< Terug

16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989

16.2.6 Toch opnieuw: “Leven en laten leven” tijdens het regime van Kádár,
           ongeveer 1974 tot 1976.

Er is desondanks in Hongarije sprake van een economische opleving en er is géén sprake van gebrek aan goederen zoals dat in de andere landen van Oost Europese landen regelmatig het geval is. Hongarije is nu al enkel jaren relatief welvarend, en men gaat hier ongestoord en volkomen ontspannen zijn gang, er is geen sprake van propaganda op straat, de etalages zijn goedgevuld en verzorgd, alles is te krijgen [voor wie over geld beschikt!], de bars, eethuisjes, cafe’s en restaurants, met hun zigeunerorkesten en uitstekende maaltijden en voorbeeldige service, zitten overvol. Budapest geldt als levendig, bruisend, gastvrij, ongedwongen, gezellig en er is sprake van een bijna westers uitgaansleven. Intussen zijn er een half miljoen particuliere auto s en een half miljoen privé vakantiehuizen, en honderden luxueuze flats in de bergen en heuvels, alom in Hongarije.
Alle pogingen van het regime om de volkomen ongeinteresseeerde massa te interesseren voor de politiek en voor enige maatschappelijke verantwoordelijkheid, zijn echter stukgelopen, en die pogingen hebben slechts weerstand opgewekt en het regime lijkt zich te beperken tot het bijsturen van de economie en het afremmen van de grootste uitwassen. Principiele veranderingen komen er niet, zo verzekert men alom in regeringskringen en in de partij. Uit opinieonderzoeken blijkt overigens dat slechts een minderheid der burgers de machtsstrukturen in zijn eigen land kent, en b.v. wie de president is [17 %], wie het eigen parlementslid is [21 %], wie de ministers kiest [23 %], en wie formeel de hoogste macht heeft [12 %]. [Toma, Volgyes, 143/144].
Daarentegen zijn de klassieke vooroorlogse boeren- en burgerlijke schrijvers Mor Jokai, Zsigmond Moricz, Kálman Mikszáth,  Geza Gárdonyi, Ferenc Mora, Lászlo Nemeth, Ferenc Molnár, János Arany, enz. nog altijd veruit de meest populaire Hongaarse auteurs en hun boeken worden nog altijd zeer veel gekocht en in bibliotheken  uitgeleend. [Toma, Volgyes, 109-111].
Aan de steeds grotere loonverschilen die onvrede wekken bij de arbeiders, wordt niet getornd, want “ze  vormen een stimulans in onze maatschappij”, zegt men en ook de vakbonden, waarbij vrijwel alle werknemers zijn aangesloten, doen niet veel aan verbetering van arbeidsomstandigheden, veiligheid op het werk, betere moraal of werkmethoden, enz. ten behoeve van hun  leden en plannen voor een werkelijke nivellering van de lonen bestaan in het “socialistische” Hongarije niet, ondanks het feit dat vakbondsleiders al jaren klagen over “weinig begrip bij de arbeiders voor de loon en inkomenspolitiek”. Toch zien de arbeiders wel een tegenstelling tussen de principes van het regime en de loonschaal van en de waardering voor de met de handen werkende bevolking”, aldus al jaren geleden secr. van de Nationale Raad der Vakbonden SZOT, Gyula Virizlai. [Robinson, 329].
Maar… Aczél en Nyers mogen dan zijn ontslagen, hun politieke, sociale en culturele ideeen zijn nog steeds volop geldig… De relatieve vrijheid die men op binnenlands [consumptief] gebied heeft verworden, staat naast de pragmatische, nuchtere rol die het land wil spelen in de internationale politiek. Men volgt Moskou trouw, echter zonder enig spoor van agressiviteit tegenover andere landen! Veeleer wil Kádár een bemiddelende rol spelen, en heeft z'n land het imago van vrede, rust en [betrekkelijke] vrijheid en tolerantie gegeven. Gevolg hiervan is o.a. dat Budapest regelmatig de plek is voor internationale conferenties en overleg: In augustus 1974 kwamen b.v. economen uit 70 landen hier bijeen, en van 19 tot /21 december 1974 komen afgevaardigden van 28 Europese communistische partijen voor een voorbereidende conferentie in Budapest bijeen. De houding van de Chinese partij wordt bekritiseerd, en het primaat van Moskou wordt -op papier- hersteld. In Oost-Berlijn zal later de definitieve conferentie -vooral over vrede en veiligheid- worden gehouden.
In 1974 maakt men bekend dat in de laatste vier jaren meer dan een half miljoen Hongaren die in 1956/57 waren gevlucht, als toerist het vroegere vaderland hebben bezocht en o.a. de evang.-lutherse bisschop Káldy is hierover bijzonder verheugd, want ”het stijgende aantal bezoekers laat zien dat men het traditionele beeld dat men van Hongarije koestert, niet van de huidige sociale werkelijkheid kan scheiden”. Káldy is, zoals zovelen in dit land, dan ook een groot voorstander van verdere [ook politieke] ontspanning.
Die ontspanning gaat ook door, ondanks de economisch moeilijker tijden, die zich aankondigen: in juli 1974 wordt een Sovjetrussisch - Hongaars akkoord bereikt over de tweede fase van de gaspijpleiding, ["Vriendschap"] waardoor de aanvoer van gas uit Rusland vanaf 1976 is verzekerd, maar…. voor olieaanvoer uit de Sovjet-Unie zal o.a. Hongarije veel meer -2 ½ keer zoveel- moeten betalen. Tot heden levert de SU de olie [aan Oost-Europese landen] voor 1/3 van de wereldmarkt­prijs, nu voor 3/4 van deze prijs! Ook Hongarije ontkomt dus niet aan de gevolgen van de -tot dan altijd beschouwd als typisch kapitalistische- inflatie, een nieuw verschijnsel!
Per 1 september 1974 worden dan ook forse prijsverhogingen van kracht en per 1 januari 1975 zal een 2e ronde van gem. 8 % prijsverhoging volgen! Duurder worden vooral consumptie­artikelen, en m.n. energie en olieprodukten; ruwe olie [100 %], stookolie [40 %], cokes [24 %], steenkolen [16 %] en benzine [40 %], chemische en andere grondstoffen, want "de prijzen zullen worden aangepast aan de huidige kostprijzen", zegt men. Wel komen er voor arbeiders en gepensioneerden compensaties à Ft. 50 [Hfl. 5,-] per maand, maar Hongarije is en blijft een land zonder veel grondstof­fen, dat sterk afhankelijk is [40 tot 45 % van het bruto nat. produkt] van de internatio­nale handel.
Tenslotte bedraagt het nat. inkomen in 1974 $ 22,41 miljard, d.i. $ 2.140,- per hoofd p.j. en dat komt voort uit industrie en mijnbouw [59 %], de dienstensektor [25 %], en de landbouw [16 %], maar het handelstekort groeit in 1974 tot een dramatische hoogte van Ft. 20 mrd. en de oorzaken zijn bekend: m.n. de enorm gestegen energieprijzen op de wereldmarkt.
Men wil nu de export naar de EEG bevorderen, en de import beperken, want van jan. t/m sept. 1973 steeg de import nl. met 68 % en de export met slechts 32 %: d.w.z zeer onvoordelig voor een land als Hongarije. De inflatie neemt ook toe: m.n. door de veel duurdere Russische olie en door de dure import uit de EEG-landen. Voor het eerst leent Hongarije [december '74] geld van Koeweit, n.l. $ 40 mln, terwijl het land in de afgelopen drie jaar $ 400 miljoen heeft geleend van westerse landen, m.n. via de kapitaalmarkt in Londen. Dat geld wil men vooral gebruiken voor bevordering van de export. Ook in januari 1975 vindt een devaluatie van de Ft. met 6 % plaats omdat het land een tekort op de betalingsbalans met het westen heeft. Door het sterk oplopen van de subsidies wordt moet het hele prijzenstelsel worden herzien en men past zich iets aan de wereldmarkt­prijzen aan.
De reële lonen zullen in 1975 wsch. met slechts 2,5 % stijgen [1974 met 5 %]. Als bezuinigingsmaatregel geldt ook dat Hongarije de invoer van grondstoffen uit het westen wil verminderen [en de export naar het westen wil bevorderen], en dat men voortaan plastics en synthetische garens uit de Sovjet-Unie wil invoeren want ”dat levert een aanzienlijke besparing op”. ……

top

Een heel andere zaak is de al verwachte publikatie van de memoires van kardinaal Mindszenty in september 1974 in het westen, en wel in 17 talen, hoewel dit uiteraard niet direkt met het huidige Hongarije heeft te maken: men zal -zo lijkt het toch wel- waarschijnlijk nog jaren moeten wachten voor dit in Hongarije te koop zal worden aangeboden, want het geheel lijkt een bittere aanklacht tegen het regime. Er wordt vooral veel aandacht besteed aan de felle strijd die de kerkvorst al vanaf 1945 aanging met het onderdrukkende stalinistische regime der communisten in zijn vaderland Hongarije, aan het vernederende proces dat hij moest ondergaan en aan de uitholling van het kerkelijke leven in het land. De grootste teleurstelling was voor kardinaal Mindszenty echter de afzetting als aartsbisschop van Esztergom en als primaat der rooms-katholieke kerk van Hongarije door paus Paulus VI in het kader van veel meer verzoening met de leiding van de communistische landen in Oost- en Centraal- Europa.….. Toch blijft de situatie die kardinaal Mindszenty ooit meemaakte -met name van 1948 tot 1956- moeilijk te plaatsen in het Hongarije van deze jaren, van een -relatieve- ontspanning, maar toch doen zich ook nu wel incidenten en onenigheid voor. Vanaf januari 1975 mag de katholieke kerk bijvoorbeeld wèl weer godsdienstonderwijs geven aan jonge kinderen in kerken of kerkelijke gebouwen terwijl dat sinds 1959 vrijwel onmogelijk was, maar toch houdt de staat via haar veiligheidsambtenaren veel controle op kerkelijke zaken, o.a. het godsdienstonderwijs en leerboeken. In een nieuwe r.-katholieke kathechismus wordt door het staatsbureau b.v. veel geschrapt, zoals de verwijzingen naar Hongaarse heiligen en martelaren: de staat keurt alle leermiddelen [ook religieuze!] nog altijd van tevoren!
Mgr. József Íjjas, tijdelijk voorz. der Hongaarse bisschoppen, zegt dan ook dat de regering haar belofte van meer katechese niet nakomt. In feite trad er immers geen versoepeling op en ouders worden nog steeds onder druk gezet om hun kinderen niet meer naar de lessen te sturen. Openlijk geeft men zelfs toe dat het de bedoeling is minder dan 10 % van de kinderen voor godsdienstonderwijs te laten inschrijven want in dat geval mag een school geen katechese meer laten geven! Wel blijft de staat de kerken financieel steunen en de regeling wordt opnieuw verlengd! Van een èchte verbeterde verhouding is dus geen sprake, vindt men.... maar -ondanks de klachten die herhaaldelijk opduiken- bevinden de kerken in Hongarije zich toch in een betere positie dan elders in Oost-Europa vaak het geval is.
Volgens [de zeer gematigde en vooral pastorale] bisschop József Cserháti [Lengyel, Tolna, 1914 – Pécs, 1994] van Pécs, secr. van de Hong. bisschoppenconferen­tie, kan de kerk in de socialistische samenleving, voor het volk, de maatschappij en het land, veel meer betekenen als ze zich openstelt voor de nieuwe geest van hervormingen en voor de bedoelingen van "Vaticanum II". Hij vindt ook dat christenen en marxisten elkaar moeten aanvaarden op basis van pluralisme, coëxistentie en dialoog, en beide moeten streven naar verbetering van het menselijke bestaan. Cserháti wijst er ook op, dat de kerk altijd haar eigen waarde moet houden, en zich nooit het socialisme kan eigen maken! De kerk moet vrij zijn om haar leer in kerken en scholen te verkondigen. De huidige kerk wil bewust armoede en dienst op zich nemen, aldus Cserháti. Hij denkt ook dat 'het socialisme' de mogelijkheid en kracht heeft om de godsdienstige mensen alle demokratische rechten te verlenen, aldus de [nogal pragmatische, nuchtere en openhartige] bisschop van Pécs in het r.k. tijdschrift "Vigília"!
Ook kan het Vatikaan in januari 1975 vijf nieuwe bisschoppen benoemen, n.l. in Csanád, Vác, Veszprém, Szombathely en Hajdúdorog [dr. Timkó, grieks-kath.], evenals vijf nieuwe wijbisschoppen. Uiteraard zijn het allen personen die zijn ‘goedgekeurd’ door het Staatsbureau voor kerkelijke zaken, ÁEH] en hiermee is het Hongaarse episkopaat weer voltallig, terwijl de subsidies aan de kerken ook weer voor vier jaar worden verlengd.
Veel meer ophef veroorzaken natuurlijk regelmatig de vele schandalen, de ongehoorde gevallen van corruptie, van omkoperij, van onwettige betalingen, van manipulaties van financiële aard, enz. in de Hongaarse voetbalwereld, maar een boek van Antal Végh "Waarom het Hongaarse voetbal ziek is", wordt onmiddellijk [nov. 1974] verboden en in beslag genomen…….
In oktober 1974 zijn er grote overstromingen van de noordelijke zijrivieren van de Tisza, aan de noordoostelijke grenzen met Slowakije, de Ukraïne en Roemenië waar de bergen der Karpaten vrij snel overgaan in de Grote Hongaarse Laagvlakte en waar deze vlakte dus geregeld zeer veel water naar het zuiden moet vervoeren. Men zegt ook wel dat de overstromingen vooral of mede te danken zijn aan de houtkap in de bergen, maar enfin…..  de evakuatie van 9.000 mensen in Noordoost-Hongarije is bittere noodzaak!
Van groot belang is ook nu weer het [11e] partijcongres der MSZMP van 17 tot 22 maart 1975 in Budapest. De partij heeft dan 754.400 leden, en de 848 afgevaardigden en vele anderen o.a. alle Oost-Europese partijleiders [met uitzondering van Ceauşescu] zijn bijeen onder de leuze "Stabiliteit en Continuïteit". Ook -de 68-jarige en zeer vermoeide en zwakke- Brežnev is aanwezig. Een nieuw programma, het eerste sinds 1948, wordt aanvaard en hierin wordt een historisch overzicht van de ontwikkeling sinds 1948 gegeven, maar dat levert weinig nieuws op. Over de opstand van 1956 heet het: “met hulp van de internatio­nale arbeiders­klasse is het mogelijk geweest om de door de binnen- en buitenlandse reaktie ontketende contrarevolutionaire aanval af te slaan... [maar] de Hongaarse samenleving ontwikkelt zich nu op hechte socialisti­sche fundamenten die ze zelf heeft gelegd".
"Er zijn nog kleine particuliere ondernemers, en hun aanwezigheid is nog nodig"...en daarom wordt particulier bezit gerespecteerd voorzover het voortkomt uit arbeid en niet schadelijk is voor het openbare belang of in strijd met de beginselen van staat en partij". De socialistische sektor zorgt echter voor 98 % van het nationaal inkomen en het kan wel haast niet anders of buitenlandse waarnemers worden door dit cijfer ”gerustgesteld”, maar de Hongaren weten wel beter: Het privé-kapitaal van talloze kleine vrije ondernemers, van de managers en de vele mensen die naast hun ‘hoofdbaan’ ook nog in de ‘tweede economie’ werken [en daarnaast soms nog bezig zijn met de bouw van een eigen huis en via via aan allerlei onderdelen etc. etc. weten te komen], evenals de particuliere inkomsten van de boeren der coöperatieve bedrijven zijn zeer aanzienlijk en zijn slechts enorm gestegen!
Nee, ‘socialistisch’ is het voor het ‘Oostblok’ relatief welvarende, vrijmoedige en ontspannen Hongarije nauwelijks nog te noemen, maar dat is slechts de wetenschap der insiders…. Wel wil Kádár, zegt hij, een einde maken aan de grote loonverschillen, en “zo nodig zullen we ingrijpen ter correctie van fouten en misbruiken”.
Het primaat van de MSZSMP, de communistische partij, wordt bevestigd en de strijd tegen vijandige ideologieën, tegen elke vorm van kleinburgerlijke en revisionis­tische opvatting, tegen alle afwijkingen van het marxismeleninisme alsmede tegen het dogmatisme, sektarisme en avonturisme van zgn. links wordt verscherpt. "Er bestaat geen, en er kán ook geen antisovjetcommunisme bestaan" en Moskou kan dus dik tevreden zijn over de Hongaarse broeders….Wel blijven de verschillen tussen de hervormers zoals Kádár en Németh, en de meer dogmatische voorstanders van de belangen van de arbeidersklasse, zoals Biszku, de erg eerzuchtige en dynamische Árpád Pullai en Sándor Gáspár [van de vakbonden], bestaan maar Kádár weet de boel wel te sussen en vooral de bevolking gerust te stellen.
Er komt dus géén verharding van de koers en Kádár laat zelfs ook een voorzichtige waarschuwing horen: “De arbeidersklasse oefent wel de macht uit en veel machtsposities worden door arbeiders ingenomen, maar de macht hoort hen niet persoonlijk toe. Het is nu hun persoonlijke macht, maar dienst!” Al snel blijkt [en ís al gebleken] dat de meer dogmatische groep van Pullai, Gáspár en Biszku niet veel kan uitrichten en Kádár blijft heer en meester tegenover de dogmatici met hun sociale demagogie. Hij is en blijft ook nu weer de grootmeester op het politieke schaakbord! [Naar Lendvai, Das eigenwillige Ungarn, 80, 81].   
De taken van de partij voor de komende 15 tot 20 jaar [!] worden vastgesteld en het beleid op lange termijn berust, zegt men nog eens in het overbekende jargon, “op de versterking van de eenheid binnen de internationale communistische en arbeidersbeweging, en op de onverwoestbare vriendschap en de banden van Hongarije met de Sovjet-Unie”. De rol van het partij- en staatsapparaat zal sterker worden en de leden moeten meer theoretisch worden geschoold en gevormd. Men pleit ook voor de overdracht van privé-land door boeren aan de [hun] coöperaties [de collectieve bedrijven]...... hoewel de realiteit natuurlijk veel harder is!
Kádár legt de nadruk op de banden en het wederzijds vertrouwen tussen partij en volk, en wil de "ontplooiing van de socialistische demokratie", terwijl men n.b. het oude "demokratisch centralisme" handhaaft!. Hij geeft toe dat er in 5 jaar van 10 % inflatie sprake was, maar belooft wel een verdere stijging van de levensstan­daard. Ook wil hij een einde maken aan de grote loonverschillen, want ‘de arbeiders blijven hierin achter’, zo vindt de partij nu..... Op het terrein van de kunst moet men streven naar een nog grotere ideologische eenheid, aldus Kádár.
Wel opmerkelijk is de zelfkritiek die premier Fock levert, en het chauvinisme dat hij hekelt, want "de regering is er onvoldoende in geslaagd om bestaande fouten en gebreken te verbeteren", aldus de vrij nuchtere premier Fock, en dat is typerend voor hem; hij vroeg al eens om geduld en enig begrip en gaf ook wel openlijk toe dat Hongarije nog jaren achterop komt vergeleken met de westerse landen, en die eerlijkheid kan men wel waarderen! Toch geeft de zelfkritiek van de premier prompt aanleiding tot geruchten over z’n aftreden!
Ook Brezjnev houdt een toespraak en is "niet helemaal tevreden over het funktioneren van de Comecon", maar een oplossing kan ook hij niet geven! Al deze fraaie, soms dreigende, harde en ouderwetse woorden, de leuzen, de talloze algemeenheden en verklaringen in het typische partijjargon kunnen echter ook nú niet verhelen dat Hongarije intussen allang een heel eigen koers heeft ingeslagen die nogal afwijkt van die van alle andere zgn. "socialis­tische landen". Een hemelsbreed verschil tussen de uitleg van de ideologie die men in Hongarije, in de DDR, in de Sovjet-Unie, in China of in buurland Roemenië etc. geeft, is al sinds vele jaren voor iedereen duidelijk zichtbaar!! Ondanks alle economische plannen gaat nu juist in maart n.b. de Russische olie 130 % meer kosten!….

top

Maar als goede communisten blijft men optimistisch: in de komende 25 jaar moet industriële produktie 3 x zo hoog worden, het nationaal inkomen moet verdubbelen, de levensstandaard moet 100 tot 150 % hoger en de agrarische produktie 50 % hoger. Ook moeten initiatief, verantwoordelijkheid en onafhankelijkheid van de staatsbedrijven en de agrarische coöperaties worden versterkt. Tenslotte wordt uiteraard een nieuw Politburo [van 15 leden] gekozen. Ontslagen worden de hervormers Rezső Nyers en Lajos Fehér, en verder Gyula Kállai.
Leden zijn nu: [de tóch gehandhaafde] vice-premier György Aczél, parl.voorz. Antal Apró, de oudgediende Béla Biszku, premier Jenő Fock, 1e secr. János Kádár, de partijleider in Budapest Károly Németh, de conservatieve vakbondsleider Sándor Gáspár, de conservatieve Valéria Benke [ideol., partijor­gaan] en Dezső Nemes [van de partijacademie] en nieuwe leden zijn: de vice-premier en economische expert en voorz. van het Planbureau György Lázár, de 49-jarige leraar middelb. ond. Miklós Óvári, de 33-jarige agrar. ingenieur László Maróthy [de 1e secr. van de jeugdbond KISZ], en István Sarlós [53, vml. soc.-demokraat, die in de jaren ’60 een populaire burgemeester van Budapest was en nu secr.-gen. van het Patriottisch Volksfront HNF].
Op 2 juli worden nog twee leden gekozen: vice-premier István Huszár van het planbureau en Pál Losonczi, de voorz. van het presidium, formeel staatshoofd].
Het meest opvallend is wel dat Aczél lid blijft van het Politburo, maar….. hij werkt onder de conservatieve hardliners Benke en Óvári! [Toma/Völgyes, 27]. Ook worden de 7 leden van het belangrijke Secretariaat [Titkárság] aangewezen, maar van het grootste belang is dat Kádár de politiek blijft bepalen, en “het is steeds weer verbluffend dat 90 % van de bevolking maar één ding wenst, n.l. géén verandering van koers. Zolang hij gezond blijft en een open oor heeft voor de echte problemen van de bevolking, blijven de grondslagen van zijn politiek, n.l. ‘leven en laten leven’, en dat is geen kwestie!” [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 130].
Zoals andere communistische landen wordt ook Hongarije in feite geregeerd door een "nomenklatura" van een 1.000 mensen, die de controle op alles uitoefenen, alle belangrijke benoemingen en beslissingen in handen hebben, de toegang hebben tot belangrijke informatie, de macht hebben en onderling verdelen! "Even today, when economic expertise is highly prized by the regime and technical skills are at premium, Party-membership provides access to important decision-making functions. These all-important, decision-making functions remain the most zealously guarded and coveted prerogatives of the Party's ruling elite." [Toma/Völgyes, 29].
Het CC telt voortaan 125 in plaats van 100 leden en van hen zijn 31 leden van de regering, 31 parl.leden, 36 leden van regionale en centrale partijorganisaties, en 27 anderen! Zelfs in Hongarije wordt dus geen aanvang gemaakt met politieke demokratisering, ondanks enige decentralisatie van de economische macht, en het partijregime kan, naast de top-1000, ook nog beschikken over een kader van 32.000 leidinggevende mensen voor partij- en regeringswerkzaamheden.
Intussen hebben de oproepen tot meer ideologische conformiteit en een meer marxistische geest op cultureel en academisch terrein al geleid tot een sfeer van meer beperkingen, tot sankties, ontslagen, politieop­treden, tot confiscatie van manuscripten, en tot arrestaties en vasthouding, processen en verbanning en tijdens het partijcongres wordt de politiek van de harde lijn relatief duidelijk zichtbaar. "Op ideologisch terrein kan er geen sprake zijn van een compromis", aldus Valéria Benke.

De wereldberoemde Hongaarse componist Zoltán Kodály, 1882-1967.


Valéria Benke [Gyönk, prov. Tolna, 1920 - Budapest, 2009] was, zoals velen ook in Hongarije nog wel weten, bij het begin van de Opstand in oktober 1956 de stalinistische direktrice van de Hongaarse Radio en stond toen al bekend als verbeten, dogmatisch en keihard, en als min.v.cultuur ontzegde ze b.v. jongelui die niet van arbeiders- of boerenafkomst [dus ”burgerlijk”] waren de toegang tot universitaire studie, en ze blijkt in 20 jaar weinig veranderd…. Zij was eerder o.a. min.v.cultuur en daarna is ze tot 1988 hoofd van de redaktie van het ideologische blad "Társadalmi Szemle"] en roept nogal eens op tot waakzaamheid t.o. extreemlinkse en revisionistische stromingen, die ze scherp veroordeelt!
Het meest belangrijk zijn evenwel de economische politiek, de inflatie, de snel stijgende subsidies, onvoldoende geld voor sociale uitkeringen en de toekomst van het NEM, maar men wil weer meer centralisatie en een rem op het NEM en de voordelen ervan zouden meer bij de arbeiders terecht moeten komen, aldus erkent men.....De ervaringen bij "de opbouw van het socialisme" zijn wel vermeld, evenals "de taken van de partij in de veranderde nationale en internationale omstandigheden" maar er worden geen echte wijzigingen aangekon­digd. Wat op den duur de [politieke] rol van de partij wordt bij grotere [economische] "demokratie in de bedrijven" is onduidelijk.
Wel zal men de buikriem moeten aanhalen of harder moeten gaan werken, aldus luidt het parool. De internatio­nale crisis gaat aan Hongarije n.l. niet voorbij en vooral de enorme stijging van grondstoffenprijzen heeft op dit land [met z´n 40 % handel met het westen en met weinig grondstoffen] veel invloed. Het aandeel van de buitenlandse handel in het bnp. zal in 1975 stijgen tot bijna 50 %…..
Ook hierbij is Rusland zeer belangrijk, want de Sovjet-Unie, die altijd zeer laatdunkend deed over het "typische kapitalistische verschijnsel van inflatie", voert nu zelf de inflatie in haar broederland Hongarije in door een veel hogere olieprijs [+ 130 %] te vragen. Hongarije moet 53 % meer betalen voor Russische produkten en de Russen betalen 15 % meer voor Hongaarse produkten! Het overschot op de handelsbalans met Oost-Europa was in 1972: Ft. 2,5 mrd, en steeg in 1973 tot Ft. 5 mrd, maar daalde in 1974 tot Ft. 1,5 mrd en binnenkort zal er dus van een ernstig tekort sprake zijn.... Gemiddeld mogen de prijzen in 1975 stijgen met 3,6 %, maar levensmiddelenprijzen [brood. suiker, vlees, openbaar vervoer] blijven [nog] dezelfde. Voor dergelijke zaken worden eventueel ook subsidies gegeven, en voor kaas, boter, wijn, bier, enz. stelt men maximumprijzen vast.
In juli gaat Hongarije de import uit het westen beperken omdat het steeds grotere tekorten heeft. ‘De hoge kosten van energie en grondstoffen uit het westen, de inflatie en de diskriminatie door de EEG, vormen een bedreiging voor de Hongaarse economie’, zo wordt door het CC van de partij gezegd, terwijl dezelfde soort kritiek uiteraard niet werd geleverd op de enorme verhoging van de Russische olieprijs, enkele maanden geleden!…. Intussen wil men de handel met het westen wèl uitbreiden, maar bedrijven wordt aangeraden zorgvuldig te importeren en abnormale voorraadvorming tegen te gaan. De consumptie en investeringen groeien n.l. sneller dan is voorzien en Hongaren zullen moeten letten op meer efficiency en meer produktie!
Toch is Hongarije weer meer welvarend geworden. Het bruto nat. produkt is van 1971 tot '75 gestegen met 35 %, de industriële produktie groeide met 38 %, de agrarische produktie met 18 %, de investeringen met 40 %, de buitenl. handel met 60 % en men verwacht ook voor de jaren 1976/80 een stijging van het bnp met 30 %, van de industriële produktie met 34 % en van de agrarische produktie met 17 %.
Van enige betekenis is voor de verdere politiek  is ook een verordening per 22 april 1975 op de gelijkheid voor de wet van arbeiders in de staatssektor en in de coöperatieve sektor en voortaan hebben ook laatstgenoemden b.v. recht op kostenloze medische hulp en men kan dit onmogelijk uitleggen als een tegemoetkoming aan de meer dogmatische vleugel van de partij! Integendeel! De nieuwe wet past veel meer bij de toch al afwijkende koers van Hongarije dan ooit bij de communistische ideologie en leer!
Van beslissende betekenis blijft echter dat de 62-jarige Kádár tot veler geruststelling de partijleider blijft zodat het 'liberale karakter' van het regime grotendeels wel gehandhaafd zal blijven. Toch bestaat er wel degelijk onrust en een aantal verder loyale schrijvers en dichters, zoals o.a. Ferenc Juhász, Ferenc Karinthy en Gyula Fekete, laat in maart 1975 -n.a.v. de dogmatische, harde geluiden op het partijcon­gres- openlijk weten dat men een zo groot mogelijke vrijheid voor alle kunstenaars en schrijvers wenst! [Toma/Völgyes, 40].
Ter gelegenheid van de 30e "bevrijdingsdag" op 4 april wordt zelfs de meest omvangrijke amnestie sinds 1945 afgekondigd; gevangenisstraffen, m.n. voor ouderen, zieken, vrouwen en kinderen b.v., worden sterk verminderd en alle voormalige vluchtelingen van 1956/57 krijgen amnestie. Ook de socioloog en schrijver György Konrád kan eigenlijk vrij publiceren over toch wel negatieve maatschappelijke verschijnselen zoals de vervreemding van de mens in de grote stad die hij aan de éne kan z'n liefde verklaart maar ook vervloekt, zich verontschuldigend en zich beklagend. Het boek "De medeplich­ti­ge" [A cinkos] maar ook sociologisch werk [1974] van Konrád mocht echter niet verschijnen.
In mei 1975 lijkt men echter de spanning van de vorige jaren te hebben overwonnen en “de populariteit en de politiek zo fijne neus van Kádár bepaalt, wellicht meer dan ooit tevoren, de politieke atmosfeer”. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 130, 131]. Nog steeds geldt dit land m.n. voor bezoekers uit de ‘socialistische broederlanden’ als een consumptieparadijs en die buitenlanders vragen dan: ‘Hoe doen jullie dat nu toch, dat bij jullie alles is te krijgen?’
Toch zal Hongarije, dat zwaar is getroffen door de energiecrisis en de prijzen voor o.a. olie uit de Sovjet-Unie enorm zag stijgen, het nog moeilijk krijgen en b.v. veel industriële bedrijven moeten saneren, de subsidies drastisch moeten korten, overbodige werkkrachten een andere baan moeten geven en veel meer en betere kwaliteit moeten exporteren, dus… harder moeten werken. Bovendien kan en wil niemand het eigen economische model niet zonder meer laten vallen, alleen al omdat de meer orthodoxe partijleden en de buurlanden dan gelijk zouden krijgen en dat gunt men hen in geen geval! Het NEM van 1968 lijkt echter ook te hervormen en aan te passen, op een aantal punten te corrigeren, zoals men al heeft laten zien!

top

Intussen is op 6 mei 1975 de 83-jarige kardinaal József Mindszenty in Wenen overleden, en begraven in Mariazell, een oud bedevaartsoord, óók voor veel Hongaarse katholieken, in Oostenrijk. Hij geldt als een martelaar, een kerkvorst, die vanaf het begin in 1945 tot het einde toe, 30 jaren lang, onverzettelijk bleef t.o. het communistische regime. Vooral het gruwelijke en misdadige proces tegen hem in 1949 en zijn vlucht [1956] naar en langdurige verblijf in de Amerikaanse ambassade in Budapest trokken internationaal de aandacht. Het Vatikaan doet er echter nu het zwijgen toe! Kardinaal König beschuldigt tijdens de requiemmis echter het Hongaarse regime ervan Mindszenty nooit te hebben willen rehabiliteren. “De wereld heeft veel, ja heel veel van Mindszenty gevergd. Jarenlang is hij van z’n vrijheid beroofd geweest, jarenlang heeft hij in de gevangenis gezeten. Zijn fysieke en mentale weerstand werd gebroken tijdens het proefproces in 1949 en terwijl niemand aan zijn onschuld twijfelt is hij tot op de dag van vandaag nog niet gerehabiliteerd”, aldus kardinaal König. Overigens heeft ook Rome hem tenslotte laten vallen, afgezet en zelfs de uitgave van z'n memoires via manipulaties nog getracht te verhinderen!…..
Er komt nu na vele decennia een einde aan het [dít!] conflict tussen de Hongaarse staat en de rooms-katholieke kerk. Toch lijkt kardinaal József Mindszenty na zovele jaren in Hongarije zelf vrijwel vergeten, want in het openbaar merkt men vrijwel niets van deze gebeurtenis, maar dat zegt uiteraard niets!….
Weinig indruk maakt ook het niet geheel onverwachte aftreden op 15 men 1975 van de 58-jarige premier Jenő Fock [inderdaad, zie hierboven!] ‘om gezondheidsredenen’ af en zijn opvolger is de 1e vice-premier en sinds 1973 voorz. van de commissie voor het Staatsplan en ook pas lid van het Politburo, de 50-jarige econoom György Lázár. Anders dan men eerder vaak heeft meegemaakt worden de verdiensten van de afgetreden premier Fock wèl genoemd en hij wordt zelfs geprezen! Zijn koers wordt niet gewijzigd, hoewel hij er niet in is geslaagd om de arbeidersmassa te overtuigen van de grote zegeningen van de nieuwe economische koers.Kort hierna overlijdt ook Zoltán Komócsin [hoofdred. van het partijblad] en hij wordt opgevolgd door István Katona,  de chef van de propaganda van het CC. Dat wordt nu Károly Grósz.
Zoals gebruikelijk vinden na het partijcongres [op 15 juni] 'verkiezingen' voor het parlement plaats, waarbij 97,6 % der 7.760.000 kiezers z'n stem uitbrengt. Op de kandidaten van het HNF worden bijna 7,5 mln stemmen uitgebracht. In 34 distrikten waren 2 kandidaten en dat is duidelijk minder dan in 1971! Voortaan is de zittingsduur 5 jaar, i.pl.v. 4 jaar. Het parlement telt nu 137 partijloze afgevaardigden, d.i. 38,9 %, die echter geen eigen geluid laten horen.
Op 4 juli komt dit parlement [352 leden] voor 't eerst bijeen, en kiest o.a. de 'presidentiële raad', die de nieuwe regering benoemt [met enkele wijzigingen] en ook premier Lázár laat weten: de import uit het westen moet worden beperkt, en "be­drijven moeten zorgvuldiger importeren, en abnormale voorraadvorming tegengaan". De hoge kosten voor energie en grondstoffen uit het westen, de inflatie en discriminatoire maatregelen der EEG noemt men "een gevaar voor de Hongaarse economie" en “een hogere levensstandaard moeten we zelf verdienen”, zo wordt door het CC der partij gezegd, maar dat vooral de prijs voor Russische olie enorm steeg, verzwijgt men!
Toch gaat het nog steeds redelijk goed in dit land en ten behoeve van het al eerder zeer sterk toegenomen verkeer van de vele duizenden mensen die b.v. een zomer- of weekendhuis aan het Balatonmeer hebben laten bouwen, wordt in juli 1975 de eerste autosnelweg in Hongarije, van Budapest tot Siófok, de M 7, geopend.
Van een geheel andere orde zijn in de zomer van 1975 opnieuw de grote moeilijkheden in de zeer kleine Methodistische kerk [± 6.000 leden]. Twaalf predikanten vragen n.l. de hulp in van de Wereldraad van Kerken, tegen "een minderheid die in 1974 met hulp van de overheid onwettig een greep naar de macht deed". Men protesteert tegen het nogal diktatoriale beleid Palotay [voorz. van de Raad van Vrije Kerken] en "diens gewillige werktuig" superintendent Ádám Hecker die zich via steekpenningen [manipulaties met kerkgeld] -met sukses- zou verzetten tegen de verkiezing van een rivaal, de populaire ds. Tibor Iványi van de grootste kerkgemeente, Nyíregyháza tot superinten­dent. De zoon van Hecker, Friedrich, krijgt echter dit ambt en ds. Iványi is intussen [wegens "staatsvijandige aktiviteit"] na 28 dienstjaren afgezet! De protesterende predikanten worden ook afgezet en hebben dus geen inkomsten, maar ook een aantal gemeenteleden van ds. Iványi worden gestraft met hechtenis en werkloosheid. Ook in andere kerken zijn trouwens zeer loyale, positieve en bereidwillige leiders te vinden, zoals b.v. de evang.-luth. bisschop Zoltán Káldy, die verklaart dat predikanten van zijn kerk "van ganser harte zouden moeten meewerken aan de socialistische samenleving. Hij ”spreekt zelf tot z’n kudde vanaf een socialistisch podium en vraagt z’n predikanten hetzelfde te doen”, hoewel hij toch eerder wel wees op de verschillen tussen b.v. evangelie en socialisme. Hij staat bekend als degenen die de "theologie van de diakonia" aanbeveelt: de kerk is er alleen om mensen te dienen, ook in de maatschappij. Toch krijgt ook zijn kerk regelmatig te maken met de grote invloed van de staat op de kerk want in 1976 wordt voor a.s. theologiestudenten een psychologische test verplicht.
In de Református Egyház, de hervormde kerk, is ongeveer hetzelfde aan de gang. De bisschoppen hebben geen conflicten met de regering, maar soms wel met predikanten, die niet allemaal zo loyaal zijn t.a.v. de communistisch staat, zoals b.v. ds. József Éliás in Debrecen, die in 1973 met vervroegd pensioen is gestuurd.
Deze kerkleiding, o.l.v. van de bisschop van Tiszántúl [Debrecen], dr. Tibor Bartha, heeft een grote macht inz. benoemingen en ontslagen, wegpromoveren, etc., en heeft zich daarmee volgens velen van de gelovigen vervreemd.
Toch is het niet altijd de staat, maar vaak de kerkleiding zelf die op autoritaire manier ‘de kerk’ bestuurt en soms worden lagere funktionarissen van de kerk nog wel eens in het gelijk gesteld door de overheid, die vooral gebaat lijkt bij rust in het land en dus ook in de kerken…. De Hongaarse hervormde kerk kan ook buitenlandse, westerse, hulp ontvangen en krijgt die b.v. bij het drukken van een nieuwe bijbelvertaling. Maar: in hoeverre de kerken werkelijk te maken hebben met het optreden, de manipulaties, de controle en waarschuwingen van de communistische overheid en haar apparaat is echter moeilijk na te gaan, want het nieuws dat voor de buitenwereld is bestemd is vaak geheel anders dan de persoonlijke en geheimgehouden ‘raad’ en/of ‘aanwijzingen’ die menigeen krijgt….
Zo gaat het b.v. met het openbare stilzwijgen rond het overlijden op 6 augustus 1975 van de eens zo populaire, geëerde en beroemde en standvastige voormalige hervormde bisschop van Budapest [Dunamellék] dr. László Ravasz [Bánffyhunyad, tgw. Huedin, Roem., 29 sept. 1882].
Al in 1907 werd dr. Ravasz theol. prof. in Kolozsvár en in 1921 bisschop in Budapest, in 1936 voorz. der synode. Hij was een integer, levendig, scherpzinnig, zeer aktief en gezaghebbend theoloog, maatschappelijk geëngageerd en oekume­nisch. In 1925 werd hij lid van de Academie van Wetenschappen, maar ook buiten Hongarije genoot hij gezag en was bekend. In 1944 krijgt hij van de Duitse bezetters al een publikatiever­bod n.a.v. een artikel tegen de Jodenvervol­ging! In mei 1948 wordt hij als bisschop en in 1953 als predikant in Budapest afgezet door het stalinis­tisch regime maar tijdens de Opstand in 1956 korte tijd als ‘legitiem bisschop’ hersteld. Ook hij houdt een radiorede, waarin hij o.a. zegt de positieve resultaten van na de oorlog te willen handhaven en fouten te corrigeren en onrecht recht te zetten, maar niet door wraak. Bovendien moet de kerk weer vrij zijn. Maar begin 1957 moet hij het opgeven, wordt gedwongen zich terug te trekken en leeft ‘verbannen’ naar het dorp Leányfalu. Een dochter van Ravasz trouwde met dr. István Bibó!
Eveneens in augustus 1975 overlijdt [in Nederland] de hervormde ds. Willem A. Dekker, 87, die van 1929 tot 1947 predikant was in Scharnegoutum Fr. en/maar die in 1922/23 enz. zéér veel betekende voor de organisatie en opvang van de tienduizenden Hongaarse kinderen in Nederland. Hij sprak zeer goed Hongaars en werd o.a. in 1938 eredoktor van de calvinistische universiteit van Debrecen…….
Met de ± 800.000 [Hongaarstalige] geloofsgenoten [calvinisten] in Roemenië gaat het overigens nog veel minder goed want naast de al jarenlang aan de gang zijnde onderdrukking en diskriminatie van de Hongaarse minderheid, is het nu ook b.v. verplicht kerkelijke archieven aan de staat te overhandigen: men vreest dus dat de vele eeuwen oude Hongaarse tradities, cultuur en taal nog verder zullen worden uitgehold en vernietigd en dat het regime blijkbaar ervan uitgaat dat de Hongaren op deze manier hun eigen historie geleidelijk aan wel zullen vergeten…...
Van 24 tot 26 juni vindt de XXIXe Comecon-conferentie in Budapest plaats, t.b.v. meer samenwerking en men vermoedt uiteraard dat de Russische prijspolitiek [begin 1975 heeft Rusland -zoals vermeld- de prijs van de olie voor de Oost-Europese bondgenoten meer dan verdubbeld!] een belangrijke rol zal spelen en dat men zal praten over deelneming van kleine Oost-Europese landen aan b.v. de exploitatie van olie- en gasreserves in de SU, over de coördinatie van de 5-jarenplannen, over specialisatie en over de convertibiliteit van de roebel, maar Roemenië weigert b.v. alle integratie en van "meer samenwerking"  is in feite ook na dit overleg niets te merken!
Veel belangrijker blijkt -vooral na enkele jaren!- de "Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa" [CVSE] in Helsinki die op 1 augustus 1975 wordt afgesloten met de plechtige ondertekening van de "Slotakte van Helsinki" door vrijwel alle Europese landen, de Verenigde Staten van Amerika en Canada.
In verschillende documenten ["drie manden"] worden o.a. de samenwerking op vele terreinen [economie, wetenschap, milieu], de mensenrechten, de onschendbaarheid van grenzen, de territoriale integriteit en soevereini­teit van staten, niet-inmenging in elkaars binnenland­se aangelegenheden, zelfbeschikkingsrecht van volken, enz. geregeld. Men zal voortaan grote militaire oefeningen van tevoren aankondigen, en men kan waarnemers [van het andere militaire blok] uitnodigen. Informatie van allerlei aard zal vrijer en ruimer verspreid kunnen worden, en particulieren zullen gemakkelijker [moeten] kunnen reizen.

top

In hoeverre er iets in de situatie van b.v. mensenrechten in Oost-Europa zal veranderen [d.w.z. verbeteren] en of het "IJzeren Gordijn" op den duur bestand zal zijn tegen 'vrije stromen van informatie' en mensenrech­ten, zal nog moeten blijken maar verschillende bewegingen van dissidenten in Oost-Europa doen na verloop van tijd wèl degelijk een beroep op "de Slotakte van Helsinki", zodat dit dokument zeer beslist niet slechts een stuk papier met loze woorden blijkt!…… ‘Er is echter geen reden tot veel optimisme’, vindt men in het westen. Zeer opmerkelijk is dat de Hongaarse partijleider Kádár in Helsinki voor 't eerst in het openbaar spreekt over Hongarije ‘dat in 1920 slechts 1/3 van z'n grondgebied overhield’ en daarmee laat weten dat hij niet vreemd staat t.a.v. de historie van het eigen land en zéker niet alles [meer] ziet in het teken van de klassenstrijd!!! Toch lijkt men daarover in o.a. Moskou en Oost-Berlijn wel anders te denken: Volgens de tekst van het vriendschapsver­drag tussen USSR en DDR van 7 oktober 1975 is b.v. "de bescherming van de socialistische verworvenheden" nog altijd "de gemeenschappelijke plicht van de socialistische landen".
Opmerkelijk is ook het bezoek, in november 1975, van premier Lázár aan Italië waar hij n.b. een privé-onderhoud met de paus heeft: het is voor het eerst na 1945 dat een Hongaarse premier het Vatikaan en de paus bezoekt en het is uiteraard ook een teken van de goede wil van de Hongaarse regering tegenover de kerk.
De balans van een aantal zaken in het jaar 1975 luidt dat het geboorteoverschot in 1975 24.200 bedroeg, d.w.z. er werden toen 30.000 baby’s meer geboren dan in 1973, en dat door de veel strengere bepalingen inz. abortus dit in 1974 oploopt tot 62.200. Vervolgens daalt het overschot in 1977 echter weer tot 45.600 en in 1979 verder tot 23.600!.... Op 1 januari 1975 telde het land ruim 10,5 miljoen inwoners.
In 1975 komen er bijna 9,4 miljoen toeristen naar Hongarije, w.v. 70 % uit de buurlanden [Tsjechoslowakije, Polen, Roemenië, Joegoslavië] en 3,5 miljoen Hongaren bezoeken het buitenland, w.v. 70 % de Oost-Europese buurlanden. De opbrengst van het toerisme valt echter tegen want deze Oost-Europeanen hebben weinig te besteden, terwijl de West-Duitsers en Oostenrijkers en anderen uit West-Europa veel meer in Hongarije besteden.
De import bedraagt in 1975 $ 7,176 mrd, en komt voor 28 % uit de Sovjet-Unie, 22 % uit de ČSSR, de DDR en Polen, 10 % uit West-Duitsland, 5 % uit Oostenrijk en voor 1/3 uit andere landen. De export bedraagt in 1975 bijna $ 6,1 mrd, en gaat voor 32 % naar de Sovjet-Unie [o.a. aluminium, autobussen, motoren, lampen, drijvende kranen, schoenen, conserven, levensmiddelen], 25 % naar de ČSSR, de DDR en Polen, 6 % naar West-Duitsland en 37 % naar andere landen. Maar vergeleken bij de andere Oost-Europese landen drijft Hongarije veel handel met het westen, éénderde van het totaal. Een bekend exportartikel dat ook in landen van de Derde Wereld  welkom is zijn o.a. de autobussen van het merk IKARUS. In 1975 levert de Sovjet-Unie aan Hongarije 4,2 mln kWh elektriciteit, 600.000 m3 aardgas, 6 mln ton aardolie, 2,2 mln ton ijzererts, 1/4 mln ton fosfaat, 140.000 ton papier.
Ook op 1 januari 1976 worden als gevolg van de economische [energie-] crisis weer prijsverhogingen afgekondigd voor bouwstoffen, papier, meubels en dienstverleningen, die gem. 33 % duurder worden en op deze datum begint ook het vijfde 5-jarenplan voor de jaren 1976 t/m ‘80. Vooral bepaalde takken van de industrie zullen sterk worden uitgebreid, zoals chemie, aluminium, synthetische stoffen, machines, farmaceutica, elektronika, telecommunicatie en levensmiddelen. Voor de economische ontwikkeling van het land is verder van belang dat in febr. 1976 het eerste en tweede deel van de Sovjetrussische aardgasleiding "Testvériség" [Vriendschap] klaar zijn voor gebruik, dat in oktober 1975 de eerste steen is gelegd voor de atoomcentrale in Paks, en dat de onderneming MOGÜRT een contract voor 5 jaar met General Motors sluit betr. de levering van onderdelen ter waarde van $ 15 mln.
Een zeer ongewone zaak voor het Hongarije van Kádár is dat in februari/maart 1976 de partij voor de eerste maal is gedwongen om door de knieën te gaan, na massale kritiek van de bevolking op vragenformulieren over de sociale herkomst van hun kinderen. Leraren moesten n.l. de leerlingen indelen in categorieën naar sociale achtergrond van de ouders: a. handarbeiders, b. toezichthoudend personeel [ploegbazen], c. leden coöperatieve agrarische bedrijven [boerenarbeiders], d. collectieve boerderijen met een leidinggevende funktie, e. intellektuelen en 'witte boorden'-arbeiders [ambtenaren], en f. winkeliers en kleine particuliere onderne­mers, aldus de voorstellen van de Ministeries van arbeid en onderwijs. Maar het literaire blad "Élet és Irodalom" en m.n. het populaire radioprogramma "168 óra" bespreken het resp. leveren al bittere kritiek: taktloos, een terugkeer naar het [stalinistische] verleden, enz., en bij zeer velen wekte dit voorstel niets dan een zeer groot wantrouwen!
Men kan nu slechts gissen naar de bedoeling en ambtenaren reageren eerst met: "U moet er niets achter zoeken", 't gaat alleen om statistisch materiaal, dit doet men in alle beschaafde landen wel, 't gaat om het belang van de kinderen”, en ze zijn hoogst verbaasd, maar de hoogste ambtenaar zegt tenslotte: "Er bestaat bij ons volledige gelijkheid in het onderwijs; diskriminatie op basis van milieu is uit den boze".
N.b. in 1962 schafte Kádár dergelijk [klasse-] onderscheid per dekreet af en niemand wil nu terug naar vroeger! "De partij houdt echter van sussen en dreigen" [H. Malta, NRC/Hbl, 12 maart 1976]. De kritiek van de bevolking is echter een uniek verschijnsel in Oost-Europa, evenals het feit dat men hieraan al vlot gehoor geeft!
Enkele maanden na het overlijden van kardinaal Mindszenty wordt, op 12 februari 1976, wordt de 65-jarige mgr. László Lékai door de paus -met instemming van de Presidentiële Raad- tot 79e aartsbisschop van Esztergom en primaat van Hongarije [als opvolger van Mindszenty] benoemd maar die benoeming komt niet onverwacht want hij was al sinds febr. 1974 apostolisch administr. [bestuurder] van dit aartsbisdom.
Lékai, die tot verzoening tussen kerk en staat is geneigd, wordt op 18 mei 1976 in Rome tot kardinaal verheven en hij verklaart o.a. dat "de kerk en de mensen hun nieuwe plaats in de socialistische maatschappij hebben gevonden. De kerk heeft hierin een rol te vervullen en ik zal ijveren voor een harmonieuze verstandhou­ding tussen kerk en staat”,  en iets dergelijks zei ook de bisschop van Pécs, Cserháti, al in december 1975.
"Er zijn nog wel enkele kwesties maar ik hoop dat die langzamerhand in een rustige sfeer en op basis van wederzijds begrip zullen worden opgelost", aldus de nieuwe primaat. Hij hoopt op een intensievere dialoog tussen christenen en marxisten, en aanvaardt het programma voor de natie, zoals dat door het "Vaderlandse Volksfront" [waarvan ± 700 katholieke priesters lid zijn] in opgesteld en op 18 september spreekt kardinaal Lékai zelfs als eerste hoge r.k. geestelijke, evenals de partijleider János Kádár, op het congres van het Volksfront. Zie hieronder.

Standbeeld van de linkse politicus graaf Mihály Károlyi, Imre Varga, 1975.


De rooms-katholieke kerk van Hongarije telt ± 6 mln leden, en aan de seminaries studeren 250 à 300 studenten. Alle posten in de kerkelijke hiërarchie zijn nu weer bezet, maar: gelovigen in Hongarije zouden meer deel willen hebben aan het openbare leven en openbare funkties willen bekleden, zo hoort men! Lékai wil ook "een kader waarin gelovigen hun plichten kunnen vervullen", en spreekt zich uit tegen abortus en echtscheiding. De verhouding tussen kerk en staat is beter dan ze in jaren was, aldus de -dankbare- Hongaarse primaat. In dezen is hij het eens met de voorzitter van het staatsbureau voor kerkelijke zaken [Állami Egyházűgyi Hivatal] sinds 1971, Imre Miklós, die prof. filosofie is en relatief gematigd en nuchter. "De staat gaat er vanuit dat mensen die gelovig zijn dat zullen blijven [en dát staat al haaks op de ideologie en de oude communistische opvatting over het afsterven van de godsdienst!]. Er zijn hier geen spanningen; we stimuleren het werk van de kerken niet, maar volgen hun wensen. De grondwet garandeert vrijheid van geweten. Er wordt gezocht naar praktische vormen van samenwerking in het belang van de bevolking, en er is geen ideologisch conflict tussen kerk en staat. Men respekteert elkaar nu, aldus Miklós.
Volgens de als zeer loyaal bekendstaande hervormde bisschop Tibor Bartha duurt die dialoog al vanaf 1948 steeds voort, en ‘we gaan door op de ingeslagen weg, waarvan de resultaten veelbelovend zijn. We hebben als kerk onze geloofwaar­digheid behouden en men [de overheid] beziet ons als vrienden’. ‘Communisten zijn’, aldus de bisschop van Debrecen, ‘geen duivels maar humanisten’. Hij betreurt het overigens dat westerse medechristenen de zaken in Oost-Europa ‘vaak politiek, anticommunis­tisch benaderen’, terwijl "men ons niet kan adviseren hoe wij als christenen moeten leven". Ook hij gaat overigens uit van de goede bedoelingen van de communisten, al vanaf het begin.....en lang niet iedereen gaat zóver in z'n waardering van het 'socialistische regime'. Boze tongen blijven uiteraard dan ook volhouden, dat Bartha en de andere [protestantse] bisschoppen, die door de overheid worden betaald en met haar instemming zijn benoemd, natuurlijk ook worden gecontroleerd. Overigens kunnen de grotere Hongaarse kerken zichzelf nog altijd bij lange na niet financieel bedruipen bijvoorbeeld d.m.v. eigen geldelijke bijdragen van gemeenteleden en ze blijven dan ook financieel afhankelijk van jaarlijkse bijdragen van de staat! 
Toch is de druk van de staat, vergeleken met b.v. Roemenië en Tsjechoslowakije, in Hongarije niet zo sterk, en afgezien van spanningen die zich soms voordoen, laat de overheid geregeld zien dat ze ook de kerken wil ‘laten leven’. In februari 1976 kan de eeuwenoude Hongaarse Hervormde [Református] Kerk b.v. de 300e verjaardag van de bevrijding herdenken van 27 onschuldig veroordeelde predikanten van de galeien door hun beroemde Hollandse geloofsgenoot admiraal Michiel de Ruyter in 1676. Dat gebeurt met o.a. kerkdiensten, diskussies, tentoonstellingen en een symposium in Debrecen. De Hervormde kerk van Hongarije telt nog ± 1,9 mln leden [bijna 1/5 der bevolking] en 1.200 predikanten, en in Budapest en Debrecen studeren 150 tot 200 jongeren theologie. In 1976 komt ook een nieuwe bijbelverta­ling op de markt, die in Budapest is gedrukt bij de Universiteitsdrukke­rij, met financiële steun vanuit b.v. Duitsland en Zwitserland, maar ook de oude "Karoli-vertaling" blijft in gebruik! Ook tijdens dit regime houdt de kerk stand en houdt vast aan de eigen eeuwenoude en rijke tradities van het -in Oost-Europa heel bijzondere- Hongaarse calvinisme. De zusterkerk der calvinistische kerk, de Evangelische [Lutherse] kerk van Hongarije, telt ± 380.000 leden in 450 gemeenten, en heeft 40 tot 50 theol. studenten per jaar.

top

Evenals bij protestantse leiders vindt Imre Miklós ook een goede gesprekspartner in b.v. de katholieke bisschop van Pécs [en secr. van de Hong. bisschoppenconferentie], József Cserháti, die [aldus een artikel van dec. 1975 in het blad Vigília] vindt dat christendom en marxisme elkaar moeten kunnen vinden en aanvaarden in pluralisme, coëxistentie en dialoog. ‘Wat zijn wij als mensen waard en wat doen wij voor de mensen’, is volgens Cserháti de enige maatstaf hierbij en het gaat niet om het overbruggen van levensbeschouwelijke tegenstellingen, maar om het zoeken naar een beter menselijk bestaan! De kerk moet volgens de bisschop overigens wèl haar eigen waarde bewaren en ze kan zich het socialisme als ethisch en politiek systeem niet zonder voorbehoud eigen maken! Ook moet de kerk voldoende levensruimte krijgen en de vrijheid hebben om haar leer in kerk en school te verkondigen en het socialisme heeft volgens de bisschop dan de mogelijkheid en kracht om de godsdienstige mens alle demokratische rechten te verlenen….. Cserháti blijkt dus een kritisch, maar ook praktisch en intelligent èn positief denkend kerkleider te zijn!
Maar ook het partijblad Népszabadság geeft in september 1976 toe dat de verhouding tussen kerk en staat nog nooit in 30 jaar zo goed, “zo geregeld en ongestoord”, is geweest. Lokaal zijn er nog wel eens moeilijkheden, maar op landelijk niveau verschaft de verhouding tussen kerk en staat een betere grondslag dan ooit voor verdere verbeteringen, ook voor het samenwerken van gelovigen en atheïsten… en de belangrijkste scheidslijn is niet die tussen gelovigen en atheïsten maar die tussen degenen die de partij willen volgen en de vijanden van het socialisme’. Evenals Cserháti wil ook het partijblad “open diskussies over de overeenkomsten en verschillen tussen kerk en staat want ideologische verschillen mogen de gezamenlijke arbeid niet belemmeren”.
Naast de bovengenoemde grote, historische kerken, zijn er in Hongarije diverse kleine kerkgemeenschap­pen aktief, zoals de [met Rome verbonden] Grieks-katholieke [geünieerde] kerk met 250 à 300.000 leden, de Joodse gemeenten met naar schatting 80.000 leden, 15.000 orthodoxen [vier kerken], 10.000 Unitariërs, en de "Bond van Vrije Kerken" [± 15.000 baptisten, 6.000 methodisten, 14.000 adventisten, 5.000 anderen [7 groepen]. In totaal behoort dus bijna 90 % der bevolking nog altijd op papier tot een kerk en de helft der bevolking noemt zichzelf wel gelovig, maar "gelooft op z'n eigen manier"; 10 tot 20 % in de hoofdstad en elders 20 tot 30 % der bevolking bezoekt vrij regelmatig een kerk. Meer dan 80 % der bevolking laat z'n kinderen dopen en laat zich kerkelijk begraven!
Op lokaal niveau doen zich wel eens problemen voor, m.n. waar het gaat om diktatoriale maatregelen van kerkelijke leiders met steun van de staat [!], om gevallen van corruptie of om enthousiaste gelovigen of voorgangers die zgn. "onwettige zaken" t.b.v. de kerk doen [b.v. kerkbouw, geldzaken]. Voorbeeld is de kleine, hierboven al genoemde, methodistenkerk waar de predikant van Nyíregyháza, ds. Tibor Iványi, voortdurend moeilijkheden heeft met de superintendant Friedrich Hecker [en ook al met diens vader, Ádám Hecker], die nogal diktatoriale maatregelen neemt o.a. omdat hij het regime liever slaafs wil dienen…. Ook de voorz. van de Bond van Vrije Kerken, waaronder de methodisten vallen, Sándor Palotay, valt onder die laatste categorie en ds. Iványi krijgt dan b.v. het bevel van de politie om z’n huis te verlaten terwijl z’n gemeente achter hem staat….
Tot de opmerkelijke zaken behoren in 1976 ook o.a. de schenking [in mei] door de wereldberoemde Hongaars-Franse schilder Victor Vasarely [= Győző Vásárhelyi, Pécs, 1908] aan z'n geboortestad van 400 schilderijen, grafische werken litho's en ontwerpen voor fresco's. Victor Vasarely geldt zelfs internationaal als "Vader van de pop-art", en hij komt na vele jaren voor 't eerst weer naar het land, waar hij op 4 juni 1976 in Pécs de opening van een museum van z'n werk bijwoont……
Eveneens wordt, 350 jaar nadien, bij de herdenking van de voor Hongarije fatale veldslag bij Mohács op 29 aug. 1526 tegen de Turken, op de plek van deze slag bij Mohács een permanent "Herdenkingspark" met markante maar ook wel macabere beelden op palen geopend. Er zijn namelijk bij opgravingen hier in 1975/76 drie grafheuvels met elk 700 tot 800 skeletten van de destijds gesneuvelde soldaten aangetroffen! Ook verricht men in augustus 1976 opgravingen in Pécs en hier wordt ± 2 meter onder de grond een laat Romeins en vroeg christelijk mausoleum aangetroffen met o.a. fresko’s uit de 3e eeuw en resten van marmeren sarkofagen. Verder wordt in december 1976 het eerste Hiltonhotel in Oost-Europa, op de burcht van Buda geopend maar de bouw ervan is veelbesproken omdat hier te midden van de historische architek­tuur en op een prominente plaats [naast de Matthiaskerk] een ultra modern [en nog wel Amerikaans!] bouwwerk is verrezen, maar het hotel kon pas worden gebouwd na een akkoord waarin is gegarandeerd dat de buitengevel -van het vml. klooster- behouden bleef!…..
Op 31 december 1976 wordt tenslotte in Budapest het eerste deel van de "blauwe" metrolijn [3] Deák tér-Nagyvárad tér in gebruik genomen. De lijn zal echter nog vele kilometers worden doorgetrokken naar Kőbánya-Kispest in het zuidoosten en Újpest-Központ in het noorden. Over de XXIe Olympische Zomerspelen in Montreal in 1976 kan men in Hongarije niet blij zijn: de Hongaren  behaalden n.l. slechts 4 gouden, 5 zilveren en 12 bronzen medailles…..
In februari 1976 bezoekt de Nederlandse min.v.buitenl.z. Van der Stoel Budapest en keert pessimistisch terug: hij is ongerust over de toekomst van de détente en hij hoort van Hongaarse leiders, vooral van z'n collega Frigyes Puja, bekend als een hardliner, dat de ideologische strijd tussen oost en west 'natuurlijk' doorgaat [ondanks "Helsinki"], hoewel Kádár dit relativeert en vindt "dat deze strijd kan worden overgelaten aan wetenschappelijke tijdschriften". Hongarije is overigens zeer ontevreden over de importbeperkingen, die de EEG aan Hongaarse produkten [rundvlees] oplegt. Ook krijgt Budapest 11/12 sept. 1976 bezoek van de Oostenrijkse kanselier Bruno Kreisky, en dan blijkt duidelijk dat de betrekkingen tussen beide landen zeer goed zijn en dat de economische samenwerking van groot belang wordt geacht. Van 6 tot 8 december bezoekt Kádár vervolgens Wenen en hier verklaart hij nog eens dat de aanwezigheid van ± 50.000 man sovjettroepen in Hongarije ‘alleen in verband staat met de militair-strategische situatie in de wereld’ en dus niets heeft te maken met de Hongaarse binnenlandse situatie...
Opmerkelijk is verder dat Kádár in Wenen opnieuw nogal mild is over het ‘eurocommunisme’ dat volgens hem géén nieuwe vorm van anticommunisme is en hij pleit zelfs voor contacten tussen socialistische en communistische partijen uit oost en west: “Juist alles dat verboden is heeft en bijzondere aantrekkingskracht” en ”laten onze burgers maar ervaren dat in de kapitalistische wereld ook niet alles koek en ei is”. [ Reform. Dagbl., 11 dec. 1976].
In oktober 1976 moest de nogal conservatieve Árpád Pullai, secr. van het CC voor personele zaken, aftreden nadat hij 10 jaar op deze sleutelpositie heeft gezeten [Lendvai, Die unwillige Ungarn, 81, 82] en hier wordt nog eens duidelijk dat de dogmatici in de partij zéker niet hebben gewonnen en dat kritiek op de maatschappij of een eigen visie op ‘het socialisme’, zoals b.v. Miklós Haraszti die verkondigde, in feite niet [meer] als strafbaar geldt. Eén van de problemen die Haraszti aansneed, de leugen van ‘de conflictloze maatschappij’ is immers door de partij zelf al aan de orde gesteld en de heersende MSZMP wenst vooral een evenwicht in de vele verschillende belangen, en ontkent in de praktijk niet dat die verschillende belangen er nu eenmaal zijn!
In de zomer van 1976 doen zich grote tekorten aan vlees, groenten en fruit voor, t.g.v. de aanhoudende droogte en per 1 juli worden de prijzen van vlees en vleeswaren verhoogd met n.b. 33 % en per 1 september 1976 wordt het [eindelijk] verboden om op de werkplek alkohol te verkopen, want het alkoholisme is al vele jaren een groot probleem en dronkenschap tijdens het werk is in Hongarije in bepaalde kringen een vrij alledaags verschijnsel onder het mom van:  “de motor moet toch op gang komen?”. Deze maatregel kan echter slechts een begin betekenen, want iedereen in dit land weet dat wijn en bier naar verhouding spotgoedkoop zijn en….. dat ook blijven!
Van belang is ook het 6e congres van het "Patriottische Volksfront" HNF, dat van 18 tot 20 september in Budapest plaatsvindt, en Gyula Kállai tot voorzitter wordt herkozen. In het front zijn zoals bekend b.v. jeugd, kerken, wetenschappers, nationale minderheden en vakbonden vertegenwoor­digd en aldus lijkt het alsof het hele volk is vertegenwoordigd, zowel de heersende partij als partijloze maar wel loyale burgers, die het doel van de partij steunen en er zich mee verbonden voelen. Het Volksfront is daarmee een teken dat Kádár er inderdaad in is geslaagd om deels aktieve medewerking, deels het welwillende dulden van het regime van de kant van brede lagen der bevolking te winnen, en het samenspel van verschillende faktoren…. heeft de Hongaarse communisten daarbij tijd, mogelijkheden en speelruimte gegeven. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 20]. Ook kardinaal Lékai voert hier, als eerste hoge r.k. geestelijke, het woord en pleit o.a. voor een intensievere dialoog tussen katholieken en marxisten. Hij zegt ook openlijk dat de rooms-katholieken van Hongarije zijn ingenomen met de harmonieuze ontwikkeling en dat er, in het belang van kerk en staat samen, een kader moet komen waarin gelovigen hun godsdienstplichten kunnen vervullen. [Reform. Dagbl. 21 sept. 1976].

top

Kádár, die op dit congres slechts als gast mag spreken, is ook niet een doorsnee man. Hij wijkt voordurend van z’n tekst af, gebruikt niet het politieke jargon maar gewone taal, bezweert steeds opnieuw de breuk met het verleden, babbelt een beetje, vermaant, spot en vertelt anekdotes en citeert onder algemeen gelach van de 1.000 aanwezigen b.v. een boer die hem vertrouwelijk zei: ‘Als Stalin nog leefde hadden we de 3e wereldoorlog al achter ons’! ‘Kortom, de 51-jarige voormalige metaalarbeider weet meesterlijk met z’n publiek om te gaan!’ [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 21]. Hij staat al zo lang bekend als een rustige man die pragmatisch en praktisch denkt en absoluut niet houdt van theoretische beschouwingen en dogma’s. Hij is de behoedzame hervormer, die beseft dat je het volk geen sprookjes hoeft te vertellen, maar de waarheid moet zeggen, ook als die onaangenaam is, en sinds november 1956 is de leiding van het land rondom Kádár al die twintig jaren ook opmerkelijk stabiel gebleven. [Lendvai, idem, 22]. ……… Deze stabiliteit is er ook in de provincie, waar heel wat secretarissen, partijleiders, vaak al vele jaren in funktie bleven, maar daardoor als “kiskirályok” [kleine koninkjes] wel een soort clientèlisme hebben geschapen met eigen politieke, economische en ideologische belangen en corrupte praktijken, lobby’s voor de eigen, lokale belangen. Langzamerhand groeiden Budapest als hoofdkwartier en de provinciale, lokale machinerieën aldus zelfs uit elkaar met een eigen agenda. [Tökés, Hung.’s negotiated revolution, 43,44]. 
Hoofdzaak voor de bevolking is echter de stabiliteit van het land en het relatief milde regime dat met name welvaart en rust heeft gebracht en waar zeer velen zich volkomen vrij voelen om na gedane arbeid zélf de vruchten te plukken, zonder enige bemoeienis van een ‘lastige’ overheid. 
In deze sfeer herdenkt ‘men’ dan ook in november 1976 de twintig jaren van het “Kádár-regime”. Als leider heeft Kádár relatief zeer veel sukses gehad, begon onder de meest dramatische en moeilijke omstandigheden, en werd tot een populair, althans zeer gerespecteerd leider. Hij geldt als een handig taktikus, deed concessies, kende de wensen van het volk en hield daarmee rekening, en heeft het vertrouwen in Moskou altijd behouden. De onder dit regime sterk verbeterde materiële omstandigheden maken dat de Hongaarse bevolking zich geleidelijk lijkt te hebben neergelegd bij de politieke omstandigheden [mislukte opstand en ingrijpen der Russen in 1956] en in 20 jaar is geen noemenswaardige samenhangende oppositiebeweging tegen het regime ontstaan. Vanaf 1961/62 volgde Kádár steeds hij een soort "centrumkoers", en vermeed linkse, dogmatische [orthodoxe] en rechtse [àl te liberale] afwijkingen. Het is echter onduidelijk wie hem ooit zal opvolgen, hoewel verschillende namen de ronde doen.
Door allerlei belangrijke westerse staatslieden wordt de Hongaarse partijleider al jarenlang geprezen om de "menselijke" vorm van z'n socialisme, en de bereidheid tot compromissen in de binnenlandse politiek, het pluralisme in de cultuurpolitiek, de openheid en ontwikkeling naar een markteconomie, enz. Samen met de Poolse leider Gierek [1970/80] geldt Kádár als hervormer. Van enige praktische verharding van het regime, zoals die leek te komen na de arrestaties en ontslagen [1973/74] en het partijcongres [1975], is dus geen sprake meer. Behoedzame hervormers en technokraten lijken in het Politburo weer de leiding te hebben en de nadruk op "strijd, discipline en meer vorming binnen de partij" is daarbuiten nauwelijks merkbaar; de "sterkere banden met de Sovjet-Unie" veranderen niet, over de "socialistische produktiewij­ze" geeft men hoog op, maar in feite weet iedereen, dat díe [eindelijk eens] juist efficiënt zal moeten worden, en dat aan het management van de staatsbedrijven het één en ander mankeert. "Het Hongaarse experiment" kan blijven bestaan.....
Van de beoogde "krachtige integratie van de socialistische landen, om het kapitalisme in te dammen" komt ook nu niets terecht en alle oude klachten over en de talloze gebreken van de -bijna nutteloos geachte- "Comecon" blijven bestaan: Deze Oost-Europese economische organisatie is vooral een belangrijke remmende faktor, een obstakel, wat betreft vernieu­wingen, research, integratie, handel, management, bank- en kredietwezen. Maar de ideologische soep wordt in Hongarije -althans al vele jaren- niet zo heet gegeten als ze wordt opge­diend. Openlijk streeft Hongarije zelfs naar uitbreiding van de export naar het westen, om de nodige deviezen te verkrijgen voor modernisering.
Maar de bevolking is en wordt ook steeds voorbereid op minder gunstige effecten van het economische beleid: noodzakelijke inkrimping en sluiting van onrendabele bedrijven, 't nemen van risico's, betere bedrijfsvoering, hogere prijzen, de zeer belangrijke aanpassing aan de wereldmarkt en de vermindering en zelfs afbouw van de gigantische subsidies, een veel langzamer stijging of zelfs enige daling van de levensstandaard, minder consumptie, rationalisatie en efficiency, de absolute noodzaak tot betere kwaliteit en meer arbeidsproduktiviteit om ooit te kunnen concurreren op de westerse markt! Bovendien is duidelijk dat de Sovjet-Unie nu geen garanties voor de langere termijn meer biedt voor de levering van olie en gas en zo krijgt de Hongaarse bevolking de indruk, zelfs de overtuiging, dat niet zozeer een éénzijdige en ideologisch bepaalde politieke keuze [het machtsmonopolie der MSZMP, de aanwezigheid van Sovjettroepen] maar de dwingende, absolute economische noodzaak [de onvermijdelijke toegang tot wereld­markt] hèt leidende en zelfs doorslaggevende principe voor het land is….…..
Het regime van Kádár doet het m.a.w. steeds voorkomen alsof 'het socialisme' nu eenmaal een feit, een gegeven is, en dat uitsluitend en alleen de economische ontwikkeling bepaalde kwesties oproept die een oplossing vergen. M.a.w.: de economie, de praxis, heeft bij Kádár c.s. sterk de overhand, en die economie moet en zal zich -waarschijnlijk vrijer- ontwikkelen, maar de ideologische principes zijn er nu eenmaal, en zullen zich wel niet verder ontwikkelen, gezien het verleden [1956 Budapest, 1968 Praag]. De Hongaarse leiding zal dus ook verder in stilte moeten handelen en wenst geen aandacht, en dat moet ook wel want anders zou Moskou [samen met Praag, Boekarest, Oost-Berlijn] wel eens heel vervelend kunnen reageren.
Het mag hierbij als geluk gelden dat ook sommige dissidente schrijvers en anderen op de positie van Kádár of van de partij niet of nauwelijks kritiek hebben en daarvan een belangrijke kwestie maken! Slechts een enkeling heeft in de afgelopen jaren wel eens theoretisch de ‘legaliteit’ van het regime van Kádár [ofwel: de omstandigheden waaronder deze leider in november 1956 door Moskou werd aangewezen om het Hongaarse volk onder een woeste [sovjet-] buitenlandse bezetting tot ‘de orde te roepen’] aan de orde gesteld, maar dat trok geen enkele aandacht. Het lijkt er zelfs veel op dat zelfs kritici bij de bevolking als geheel weinig of geen gehoor krijgen omdat ‘de Hongaren’ al sinds ‘jaar en dag’ vooral bij brood en spelen leven en geen enkele behoefte hebben om dit regime, dat hen immers [na zovele jaren van fascistische en communistische spoken, veel ellende en revolutionaire onrust] een redelijke welvaart en rust bracht, im Frage te stellen! Er is immers geen ènkele Hongaar te vinden die van z’n ouders of grootouders ooit eerlijk heeft gehoord dat het vroeger ‘allemaal veel beter was’…………….. 
‘Juist ook de openheid van de diskussies onder vakmensen is de garantie ervoor dat ‘de politiek in het kader van het mogelijke en voor de bevolking draagbare blijft’. [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 126].
Deze half-Oostenrijkse en half-Hongaarse expert, Paul [Pál] Lendvai [* 1929] beweert zelfs dat beide landen, Oostenrijk en Hongarije, als overblijfselen van de Habsburgers, Meister des Fortwurstelns zijn, en ‘Diese Kunst des Improvisieren ermöglicht es den Politikern, schwierige Situationen leichter zu bewältigen, als dies in viel mächtigeren Staaten der Fall ist’. De sterkte en de zwakte van het regime is dat het land dan wèl binnen de afhankelijkheid van Moskou maar toch onder de voorwaarden van een door Schlamperei milder geworden diktatuur pragmatisch improviseert en niet door strakke concepties onherroepelijke feiten schept. ‘Dit improviseren is in de laatste 15 jaren tot een permanente toestand geworden’, aldus Lendvai, in januari 1974 in artikel met de veelzeggende titel “Revolutionäre als Konsumbürger”. [Die Grenzen des Wandels, 126, 127].
Men is dan ook tot in de hoogste kringen niet zo bang voor de onderne­mings­geest, de handelscontacten met het westen, en voor het experiment, en dit in een totale tegenstel­ling tot b.v. de DDR, Tsjechoslo­wa­kije, de Sovjet-Unie, enz. Steeds meer laat de partij zich dan ook leiden door vooraanstaande en hervor­mingsgezinde economen, zoals Tamás Bácskai, Tamás Bauer, József Bognár en Gerd Bíró, die evenals Kádár zelf weinig of geen behoefte hebben om voortdurend de ideologie en theorie van het marxisme erbij te halen maar veeleer ervoor willen zorgen dat hun land ook voor de toekomst de handel, de markt, de bedrijvigheid op orde heeft! Zelfs de vader van het NEM van 1968, Nyers, is nog altijd van mening dat ‘elke tijd een nieuwe demokratie nodig heeft’ en dat ’de partij haar taak niet ziet in de heerschappij over maar in dienst aan het volk’ en ook híj vindt dat Hongarije economische contacten met o.a. de westerse landen moet blijven zoeken. 

''Stri-Neu'' van Gyözö Vásárhely [= Victor Vasarely, 1908 - '97]. Hij wordt beroemd door z'n Op Art!

 

top

Maar ook Kádár kan slechts voorzichtig manoeuvreren, al beweerde hij zelfs al eens dat "de partij zal handelen in overeenstemming met de wensen der bevolking, partijleden èn partijlozen"..... In 1976/77 blijkt meer dan ooit dat in Hongarije "ook godsdienstige mensen als geachte staatsburgers deelnemen aan de opbouw van het socialisme". Deze houding, waarbij de heersende [communistische] partij volop rekening wenst te houden met anderen, levert resultaten op: er bestaat geen aanleiding tot een georganiseerde oppositie en massale protesten van een ontevreden bevolking lijken in Hongarije uitgesloten. De regerende partij -met haar ruim 750.000 leden- doet integendeel zelfs veel om de bevolking het gevoel te geven dat ze werkelijk bij de beleidsbe­pa­ling is betrokken en in allerlei opzichten neemt Hongarije wat dit betreft een uitzonderingspositie in Oost-Europa in! Toch is ook hier geen oppositie toegelaten, evenmin als zeggenschap bij zaken van de direktie in bedrijven, en alle media zijn in handen van de partij en haar nevenorganisaties, zoals de vakbonden en het Volksfront.
De heersende "Socialistische Arbeiderspartij" blijft op papier ook bij de verouderde strukturen, als de 'revolutio­naire avantgarde van de werkende klasse', bij het marxisme-leninisme en het zgn. 'demokratische centralisme, waardoor eigenlijk alle besluiten van bovenaf komen en bindend zijn. Toch blijkt dat binnen de partij enige openheid is t.a.v. maatschappelijke ontwikkelingen en dat de partij als geheel hierop niet dogmatisch en star reageert, zoals in veruit de meeste andere Oost-Europese landen. Men krijgt in Hongarije althans de indruk dat 'de partij' van bovenaf ook de diskussies bevordert en er niet meer van overtuigd is dat ze op alles een antwoord weet. De Hongaarse partij stelt zich in feite niet exclusief op, hoort graag de mening van anderen, wil 'het algemene nut' dienen, enz.
De sterk toegenomen materiële welvaart en kansen op ontplooiing, en vooral de -voor een belangrijk deel- vrije markt en het winstprincipe, hebben van de Hongaren overigens geen overtuigde aanhangers van het systeem gemaakt. Het bewustzijn van de petit bourgeois is slechts versterkt en in produktie en consumptie kan men zich uitleven en de Hongaarse partij kan en wíl niet eens in alle levenssferen binnendringen! 
Over verscheidene onderwerpen praat men in dit land niet eens: taboes zoals 't lidmaat­schap van Comecon en Warschaupakt [en de geringe uitgaven voor defensie die Hongarije zich al vele jaren permitteert!] vormen geen enkel punt; dat zijn "de nu eenmaal gegeven omstandigheden". De gewone man [èn de partij!] heeft wel andere zorgen en in bepaalde kring [o.a. van de progressieve economen] vindt men zelfs de starre Comecon een hinderpaal en het Pakt van Warschau niet meer dan de legitimatie van Moskous heerschappij!
Opmerkelijk is wel de openheid van de Hongaarse samenleving, waar relatief zeer veel kan en mag. Ongestoord kan men de westerse radiozenders ontvangen, men kan westerse kranten in handen krijgen [die overigens níet openbaar te koop zijn!], men kan om de zoveel jaar naar het westen reizen, er is vrijwel geen censuur, talloze niet-communisten publiceren en produceren ook hun films, boeken, schilderijen en andere kunst, en men krijgt als intellektueel geen moeilijkheden na ondertekening van één of ander dokument.
Er zijn in de jaren ’70 zelfs veel Hongaren m.n. in het westen van het land die Duits leren via een cursus of de Oostenrijkse televisie en denken zich aldus te kunnen voorbereiden op nóg betere en meer contacten met het zo nabije buurland, op nog meer toeristen uit en betrekkingen met het westen!…….
Maar zelfs in literatuur en kunst is 'het socialisme' geen thema. Bekende schrijvers publiceren daarentegen vooral over de menselijke eenzaamheid, de leugen en het bedrog in de samenleving, zoals István Örkény in "Rózsakiállitás", 1978, over de domheid, kleinburgerlijkheid en troosteloosheid zoals Károly Szakonyi in "Adáshiba", 1975, of in de domme machtsuitoe­fening door kortzichtige autoriteiten en desillusies zoals Anna Jókai in "A reimsi angyal", 1977.
Intussen herleeft ook de vroegere sterke traditie van de zgn. "dorpsonderzoekers" of "populistische schrijvers" en men wil via sociografisch werk misstanden opsporen, kritiek leveren op misstanden, het duivelse machtspel en de terreur van de vroegere stalinisten ­ont­maskeren, enz. Het blijkt dan dat de burgerlijke levensstijl en -beschouwing, en de West-Europese invloed nog altijd van zeer groot belang zijn en in Hongarije is geen sprake meer van censuur en er zijn vrijwel geen overheidsmaatregelen. ["Engagiert für den Alltag, Gegenwartsprobleme der ungarische Literatur", Gábor Kiszely, in: Osteuropa, 1980, blz. 510/516].
De bekende commentator Kiszely wordt echter later aangevallen door Stefan Vida, die erop wijst dat de geheime politie wel degelijk nog bestaat, en e.e.a. [b.v. buitenlandse reizen] controleert. De westerse pers is ook slechts zeer beperkt verkrijgbaar en van echte demokratisering is geen sprake. Omdat de mensen geen problemen wensen kiezen ze voor 't alledaagse privéleven. Gevolg is: géén diskussies over politieke of ideologi­sche realiteit, vereenzaming, geestelijke vervlakking, huichelarij! De schrijvers bestrijden dus, aldus Vida, de verschijnselen en níet de oorzaken! [Osteuropa, 1981, no.7, 588/590]. N.b. Terwijl overal elders in Oost-Europa bij de heersende klasse een diep wantrouwen heerst t.a.v. moderne kunstuitingen zoals abstrakt, jazz, pop- en rockmuziek, bestaat in Hongarije al jaren een liberale sfeer. Er zijn in 1976 167 rockgroepen, die alom concerten geven, buitenlandse tournees maken en veel gevraagd worden. De groepen "Omega" en "Lokomotiv" zijn de meest bekende. Hun concerten trekken tienduizenden jongelui: op de Gellértberg komen t.g.v. 1 mei [!] 20 à 30.000 bezoekers. De superstars leven in rijkdom.
Intussen trekken ook Hongaarse films steeds meer aandacht, ook in het westen en men beschouwt de Hongaarse filmregis­seurs zelfs als de avantgarde van Oost-Europa. Zij hebben sinds enkele jaren zelfs nauwe contacten met sociologen en romanschrijvers en de thema’s van deze ‘sociografen’ zijn tegenwoordig dan ook wel: arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden, onderwijs, consumptie, vrijetijdsbesteding, familie, diskriminatie van b.v. Zigeuners, vrouwenemancipatie, bureaucratie en de nieuwe bourgeoisie, werkende jongeren, gezagsverhoudingen in een fabriek en de vrijheid om dit alles aan de orde te stellen! [naar NRC-Hbl., 12 dec. 1975].
In 1978 worden aan Hongaarse films zelfs 15 prijzen toegekend op 12 internationale festivals! Regisseurs zoals István Szabó, Ferenc Kardos, Pál Gábor, Pál Schiffer, Judit Elek, Péter Bacsó, Pál Sándor, András Kovács, Miklós Jancsó, Márta Mészáros, Zoltán Fábri, István Gaál, Ferenc Kósa, en anderen leggen veel nadruk op de historie, de documentaire, interviews, reportages, een sociologische benadering, en de "huidige verworven­heden op artistiek, sociaal en politiek terrein". Contacten met de literatuur en filosofen en sociologen van de "Budapester School" liggen dan voor de hand. Men wil de aktuele problemen en de mentaliteit erachter analyseren, zoals [slechte] werkomstandig­he­den, armoede,  consumptiepatronen, burokratie, manipulatie en opportunisme, intriges, corruptie, en men staat dus kritisch ten opzichte van het huidige regime en valt met name elke optimistische, keiharde, zelfverzekerde, gearriveerde en/of burokratische toon van hogere vertegenwoordigers van het regime [de partij] scherp en niets verhullend aan. Het blijkt overigens dat op dit terrein vrijwel alles kan en dat de heersende ideologie nauwelijks of niet een rol van enige betekenis speelt, en van afwijzende reakties ["kleinburger­lijk, revisionistisch, nieuw links, pseudorevolutionair"] trekt men zich niets [meer] aan.
Een voorbeeld is de al eerder genoemde Miklós Haraszti, de zoon van een gedekoreerde partijveteraan, die met z’n ‘Stukloon’ in 1973 n.a.v. de eigen ervaringen in de enorme maar verlies lijdende traktorenfabriek Vörös Csillag [Rode Ster] al bijtende kritiek [‘politiek dynamiet’, aldus Lendvai, Grenzen, 116] leverde op de situatie waarin arbeiders moeten werken zonder enige inspraak en eigenlijk nog slechter leven dan onder het kapitalisme, maar die  immers nauwelijks is vervolgd, en ook b.v. György Konrád, die intussen in West-Berlijn zit, laat nog altijd duidelijk weten dat hij het communistische regime principieel afwijst en beschouwt als onvrij met alle gevolgen van dien: onderdrukking, censuur, bedreigingen, ongemak, terwijl hij tegelijk erkent dat dat in Hongarije slechts in milde vorm bekend is….  Maar in allerlei opzichten heeft ook het kleine en vrijmoedige Hongarije -ondanks die relatief liberale politiek- te maken met de grote en machtige buurman in het oosten: Men wil b.v. -gezien de ‘nu eenmaal gegeven omstandigheden’- tegenover de westerse films wel een evenwicht houden van Hongaarse en Russisch films. De Sovjetfilms trekken n.l. bijzonder weinig publiek maar zijn politiek nu eenmaal nodig. Een westerse, uitverkochte film in een oude bioscoop staat in Hongarije nogal eens t.o. een Russische film in een luxebioscoop met 3 bezoekers... [Beliebte und unbeliebte Filme in Ungarn, Osteuropa Archiv, 1980, 250/251].
Open is men ook over de arbeidsmoraal van de mensen: vooral jongeren en intellektuelen zouden aan de gevaren van dekadente westerse burgerlijke invloeden blootstaan maar ook arbeiders ontbreekt het aan "socialistische arbeidsmoraal", die b.v. leunt op zware subsidies..... Het café is nog altijd het trefpunt, óók tijdens het werk, en ironie, sarkasme en [vooral zwarte] humor doen het best; met alkohol verdrijft men de tijd, dat is tot een manier van leven geworden. Uit gewoonte drinkt men, vaak zeer veel. "In dit land ga je niet naar het café, je lééft er!", zo wordt wel eens gezegd. Wijd verbreid is in het land de zgn. "tweede economie": het grijze of zwarte circuit dat voor de hele samenleving van enorme betekenis is.

top

Hier is helemaal geen sprake van enige solidariteit of van arbeidsmoraal, alleen van illegaliteit, geld en egoïsme, onverschilligheid, nonchalance, enz. Sommige zaken zijn hier zeer lukratief, vooral in de bouw, en velen hebben op deze manier twee banen. Men verdient dus veel meer dan officieel staat genoteerd en tallozen bouwen -de wet totaal negerend- na verloop van tijd een nieuw huis, met hulp van vrienden en bekenden... Het regime speelt hier geen enkele rol en men dènkt er niet over om [b.v. via belastingen] deze zaken aan te pakken. [uit: "Aktuelle Fragen der sozialistischen Lebensweise in Ungarn", v.a. blz. 333, Osteuropa Archiv, 1981].
Wèl van belang is de ontdekking van velen dat de planeconomie het tempo van de sterk toegenomen vraag naar b.v auto’s, telefoons, bouwmaterialen, vaak lang niet kan bijhouden, en dat de genoemde “tweede economie” veel meer kansen biedt voor mensen die b.v. over eigen kapitaal, initiatief en een vriendenkring beschikken! Deze ‘magán szektor’ [maszek, de particuliere sektor] is overigens allang niet meer ‘halflegaal of illegaal’ want hierin werken al jaren tienduizenden met een officiële vergunning. Bovendien blijft ook voor de toekomst de behoefte aan managers, ingenieurs en technici en aan dienstverlening zeer groot en van terugdraaien is geen sprake! Aldus voelen de Hongaren geen enkele vorm van jaloezie tegenover álle andere bewoners van het zogenaamde ‘Oostblok’ en men kijkt gevoelsmatig nog altijd naar de kapitalistische westerse landen, m.n. Oostenrijk en West-Duitsland als voorbeeld, waar overigens ook bekende en moderne economen en sociologen op dezelfde manier naar kijken!…..
Wel hebben de 30 jaar "socialisme" volgens de zeer bekende socioloog Elemér Hankiss ook gezorgd voor de atomisering, het uiteenvallen van de samenleving: er zijn geen gemeenschappelijke belangen meer, en men kent elkaar niet. Miljoenen zijn ontworteld, op drift geraakt, in beweging, uit de traditionele gemeenschap en haar waarden weggerukt. De overheid wenst geen organisaties van de basis, want de leiding, de Partij, lost alle problemen op.... Natie, klasse, woonplaats, beroep, religie hebben geen funktie meer als "gemeenschap", en al die propaganda bracht slechts apathie. De vele eeuwen hiërarchie brachten een infantilisering: nooit werd men echt zelfstandig, onafhankelijk in z'n oordeel, enz. Pas nu komt er aandacht voor particuliere belangen. Zelfs het begrip "arbeid" is nu gedevalueerd, en begrippen zoals "gelijkheid" roept alleen nog maar vragen op: de óngelijkheid werd n.l. groter! Er is dus sprake van een crisis en verwarring inz. "socialistische waarden". Pas het ontstaan van sterke, zelfbewuste gemeenschappen is [op den duur] de voorwaarde voor de ontwikkeling van een demokratisch systeem van instellingen. [Elemér Hankiss, in: Ost Europa Archiv, 1981, blz. 645/651].
Deze vraag naar wat ‘het socialisme’ eigenlijk moet inhouden neemt een belangrijke plaats in en velen constateren dan slechts dat ‘het niet heeft gebracht wat ervan werd verwacht’ en vragen zich af waar deze maatschappij toe zal leiden. Eén voorbeeld: bij elke diskussie over meer zeggenschap, enige inspraak van arbeiders, draait men [‘gezien de bekende omstandigheden’] erom heen dat in 1956/57 de vrij gekozen Arbeidersraden -en hun beslissingen!- een zéér belangrijke rol speelden, en dat men ook na 20 jaar híerover zéker niet vrij kan praten….
Waar ‘het socialisme’ in Hongarije dus toe leidt blijft voorlopig nog primair een grote vraag! ‘Zelfs het partijblad Népszabadság geeft in 1973 al toe dat men op de vraag: ‘waar gaan we heen?’ vaak kan antwoorden: huisje, lapje grond, auto, prestige, en zegt dan dat het regime niet tegen verrijking is maar alleen ertegen dat de ontwikkeling met het bereiken van de burgerlijke welstand, met het burgerlijke levensideaal, gaat vast lopen. Kortom: daarom is een socialistische opvatting is nodig i.pl.v. het pragmatische denken, het streven naar onmiddellijk eigenbelang. Maar dan komt het probleem: hoe kun je aan lager verdienenden en jongeren nog verkopen dat je een socialistische maatschappij wilt opbouwen, als bepaalde groepen steeds beter leven en ‘de massa’ minder presteert en achterblijft? Of: hoe kun je materiële prikkels goedkeuren en tezelfder tijd het streven naar persoonlijke welstand als gierigheid of immorele gewinzucht wordt afgekeurd?’ [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 120,121].
Maar ook na 1973/74 blijft dat een zaak die de aandacht houdt, hoewel economische noodzaak tegelijk gemakkelijk politieke moeilijkheden kan opleveren! Het bijzondere van Hongarije is dan echter dat men hierover een levendig debat, controverses en diskussies van en met deskundigen vrij normaal vindt, terwijl dit in de rest van Oost-Europa is verboden en als een fundamentele bedreiging [voor het bestaande regime] wordt gezien. 
Toch lijken ook veel Hongaren nauwelijks of niet [meer] geloof in ‘het socialisme’ te hebben…. In 1976 zegt 50 % der Hongaren [volgens een opiniepeiling] zelfs dat "het socialisme slecht was voor het land", en 38 % dat het goed was, 59 % zegt dat de westerse parlementaire demokratie goed werkt, slechts 13 % vindt dat die slecht werkt, terwijl al eerder door vooraanstaande en bekende economen is berekend en gepubli­ceerd dat Hongarije door de jaren van 'het socialisme' relatief zéker niet sneller tot ontwikkeling is gekomen vergeleken bij de westerse landen!….
Volgens een geheime [!] opiniepeiling zou bij vrije verkiezingen 5 % communistisch stemmen, 42 % demokratisch-socialistisch, 27 % christen-demokratisch, 17 % op de boerenpartij [van Kleine Grondbezitters], en 6 % conservatief. In 1966 zou n.b. nog 10 % der Hongaren op de communistische partij stemmen! 80 % der bevolking zou het liefst een verenigd Euro­pa zien en vindt dat Hongarije zich moet associëren met de EEG……. [Kovrig, 430].
Opmerkelijk is echter dat, terwijl hogere funktionarissen in de partij en vele anderen zich van dit alles natuurlijk wel bewust zijn, er toch al sinds jaren niet veel verandert in de houding van het regime: het sterke verlangen naar materiële genoegens, zoals een auto, een koelkast, een TV, een tweede huis buiten de stad, moet -en kan tot dusver - de bevolking rustig houden en dat is al veel meer dan men in de andere Oost-Europese landen voor mogelijk houdt. Dit zgn. "goulash-communisme" compenseert het gebrek aan politieke vrijheid en èchte onafhankelijkheid. Deze houding kan men echter de Hongaren niet kwalijk nemen: zij zijn zich -gezien de situatie in een aantal buurlanden- al jaren goed bewust dat ze het met Kádár ‘nog helemaal niet zo slecht hebben getroffen’.…..
Ondanks alle leuzen en idealen van het regime is ook de maatschappelijke positie van vrouwen in Hongarije bepaald niet zo rooskleurig. Zij maken 55 % der bevolking en 44 % der beroepsbevolking uit en 2/3 van hen werkt buitenshuis, 24 % der parlementsleden [86] en 26,5 % der partijleden is vrouw, maar juist in de partijleiding [Centraal Comité en Politburo] zitten al vele jaren zéér weinig [nauwelijks] vrouwen en voor hetzelfde werk krijgen vrouwen nog altijd 8 tot 10 % minder loon dan mannen!…….
In december 1976 bezoekt de Hongaarse premier Roemenië: beide landen sluiten akkoorden betr. economische en industriële samenwerking, de oprichting van consulaten en mogelijkheden voor meer grensverkeer. De betrekkingen tussen beide buurlanden zijn en blijven echter minimaal en zuiver formeel. Men streeft in Boekarest naar zo groot mogelijke "onafhankelijkheid" van Moskou, en kent een autoritaire [diktatoriale] binnenlandse situatie, terwijl "bondgenoot" Hongarije min of meer het omgekeerde nastreeft: zo trouw mogelijk aan de politiek van Moskou naar buiten, en zo veel mogelijke binnenlandse vrijheden. De akkoorden leveren dan ook weinig concreets op.
Verder komt het CC der partij in december 1976 weer bijeen, o.a. i.v.m. de economische plannen voor 1977: de inkomens zullen 6 à 6,5 % stijgen, de industriële prod. met 6 %, de bouwnijverheid met 5 à 5,5 %, de agrarische prod. met 7 à 8 %, de reële inkomens met 3,5 à 4 %, de consumptie met 3,7 à 4 % en de omzet der particuliere handel met 4 à 4,5 %. De economische situatie is echter verslechterd want de inkomsten stegen slechts 1 %, de agrarische  produktie daalde met 3 %, de verbruikersprijzen stegen met 5 % en de industriële prod. steeg met 4,1 %. Het land moet nu veel meer voor z'n energie aan de Sovjet-Unie betalen en de export blijft achter op de import. Hongarije leent nu aanzienlijke bedragen op de internationale kapitaal­markt [dus van het westen!] en in 1976 heeft men al $ 1,6 mrd. schulden!
Toch heeft dit land geen gebrek aan voedsel, o.a. omdat de helft der bevolking [5,2 miljoen personen, d.i. 1,7 à 1,8 mln gezinnen] een stuk privégrond, een erf, een hof, een "hulpbedrijf", o.i.d. heeft, de zgn. "háztáji és kisegitö gazdaságok" en behalve boeren betreft dit ook 1 miljoen of 40 % der arbeiders! Voor slechts 26 % van hen is het hoofdberoep boer, 23 % is gepensioneerd, 28 % is eigenlijk arbeider, 23 % heeft 'twee beroepen' en voor 3/4 is dit privé erf [dus] nevenbedrijf. En…. uit deze "kleine" particuliere sektor komt n.b. 35 % der totale agrarische produktie, w.o. 56 à 57 % der 3,5 miljoen slachtvarkens, 52 % van de wijn, 42 % van de melk, 37 % van alle gevogelte en vleesproduktie, 66 % der eieren, 25 % van het rundvee voor de slacht, 50 % van het fruit en 33 % der groenten, en verder b.v. honing, aardappelen, bonen, enz. enz. Deze bedrijven leveren tesamen 40 % der grondstoffen voor de levensmiddelenindustrie! [ook in Népszabads­ág, 7 febr. 1976].

top

"Bijna de helft der bevolking heeft zo'n klein bedrijfje, samen 1 miljoen ha. [2/3 akkers, 1/3 groenten- en fruittuinen, wijngaarden en het gezinsinkomen van de helft der bevolking is hierdoor 30 en soms 50 % hoger. De mechanisatie is weliswaar gering maar arbeidskrachten zijn er genoeg, en per jaar levert deze particuliere landbouw de produktie van 700 à 800.000 arbeidskrachten! De helft wordt voor de markt geproduceerd en de andere helft voor privégebruik. Deze gang van zaken is  echter geheel legaal en de landelijke "Algemene Verbruikers en Gebruiks- Coöperatie" ÁFESZ verkoopt in 1976 voor Ft. 5,9 miljard aan agrarische produkten aan de consumenten, de binnenlandse handel en de export, en hiervan is n.b. 70 tot 80 % afkomstig van de zgn. hulp- of kleine particuliere bedrijfjes!
Ondanks alle ideologische kreten stimuleert men vanaf 1976/77 het particuliere "nevenberoep" ook nog en allerlei lagere organen enz. roept men op om ermee rekening te houden: zaadgoed, fokvee, transportmiddelen, markt, veredelingsprodukten, machines en hun gebruik. Deze sektor wordt dus van zeer wezenlijk, onmisbaar belang geacht. De minister van landbouw geeft in 1977 Ft. 1,5 mrd krediet t.b.v. verdere mechanisering van kleine bedrijfjes, en roept op om zich te concentreren op de produktie van varkens­vlees, groenten en fruit.
Per 1 januari 1977 betaalt men als kleine producent zelfs 80 % minder inkomstenbelasting per ha.! Er is dan ook al vele jaren een overvloed aan groenten en fruit in Hongarije! [zie o.a. Endre Antal, Zur jüngsten Entwicklung des landwirtschaftlichen Privatsektors, der Sonderfall Ungarn, blz. 734/737, Osteuropa, 1978].
Het grootste deel der agrarische produktie komt nog altijd van de 1.450 coöperaties met gem. > 3.000 ha grond. Dit aantal is in de jaren '60 en '70 sterk gedaald [van 4.000 in 1959 tot 1.350 in 1979] door samenvoeging. In 1962 waren er nog 4.200 agrarische coöperaties [TSZ, Termelőszövetkezet].
Bijzonder voor Hongarije is vanaf 1968 natuurlijk dat aan de agrarische coöperaties géén diktaten worden opgelegd; men stelt zelf de produktiestruktuur vast, kan aan iedereen vrij verkopen en betaalt belasting naar de behaalde winst. Verder houdt de staat door haar belastingpolitiek de loonpolitiek binnen zekere grenzen, en aldus worden de agrarische hervormingen [de collectivisering] nu als verstandig en nuttig ervaren. [Agrarpolitik in Ungarn, Gyula Varga, Osteuropa, 1981, blz. 61-74].
1/4 deel der agrarische prod. komt van de 134 staatsboer­de­rijen met gem. 7.000 ha bezit. Ook dit aantal is sterk gedaald: in 1951 waren er 400 staatsbedrijven, in 1961 nog 260 en "hoogstens 3 %" der agrarische produktie komt van particuliere bedrijven [met max. 7 ha], wanneer men althans de bovengenoemde "nevenaktiviteiten" van de leden van coöperaties, loontrekkers in industrie of administra­tie, en gepensioneer­den [p.p. max. ½ ha] níet telt. Bij een omzet tot Ft. 150.000 [Hfl. 1.200,-] per jaar komt de belasting hier niet eens aan te pas!
Hongarije levert dus ruim voldoende tarwe, gerst, maïs, aardappelen, suikerbieten, druiven, eieren, rogge, haver, uien, tabak, rijst, honing, zonnebloempitten, tomaten, appels, peren, abrikozen, perziken, kersen, morellen, noten, amandelen, paprika's, oliehoudende zaden, erwten en bonen, linzen, kool, meloenen en watermeloe­nen, veren, hennep, geneeskrachtige planten en kruiden [o.a. menthol, kamille, marjolein, egelantier], enz.
Wel nemen de wijngaarden slechts 206.000 ha [2,2 % der oppervl.] in beslag maar dat leverde in 1975 > 800.000 ton druiven en 5,2 mln hl. wijn op. 1/3 hiervan wordt geëxporteerd en dat leverde 1 miljard Ft op. M.n. het staatsbedrijf HUNGAROVIN zorgt voor de produktie, de export, etc.
Ook de veestapel levert zeer veel op, evenals de pluimveeteelt met > 50 mln kippen en 1,3 mln eenden, ¾ mln ganzen, 0,64 mln kalkoenen, enz. Hongarije produceert hiermee in 1978 zelfs 147 kg vlees per hoofd der bev., d.i. 4,6 maal het wereldgemiddelde, en 2 x het gem. van Comecon en EEG. Het gebruik van kunstmest in de landbouw is in 15 jaar 12 x zo hoog geworden, en bedraagt in 1977 1,8 mln ton en na Nederland is Hongarije in Europa no. 2 wat betreft de export van geslacht pluimvee.
Door deze voor de agrarische sektor zeer gunstige politiek is intussen in Hongarije een bourgeoisie van landbouwers ontstaan, die floreert en tamelijk snel rijk is geworden. Het regime van Kádár streeft er dus allang niet meer naar om alles en iedereen te nivelleren! Integendeel: via prikkels tot grotere produktie worden sinds 1968 talloze Hongaren gestimuleerd en de coöperatieve ondernemingen zijn praktisch vrij in hun economische besluiten.
Men gaat ervan uit: wat blijkbaar in een behoefte voorziet, en niet echt schadelijk is, kan of moet niet worden tegengehou­den!…. Ook op ander terrein is de welvaart gestegen: begin 1976 zijn er bijna 2,4 mln televisietoestellen,  ruim 2,5 mln radio’s en 500.000 particuliere auto’s in het land.
Toch werkt van de beroepsbevolking van 5,1 mln. mensen [1976] nog altijd bijna 20 %, d.w.z. 1,1 mln in land- en bosbouw als hoofdberoep en de export bestaat voor 1/4 uit agrarische produkten waarvan 13 à 14 % levensmiddelen en conserven; ze bedroeg in 1975 Ft. 50 mrd en in 1979: Ft. 60 mrd., en 31 % van deze export gaat naar het westen. In de jaren '70 wordt Hongarije steeds meer tot exporteur van agrarische produkten en de landbouwpolitiek geldt dan ook als 'het meest suksesvol' van de economische politiek.
Toch worden levensmiddelen [-prijzen] zwaar gesubsidieerd en men zal op den duur een veel meer reële prijzenpolitiek moeten voeren: op 10 januari 1977 gaan de prijzen van levensmiddelen dan ook weer omhoog: [bevroren] groenten, fruit, conserven, koffie, enz. worden ± 25 tot 30 % duurder. Een groot probleem vormt eveneens het échte platteland, de kleine dorpen, want hier is geen industrie en er is weinig of geen werkgelegenheid, er is geen toekomstperspektief, jongeren trekken weg, er zijn weinig of geen voorzie­ningen en het isolement is vaak groot. Van de 3.200 agglomeraties [zelfstandige gemeenten!] in het land zijn er ruim 2.000 met alleen een elementaire funktie en zij tellen samen 1.700.000 inwoners. 1.500 kernen [dorpen, gehuchten, of zelfs  gemeenten] tellen elk nog geen 1.000 inwoners! Vooral in het westen van het land is een probleemge­bied.
Wel is intussen de woonsituatie sterk verbeterd: in 15 jaar, 1960/75, is 1/3 der bevolking verhuisd naar nieuwbouw, maar nog altijd heeft 63 % der woningen slechts 2 kamers, 22 % heeft 3 kamers of meer, en 15 % slechts één kamer! Het aantal wooneenheden breidde zich in die 15 jaar wel uit van 2,45 miljoen tot 3,5 miljoen, en destijds had ruim 1/3 der woningen meer dan 2 kamers, nu is dat ruim 2/3.
Afgezien van de landbouw werken er verder 1,9 mln in de industrie en mijnbouw, ruim 400.000 in de bouw, 470.000 in de handel, 400.000 bij het verkeer en vervoer, 870.000 in de dienstensektor. Hongarije is echter een land dat arm is aan grondstoffen en dus zeer afhankelijk van de buitenlandse handel en het is ook getroffen door de sterke stijging van de prijs voor de olie uit de Sovjet-Unie en de toekomst van deze leveranties, zoals al is vermeld, zeer onzeker. Gevolg hiervan is dat de handelsbalans haar evenwicht kwijt is en dat er veel meer geëxporteerd zal moeten worden, m.n. naar het westen, want dat levert harde valuta op. Daarvoor moet echter de kwaliteit sterk worden verbeterd, maar ook de efficiency in de bedrijfsvoering en men zal in de toekomst ook te maken krijgen met een onvermijdelijke sanering van de vele onrendabele industriële bedrijven waar [Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 132] ‘zeker 15 tot 20 % van de werknemers overbodig is’. De prijzen zullen zich dus ook wel moeten aanpassen want de gigantische bedragen aan subsidies kunnen zeer waarschijnlijk niet blijven!
Het belangrijkste probleem is echter -vooral voor de politieke leiding van het land- dat men de ‘broederpartijen’ in de buurlanden van Oost-Europa moet laten zien dat het systeem in Hongarije gelijk [-waardig] is aan dat van alle andere Oostblokstaten, maar tegelijk de eigen bevolking ervan blijven overtuigen dat het land betreffende de levensstandaard en de ‘kleine vrijheden’ toch een bijzonder geval is. [naar Lendvai, Die Grenzen des Wandels, 134].
Op cultureel terrein is het nog vermeldenswaard dat in 1976 en 1977 drie beroemde Hongaarse kunstenaars zijn overleden.

1e. De al vele tientallen jaren beroemde schilder van Joodse afkomst Béla Czóbel [Budapest, sept. 1883 – 30 jan. 1976] die al in 1902 en ’03 -zoals zoveel Hongaarse schilders- in München studeerde en kort daarna aktief was o.a. bij de School van Nagybánya, o.a. van 1914 tot ’18 in Bergen in Nederland verbleef, korte tijd later in Berlijn en later vele jaren in Parijs aktief was, maar steeds in de zomer Szentendre ten noorden van Budapest opzocht, vele prijzen en onderscheidingen ontving en van wie nog altijd een speciaal museum in Szentendre zijn m.n. expressionistische en fauvistische schilderijen laat zien!

2e . De zeer bekende beeldhouwster met een geheel eigen stijl, Margit Kovács [Győr, 30 nov. 1902 – Budapest, 4 juni 1977] die haar werk in 1972 aan Szentendre naliet en in 1973 ook een eigen museum kreeg, en

3e. De wereldberoemde en al vele jaren zeer opmerkelijke linkse schrijver Tibor Déry [Budapest, 18 okt. 1894 - 18 aug. 1977], die al in 1917 zijn eerste roman schreef en o.a. in het literaire blad Nyugat publiceerde. In 1918/19 was hij lid der communistische partij en daarna werd hij gevangen genomen; na z’n vrijlating in 1920 koos hij voor emigratie, eerst in Wenen en Duitsland, later in Parijs en Italië. Na z’n terugkeer in Hongarije in 1926 was hij ook nog geregeld in West-Europa. In 1944 dook hij in Hongarije onder voor de Duitse bezetters, en vanaf 1945 werd hij weer lid der communistische partij, behoorde tot de leiding der Schrijversbond en werkte mee aan verschillende literaire bladen. In de zomer van 1956 behoorde hij tot de Petőfi-kör en na het neerslaan van de opstand werd Déry in 1957 tot  9 jaar veroordeeld. Hij kreeg in 1961 amnestie en kwam toen vrij.

Beeld van de dichter en linkse politicus Attila József [1905-'37], 1980.

top