emotie is apathie en ‘geen interesse’ en zelfs in het alom zo onrustige jaar 1968 bleef Hongarije rustig, er waren geen demonstraties, debatten of rellen en het regime verkondigt intussen al jaren slechts dat het steeds beter gaat, en dat alles nu beter is dan vroeger. Die herinnering aan ‘vroeger’ wordt intussen natuurlijk steeds vager en dat alles leverde een pragmatisme, een sterk gestegen levensstandaard en een ‘politiek compromis’ -tussen partij en volk- op….Men is in dit land niet kritisch en steekt z’n nek niet uit; wil alleen met naaste vrienden over politiek praten, is bang voor z’n carrière en is geen echt debat gewend; er zijn slechts kleine groepjes [linkse] ontevredenen. [naar Shawcross, 216 - 229]. Gevolg is b.v. dat de 37-jarige schrijver Mihály Sükösd in het sociologische en kritische blad Valóság kan schrijven: “De moeilijkheid van de Hongaarse jeugd is dat ze absoluut geen politiek of ideologisch ‘geloof’ heeft. Vandaag de dag is onze jeugd allerminst oppositioneel, maar ze is totaal loyaal. We winnen met deze loyaliteit ongelukkigerwijs echter niets, want ze is de bodem geworden van onverschilligheid, desinteresse en individualisme”. [Shawcross, 229].
Wel zien deze jongeren, hoe loyaal ze ook zijn, duidelijk de verschillen met hun westerse soortgenoten: Ook voor Hongaren is het moeilijk om naar het westen te gaan vanwege de reisbeperkingen die ook hun land nog altijd oplegt: In 1970 krijgt iedereen recht op een paspoort, maar men heeft een visum nodig en dat kan zonder opgaaf van redenen [dus willekeurig] worden geweigerd. Mits schriftelijk uitgenodigd door iemand in het westen kan men om de twee jaar naar het westen gaan op kosten van degene die uitnodigde, en man mag dan maar $ 5 aan valuta meenemen omdat export van de Hong. forint is verboden, en op eigen gelegenheid kan men om de drie jaar op een toeristenvisum én met $ 100 ook wel gaan. ‘Die onvrijheid maakt mensen bitter omdat men vrienden uit het westen gewoon ziet komen en gaan wanneer ze willen’. [Shawcross, 230-232].
Merkwaardig is dat deze Britse schrijver, William Shawcross, al in 1974 ervan overtuigd is dat, áls Hongaren van Kádár [‘als hij alleen de baas was’…] de mogelijkheid zouden krijgen om vrij naar het westen te reizen, ze zéker niet massaal zouden vertrekken, in tegenstelling tot b.v. Oost-Duitsers, Tsjechen, Slowaken en Roemenen. ‘Het IJzeren Gordijn is met z’n wachttorens, honden, politie, mijnenvelden en machinegeweren, m.a.w. dom, een absurde demonstratie van de regering van het gebrek aan vertrouwen in zichzelf’. [idem, 232].
Kortom: de touwtjes van de discipline en gehoorzaamheid aan de partij worden weer aangetrokken en het lijkt alsof Kádár enigszins terugkomt van het beleid van hervormingen en van het nieuwe economische mechanisme.
Naar aanleiding van de zachte -maar altijd belangrijke- druk uit Moskou [zie hierboven] worden ook enkele maatregelen getroffen: de loonverschillen worden minder, het vrije ondernemerschap wordt aan banden gelegd, bourgeois-tendenzen van profiteren en zelfvoldaan individualisme worden aangevallen en de lonen van de arbeiders worden per 1 maart 1973 met 5 % verhoogd, ongeacht hun bedrijf winstgevend is of veel produceert, en b.v. Sándor Gáspár, de leider der vakbonden verklaart jaren nadien dat dat ook rechtvaardig was. Zelfs Kádár schijnt [volgens Biszku] die mening te hebben gedeeld en verklaarde b.v. bij een bezoek aan de Ikarus-busfabrieken dat het inderdaad onrechtvaardig is dat de vaste arbeiders [veel] minder verdienen dan de tijdelijke werkkrachten hier, die eigenlijk van een landbouwcoöperatie komen [maar die dus een ‘tweede baan’ elders  hebben, zoals zovelen].
De volgende drie jaren krijgt men weer dezelfde angsten voor veranderingen als vóór 1968, met de oude patronen van onrendabele investeringen, [onverdiende] loonsverhogingen voor arbeiders, handelstekorten en grote schulden in harde valuta. Winst maken is uit den boze en ‘sociaal nuttige’onbetaalde, vrijwillige arbeid en ‘socialistische competitie bij het werk’ doen het weer goed en voorzitters van goedlopende agrarische coöperaties, vooral degenen die tijdelijk mensen uitlenen voor werk in de industrie worden aangeklaagd en veroordeeld wegens corruptie en verduistering…. [naar Tökés, Hung.’s negotiated revol., 106].
Voor het publiek is er echter nauwelijks iets aan de hand en vrijwel alles gaat gewoon door, zoals men dat onder het regime van Kádár wel gewend is. Op de Olympische Spelen in München, augustus/september 1972, behalen Hongaarse sportlieden bijvoorbeeld in totaal 6 gouden, 13 zilveren en 16 bronzen medailles en in 1972/73 wordt het 100-jarig bestaan van Budapest als één stad herdacht, met o.a. een monument van István Kiss op het Margitsziget. Ook herdenkt men in 1973 -na 25 jaar- verscheidene maatregelen ter vestiging van het communistische regime in 1948 [de éénheid van de sociaal-demokratische en communistische partijen als ”Hongaarse Werkerspartij”, de nationalisatie van de scholen, enz.], en het 1000-jarig bestaan van de stad Esztergom, ooit de koninklijke residentie van het land en nog altijd zetel van de primaat van de r.-katholieke kerk….
Eveneens wordt in september 1972 feestelijk het herstelde en gemoderniseerde 150 jaar oude gebouw van het "Collegium", de theologi­sche hogeschool van Debrecen heropend. Vele buitenlanders, o.a. afgevaardigden van oekumenische organisaties zoals de WCC en de WARC wonen de feestelijke viering bij en er wordt een aantal eredoktoraten uitgereikt aan o.a. de secr.-gen. van de Wereldraad van Kerken, de voorz. van de "Praagse Christelijke Vredesconferentie" en Russisch-orthodoxe aartsbisschop van Leningrad, aan prof. István Juhász [theol. hogeschool Kolozsvár, Cluj], en aan de evang.-luth. bisschop Zoltán Káldy, e.a. Káldy [van wie men vaak zegt dat hij wel zéér meegaand is t.a.v. het regime] zegt overigens in november bij een bezoek aan West-Duitsland dat de kerk zich nòch in principiële oppositie nòch in een getto moet opsluiten! “Er moet ook een helder onderscheid worden gemaakt tussen wereldbeschouwing en evangelie en het behoort niet tot de taaak van de kerk het marxisme als ideologie te steunen. Christenen horen elkaar te steunen in liefde, verantwoordelijkheid en sociaal bewustzijn. Wel kan men het welzijn van de naaste als doel nastreven, in samenwerking met of naast marxisten”.
Een kleine kerk die ook positief staat tegenover het regime is de Hongaarse methodistische kerk o.l.v. ds. Sándor Palotay: hij voert een nogal strak beleid en met behulp van politie, pers en partij handhaaft hij zijn macht en invloed, maar daardoor roept hij  in zijn eigen kleine kring wel weerstand op.
Maar ook de vier bisschoppen der Hervormde kerk onderhouden al jaren zeer goede banden met het regime met als gevolg dat ook zij niet niet alle vertrouwen hebben van de gelovigen. Wel geeft de staat nog altijd subsidies zodat de kerken hun werk kunnen doen, maar ze heeft dan ook een grote macht: 1. zij wenst arbeidsvergunningen voor geestelijke leiders, 2. studenten theologie moeten acceptabel zijn voor de overheid, 3. er bestaat druk op de ouders om godsd. onderwijs te weigeren en 4. voor alle bijeenkomsten is toestemming nodig. De staat stelt overigens het werk van de kerken t.b.v. gehandicapten, ouderen en zieken wel op prijs, omdat ze daarvoor zelf nauwelijks zorgt!…...Toch doen zich ook in Hongarije moderne maatschappelijke problemen voor en zelfs van de kant van de overheid schrijft men het toenemende aantal echtscheidingen toe aan het losser worden van de religieuze bindingen!
Bij veel rooms-katholieke geestelijken doen zich grote problemen voor: er is een groot priestertekort door natuurlijk verloop en door tegenhouden van [nodige] arbeidsvergunningen door de staat. De arbeidsomstandig­heden zijn moeilijk, en aan de vragen die door het 2e Vatikaanse Concilie zijn gesteld komt men al helemaal niet toe. Men leeft als r.k. priester vaak in een geestelijk isolement, in een vreemde, atheïstische of onverschillige wereld, maar een theoloog dit dgl. kwesties signaleert en aan de orde stelt, zoals prof. dr. Tamás Nyíri van de r.k. theologische Academie in Budapest], wordt bepaald niet gewaardeerd, nòch door de overheid nòch door de bisschoppen. Vanaf 1972 staat het episkopaat [tijdelijk] o.l.v. de aartsbisschop van Kalocsa, József Ijjas.

top

Het grote aantal abortussen, echtschei­dingen en zelfmoorden in Hongarije wordt door iemand als kardinaal Mindszenty [in het westen!] aan de kaak gesteld, maar heeft geen enkel effect. Wel effect hebben de berichten over de a.s. publikatie van de memoires van Mindszenty, die -naar men mag aannemen- een bittere aanklacht tegen de praktijken van het communistische regime [zowel dat van Rákosi als dat van Kádár] zullen inhouden.....
Intussen stoort de regering zich 1972/73 ook verschillende malen aan de buitenlandse aktiviteiten van Mindszenty en ze zou graag de benoeming van een kardinaal willen, maar de paus heeft al eerder laten merken dat hij, zolang Mindszenty nog leeft, geen Hongaarse kardinaal zal benoermen! In augustus bezoekt József kardinaal Mindszenty b.v. Brussel en viert er samen met Hongaarse katholieken de 1000-e geboortedag van Szent István,de eerste koning van het land, in Esztergom, die o.a. het christendom invoerde. Mindszenty verklaaart dan b.v. ook dat de dagen van de Opstand de meest tragische waren van de moderne Hongaarse geschiedenis, en memoreert ook het enorme aantal abortussen [2 miljoen], zelfmoorden en echtscheidingen in het land en brengt dat in verband met het huidige regime.
Ook spreekt Mindszenty zich o.a. in de Bondsrepubliek, België, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Canada, duidelijk uit tègen ‘het communisme’ en hij ontmoet hier Hongaarse katholieken. Bovendien kondigt hij in november 1973 zijn memoires aan, terwijl Budapest fel protesteert, ‘gealarmeerd is’ en geïrriteerd, vanwege het feit dat Mindszenty zich niet zou houden aan de voorwaarden voor z’n vertrek, n.l. dat hij zich zou onthouden van iedere niet strikt kerkelijke aktiviteit. Zelf ontkent hij een dgl. afspraak echter. Een delegatie van het Bureau voor kerkelijke zaken vertrekt in november zelfs naar Rome om een protest in te dienen, en wil ook dat Mindszenty officieel afstand doet van z’n titel als aartsbisschop van Esztergom, en al in november rekenen ‘waarnemers’ erop dat hij inderdaad zal aftreden maar dat hij verder alle aktiviteiten zal mogen blijven ondernemen!
In 1973 wordt meer dan 50 % der huwelijken niet meer in de kerk gesloten, en nog slechts 30 % der overledenen wordt vanuit de kerk begraven, maar dit laatste cijfer lijkt onbetrouwbaar!
Hiertegenover staan nu ook weer de berichten over religiositeit van partijleden! ”Dit moet niet zomaar worden geduld”, en "als hoge partijfunktionarissen godsdienstig willen zijn, moeten ze dat maar buiten hun eigen woonplaats doen", aldus de nu al 15 jaar oude, maar blijkbaar vergeefse klacht van het partijblad "Pártélet" [Partijleven]. Zelfs verkondigt het blad: ”Ieder partijlid moet melden wanneer een familielid een kerkelijke plechtigheid heeft georganiseerd, en partijleden zelf moeten hier buiten blijven’. Het lijkt evenwel op een herhaling van de strijd uit de vroege jaren ’60 en bovendien is de kerkelijke beleving van veel Hongaren afgenomen, naarmate de welvaart in de afgelopen jaren behoorlijk is toegenomen….
In nov. 1972 neemt men volgens resoluties van het CC der partij maatregelen ter stabilisatie van de economie: onder druk van de vakbonden [de ‘conservatieven’, de dogmatici, de munkásista-vleugel] wordt bereikt dat de lonen van de 1,3 mln arbeiders in 1973 met 6 tot 8 % zullen stijgen [gemiddeld 4,5 %] in 1973 en een aantal prijzen en belastingen gaat ook omhoog: m.n. melk en andere zuivelprodukten [30 %], sigaretten [25 %], alkoholische dranken [15 %] en een belasting voor auto's en motorfietsen. Eind 1973 zullen er waarschijnlijk 350.000 auto’s en 250.000 motorfietsen zijn. De bedragen van pensioenen, gezinstoelagen en studiebeurzen zullen ook omhoog gaan. Voor luxegoederen enz. zijn de prijzen [deels] vrij, maar toch houdt de overheid vele prijzen van basisvoorzieningen [huren, openb. vervoer, levensmiddelen] stevig in de hand terwijl de zware subsidies hevig op het budget drukken, maar in het algemeen is men tevreden met de resultaten van het nieuwe economische mechanisme sinds 1968.

Vrouwen óók bij de vuilnisophaal-dienst!.


Men spreekt in Hongarije overigens dan ook veel over "gazdaságirányitási reform": een hervorming betr. de leiding van de economie. Er is sprake van een stijgende export, een industriële expansie, stijging van de levensstandaard, vele akkoorden met westerse firma's, veel meer zelfstandigheid van bedrijven, enz. De import stijgt echter sneller dan de export, zodat het evenwicht wordt verstoord, en er wordt -zoals hierboven vermeld- opgetreden tegen de hoge inkomens, die uit de hand liepen! Kádár verklaart dat met: "Wie meer goederen heeft, moet ook meer van de gemeenschappelijke lasten dragen". Toch is er, zegt men, geen sprake van "een nieuwe klasse" in Hongarije [zoals de Joegoslavische marxist Djilas ooit voorspelde]. In 1972 komt er opnieuw een liberalisering van het strafrecht: de doodstraf wordt nu ook formeel afgeschaft en voortaan moeten de min.v.justitie, de voorz. van het Hooggerechtshof en de procureur-gen. regelmatig een verslag doen aan het parlement en al eerder [vanaf 1969] moest de min.v.binnenl. zaken [dus ook van politie] z’n werkzaamheden ter controle aan het CC van de partij overleggen.
Deze minister, András Benke, verklaart dan ook: ‘Voortaan is een ideologische dwaling geen politiezaak meer, maar een edukatieve taak en overtuiging en voorbeeld moeten hun werk doen!’ Zelfs klaagt Benke dan dat ”sommigen willen dat ik steeds als minister van Gedachten of Waarheid bij alle politieke, culturele of economische problemen optreed of tussenbeide kom en per dekreet rechten en plichten van mijn ministerie laat vastleggen”. Maar dat wenst hij dus pertinent níet, en ‘hij doet z’n best om het beeld uit de jaren ’50 bij de mensen uit te bannen’. Toch is het idee van de politiestaat nooit helemaal verdwenen, hóe men ook aantoont dat ’de tijden zijn veranderd’. Dat geldt b.v. de rapporten of dossiers die dienen voor een arrestatie: de hele levensloop kwam aan de orde en men ging in op geruchten en geheime rapporten van anderen. Dat is nu echter voorbij, maar ‘de wortels van het stalinisme zijn wel heel diep uitgegraven maar nooit helemaal uitgebannen’. [Shawcross, 121 - 123].  
‘Of het gebeurde onder de onweerstaanbare druk van Moskou of onder een dreigende muiterij van de ouderen in het apparaat of onder beide, het feit blijft dat het resultaat van de zitting van het CC van 14 en 15 november 1972 is geweest dat de leiding een halt maakte, drastisch het plan oplapte en deels het NEM wist te redden. [Tökés, Hung.’s negotiated revol., 105]. Naar het schijnt wonnen de conservatieven in de partij en hun sovjetbeschermers de slag: in de komende maanden worden veel economisch hervormingen herroepen, loonverschillen worden gereduceerd, het vrije ondernemerschap wordt beteugeld en bourgeois-tendensen van profiteren en zelfzuchtig individualisme komen onder sterke druk. De lonen van arbeiders worden losgekoppeld van winst en profijt van een [hun] onderneming en worden n.b. per 1 maart 1973 met 5 % verhoogd. [Tökés, Hung.’s negotiated revol., 105, 106]. 
Ook krijgen nu m.n. de sociologen ‘die in vuile zaakjes wroeten’ en de ‘revisionistische’ filosofen [zie hierboven] van de ‘ideologische waakhonden van de partij’ en anderen van de zgn. “Arbeidersoppositie” [‘munkásista’, volgens Nyers], de harde lijn, in de partij de schuld en ze worden dan verzocht het land uit te gaan of krijgen een waarschuwing o.i.d. In het algemeen gelden m.n. Béla Biszku en Árpád Pullai als degenen die hierachter zitten en ‘terug naar het verleden’ en meer centralisering willen, maar een bepaalde groep, die zich verzet tegen m.n. de economische politiek van de partij, is moeilijk aan te wijzen. Eind 1973 wordt de situatie voor de ‘hervormers’ zelfs onhoudbaar want dan distantieert ook Kádár zich [met woorden] van het NEM en -volgens Nyers- willen de sovjetleiders, z’n onderhandelingspartners, hem tijdens een drie dagen durend bezoek aan Moskou niet eens zien… [Tökés, Hung.’s negotiated revol., 106, 107]. Toch blijft dit alles voor het publiek eigenlijk verborgen….
Zoals in februari al door Kádár toegezegd bezoekt de sovjetleider Breznjev van 27 november tot 1 dec. 1972 "niet officieel" maar wel in een goede stemming Budapest. Hierover doen echter [vooral sinds het bezoek van Kádár aan Moskou in februari!] allerlei geruchten de ronde want men denkt b.v. dat Brezjnev de Hongaarse leiding op de vingers zal tikken vanwege de geheel eigen, afwijkende 'liberale' uitleg die men in Budapest geeft aan het socialisme: het "goelash-communisme", en dat de Russen, als ze eenmaal meer weten over de Hongaarse plannen op lange termijn, van plan zijn om Hongarije alleen nog olie en gas te leveren, maar…. Kádár krijgt n.b. de "Orde van Lenin" uitgereikt en na drie dagen van intensieve besprekingen blijkt dat "Kádár en Brezjnev elkaar wederzijds volledig begrijpen", en de planeconomie is in Hongarije géén verleden tijd, zo wordt benadrukt. De sovjetleider prijst Kádár zelfs als “een buitengewone persoonlijkheid van de internationale communistische beweging”.

top

Toch lijkt het erop dat de conservatieven en hun sovjetsponsoren de slag wonnen: in de komende maanden worden er veel economische hervormingsmaatregelen herroepen.
Wel blijkt dat Moskou aan Budapest, Praag en Sofia het groene licht heeft gegeven om diplomatieke betrekkingen met de Bondsrepubliek Duitsland aan te gaan, en Hongarije en de Sovjet-Unie zijn ook voor een wapenbeperking in Europa. “Het gebruik maken van elkaars ervaringen blijft een belangrijke faktor bij het vergroten van de suksessen van de socialistische landen”, aldus vermeldt het communiqué zelfs, waaruit zou kunnen blijken dat zelfs Breznjev wel iets wil leren van de Hongaren, maar in de praktijk gebeurt dat niet!
Over de vele kapitalistische elementen en de enorme import van westerse consumptiegoe­deren, waarmee de etalages in Budapest, enz. vol liggen, is Moskou [zegt men, met name in het westen] ongerust! Dat de inkomsten der Hongaren snel stijgen wekt echter alleen maar jaloe­zie: geen enkel ander Oost-Europees land wenst hervormingen à la hongroise! De Hongaarse leider is zelfs wel populair en wordt door z'n volk geprezen vanwege z'n tolerante [of: liberale] politiek, en vanwege z'n eenvoudige persoonlijke leven. Kádár heeft juist een overwinning geboekt op de tegenstanders van hervormingen, zoals Béla Biszku, Komócsin, de man voor internationale betrekkingen die ook nauwe banden met Moskou heeft, en Pullai, de man voor personele zaken, die willen dat de klok wordt teruggezet en Brezjnevs bezoek is dus een steun in de rug voor de Hongaarse leider, en "de vooruitgang van de Hongaarse economie levert een stevige basis voor het beantwoorden van de materiële en geestelijke verlangens van de arbeidersklasse", heet het formeel. De "vader van het NEM" Rezső Nyers wordt overigens -volgens de berichten- buiten het Russisch-Hongaarse overleg van nov.-dec. gehouden.
Degenen die de arbeidersbelangen de voorrang willen geven, hebben echter nog altijd een machtige positie in partij en vakbonden, en kwamen al maanden met agitatie tegen hervormingen, akties, petities, berichten en brieven, via b.v partijsecretarissen in de provincie, geheime politie, om vooral ´misstanden te melden en op te sporen´, en dat is alles gericht tegen ‘de hervormers’. [Lendvai, Die unwillige Ungarn, 79,80].
In 1972/73 treedt dus -naar sommigen zeggen- een crisis op in de partij: verharding, arrestaties, culturele beperkin­gen, een groep sociologen eruit gezet [Hegedüs, enz.], schrijvers worden berispt, enkelen moeten voor de rechtbank verschijnen. Er komen aanvallen van conservatieve dogmatici op de petit bourgeois [-mentaliteit], op het "kleinburgerdom", dat immers het gevolg is van het sterk bevorderen van de consumptie, op direkteuren en bedrijfsleiders die tot uitstekende managers zijn geworden, vaak zonder partijlid te zijn [!], op de gevolgen van het NEM voor b.v. boeren en ondernemers, die veel meer eigen beslissingen mogen nemen en een deel van de winsten mogen houden. Deze tegenstanders van het NEM behalen evenwel ook geen duidelijke overwinning, maar men zoekt tenslotte naar een compromis, een evenwicht tussen de verschillende belangen m.b.t lonen naar prestatie, de controle op bedrijven, de winsten, een meer reële prijsstruktuur, etc.
Wel zijn er na november ’72 allerlei geruchten dat Kádárs positie zwakker is geworden en dat hij medewerkers ontslaat, maar dan zijn er ook massale en spontane steunbetuigingen, omdat men wijd en zijd bezorgd is en niemand in het land weet een alternatief voor Kádár, die tot dan toe 1e  maximaal trouw is aan de Sovjet-Unie en 2e een hoge mate van randconcessies heeft bereikt! Ook heeft hij blijkbaar nog altijd vertrouwen in Moskou ondanks het toch met spanning verwachtte bezoek van Brezjnev! [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 97].
Allerlei kritische boeken en toneelstukken, films, etc. kunnen blijven verschijnen, en men legt in het algemeen geen strengere normen op en op cultureel gebied blijft de partij-ideologie in Hongarije slechts een zeer geringe rol spelen. Na enige tijd gaat men met het nieuwe economische model van Rezsö Nyers toch door: de etalages van de winkels zijn nog nooit zo vol geweest, óók met consumptiegoederen uit het westen en de omzet van de detailhandel ligt in 1972 weer 7 % hoger dan 1971 en het welvaarts­peil stijgt snel. Een groot deel van de bedrijven draait zelfs, door de sterk verbeterde efficiency, met winst, die voor een deel aan de werknemers wordt uitgekeerd als prestatieloon! Voor dogmatici in Moskou, Suslov en Kirilenko, voor Ulbricht in Oost-Berlijn, in Praag, Ceausescu in Boekarest en Zjivkov in Sofia is het wel ‘een kapitalistische gruwel’, maar het werkt goed.
De inflatie [3 % in 1972], de hoogste van het hele "Oostblok", neemt men op de koop toe. Toch blijven grote groepen wat betr. loonontwikkeling achter, en komen in protest. Industriearbeiders en gepensio­neerden krijgen relatief minder terwijl kleine groepen anderen nu in weelde leven! De verschillen in beloning worden m.a.w. steeds groter en ook dat is m.n. conservatieve communistische dogmatici een gruwel, want zelfs de dagelijkse levensbehoeften, zoals groenten, fruit en melk gaan dan enorm in prijs omhoog. Wel wordt vanaf november 1972 de controle op de 50 grootste bedrijven, die samen zorgen voor meer dan 50 % van de industriële produktie, aangetrokken. 
Het toerisme -6,4 mln mensen- leverde in 1972 Hongarije $ 150 mln op. Nog altijd komt 2/3 deel van de buitenlandse toeristen uit Polen, Tsjechoslowakije en de DDR en andere Oost-Europese landen, zoals Joegoslavië, en 1/3 uit het westen: vooral uit Oostenrijk, Duitsland, Italië en Amerika. Deze westerse toeristen geven overigens veel meer geld in het land uit dan al die Oost-Europeanen! In 1968 kwamen 4,3 mln buitenlandse toeristen naar Hongarije, en in 1975: 9,4 mln. van wie 4 mln Tsjechen en Slowaken, 1,42 mln Joegoslaven, 940.000 Polen, 785.000 uit de DDR, 400.000 Bulgaren, 390.000 Roemenen en 260.000 uit de Sovjet-Unie. Maar…. hiertegenover leveren de 350.000 Oostenrijkers en 350.000 West-Duitsers, enz. meer deviezen op!......
Aan Hongaren wordt relatief zeer vaak toegestaan om het westen te bezoeken: 80 % der aanvragen voor een visum wordt ingewilligd en dat is een zeer hoog percentage vgl. de andere "Oostbloklanden". ± 500.000 Hongaren reizen nu jaarlijks naar het westen en de overgrote meerderheid komt 'gewoon' terug en degenen die ooit zijn gevlucht en weer terugkomen wordt geen strobreed in de weg gelegd. Men loopt geen enkel risico. Ook kan men, in tegenstelling tot andere "socialistische" landen [vb. Roemenië, DDR, USSR, Tsjechoslowakije], in Hongarije op ruime schaal bij particulieren [familie o.i.d.] overnachten, de vakantie doorbrengen, logeren, enz. en de sfeer is er ontspannen, er heerst een veel vrijer klimaat dan elders in het "Oostblok" en er is al jaren sprake van politieke rust en stabiliteit, en van geleidelijke economische groei, zelfs van een vleugje wel­vaart... De bevolking lijkt zich kortom met het regime te hebben verzoend en de kritiek erop is nogal mild.
In 1972 stijgt het nationaal inkomen weer met 7 à 8 %, en de agrarische produktie zelfs met 9 à 10 %. De export bedraagt in 1972: $ 3,2 mrd. en de import $ 3,1 mrd. Het positief saldo is dan $ 138 mln, terwijl er in 1971 een negatief saldo was van $ 531 mln! In 1972 zijn ook weer meer westerse auto’s ingevoerd, n.l. 45.000, en men rekent er al op dat dat aantal in 1973 zal stijgen tot 62.000! Toch kost een zwart-wit tv-toestel nog altijd drie maal een modaal maandsalaris en zelfs dát is dus niet voor iedereen weggelegd! [NRC-Hbl., 30 mei 1973]. 
In de laatste tijd is ook duidelijk geworden dat de Sovjet-Unie op den duur niet meer in de behoeften aan olie en gas
van Hongarije zal voorzien en daarom worden nu ook andere mogelijkheden bekeken: er is meer haast gezet achter de plannen voor een gemeenschappelijke Joegoslavisch-Hongaarse olieleiding, de "Adria"-oliepijpleiding, die in 1976 klaar zal zijn. Hongarije heeft dan waarschijnlijk 10 miljoen ton olie p. jaar nodig en het kan dan 5 miljoen ton olie per jaar via de "Adria", die 25 km ten zuiden van Rijeka [waar een grote haven voor mammoettankers komt] begint, krijgen, b.v. uit het Midden-Oosten. Opmerkelijk hierbij is dat terwijl de verhoudingen tussen Hongarije en Joegoslavië beter dan ooit in de afgelopen jaren zijn, die tussen Joegoslavië en de USSR aanzienlijk zijn verslechterd. Zelf kan Hongarije in 2 mln ton olie per jaar voorzien en 3 mln ton zal dan uit de Sovjet-Unie blijven komen, via de pijpleiding "Vriendschap". Wel beginnen de prijzen voor olie en gas op de wereldmarkt nu sterk te stijgen, vooral door de energiecrisis in het westen!
Toch is ook de machtige secr. van het CC voor ideologische zaken [en cultuur], György Aczél, iets agressiever geworden, want in januari 1973 valt hij "de negatieve symptomen in de sociale wetenschappen", m.a.w. de aanhangers van "Nieuw Links", een klein aantal al eerder genoemde filosofen en sociologen, scherp aan: "Dit zijn intellektuele renegaten; eigenlijk zijn ze tegen de leidende rol van de arbeidersklasse en haar revolutionaire kracht. Ze beschouwen zichzelf als werkend in de authentieke revolutionaire geest. Ze zijn radikaal links, door het westen [New Left] beïnvloed, voor een pluralistisch marxisme, ze staan onder kapitalistische invloed, zijn pseudo-socialisten, en lijden aan kleinburger­lijk utopisme" en hij voegt eraan toe: "Ons volk wil geen asceten [zoals deze lui denken], maar een hogere levensstan­daard". Er wordt vervolgens een onderzoek tegen hen ingesteld, en het spreekt -in de tgw. situatie- vanzelf dat men tot dezelfde conclusie komt. Zie hieronder.

top

Ook valt Aczél Hegedűs persoonlijk aan omdat hij door zijn artikelen in het blad Valóság “de verwekker van het revisionisme” is geworden, en Hegedűs wordt ook aangevallen door dogmatici wegens partijvijandige afwijkingen, maar hij is er dán al van overtuigd dat de partij steeds meer te maken zal krijgen met van haar onafhankelijke organisaties, en dat proces zal zeker doorgaan!…… [Hegedűs, 260].
Begin 1973 worden opnieuw [n.a.v. de besluiten van november 1972] prijsverhogingen aangekondigd, voor sigaretten en alkoholische dranken, want tegen de wijdverbreide verslaving aan alkohol en tabak wil men iets doen, maar dat lijkt onbegonnen werk! De lonen [m.n. voor de 1,3 miljoen werkers in de industrie en de bouw] worden ook met 6 tot 8 % verhoogd en men wil m.a.w. de groeiende sociale verschillen niet tot een diepe kloof laten uitgroeien..... Ook worden melk en melkprodukten gem. 28 % duurder, maar aan ouderen en gezinnen met kinderen wordt een compensatie gegeven. Aldus zoekt men een evenwicht tussen de verschillende belangen, en de hoogste leiding trapt dus op de rem om de sociale spanningen te dempen: ‘Dát is de zin van het pakket maatregelen van premier Fock, die dit ‘de politiek, morele, en materiële erkenning van de arbeidersklasse’ noemde. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 98, 99]. Men kan dus nog altijd zeggen [zoals Paul Lendvai al in nov. 1970 schreef]: “Alles deutet darauf hin, dass die gemässigte Politik des ‘Lebens und Lebenlassens’ auch in den nächsten Jahren das Bild bestimmen wird” [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 89].
Toch is de armoede nog enorm groot: nog 1,5 mln mensen verdienen minder dan Ft. 800,- [Hfl. 90,-] per maand en juist die laagstbetaalden, zoals de arbeiders, zien uiteraard in hun "socialistische" vaderland dat er volop villa's en huisjes worden gebouwd aan het Balatonmeer, in de heuvels bij Buda, en elders, dat de import van -dure, westerse- auto's snel stijgt, dat dure westerse consumptieartikelen door een kleine groep kunnen worden aangeschaft, dat er op grote schaal sprake is van speculatie en van illegale inkomsten van schatrijke lui zoals de ingenieurs, architekten, journalisten, technici en in de maszek [de vaak half legale particuliere sektor], bij ‘nevenverdiensten’ etc. etc., en dat heel wat snobistische landgenoten met een duidelijk parvenu-gedrag elke drie jaar op eigen kosten een reis naar het westen kunnen maken..... [naar Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 91, 92].
Het spreekt dan vanzelf dat hierdoor m.n. de eenheidsvakbonden o.l.v. hun secr. van 1956-’59 en vanaf 1965, Sándor Gáspár [Pánd, 1917 – Budapest, 2002] die zich al in de jaren ’30 bezighield met -illegale- communistische vakbondsaktiviteiten, na de oorlog verschillende funkties bekleedde en alles overleefde, van 1956 tot ’88 lid is van het CC der partij en van 1962 tot ’87 lid van het Politburo] zich duidelijker sterk blijven maken voor de belangen der arbeidersklasse [munkásosztály] en pleiten voor centralisatie en hardere maatregelen. Gáspár was overigens nooit voorstander van het NEM, en hij bleef bij z’n standpunt! Ook geven veel direkteuren van niet lopende grote bedrijven de schuld aan de ‘hervormingskoers’ en daarbij komen de nog talloze funktionarissen in het partij- en staatapparaat voor wie de toenemende welstand op zichzelf al verdacht lijkt! [Lendvai, idem, 99].   
Intussen is de export van Hongaarse produkten naar de westerse landen ook flink gestegen en Hongaarse bedrijven hebben al ruim 160 overeenkomsten voor handels- of technische samenwerking gesloten met westerse firma’s. Ook hebben Hongaarse ondernemingen de vrijheid gekregen om zelfstandig aan marktonderzoek te doen en hun produkten daar af te zetten waar ze de meeste winst kunnen behalen en binnen het algemene plan kunnen ze investeren waar ze dat nodig achten; ook kunnen de bedrijven zelfstandig produktieplannen op middellange termijn uitwerken en  zelf, zonder tussenkomst van de staat, exporteren.
Ook blijkt dat het NEM hier en daar ‘vastloopt’ en dat de welvaart nu minder stijgt dan tot nu toe, maar in het algemeen heeft het ‘nieuwe economische mechanisme’ sinds vijf jaar wel veel resultaat gehad en de welvaart bevorderd, maar iedereen weet dat die nieuwe rijkdom slechts voor een kleine groep mensen is weggelegd en dat zet óók kwaad bloed: b.v. bij trouwe partijleden die geen deel hebben aan die nieuwe welvaart en die bovendien merken dat ‘de partij’, die tegenwoordig zegt dat ze er is voor ‘het algemeen belang’ [en niet meer primair voor de arbeidersklasse], maar die intussen voor de grote sociale, materiële verschillen in de maatschappij weinig of geen aandacht heeft. De regerende Hongaarse partij erkent zelfs de verschillende sociale belangen en dat is voor een communistische partij wel zeer bijzonder!…… 
Nog lang niet elke buitenlandse toerist is zich van dit fenomeen in het communistische maar intussen redelijk welvarende Hongarije -met z’n vele kapitalistische en burgerlijke elementen- bewust en sommigen denken dus dat ze alsnog een taak, een missie, hebben om in dit land ‘iets goeds’ te brengen: daarom valt in februari 1973 de evang.-luth. bisschop Káldy veel westerse toeristen aan, “die denken dat ze een grote heldendaad volbrengen als ze hij zgn. ijzeren gordijn doorbreken en een bijbel in de hand van het volk geven”. Pas geleden waren er volgens Evangélikus Élet  n.l. Amerikaanse studenten die voor de ingang van de grootste protestantse kerk van Budapest  na een kerkdienst bijbels uitdeelden en intussen deze aktie filmden!
Káldys is hierover nogal kwaad want er zijn in 1972 n.l. 30.000 bijbels onverkocht gebleven, maar ook in 1973 zullen er tienduizenden bijbels in het land zelf worden gedrukt, aldus de bisschop!

Er komen honderden nieuwe vakantiewoningen aan het Balaton; het toerisme stijgt snel!


De economische situatie is nu minder rooskleurig dan voorheen of wel: het gulyás-communisme verliest sinds kort aan aroma. De 10 miljoen Hongaren zijn er in de afgelopen 5 jaar niet slecht bij gevaren, maar nu, febr. 1973,  stijgen de prijzen toch wel behoorlijk: melk 30 %, boter 20 %, kaas 15 %, alkoholica 15 %, tabak 25 % en de in 1972 toegezegde loonsverhoging van 8 % is uitgesteld. Ook is het jongste bezoek van Brezjnev in november minder gul uitgevallen dan werd gesuggereerd.. Wel neemt de handel met het westen toe en Hongarije kon al twee keer op de westerse kapitaalmarkt $ 50 mln lenen [tegen 7,75 % rente], maar de Sovjet-Unie blijft een dominerende rol spelen: voor grondstoffen en energie is Hongarije in hoge mate op Moskou aangewezen en zelfs de min.v.buitenl. handel József Biró zei in Magyar Hírlap dat het warencontingent dat met de Sovjet-Unie is vastgelegd, Hongarije [voor de toekomst!] geen enkele garantie biedt tegen onverwachte verrrassingen.
“De toegenomen export van westerse artikelen naar de Sovjet-Unie dwingt ons tot een flexibele handelspolitiek”. In de praktijk betekent het b.v. dat Hongarije ten koste van grote investeringen de verplichte leveranties aan Moskou [b.v. 20.000 vrachtwagenmotoren] klaar heeft staan terwijl de Russen intussen dat zelf bouwen! Ook moet men b.v. voor aluminium uit de Sovjet-Unie nu veel meer betalen en de bedrijfsleider in Csepel moet maar zien hoe hij dat met z’n 30.000 werknemers voor elkaar krijgt. [Elseviers Weekbl., 3 febr. 1973]. 
Die afhankelijkheid van de Sovjet-Unie geldt zoals algemeen bekend ook op militair gebied, en vanaf febr. 1973 vindt er overleg in Wenen plaats over troepenvermindering in Midden-Europa en Hongarije wil als 'flankland' [waarnemer] zonder stemrecht vertegenwoordigd zijn, maar de NATO-landen wijzen dat af omdat Hongarije met 40.000 man [2 infanterie- en 2 pantserdivisies] Russische troepen en luchtmachtinstallaties [en met een eigen leger van 100.000 man] niet onbelangrijk is en geen uitzondering kan vormen bij de vermindering van troepen.
Men sluit tenslotte, mei 1973, een compromis: "Hongarije kan potentieel deelnemen aan eventuele akkoorden" en in de herfst zal men waarschijnlijk met de echte onderhandelingen beginnen. .
Die Russische troepen in Hongarije houden zich al ruim 15 jaar afzijdig en men ziet ze niet in de steden. De onderdelen van het "Rode Leger" zijn zeer ver van de steden gelegerd en men merkt er weinig van. Hun aanwezigheid is dus niet zo irritant, en men bemoeit er zich totaal niet mee! Desondanks nemen de Sovjets enorme militaire terreinen [met installaties, bases, kazernes, vliegvelden] in beslag, waarover de Hongaarse autoriteiten geen enkele zeggenschap hebben! M.a.w. Hongarije blijft een bezet land, al is de speelruimte relatief zeer groot, hoewel iedereen merkt dat de afkeer van de Russen in dit land algemeen is!

top

Deste meer is men het er in dit land [en in het westen] in het algemeen wel over eens dat men het met de behendige Kádár heeft getroffen, omdat hij er "héél wat van heeft weten te maken". Er bestaat dan ook a widespread public acceptance of, and a growing respect for Kádár as a benevolent national leader. Maar… Modest prosperity, declining coercion and Kádár’s self-effacing anti-‘cult of personality’ style of leadership also marked the beginning of his gradual withdrawal, as hands-on, from the political scene. [Tökés, Hung.’s negotiated revol., 23]
De gemiddelde Hongaar ziet in hem een man van de common sense [hij beseft wat er bij de mensen leeft] en van  personal decency. Hij is bescheiden, maar hij is niet een goed spreker en wordt door intellektuelen zelfs wel belachelijk gemaakt; ook maakt hij taalfouten en hij houdt soms ongeloofwaardige, kwezelachtige ideologische toespraken. [Tökés, Hung.’s negot. revol., 75]. Kádár staat dan ook zéker niet bekend als een man die werkelijk is geïnteresseerd in de communistische leer, de ideologie, maar integendeel als iemand die geen dogmatische en theoretische diskussie wenst, maar praktisch te werk gaat en het liefst ‘tussen de gewone mensen staat’: in tegenstelling tot zoveel communistische leiders geldt Kádár toch primair als mens, en níet als apparacsik. 
Hoewel Hongarije nog altijd nauw is verbonden met de Sovjet-Unie wil het regime van Kádár ook met andere landen, buiten Oost-Europa om, goede betrekkingen en men wil b.v. ook de betrekkingen met de grote tegenhanger van de Russen, de Amerikanen, uitbreiden. In februari en maart 1973 bezoekt een Hongaarse delegatie o.l.v. vice-premier Péter Vályi zelfs een maand lang de Verenigde Staten en Canada, en Hongarije en de Verenigde Staten van Amerika tekenen op 6 maart een akkoord over de uitbreiding van de handels- en economische betrekkingen, over oorlogs­schade en genationaliseerd Amerikaans bezit. Hongarije zal de USA in totaal $ 22,2 mln. betalen in 20 jaarlijkse termijnen en in ruil hiervoor zal de USA mogelijk Hongarije tot "meest begunstigde natie" verklaren.
Rekeningen van Hongaren in de USA zullen niet langer worden geblokkeerd. Over de Hongaarse kroon, die sinds 1945 in de Verenigde Staten is, wordt gezegd dat dit geen onderwerp was en dat de kroon aan het Hongaarse volk zal worden teruggegeven als de betrekkingen tussen oost en west verder verbeteren, zodat een dergelijk gebaar lijkt gerechtvaardigd…….. Ook wordt Hongarije op 30 juli 1973 lid van de GATT. 
N.b. een half jaar na z’n bezoek aan Amerika, op 20 sept. 1973, overlijdt vice-premier [sinds 1971] Péter Vályi, die van 1967-’71 min.v.financiën was] als gevolg van een ongeluk in een ijzergieterij in Miskolc waar hij in een ton met gesmolten ijzer viel… Dezelfde heer Vályi was ook degene die tegen Lendvai wel wilde toegeven dat het akkoord van nov. 1972 “inderdaad een compromis was, maar we léven toch van compromissen. Er is geen weg terug. Het wezen van het NEM zal en kan niet worden veranderd…. Je moet ook het buitengewoon grote aanzien van Kádár hier en elders niet onderschatten. Dat is een zeer belangrijke faktor… en we hopen dat hij nog lang blijft!”, aldus de openhartige vice-premier tegenover een Hongaarse ex-vluchteling! [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 99, 100].
Toch gaat ook in Hongarije niet alles volgens het programma: Op 15 maart 1973 zijn de autoriteiten wel goed voorbereid voor een plechtige herdenking en men kan overal lezen dat socialistisch patriottisme zeer goed samen gaat met proletarisch internationalisme, waarbij m.n. op de revolutionaire dichter Petöfi wordt gewezen, maar ’s avonds vinden dan toch voor de tweede maal demonstraties plaats bij het standbeeld van Sándor Petöfi, de grootste Hongaarse dichter en de belangrijke revolutionair van 1848, en men zegt een dag later dat er “enkele honderden onverantwoordelijke personen, studenten en andere jongeren, ’s avonds laat probeerden een nationalistische demonstratie te organiseren, maar dat ze door de politie met wapenstok uiteengedreven zijn en dat hun persoonsbewijzen waren gecontroleerd”.
Er volgen 41 arrestaties, d.w.z. bijna 30 meer dan een jaar daarvoor, maar het lijkt volgens Lendvai [Die Grenzen des Wandels, 100] vooral op een generatieconflict. Er zijn inderdaad, en dat wordt ook in de media openlijk toegegeven, wel problemen met de jeugd, die b.v. de helft van alle inbraken pleegt, 1/5 van de aanrandingen en 1/8 van alle misdaden en overtredingen begaat, maar er kan tenminste openlijk gediskussieerd worden over misdaad en vandalisme, misstanden etc. Toch lijkt ook het anti-Russische nationalisme der Hongaren nog altijd een rol te spelen: Petöfi was dan wel een revolutionaire held, maar hij kwam in juli 1849 wèl om het leven in de gevechten met …. de Russen die door de absolutistische Oostenrijkse keizer te hulp waren geroepen! Maar ook elders in het verder vrij rustige Hongaarse land broeit het.
Twee weken later, op 28 maart wordt op een speciale bijeenkomst van de zo eerbiedwaardige Academie van Wetenschappen vastgesteld dat de stellingen van de jonge filosofen György Márkus, János Kis en György Bence in hun 542 pagina’s dikke boek “Hogyan lehetséges kritikai gazdaságtan?” [Hoe kan er een kritische economie bestaan?”], dat ondergronds [ofwel: in de szamizdat] verscheen, ketterse en gevaarlijke gedachten met politieke implicaties worden geuit. Dat er vervreemding in de socialistische planeconomie zou bestaan, dat men zelfs in een socialistische maatschappij arbeid als soort koopwaar kan beschouwen en dat de voorspelde groei van sociale controle van de staat alleen door ‘demokratische verbanden van producenten’ mag, is eenvoudig onverzoenlijk met de ideologie van de staat, van het regime. [Tökés, Hung.’s negotiated revol., 182,183].
Maar… dr. Kis en Bence, zijn n.l. samen met hun mentor Márkus tot de conclusie gekomen dat de onfeilbare Karl Marx, algemeen toch beschouwd als de grondlegger van het communisme, beslist uitging van vrije en gelijke mensen die samen de produktieprocessen en de consumptie controleren, en ze komen dan tot de opvatting dat een  gereglementeeerde markteconomie nodig is! [idem]. Dit alles raakt volgens de overheid, het regime, het fundament van de staat, de principes van de partij en kan daarom niet worden getolereeerd.
De radikale sociologen en filosofen András Hegedüs, en de vroegere leerlingen van György Lukács, n.l. Ágnes Heller [vrouw van Ferenc Fehér], Mihály Vajda, dr. János Kis, György Bence, György en Mária Márkus worden vervolgens wegens "westerse nieuw-linkse, anarchistische aspiraties" ervan beschuldigd dat ze "een rechts-revisionis­tisch ideologisch politiek platform" wilden vormen en men dwingt hen hiermee om te emigreren of ondergronds te werken. Deze nieuwlichters geloven al met al niet dat de bestaande ‘socialistische maatschappij’ zich verder zal kunnen ontwikkelen en het lijkt erop dat hierover ook elders in Oost-Europa onrust is ontstaan.
Aczél is bijvoorbeeld al in Warschau geweest om de Poolse kameraden gerust te stellen en ‘Hongarije klapt al dicht voordat er in Helsinki het overleg over Europese Veiligheid en Samenwerking tot een gelukkig einde is gebracht’. …. [naar: Jules Huf in Elseviers Weekbl., 30 juni 1973].
Kort hierna, op 22 mei 1973, wordt ook Miklós Haraszti, een leidende figuur in de liberale avantgarde, gearresteerd, maar op 7 juni na veel protesten en onder druk van vooraanstaande Hongaarse schrijvers toch weer vrijgelaten en een proces wordt vele malen uitgesteld. In juni 1973 worden András Hegedűs, de filosofen Kis en Vajda en bovengenoemden uit de partij gegooid omdat "hun uitlatingen indruisen tegen de basisbeginselen van het marxisme-leninisme en tegengesteld zijn aan 't partijbeleid". De socioloog Hegedűs [vml. stalinistisch premier, 1955-’56!] wil b.v. zelfs het [politieke] pluralisme erkennen, "op grond van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen" en trekt de leidende rol van de arbeidersklasse in twijfel. Hij ziet met de andere genoemde sociologen en filosofen 'de radikale revolutionaire krachten van nú veel meer in bepaalde intellektuele [linkse] groepen in de ontwikkelde westerse, kapitalistische landen! Daaruit volgt natuurlijk dat hij in het systeem van de Oost-Europese landen en de USSR zélf geen toekomst meer ziet! Daarom is hij al in 1968 ontslagen als leider van het Instituut voor Sociologisch Onderzoek van de Academie van We­tenschappen [az MTA Szociológiai Kutató Intézet]. Zijn opvolger is de gematigde jurist prof. dr. Kálmán Kulcsár [Erdőtelek, t.z.v. Eger, 1928]. 
De tolerantie heeft zelfs in Hongarije dus haar grenzen en het jaar 1973 is hiermee kenmerkend als einde van de pogingen om economische hervormingen in te voeren. De zeven sociologen en filosofen van de "Budapester School" worden veroordeeld wegens hun "anti-marxistische revisionisme" en hun ideologische concessies aan "Nieuw Links" worden veroordeeld. Hiermee worden voor het eerst sinds 1956 mensen uit de Hongaarse partij gestoten wegens hun opvattingen! Hun paspoorten worden afgenomen, ze worden ontslagen, verwijderd van de universiteit en een publikatie­verbod in het buitenland opgelegd. Fehér verklaart zich solidair met hen en wordt van de Academie van Wetenschappen uitgesloten en de Academie verklaart dat de ontslagenen "ongeschikt zijn voor wetenschappe­lijke en intellektuele arbeid".

top

Desondanks is er toch in Hongarije, vergeleken bij wat dergelijke mensen [dissidenten] in b.v. de DDR, Tsjecho-slowakije, Roemenië of Rusland overkomt, nog steeds sprake van zeer 'milde straffen'…...
Een beperkte liberalisatie van de economie wordt wel voortgezet, maar op ideologisch terrein wordt dat bewust tegengehouden en voor veruit de meeste Hongaren is er [dus] geen sprake van enige verandering: aan de kleine groep ontevreden intellektuelen heeft men geen enkele boodschap, maar de consumentenmaatschappij-in-ontwikkeling houdt velen wèl bezig! De nog altijd enigszins armoedige massa interesseert zich níet voor ideologie, maar wèl voor het verkrijgen van wat meer materiële welstand en dat sommige dogmatische scherpslijpers in de partij dit de typische houding van de "petit bourgeois" vinden, deert hen niet!…….. ‘Men wil gewoon z’n eigen tuin onderhouden en de rest doet er niet toe’, [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 108] en ‘vergeleken bij de andere landen van het “Oostblok” is de levensstandaard en het terrein van de kleine vrijheden in Hongarije in een veel gunstiger balans voor de bevolking. Ook verstond Kádár het meesterlijk om een vroeger onvoorstelbare mate van vertrouwen te winnen en de Hongaarse leiding won praktisch de vrije hand in de binnenlandse politiek’. [idem, 81].
Toch wil Hongarije graag met rust worden gelaten en in de rest van Oost-Europa wil het vooral niet opvallen door b.v. z’n experimentele kunst en het moderene theater, z’n economische vrijheden, de nieuwe rijken en de nieuwe petit bourgeois, de tolerantie en zovele andere zaken!
Want, ondanks alles blijft ook op ideologisch terrein de vrijheid relatief groot en de maatschappelijke problemen worden openlijk aan de orde gesteld: “Buiten het machtsmonopolie van de partij en de buitenlandse politiek is vrijwel geen enkele kwestie meer taboe” want o.a. westerse correspondenten ontdekken in Hongarije al vele jaren een vrijmoedig cabaret, een bloeiende privésektor en politieke tolerantie, en “we zouden van deze kleine vrijheden en onze bescheiden welstand graag in rust willen genieten”,  aldus verklaren vrienden van allerlei politieke instelling nog in 1970 aan Paul Lendvai, [Idem, Grenzen des Wandels, 88] en daaraan verandert weinig of niets.. 
Natuurlijk is die welstand nog bescheiden en ook dat wordt zelfs in leidinggevende kring toegegeven, zoals b.v. door nogal zakelijke premier Fock die b.v. verklaart: "Hongarije ligt nog 10 à 15 jaar achter op de westerse ontwikkelde landen, en economen schatten wel 15 tot 18 jaar".
In sommige kring wordt echter ook anders tegen de politiek aangekeken: in januari 1974 meldt b.v. het militaire blad "Néphadsereg" [het Volksleger] trots meldt dat de Warschaupaktlanden het westen op militair-economisch terrein voorbij gestreefd zijn en dat dit de kans op een door de imperialisten begonnen oorlog veel kleiner maakt.... Het achterblijven van de kapitalistische landen is een positief fenomeen voor de mensheid, aldus het blad en dat is ook nog altijd de taal van veel conservatieven in de Hongaarse partij!….Verder vinden uiteraard ook de bekende Oost-Europese rituelen plaats, zoals op 15 apr. 1973 als de gemeenteraden worden gekozen: 98,1 % der kiezers stemt, waarvan 99,2 % op kandidaten van het "Vaderlandse Volksfront", van wie zoals bekend velen partijloos zijn! In enkele honderden distrikten staan twee of zelfs drie mensen kandidaat, maar dat heeft zoals bekend geen praktische betekenis.…... Voorts wordt in augustus 1973 de econoom György Lázár [Isaszeg, 1924], die vanaf 1970 min.v.arbeid was, vice-premier en hoofd van het Landelijke Planbureau [Országos Tervhivatal], waar hij al sinds 1948 werkte.
Intussen zijn de meer conservatieve leden van het CC der partij toch bezig om terrein te winnen en hun invloed wordt duidelijk wanneer het CC in nov. 1973 een resolutie aanneemt waarin loonmaatregelen voor de arbeiders worden beloofd. Ook vindt men veel meer opleiding en onderwijs voor de kaders van leidinggevenden nodig inz. hun politieke betrouwbaarheid en beroepsbekwaamheid en als reden hiervoor worden allerlei negatieve verschijnselen opgesomd: deze kaders zijn vaak onverschillig t.o. de arbeiders, ze verwaarlozen hun politieke plichten, ze falen m.b.t. de strijd tegen westerse en bourgeois-trends, en ze kennen slechts de zucht naar materieel gewin, en misbruiken hun macht…. Het is voor het eerst sinds enkele jaren dat deze taal van de Hongaarse ‘gestaalde kaders’ weer eens openlijk wordt gebezigd en volgens Lendvai gaan deze ‘voorvechters van de arbeidersklasse’ [de munkásista-vleugel in de partij] in november 1973 tot de aanval over………..
Toch gaat het economisch niet slecht: het inkomen per hoofd p.mnd. bedraagt in 1973 Ft. 2.270,- [in 3 jaar + 10 %] en de economische resultaten zijn bemoedigend, vgl. de vorige jaren. De investeringen matigden zich, er komt een overschot op de betalingsbalans, de export steeg met 21 % [die van agrarische produkten naar het westen zelfs met 25 %], de import daalde met 3 %! Dit betekent een overschot op de handelsbalans van Ft. 17 mrd. De reële loonstijging is in 1973 slechts 2 % en het nat. inkomen steeg met 5 %. Een sukses is ook dat de agrarische produktie in 1973 al zo hoog is als de voor 1975 geplande produktie!
Eind 1973 zijn er 350.000 auto's en 250.000 motorfietsen in Hongarije. De invoer van auto's neemt snel toe: in 1972 importeerde men 45.000 auto's, in 1973 wil men 62.000 importeren. Voor zeer vele -m.n. jongere- Hongaren is dít een teken van hoop: men spiegelt zich n.l. uitsluitend aan westerse normen en een auto, een eigen huis, geld en enige luxe zijn de enige wensen! Ook moet men het westen op ander terrein soms volgen: vanaf januari 1974 worden taxi’s in Budapest afgeluisterd om chauffeurs te beschermen, omdat verscheidene taxichauffers in de laatste tijd zijn beroofd en vermoord!……. In verband met de inflatie van de forint wordt de toeristenkoers nu verlaagd met bijna 6 %. Voortaan is 1 Hfl.= Ft. 8,66 en de Forint is dan dus nog ± 12 cent waard.
Men wil nu meer industrie spreiden en naar het platteland overbrengen om Budapest [2 mln.inw.] te ontlasten en b.v. het milieu hier te verbeteren. In Budapest worden duizenden nieuwe woningen [woonblokken met ruime flats] gebouwd, die de oude, verwaarloosde 19e eeuwse laagbouw vervangen: dat waren vaak vaak eenkamerwo­ningen, zonder douche of bad. Per jaar komen nu 80.000 woningen klaar, w.v. 40 % door de staat is gefinancierd. De stadsarchitekt en plannenmaker, die zelfs településterveztő [ontwerper van nederzettingen] wordt genoemd, dr. Károly Polónyi [Gyula, mei 1928 - Budapest, juni 2002] wordt hierdoor bekend. Polónyi werkte eerst als bouwkundig ingenieur vooral in de buurt van het Balatonmeer, maar vanaf 1963 ook in Afrika waar hij m.n. representatieve gebouwen ontwerpt. Van 1969 tot 1974 is hij in Budapest werkzaam als leider van de hoofdafdeling van de stadsontwikkeling en daarna opnieuw in Afrika.
In 30 jaar wil men meer dan 400.000 woningen bouwen, en 140.000 oude huizen slopen. Een nieuwe metrolijn in Budapest wordt vanaf 1970 in gebruik genomen, de zgn. noord-zuid of blauwe lijn en intussen hebben ook zelfbedieningszaken en grote supermarkets al vanaf de latere jaren ’60 hun intrede in Hongarije gedaan. Per 1 jan. 1973 wordt de postcode verplicht ingevoerd, terwijl ook het eerste "Nationale Park" [Hortobágy] tot stand komt.
Per 1 jan. 1974 zullen ook maatregelen van kracht worden om de bevolking te laten groeien want in febr. 1973 heeft het Politburo hiertoe al besloten. Voor kinderen wordt de financiële tegemoetkoming groter en m.n. het laten plegen van een abortus wordt bemoeilijkt. De uitkering bij de geboorte wordt van Ft. 1000 tot Ft. 2000 verhoogd, en de bijslag voor een 1e en 2e  kind wordt resp. Ft. 400 en Ft. 600 p.mnd.; de verzorgingstoelage [i.v.m. ontslag na de geboorte en het thuis verzorgen van een kind] wordt bij het 1e kind Ft. 800 p.mnd, bij het 2e kind Ft. 900 p.mnd. en bij het 3e kind Ft. 1000 p.mnd.
Ook enkele andere maatregelen worden genomen; een abortus [zwangerschapsonderbreking; terhességmegszakítás] wordt alleen nog toegestaan als er sprake is van medische indicatie, voor een ongehuwde of gescheiden moeder, zwangerschap t.g.v. een strafbaar feit, als er geen woning beschikbaar is, als er al 3 kinderen zijn of als de moeder 40 jaar of ouder is. Uitkeringen voor zieke kinderen gaan ook omhoog en men wil hierdoor op den duur de enorme vergrijzing ook tegengaan. In Hongarije wonen nu 1,5 mln. bejaarden [15 % der bevolking].
Door deze wettelijke maatregelen daalt het aantal abortussen eerst sterk, van in 1970: 185.500 tot in 1974: 102.000, maar de bevolkingsgroei blijft zeer laag. Hongarije telt in 1974 10.478.000 inwoners en in dit jaar worden 30.000 meer geboorten gemeld [+ 19 %], en 40 % minder abortussen.
Intussen zijn ook al grote delen van de in 1945 vrijwel totaal verwoeste [koninklijke] Burcht van Buda na vele jaren van plannen, opruimen van de enorme hoeveelheid puin, langzaam herstel en ook opgravingen op grote schaal weer opgebouwd, maar ze krijgen een heel andere bestemming dan vroeger. Weliswaar probeert men de buitengevels, incl. de terrassen, pleinen, poorten en reliëfs zo ongeveer in de klassieke stijl na te bouwen, maar alle zalen in de gebouwen zijn volstrekt nieuw. In plaats van de oude, voor het publiek gesloten paleizen en pronkzalen zullen de nieuwe ruimten juist voor het publiek geopend zijn en voortaan zullen ze dienen als het prominente, nieuwe nationale culturele centrum van dit land.

top

Het centrale deel wordt bestemd voor de nieuwe, pas in 1957 opgerichte ‘Hongaarse Nationale Galerij’ [Magyar Nemzeti Galéria] als de grote verzameling van historische kunstvoorwerpen, schilderijen, beelden, etc. tot en met de 19e eeuw, d.w.z. de enorme vleugels B, C en D van het Burchtpaleis van Buda [a budavári palota], en -vanaf de Donau gezien daarachter, de noordwestkant- [F] komt de aloude [1802 gestichte] Széchenyi Nationale Bibliotheek [Széchenyi Nemzeti Könyvtár], verreweg de grootste bibliotheek van het land. In de noordelijke vleugel [E] komt al in 1968 het Museum van de Geschiedenis van Budapest [Budapesti Történeti Múzeum] en in een andere vleugel, aan de zuidwestkant [A] komt het nieuwe Hongaarse Museum van de Arbeidersbeweging [Magyar Munkás-mozgalmi Múzeum]. Tenslotte wordt ook de crypte van de Habsburgse paladijn József [1776-1847] en zijn familie [onder de Nationale Galerij] in 1987 geheel hersteld. De wereldstad Budapest krijgt hiermee dertig jaar na het einde van de oorlog globaal haar oude, representatieve aanblik -door een monumentaal ‘paleis’ met een koepel op de centraal gelegen middeleeuwse ‘Koninklijke Burcht’- als het ware weer definitief terug…..
Het geheel brengt ook een totale en definitieve ‘herschikking’ van enkele belangrijke musea in Budapest teweeg, want de historische kunstverzamelingen, incl. de vooral Hongaarse etnografische en de buitenlandse kunst, worden voorgoed herverdeeld. De ‘Nationale Galerij’ is een samenvoeging [1953] van de in 1933 opgerichte “Hoofdstedelijke Schilderijengalerij” [Fővárosi Képtár] en nog veel oudere verenigingen, en een deel van de collecties van het Museum van Schone Kunsten [Szépművészeti Múzeum] die vanaf 1957 het enorme eklektische gebouw van de vroegere “Kúria”, het vml. Hooggerechtshof aan het Kossuth tér ter beschikking krijgt en vanaf 1975 dus definitief een groot deel van de Burcht van Buda.
Vanaf 1973/75 vindt het Etnografisch Museum [Népművészeti Múzeum] in de vml. Kúria haar definitieve behuizing. Het in 1896 in het leven geroepen Museum van Schone Kunsten aan het Heldenplein [Hősök tere] staat met deze beslissingen vanaf 1957 voorgoed alle ’Hongaarse’ kunst af, en is voortaan geheel bestemd voor buitenlandse, d.w.z. vooral West-Europese kunst vanaf de Oudheid tot de 20e eeuw. 
Één der meest belangrijke culturele gebeurtenissen tijdens de talloze opgravingen op de ‘Burcht van Buda’ is wel de ontdekking in februari 1974 van een aantal belangrijke middeleeuwse gothische beeldhouwwerken en delen daarvan van kalksteen uit de bloeitijd van het koninkrijk tijdens de Anjou-dynastie in 14e eeuw! De Turkse bezetters hebben tijdens hun heerschappij van ± 1540 tot 1686 immers vrijwel alle beelden en afbeeldingen, en talloze andere cultuurschatten in Hongarije totaal vernietigd, en deze opgraving geldt dus als een zeer bijzondere verrassing voor alle Hongaren! De belden krijgen een aparte plaats in het Museum van de Geschiedenis van Budapest. 
Een positieve na-oorlogse ontwikkeling is ook dat op 13 december 1973, na 4 maanden overleg, de diplomatieke betrekkingen met de Bondsrepubliek Duitsland worden aangeknoopt. Met dit land bestaan in Hongarije geen grote problemen, zoals dat wèl in Tsjechoslowakije en Polen het geval is, omdat de anti-Duitse gezindheid daar veel groter is! Al eerder knoopte men handelsbetrekkingen aan en in maart 1974 worden ambassadeurs uitgewisseld en het eerste officiële bezoek van een West-Duitse min.v. bui­tenl.z. vindt kort hierna plaats.
Toch zijn Hongarije, samen met Bulgarije en Tsjechoslowa­kije [in dec. 1974] de laatste Oost-Europese landen die met Bonn normale betrekkingen aangaan, en een dag later treedt de Hongaarse min.v.buitenl.zaken János Péter na 12 jaar af en hij wordt opgevolgd door Frigyes Puja, de 1e vice-minister v. buitenl. zaken.
In april ’74 bezoekt vervolgens de West-Duitse min.v.buitenl.z. Walter Scheel voor het eerst, als sluitstuk van de ontspanningspolitiek van bondskanselier Willy Brandt, Hongarije en hij spreekt dan ook partijleider Kádár, min.v. buitenl.z. Puja, premier Fock en ‘president’ Pál Losonczi.

Zo zag het er vanaf 1944 tot ± 2005 uit bij de vml. brug over de Donau bij Esztergom!....


Intussen duurt het proces tegen Miklós Haraszti [Jeruzalem, 2 jan. 1945, wiens Joodse ouders in 1939/41 naar Palestina gingen maar in 1948 [!] terugkeerden naar Hongarije], voort en op 11 januari 1974 veroordeelt het Hooggerechtshof Haraszti, die in 1963 begon te publiceren, voorwaardelijk tot 8 maanden n.a.v. de publikatie van zijn boek "Stukloon [Darabbér], een fabrieksreportage" [1970], waarin hij zijn eigen [zeer negatieve] ervaringen m.b.t. arbeidsomstan­digheden en -voorwaarden in een traktorenfabriek beschrijft. Het Hof veroordeelt dit werk als "subversief", en klaagt hem aan omdat hij het in 9 exemplaren heeft vermenigvuldigd en aan 13 personen liet lezen! N.b. Het is in Hongarije verboden om zonder toestemming meer dan 2 exemplaren van een stuk te vermenigvuldi­gen! "Haraszti hitste op tegen een fundamentele instelling van de Hongaarse staat". "Stukloon….." waarin Haraszti de maatschappelijke toestanden -zoals het loonstel­sel- hekelt, werd door de censuur verboden, ondanks een eerder gunstig advies van een eventuele uitgever, en de bereidheid van het blad "Szociológia" om het te publiceren.
Het proces tegen Haraszti is hiermee het eerst politieke proces tegen een intellektueel na ruim 10 jaar in Hongarije, maar het streven naar van de staat en de partij onafhankelijke organisaties gaat toch steeds verder! In het algemeen neemt men de overheid en haar maatregelen, censuur, etc. niet zo nauw en van de normen die de overheid in Hongarije aanlegt, merkt men niet zoveel. Er is en blijft veel ruimte, en dat is mede te danken aan Aczél, de nogal gematigde man voor de cultuur, die immers zoveel ruimte schiep voor ‘getolereerde’ kunstuitingen! Nog steeds worden veel West-Europese boeken en toneelstukken vertaald en ze verschijnen ook in Hongarije, "achter het IJzeren Gordijn", op de markt……….
Ook andere belangrijke ‘dissidenten’, zoals de filosoof dr. János Kis [Budapest, 1943] en György Bence gaan door met hun kritische publikaties en publiceren in 1977 onder het pseudoniem ‘Marc Rakovski’ een serie essays in Frankrijk die later als “Het sovjet-type maatschappij vanuit marxistisch perspektief” in Hongarije op de szamizdat-markt komt. Zij gaan er echter in feite vanuit dat het marxisme dood is en dat het alleen in afgeleide zin, d.w.z. als een soort demokratische hervormingsbeweging, nog kan bestaan. Dat is dan intussen ook een veel meer algemeen Europese opvatting geworden, gezien b.v. de akkoorden van Helsinki in 1975 over mensenrechten en m.n. János Kis [met z’n Russisch-Hongaarse marxistische modelopleiding!] beschouwt de gebeurtenissen in Polen als een voorbeeld van een modus vivendi voor zowel de machthebbers als de dissidenten in Polen en Hongarije. Toch zijn hierbij ook compromissen en wederzijdse garanties van groot belang: de Hongaarse dissidenten vallen de staatsinstellingen en de belangen van de Sovjet-Unie niet aan en het regime ziet af van haar controle over de ‘civil society’ en gunt de burgers het recht op vrije meningsuiting en organisatie. Tot 1981 blijft die hang naar interne hervormingen en níet een soort omvèrwerping van het bestaande regime het doel, zowel in Polen als in Hongarije, maar terwijl het regime van Kádár in Hongarije onaantastbaar lijkt, zal toch ‘een sociale orde die is gebaseerd op organisatie van de mensen zèlf en op een zelfbeperking van het regime níet langer ‘socialistisch’ zijn. Gezien ook de détente tussen Oost en West in Europa wordt het doel van deze demokratische oppositie geleidelijk aan een vreedzame omvorming van de sociaal-economische strukturen van de staat. [naar Tökés, Hung’s negotiated revol., 183, 184]. Zelfs de straffen voor de zeven eerder genoemde sociologen en filosofen van de “Budapesti Iskola” [1973] vielen erg mee: ze moesten verschijnen voor de gematigde intellektueel en kunst- en literatuurhistoricus prof. dr. Béla Köpeczi [Nagyenyed, tgw. Aiud, Roem. 1921], de alg.-secr. der Hongaarse Academie van Wetenschappen, en de beschaafde heer Köpeczi, die van de Franse geschiedenis en Verlichting bijzonder goed op de hoogte is en van 1965 tot ’88 Frans aan de universiteit doceert, ook Roemeens en Italiaans studeerde en veel publiceerde, deelde hen mee dat hij het ‘wel treurig vindt om hen het bericht te moeten meedelen’, maar ‘dat men voor ieder van hen wel passend werk zal vinden’…..
Hiermee staat de Hongaarse aanpak, dat kan men wel vaststellen, in geen verhouding tot de straffen voor dergelijke ‘vergrijpen’ die in b.v. de DDR, Tsjechoslowakije, Roemenië of de Sovjet-Unie zelf zijn uitgedeeld….. Een echt breekpunt in het relatief gematigde regime van Kádár vormen deze jaren dus niet. Bovendien blijkt dat, ondanks de genoemde schorsingen, processen en straffen, de publieke opinie allerminst is geschokt en dat er geen sprake is van onrust in het land of van massale steun of handtekeningenakties voor één of andere ‘dissidente’ aktie!
Integendeel: het overgrote deel der Hongaren is nog altijd a-politiek, apathisch, heeft geen enkele interesse in politieke zaken, en vindt verhoging van het levenspeil het allerbelangrijkste. Enig particulier initiatief is sinds een aantal jaren toegestaan, en daarvan profiteerden met name academici, technici, zakenmensen, een middenklasse, en ook boeren. De vele nieuwgebouwde villa's en landhuizen, de luxe en weelde, het autobezit, enz. zijn daarvan een teken. Voor zeer veel arbeiders, lagere ambtenaren, onderwijzers en leraren, kleine boeren, gepensioneerden, mensen in de sociale diensten, bracht de nieuwe economische politiek echter nog niet veel want in al deze sektoren valt met het tonen van eigen initiatief in deze maatschappij weinig of niets te beginnen…….

top

Al even [zo niet: nog meer] opzienbarend als/dan het eerste politieke proces sinds vele jaren is voor velen in en met name ook buiten Hongarije de opzienbarende verklaring van het Vatikaan van 5 februari 1974 dat de 82-jarige Hongaarse kardinaal József Mindszenty “met instemming van hemzelf” is vervallen van zijn rechten, enz. als aartsbisschop van Esztergom en als primaat van Hongarije, d.w.z. bijna exact 25 jaar na de veroordeling tot levenslang in het geruchtmakende proces tegen hem!
Onder fel protest ondergaat Mindszenty het besluit van de paus: "Het is diens eigen verantwoorde­lijkheid" en hij laat weten: “Ik treed niet vrijwillig af”. "Ik dank mijn volk voor zijn trouw en gebed. Het zal voor mij een voldoening zijn wanneer mijn volk over de hele wereld trouw blijft aan het christelijk geloof en het Hongaarse vaderland", aldus kardinaal Mindszenty. Wat de daders van de misdaden tegen hem betreft sluit hij zich aan bij Imre Nagy, die eens zei: “objektief gezien was het ongegrond en onwettig. Daarom blijft die daad altijd een misdaad. Ik dank God dat ik geen gebruik heb gemaakt van het aanbod van de partij, mij nog  voor de misdadige arrestatie naar het westen te begeven”. Mindszenty treedt niet af omdat de Hongaarse kerk niet vrij is, maar omdat ze door het heersende regime wordt gecontroleerd. Velen [?] vinden echter, "dat nu een hindernis voor betere betrekkingen tussen Rome en de Hongaarse katholieke kerk is weggenomen", maar anderen protesteren in Rome tegen het besluit van de paus! Het is n.l. in de r-.katholieke kerk een precedent! De veel meer gematigde mgr. László Lékai [apost. administrator van Veszprém] wordt door de paus vervolgens tot apost. administrator van Esztergom benoemd.
In Rome zegt men o.a.: "De beslissing viel is het belang van het diocees, vanwege de zielszorg, en de kerk heeft een aktieve, bemoedigende en sterke leiding nodig in de persoon van een herder die binnen het normale kerkelijk recht kan funktioneren". [KHA, 12 april 1974]. Er komen vervolgens felle protesten en demonstraties van m.n. Hongaarse katholieken in ballingschap, maar ook van vele anderen in westerse landen, die de paus b.v. beschuldigen van verraad en die vinden dat Mindszenty wordt opgeofferd als concessie aan ‘het communisme’.
Kardinaal Mindszenty is over de beslissing van de paus dan ook bitter teleurgesteld en laat dat bij de presentatie van zijn memoires in september 1974 duidelijk merken. Vanaf zijn afzetting in 1971 voelde hij zich helemaal en absoluut verbannen deste meer omdat het officiële orgaan van het Vatikaan slechts sprak over ‘het opruimen van een obstakel, dat betere betrekkingen tussen kerk en staat in Hongarije in de weg stond!’ De memoires van de vroegere Hongaarse kerkvorst zullen later in 1974 in 17 talen verschijnen.
Ook enkele andere kerkelijke benoemingen volgen: mgr. József Bánk wordt aartsbissch. van Eger [was bisschop van Vác], Imre Kisberk, titu­lair bissch. van Székesfehérvár wordt nu bisschop van Vác en László Kádár wordt bisschop van Veszprém, en alle bisschoppen leggen, zoals gebruikelijk, de eed op de grondwet van de Volksrepubliek af, en zijn pas benoemd omdat zij voor de regering acceptabel waren! Er wordt tussen kerk en staat verder onderhandeld over o.a. godsdienst­onderwijs, dat een kwijnend bestaan [alleen binnen de kerkmuren] lijdt. Officieel is het facultatief, maar ouders wordt het vaak afgeraden: beide ouders moeten schriftelijk toestemming ervoor geven, en wanneer < 10 % deelneemt, wordt de kathechese afgeschaft. Van de door de staat beloofde ruimere mogelijkheden komt tot heden niets terecht. Er is nog geen sprake van een soepeler beleid, maar in jan. 1975 wordt na overleg toch een akkoord gesloten: in kerkelijke gebouwen mag voortaan 2 x per week een uur kathechese worden gegeven. De klachten blijven evenwel bestaan!
M.n. de grote protestantse kerken zwijgen erover. Vooral hier is sprake van een kloof tussen de bisschoppen, die uitstekende contacten met de overheid hebben en daarover vol lof zijn, die positief staan t.o. de politieke orde, èn: daarnaast talloze gemeenten aan de basis, die vaak wegkwijnen, weinig aktieve leden tellen, volkomen verstard zijn, en totaal worden gecontro­leerd. Door deze tegenstelling tussen de machtige en [naar de overheid toe] gewillige bisschoppen en de plaatselij­ke gemeenten met hun zorgen doen zich soms inderdaad moeilijkheden voor: In 1972/74 brengt in Debrecen ds. József Éliás het kwalijke gedrag van bisschop Tibor Bartha aan het licht die z'n kerk 'gewoon' aan de staat heeft gegeven, maar het protest van ds. Éliás leidt tot diens ontslag per 1 juli 1973. En toch… de regering bemoeit zich er ook mee en er wordt zelfs een aanklacht tegen bisschop Bartha ingediend, waardoor tenslotte toch een gedeeltelijk eerherstel voor de predikant volgt.
Van groot belang is vervolgens de zitting van het Centrale Comité van de partij op 20/21 maart 1974, die gewijd is aan ideologie en politiek, de leidende rol van de partij, het vertrouwen in de partij en in het economische beleid. Opzienbarend is vooral dat de belangrijke secretarissen [van het CC] György Aczél en Rezsö Nyers als secr. voor resp. ideologische [incl. culturele] èn voor economische zaken, worden ontslagen, maar ….. níet als lid van het Politburo! Aczél, die intussen ook voldoende kritiek [“een frontale aanval”, aldus Hegedüs] op de ‘revisionisten’ heeft geleverd, wordt opgevolgd door Imre Győry en Nyers door Károly Németh, de partijsecr. van Budapest. Verder wordt de nogal orthodoxe Zoltán Komócsin, die o.a. in Moskou goed thuis is, hoofdred. van het partijblad "Népszabadság" [als opv. van Sarlós]. Ook de gematigde hervormer Lajos Fehér [Szeghalom, 1917 - Budapest, 1981] wordt ontslagen als lid van het Politburo, en men is het in het CC en bij de Academie van Wetenschappen intussen wel eens dat er meer moet worden gelet op ideologische afwijkingen en andere negatieve verschijnselen. Ook wil de partij nu "meer arbeiders inschakelen en een betere opleiding voor mensen op openbare posten", want met name de vakbonden leverden veel kritiek op de steeds grotere verschillen in beloning. Men besluit formeel om "de koers van hervormingen te versterken en aan te passen" en [maar!] dat zal betekenen dat de dogmatische conservatieve hardliners in de partij weer meer te zeggen krijgen, hoewel de positie van Kádár zelf niet in het geding is. ....
Vooral Aczéls tóch gematigde politiek is [later] nogal omstreden. Aczél oefende jarenlang toezicht uit op de zuiverheid der marxistische ideologie, en gaf de Hongaarse cultuur véél meer mogelijkheden, maar hij was ook een pedant despoot, die zijn luimen had, ijdel en zonder skrupules was, en voor de onderdrukking van een aantal schrijvers verantwoor­delijk was. Ooit gedroeg hij zich als illegaal communist heldhaftig, en zat in de jaren '50 met Kádár in één cel. Na 1956 had hij grote macht in culturele zaken, en [sommige] kritische schrijvers werden veroordeeld of aan zware repressailles blootgesteld. De machtige, paternalistische Aczél is daarmee mede verantwoordelijk voor dwang en heksenjacht, hoewel hij zijn standpunten wel eens totaal wijzigde. Menig kritisch intellektueel moest strijden voor erkenning die Aczél -óók pragmaticus- dan ook wel gaf! Hij hoorde echter ook bij de meest ontwikkelde en ontvankelijke partijleiders, en bezat enige souplesse. Later is wel duidelijk geworden, dat de cultuurbazen uit de DDR, ČSSR, Roemenië en de Sovjet-Unie hem meer dan eens hebben tegengewerkt! [Ervin Gyertyán, in: Budapester Rundschau, XXVI, no. 1, jan. 1990].
Nyers [“een hoogstaand mens”, aldus Paul Lendvai, Das eigenwilige Ungarn, 79] is de “vader van het nieuwe economische mechanisme" [ÚGM] van 1968, en gaf het economische leven nieuwe richting naar meer vrijheid en minder dwang van bovenaf, en zelfs Komócsin prijst in "Népszabadság" op 23 maart 1974 Nyers wel voor zijn verdiensten van de afgelopen jaren, maar hij acht hem óók “verstard in z'n economische beginse­len"....
"Men moet niet dogmatisch denken... wat gisteren goed was, hoeft dat vandaag niet meer te zijn.... herhalen van welbekende economische principes geeft niet altijd een antwoord op nieuwe en concrete problemen... Hongarije heeft bij het ontwikkelen en toepassen van een binnenlands beleid niet alleen een verantwoordelijkheid jegens de Hongaarse werkende klasse, maar ook jegens de internatio­nale arbeidersbeweging en de broederschap van socialistische landen", aldus Komócsin, die allang veel connecties in Moskou heeft, typerend in z'n eerste artikel als hoofdredakteur. [KHA, 12 april 1974]…… Aczél en János Borbándi worden tot vice-premiers benoemd, als opvolgers van M. Ajtai en Lajos Fehér. De vrees voor verharding van het economische, cultuur- en ideologische beleid is hiermee niet helemaal ongegrond. Bovendien geldt in Hongarije en in de hele communistische wereld: alle benoemingen lijken wellicht iets te betekenen, maar het énige werkelijke machtscentrum is [buiten het Kremlin in Moskou om] het Politiek Bureau [Politikai Bizottság] van de heersende partij, en alle funkties in de regering zijn tenslotte tóch ondergeschikt aan die in de partijleiding!

top

Welnu, met name het ontslag als secr. van het CC der partij van de twee meest bekende ‘hervormers’ lijkt toch te betekenen dat de dogmatici in Hongarije weer meer invloed krijgen en dat hun vleugel in de partij, d.w.z. degenen die op de discipline en de leer moeten letten, de ‘munkásista’ -dogmatici die de Arbeidersklasse menen te moeten beschermen tegen de intussen rijk geworden klasse van [partijloze] managers en direkteuren van grote bedrijven, tegen de klasse van -bijna zelfstandige!- rijke ‘collectieve’ boeren en tegen de hele Maszek, de particuliere sektor in de ‘tweede economie’, de strijd heeft gewonnen. Iedereen wist wel dat er een sluimerend conflict bestond tussen de geboden van sociale gerechtigheid en de bevordering van persoonlijke en groepsbelangen door prestatiegerichte lonen en winsten en dat dit tot steeds grotere meningsverschillen in de politieke leiding leidde [Lendvai, Das eigenwillige Ungarn, 77], maar het vertrouwen in de voortzetting van de juist zo typische karaktertrekken van het beleid van Kádár moet nog blijken! Hier en daar blijken nu zelfs de memoires van admiraal Miklós Horthy, die van 1920 tot 1944 regent van het koninkrijk was, "Ein Leben für Ungarn” [in West-Duitsland voor 't eerst uitgegeven in 1953] in het Hongaars 'zwart' te krijgen, en zo gaat het ook met boeken van b.v. György Konrád, zoals A Látogató, “De bezoeker” en A városalapító, “De Stichter van de Stad”, uit 1969-73, dat in München verschijnt……… en dit boek laat m.n. de onmenselijkheid zien die zich in de nameloze stad afspeelt. Ook is er bij Konrád, die geen blad voor de mond neemt, geen sprake van een optimistische visie zoals het regime die zou wensen!
Kortom: Als Hongarije zich -ooit weer- zou gaan aanpassen aan andere bondgenoten, zoals de DDR of Roemenië, de Sovjet-Unie of Tsjechoslowakije, heeft het nog een zéér lange weg terug [!] te gaan, vol onrust en opstandig­heid en het valt niet aan te nemen dat de bevolking dat ooit zal aanvaarden. Zover komt het evenwel niet! Hongarije blijft "de vrolijkste barak van het socialistische kamp" [a szocialista táborban a legvidámabb barakk]……
Van een echte liquidatie van de nogal "liberale" cultuurpolitiek en van de nieuwe economische richting, met haar zwakkere centrale planning, grotere autonomie van bedrijven, enz. is dan ook geen sprake! Volgens de partij zullen de uitwassen van de grotere "sociale differentiatie" [d.w.z. de al te grote loonverschillen] worden bestreden, maar in de praktijk komt hiervan weinig terecht, hoewel b.v. de oficiële vakbonden regelmatig wijzen op de groeiende kloof tussen rijk en arm! N.b. de buitenwacht, het Hongaarse publiek en het buitenland, laat men ook in onzekerheid: de beide ontslagenen blijven wèl lid van het Politburo, en van een drastisch, definitief einde van hun politieke lijn, èn van een overwinning van hun [conservatieve, dogmatische] tegenstanders is geen sprake!
Toch worden in sept. 1974 worden ook de schrijver en socioloog György Konrád, de socioloog Iván Szelényi [hoofdred. van het blad "Szociológia"] en de avantgarde-dichter en schrijver Tamás Szentjóby gearresteerd, maar na een paar dagen worden ze weer vrijgelaten en mogen emigreren. Szelényi en Konrád hebben in ondergronds hun boek "Az értelmiség útja az osztályhatalomhoz" [De intelligentia op weg naar de klassemacht] gepubliceerd en zij beiden hebben zich al eerder geestelijk volkomen losgemaakt van de marxistische opvattingen! Met name voor de liberale Konrád zijn de bourgeois-opvattingen n.l. de normale, de aantrekkelijke en hij vindt een overheid die de bevolking toch eigenlijk nog altijd wil opvoeden of corrigeren in principe al hinderlijk! Szentjóby is gearresteerd omdat bij hem bezwarende geschriften zijn gevonden. Toch zijn de straffen gering, vergeleken bij wat er in de andere landen van het "Oostblok" normaliter gebeurt. Men laat Szelényi en Konrád n.l. de vrijheid om te emigreren: Szelényi gaat weldra naar Amerika en dan naar Australië, en Konrád gaat tijdelijk, voor 2 jaar, naar West-Berlijn. Ook anderen kunnen vrij naar het westen gaan, en al of niet terugkeren…..
Wel blijkt hieruit dat ook het regime in Hongarije nu geleidelijk aan te maken krijgt met openlijk ontevreden burgers, die hun stem durven verheffen en in protest komen, zelfs tegen de principes van dit regime zelf, en die openlijk pleiten voor een heel andere, vrije samenleving: Men is ‘het geloof in het socialisme’ kwijtgeraakt!
Echter… veel harder dan het bewind in Budapest treedt b.v. het communistische regime van Ceausescu in Roemenië op, en dan niet alleen tegen de Roemenen, maar ook en wel met name tegen ‘etnische minderheden’ zoals de Hongaren, van wie men zelfs vrij algemeen vindt dat ze niet of nauwelijks in Roemenië thuishoren! Ook de betrekkingen tussen de beide buurlanden, Hongarije en Roemenië zijn al vele jaren slecht en degene die b.v. vanuit Hongarije een bezoek aan Roemenië wil brengen wordt al bij de grens met enorm wantrouwen en kwaaadwilligheid bejegend. Urenlange wachttijden, het buitengewoon ijverig zoeken van veiligheidsdiensten en politie in de auto’s naar allerlei spullen, het omwisselen van geld, de verblijfplaats, de betalingen, de formulieren, de vele controles, moeten eenvoudig m.n. door Hongaren voor lief worden genomen en de contacten van de ongeveer 1,7 miljoen Hongaarssprekende inwoners van Roemenië met Hongaren zijn dan ook al vele jaren minimaal en worden door de Roemenen afhankelijk gemaakt van steeds meer verboden en geboden. Bij familieleden in Roemenië overnachten is vanaf 1 jan. 1974 vrijwel onmogelijk [alleen nog bij 1e graads familie mogelijk] en je wordt verwezen naar een staathotel. Van de plannen tot het geven van geschenken aan de bijna altijd veel armere Roemeense Hongaren word je soms al bij de grens moedeloos van de pesterijen, de intimidatie en de corruptie der Roemeense autoriteiten.
‘Nationale problemen passen ook totaal niet in de communistische ideologie, de theorie van de klassenstrijd, en zijn taboe in die wereld en intussen is de onderdrukking veel brutaler geworden dan ooit voor de oorlog door de burgerlijke nationalistische regimes. Het communisme zorgde dan ook alleen maar voor illusies, de doofpot, fikties van broederschap, voor dogma’s, en er heerst nu een vergiftigde sfeer, b.v. tussen Roemenen en Hongaren. In het algemeen zijn ‘de Oost-Europeanen sterker dan ooit door een muur van onkunde, afgunst en wantrouwen van elkaar gescheiden’ en het benoemen van problemen levert al de beschuldiging op van “ontoelaatbare inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een bevriende staat”. Ook waakt de betreffende Hongaarse partijafdeling zeer streng over berichten, normen en maatstaven, maar de situatie van de Hongaren in Roemenië is alleen maar steeds beroerder geworden , en voor een intellektueel die in dat land bewust Hongaar wil zijn, levert dat vaak een arrestatie op. Hier aan de grens “zoekt men niet naar drugs maar naar boeken, niet naar cocaïne maar naar brieven of gedichten, auto’s en bussen aan de grens moeten geregeld 10 tot 12 uren wachten en ‘alles wordt gedaan om Hongaren van een reis naar Roemenië af te houden, en je bent als Hongaar al verdacht en wordt vernederd, al kom je met een Amerikaans paspoort en een Duitse auto’. [Lendvai, Das eigenwillige Ungarn, 30 - 35].
Een voorbeeld van discriminatie van de Hongaren in Roemenië doet zich voor op 26 juni 1974 als in Cluj [Kolozsvár] de jonge Zoltán Kallós, een zeer bekend ethnograaf, verzamelaar van Hongaarse folklore in Moldavië [van de Csángók] en Zevenburgen [van de Székelyek], n.l. honderden oeroude volksballaden, liederen, dia's, films, casetteban­den, etc., wordt gearresteerd en als het door hem verzamelde materiaal in beslag wordt genomen. Hij zat eerder al eens om politieke redenen gevangen maar daarna zette hij z’n werk voort.
In 1970 kwam er een Hongaarstalig boek met 259 oeroude volksballaden uit en in 1973 ook een boek met volksliederen en balladen uit het gebied der Csángó-Magyaren in Moldavië, en een boek over de Zigeuner-folklore in het gebied was in de maak. Kallós was ook uitgenodigd naar Oostenrijk, Hongarije en Amerika…
Men ziet de arrestatie dan ook als het zoveelste teken van onderdrukking van de grote Hongaarse minderheid in Roemenië, die zich voortdurend moet aanpassen, wordt gediscrimineerd en verdacht gemaakt. Alle uitingen van de eigen "Hongaarse cultuur" in Roemenië worden streng aan banden gelegd, en o.a. via de "Securita­te" [de geheime politie] wordt vrijwel alles altijd grondig gecontro­leerd. Ook de kerken der Hongaren, m.n. de hervormde en rooms-katholieke kerken, staan onder enorme druk van de Roemeense overheid.
Maar ook de verhouding met Tsjechoslowakije is niet ideaal, en ook hier worden aan de ± 600.000 etnische Hongaren in Slowakije [± 10 % der inwoners] allerlei beperkingen opgelegd en een open debat over nationale kwesties is ook hier onmogelijk: die soort kwesties bestaan eenvoudig niet en in dit land, de CSSR wonen alleen Tsjechische en Slowaakse staatsburgers, luidt de officiële, de énige erkende visie…..
Toch is het akkoord in het kader van de Hongaars-Tsjechoslowaakse samenwerking, n.l. het zeer ingrijpende besluit van beide regeringen tot de bouw van het gigantische complex stuwdammen in de Donau bij Gabcíkovo [Bös]door de CCSR en bij Nagymaros in Hongarije, waardoor o.a. energie geleverd kan worden vooral voor de toekomst van groot belang. Dit akkoord wordt gesloten op 14 febr. 1974, maar men weet al dat de uitvoering nog veel jaren zal duren…..
Ook wordt op 12 febr. 1974 een akkoord gesloten tussen Joegoslavië, Hongarije en Tsjechoslowakije over de aanleg en het gebruik van een oliepijpleiding "Adria" vanaf de Adriatische kust naar beide andere landen en van groot belang is ook de aanleg van een gaspijplei­ding "Testvériség" [Broederschap] vanuit de Sovjet-Unie naar o.a. Hongarije in 1974/76. Hongarije wil en kan n.l. niet meer alleen op de leveranties van olie en gas uit de Sovjet-Unie vertrouwen!
Maar ook de samenwerking met West-Europese bedrijven gaat verder: op 2 juli 1974 tekenen de auto-assemblagefabriek van Csepel, de onderneming voor buitenlandse handel MOGÜRT en het Zweedse VOLVO-concern in Budapest een akkoord voor 10 jaar over een gemeenschappelijk bedrijf: de eerste joint venture van een Hongaars en een West-Europees bedrijf, voor de produktie van bedrijfswagens, waarbij Volvo de technologische kennis en de fabrieksuitrusting à Hfl. 2,4 mln levert. Volvo krijgt 48 % van de winst en de beide Hongaarse bedrijven samen 52 %; in 1975 moeten er 200 wagens [van het merk “Lapplander”] worden geproduceerd en daarna 1.000 à 1.200 per jaar.
Ook wordt een fabriek voor kleuren-TV's, VIDEOTON in Székesfehérvár op 1 november 1974 geopend maar ook elders in het land worden regelmatig steeds grotere nieuwe bedrijven en fabriekshallen, enz. geopend. In sept. 1974 wordt in Győr een Hogeschool voor verkeer en telecommunicatie opgericht en in dat jaar vindt eveneens de ingebruikne­ming van de eerste atoomcentrale, die met Sovjet-russische hulp gebouwd, op Hongaars grondgebied, in Paks, plaats. In Budapest besteedt men vooral aandacht aan de bouw van nieuwe wegen, viadukten, tunnels t.b.v. het verkeer, maar ook aan de woningbouw: honderden nieuwe, moderne, ruime en hoge flats worden in de buitenwijken van de hoofdstad gebouwd………

Kecskemét, met kath. kerk én sovjetmonument!


Ondanks deze tekenen van vooruitgang is men vanaf het voorjaar van 1974 toch een beetje op z’n hoede over de politieke lijn van het regime, want de bekende symbolen van de hervormingen, zoals Nyers [econ.], Aczél [cultuur] en Lajos Fehér, die de fantasierijke landbouwpolitiek met sukses leidde, zijn toch op een zijspoor gezet en daardoor ‘lijkt de opmars van de machtsbeluste dogmatici, bekrompen funktionarissen en politieke opportunisten, die uit zijn op een hardere koers, onvermijdelijk te zijn’. Maar toch kwam het anders dan verwacht: ‘Kádár zelf heeft met verrassende schaakzetten het centrum versterkt, de conservatieve pleitbezorgers van de sociale demagogie teleurgesteld en de cultuurpoliticus en vice-premier Aczél in het politburo gehandhaafd, ondanks de antisemitische fluistercampagne van populistische schrijvers’. Met de demonstratieve rugdekking van Brezjnev ging hij z’n gang in heel andere richting dan verwacht. [naar Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 128].

top