< Terug

16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989

16.2.7  De Partij van Marx wordt langzamerhand de Praktijk van de Markt, vanaf 1977. 

Ondanks alle ‘kleine vrijheden’ die de schrijvers en vele anderen in Hongarije genieten verklaren op 18 januari 1977 34 Hongaarse intellektuelen, schrijvers, filosofen, letterkundigen en hoogleraren zich in een Manifest toch solidair met de ondertekenaars van "Charta '77" in [het veel dogmatischer geregeerde] Tsjechoslowakije omdat "de verdediging van de mensen- en burgerrechten de gemeenschappelijke zaak van geheel Oost-Europa is". Ze veroordelen de onderdrukking in het buurland maar tegen hen worden -toch weer typerend voor Hongarije- geen maatregelen genomen! Wèl, zo kan men achteraf zeggen, begint hiermee de periode van de Hongaarse szamizdat, het Russische woord voor publikaties zonder toestemming van de autoriteiten, en het late verschijnen van een Hongaarse ondergrondse pers is uiteraard te danken aan de ‘repressieve tolerantie’ van het regime van Kádár: er zijn immers in dit land geen politieke slachtoffers in gevangenissen te vinden en men is hier al vele jaren vrijer dan elders in Oost-Europa. Ook nemen de contacten met het westen steeds meer toe en in febr./mrt. bezoekt een Hongaarse min.v.buitenl.z. [Puja] voor 't eerst sinds 12 jaar Groot-Brittannië, terwijl Hongarije het enige land in Oost-Europa  is met een handelsoverschot t.o.v. Groot-Brittannië. Ook wordt op 11 april '77 een nieuw akkoord gesloten met de USA betr. culturele, technologische en wetenschappelijke samenwerking en uitwisseling en later in dat jaar nog over de farmaceutische industrie, levensmiddelen, elektronika en handel.
Aldus is in Hongarije sprake van een gestage industrialisatie, uitbreiding van de produktie en inkomensverbetering, al is er -vergeleken met West-Europa- nog altijd sprake van een grote achterstand, en ook vgl. bij enkele Oost-Europese landen zoals Tsjechoslowakije en de DDR blijft [althans volgens de officiële cijfers!] een zekere achterstand, maar in werkelijkheid liggen de inkomsten van de Hongaarse bevolking aanmerkelijk hoger dan officieel aangegeven……
In mei 1977 worden de lonen van vele werknemers in de industrie verhoogd en in totaal profiteren 1,2 miljoen werknemers in de sektoren levensmiddelen, kleinhandel, toerisme, verkeer, energie, kleding, onderwijs en gezondheids­zorg ervan. Er komen ook wettelijke maatregelen t.b.v. de zelfstandige kleine handelaars. Intussen is de Hongaarse farmaceutische industrie de 7e ter wereld en produceert in 1976 ter waarde van Ft. 14 mrd b.v. geneesmiddelen. De buitenlandse handel bedraagt in 1977 Ft. 500 miljard, w.v. ruim 1/3 met de niet-communistische landen [m.n. West-Europa]. Van groot belang is ook de zware industrie die o.a. spoorwegmateriaal, autobussen, schepen, motorfietsen, fietsen, traktoren, turbines, motoren, allerlei soorten machines, aluminiumprodukten, landbouwwerktui­gen, elektrische apparaten, gewalst staal, lokomotieven, hijskranen, motorboten, generatoren, tramwagons, vrachtwagens, fabrieksinstallaties levert.
Maar ook de contacten met de buurlanden zijn voor een land als Hongarije, dat niet aan de zee grenst, van groot belang en in jan./febr. 1977 bezoekt de Joegoslavische min.v.buitenl.z. Budapest, waar hij o.a. overleg voert over de positie van de Hongaarse minderheid in het noorden van z'n land: hier wonen ± 500.000 Hongaren, vnl. in de Vojvodina [hier wonen 450.000 Hongaren, 24 % van de inwoners]: men zal meer samenwerken.

top

De Hongaren in Joegoslavië hebben vrij grote culturele vrijheid, en hebben goed georganiseerde contacten met het moederland. Schoolboeken krijgt men b.v. uit Hongarije! 1/3 der voor het eindexamen geslaagden van Hongaarse middelbare scholen in Joegoslavië of Hongaarstalige klassen studeert zelfs in Hongarije verder en er bestaat een Hongaarse afdeling van de universiteit van Novi Sad [Újvidék] waar 2.100 Hongaren studeren. In de Vojvodina zijn 194 geheel Hongaarse lagere scholen [= 29 %] met 40.400 leerlingen, een 50-tal gymnasia, en 60 middelbare vakscholen met klassen voor Hongaarstalig onderwijs. Ook in Kroatië bestaan veel mogelijkheden voor de 35.000 à 50.000 Hongaren, die vooral in Oost-Slavonië, de omg. van Osijek [Eszék], Vinkovci, in Baranja en aan de Drave wonen: in Kroatië zijn 18 scholen met Hongaars als onderwijs­taal en 25 tweetalige scholen terwijl Beli Manastir een Hongaarse middelbare school met 170 leerlingen kent. Tenslotte wonen er in Noordoost Slovenië 10.000 Hongaren [Murska Sobota, Lendava] en in Joegoslavië verschijnen verder Hongaarse dagbladen en tijdschriften, literatuur, is een Hongaars theater in Subotica [Szabadka], en zendt radio Novi Sad dagelijks Hongaarse programma's uit.
De situatie in het neutrale Joegoslavië steekt daarmee toch wel schril af tegen het beleid in ‘bondgenoot’ Roemenië waar men juist met alle middelen probeert om de 1,8 à 2 miljoen Hongaren in dit land te assimileren!…………
Op 15/16 juni 1977 vindt er dan wel een zgn. "vriendschappelijke ontmoeting" plaats tussen de Hongaarse leider Kádár en de Roemeense partijleider Ceauşescu in Oradea [Nagyvárad] en in Debrecen en hier worden allerlei problemen besproken, zoals die van de grote Hongaarse minderheid in Roemenië. Op papier worden ”deze problemen opgelost in de geest van het marxisme-leninisme en met de door de UNO aanvaarde internationale normen ter bescherming van nationale minderheden”, en er wordt ook een akkoord bereikt over het zgn. "kleine grensverkeer" [van particulieren, staatsburgers], over de vestiging van een Hongaars consulaat in Cluj-Napoca [Kolozsvár] en van een Roemeens consulaat in Debrecen, over beter post- en telefoonverkeer en uitbreiding van de handel [die relatief nog altijd onbeduidend is!], maar in feite loopt ook dit overleg op niets uit want de eigenzinnige en nationalistische Roemeense diktator voert een geheel eigen beleid en trekt zich zelfs van Moskou niets aan!
Maar ook Hongarije zelf kent etnische minderheden, die samen echter slechts een klein deel der bevolking uitmaken.
Op 1 jan. 1977 telt Hongarije ruim 10,6 miljoen inwoners en volgens tellingen naar moedertaal wonen er in het land 34.050 Joegoslaven [Serviërs, Kroaten, Šokci en Bunjevci, Slovenen] vooral in het zuiden, 31.600 Duitsers vooral in het westen en in Baranya, 12.600 Roemenen in het uiterste zuidoosten [Békés] en 21.200 Slowaken in het noorden en in het zuidoosten. Volgens velen wonen er echter veel meer ‘niet-Magyaren’ in het land, maar die spreken hun moedertaal niet meer en/of zichzelf ‘gewoon’ als ‘Magyaren’. In feite wonen er, zegt men dan, 200 à 220.000 Duitsers, 100 à 110.000 Slowaken, 80 tot 100.000 Zuid-Slaven, en 20 à 25.000 Roemenen in Hongarije, maar verreweg de meesten van hen spreken hun moedertaal niet meer, maar Hongaars.
Er bestaan organisaties, bibliotheken, culturele bonden en folkloregroepen, radioprogramma's [vanuit Pécs, Szolnok, Győr en Miskolc], scholen, klassen, enz. ten bate van de 'nationale minderheden'. Volgens de herziene grondwet van 1972 bestaan er ook garanties voor het gebruik van en het onderwijs in de moedertaal en voor het bewaren en ontwikkelen van de cultuur der minderhe­den, maar in de praktijk levert dat soms moeilijkheden op, omdat de 'nationale minderheden' in Hongarije relatief, vergeleken bij Slowakije, Roemenië en Joegoslavië, een geringe plaats innemen en omdat ze bovendien zeer verspreid wonen. Voor de Hongaarse overheid zijn de nationale minderheden ook een soort brug naar de buurlanden. Alle burgers zijn bovendien gelijk voor de wet en genieten dezelfde rechten. In het Hongaarse parlement zitten in 1975 o.a. 2 Duitsers, 2 Zuid-Slaven, een Slowaak en een Roemeen en 9 andere parlementsleden behoren van origine ook tot een nationale minderheid.
In 1976/77 gaan 28.100 leerlingen van de nationale minderheden naar de eigen lagere [algemene] scholen, d.i. 2,6 % en van hen krijgt 92,9 % in enige vorm onderwijs in de eigen moedertaal, vooral op [Hongaarse] scholen met aparte klassen voor niet-Hongaarsta­lig onderwijs. Op 20 'algemene' scholen met totaal bijna 2.000 leerlingen gaat vrijwel alles in de moedertaal, m.u.v. lessen Hongaars. Van problemen met deze ‘nationale minderheden’ hoort men in Hongarije vrijwel nooit iets, maar dat is anders met een veel grotere ‘minderheid’, die der  ± 300 à 350.000 Zigeuners [Roma]. Bij hen doen zich n.l. nog altijd talloze sociale problemen voor, m.n. betr. vaste arbeid, een vaste en goede woonvoorziening, opleiding en onderwijs. In 1968 is b.v. nog 39 % van de Zigeuners boven 14 jaar analfabeet, 75 % der volwassen mannen heeft geen normaal vast werk, in 92 % van hun huizen is geen waterleiding, slechts in 44 % is elektriciteit en 32 % is een toilet..... Volgens andere cijfers is 2/3 der mannen in loondienst en heeft een geregeld beroep. 6 % der mannen heeft soms werk, ongeregeld; ± 30 % de Roma staat afwijzend tegenover de maatschappij en haar spelregels en houdt vast aan de traditionele leefwijze, woont zeer primitief en armoedig, is vaak analfabeet, leeft geïsoleerd van anderen, is onaangepast en wijst alle veranderingen af. Ongeveer 1/3 der Zigeunervrouwen werkt buitens­huis. 78 % der Hongaarse Zigeuners leeft op het platteland, waar b.v. een gebrek is aan onderwijskrach­ten.

top

Officiële cijfers over het aantal Zigeuners in Hongarije ontbreken echter, o.a. omdat vrijwel niemand voor registratie van hen als "minderheid" voelt! Veel Zigeunerkinderen krijgen op de lagere school al grote moeilijkheden, krijgen te weinig onderwijs, hebben al een achterstand, en 1/4 van hen zijn in opvoedingsinstellingen [internaten]. Van de 13.800 Zigeunerkinderen [in de 1e klassen lagere school, 1976] is 23 % al een jaar ouder dan leerplichtige leeftijd, 11 % is al 2 jaar ouder, en 14 % is al 3 jaar of meer ouder: 48 % der Zigeunerkinderen begint dus al met een achterstand! 41 % ging niet over.... [Osteuropa, 1978]. Zeer omstreden is ook de kwestie of men Zigeunerkinderen apart, of juist integraal, samen met andere kinderen, dus gemengd moet opvoeden! Er bestaan ook nog steeds enorm veel vooroordelen en klachten en in 1977 zijn er in Hongarije nog altijd 38.000 [zeer armoedige, vaak vervuilde] barakken voor Zigeuners. De integratie verloopt dus zeer langzaam, omdat velen in een soort getto's, afgezonderd, wonen. O.a. in 1961 en 1976 nam men al maatregelen ter bevordering van de integratie, maar uit alles blijkt dat het probleem nog lang niet is opgelost en dat er van ‘vooruitgang’ op dit terrein nauwelijks sprake is.………..
Maar ook op heel andere terrein gaat Hongarije, zoals gebruikelijk, min of meer onopvallend haar weg. Op een conferentie van secretarissen van het CC voor internationale en ideologische vraagstukken van de Oost-Europese landen in Sofia in maart '77 verklaart de Hongaarse delegatie zich b.v. voor het recht op een onafhankelijke weg van elke communistische partij. Wèl is in Hongarije zelf, zegt men, "de diktatuur van het proletariaat noodzakelijk geweest", maar m.n. de Spaanse en Italiaanse communistische partijen kunnen hun eigen, onafhankelijke en parlementaire weg in de eigen pluralistische en demokratische maatschappij gaan.
Het blijkt n.l. dat verschillende West-Europese communistische partijen een nieuwe, onafhankelijke, zgn. "Euro-communistische" lijn voorstaan en bereid zijn om de parlementaire weg te volgen, en de Hongaarse partij kent dergelijke partijen uitdrukkelijk en op een milde toon dat recht toe maar wijst ze wel op de "grote internationale verantwoordelijkheid". "Népszabadság" verklaart op 30 juni 1977: "De communistische partijen in de kapitalistische landen hebben het recht om een eigen, onafhankelijke weg te zoeken, maar dat is wel een zaak van grote verantwoordelijkheid t.o.v. de hele communistische beweging". Ook verklaart Kádár later in Rome nog dat die eigen weg "rekening moet houden met de geschiedenis van een land en de karakteristieken van een volk"…..
Ook gaat Kádár 22/24 september 1977 naar Joegoslavië waarna weer eens een nietszeggend communiqué wordt verspreid met plannen voor "nauwere samenwerking tussen beide partijen en verder overleg over internatio­nale vraagstukken" en kort hierna komen de Poolse leider Gierek en de Italiaanse CP-leider Berlinguer naar Budapest en men verklaart hier nog eens dat elke communistische partij het recht heeft op een onafhankelijke politieke koers. Ook de Hongaarse partij is het hiermee eens, maar vormt samen met de Poolse hierin dus een uitzondering in Oost-Europa! Vooral in de DDR, Tsjechoslowakije en Bulgarije erkent men immers de absolute leiding der Sovjet-Unie!
Het bezoek, eind juli, van Kádár aan de Sovjet-Unie en zijn overleg over verdere economische integratie en samenwer­king binnen de "Comecon" is al even nietszeggend, en er verandert dan ook niets….
Maar ook binnen de heersende MSZMP zijn stemmen te horen voor meer demokratisering. Péter Várkonyi [* 1931, hoofd van het regeringspersbureau] verklaart in het theoretische orgaan "Társadalmi Szemle" b.v.: "Men moet de arbeiders niet behandelen als ontvangers van bevelen, maar ze moeten meer worden geïnformeerd over waarom dit of dat moet worden gedaan en demokratisering moet dan vooral op de werkplek zichtbaar worden".  De rechten van arbeiders, betr. c.a.o's en sociale problemen, zijn echter in feite nog zeer beperkt en over planning en produktie beslist alleen de bedrijfsleiding! Wel komt in maart 1977 een belangrijke wet ter bescherming van de arbeid tot stand: de rechten en plichten van de burgers in verband met tekortkomingen, die schadelijk zijn voor het openbare belang, zal men voortaan moeten [kunnen] melden en ook kan men suggesties voor verbeteringen doen. Degenen die dit melden en doen worden wettelijk beschermd! Joint ventures met westerse bedrijven worden wettelijk mogelijk gemaakt.

Beeld van de dichter en linkse politicus Attila József [1905-'37], 1980.


Een geleidelijke verandering of verbetering doet zich ook voor in de betrekkingen tussen de kerk van Rome en Hongarije, want in april 1977 bezoeken de elf Hongaarse r.-katholieke bisschoppen voor het eerst sinds 1948 Rome en ze hebben hier een onderhoud met de paus! Voor het eerst sinds meer dan 30 jaren kunnen voortaan ook de Hongaarse bisschoppen, zoals dat eenmaal in de 5 jaar [ad limina] gebruikelijk is, weer naar Rome gaan en verslag uitbrengen over de situatie van de kerk in hun land…….. Nog meer opzien baart echter het officiële bezoek van Kádár aan de paus in juni: hij is de eerste politicus uit Oost-Europa die, zonder staatsfunktie, door paus Paulus VI wordt ontvangen en deze zegt Kádár dat de ontvangst het einde betekent van veertien jaar van  spanningen tussen de Heilige Stoel en Hongarije!……
De Hongaarse partijleider Kádár bezoekt Italië en voor het eerst dus 3 dagen de paus in Rome en dit bezoek geldt als zéér bijzonder en opzienbarend: een bewijs van de goede betrekkingen tussen kerk en staat in dat land! Paus Paulus VI hoopt overigens dat alle landen de Akte van Helsinki zullen eerbiedigen en uitvoeren, terwijl Kádár de paus prijst om z'n inspanningen voor de en samenwerking tussen de volken. Kádár blijkt ook met de paus te hebben gesproken over de teruggave van de heilige Kroon van Szent István door Amerika aan Hongarije en het Vatikaan bemiddelt vervolgens tussen Hongarije en de Verenigde Staten van Amerika. Na het bezoek van Kádár krijgen ook drie r.k. geestelijke orden, benediktijnen, franciscanen en piaristen, voor het eerst na tientallen jaren weer de beschikking over gebouwen en in juli komt de laatste priester, de 66-jarige piarist Ödön Lenárd, voortijdig vrij na in totaal 16 jaar gevangenschap. Hij werd in 1948, 1961 en 1964 gearres­teerd en veroordeeld wegens zijn religieuze aktiviteiten, en was o.a. secr. der "Actio Catholica".
Van een voorzichtig herstel van de betrekkin­gen tussen Hongarije en de "Heilige Stoel" is nu, in augustus 1977, na bijna 30 jaar, dus wel sprake maar men is toch voorzichtig om Moskou niet te provoceren. Iemand uit de staf van de primaat in Budapest geldt als vertegenwoordiger van het Vatikaan in de Hongaarse hoofdstad, en omgekeerd iemand van de Hongaarse ambassade in Rome....Officieel worden de diplomatieke betrekkingen tussen Hongarije en het Vatikaan dus niet hersteld, maar langs een omweg gebeurt dat in feite wèl! In maart 1978 worden nog drie bisschoppen benoemd, László Kádár in Eger, László Paskay [rektor van het seminarie in Budapest] in Veszprém en József Bánk in Vác en volgens de Hongaarse ambassadeur in Rome, Rezső Palotás, zullen Hongarije en het Vatikaan ‘binnenkort’ de diplomatieke betrekkingen hervatten…. 

top

In juli 1977 viert de r.k. kerk van Hongarije ook dat 900 jaar geleden de later heilig verklaarde koning László I [Ladislaus] werd gekroond, en deze koning gold eeuwenlang als het voorbeeld van dapperheid, vroomheid, ridderlijkheid, enz. en nu wordt dit feit dus ook door de staat herdacht! In juli 1977 vindt ook voor het eerst overleg plaats tussen partijleider Kádár en de r.k. bisschoppen o.l.v. kardinaal Lékai, maar men moet volgens kardinaal König toch voorzichtig zijn: “de atheïstische communistische ideologie geeft haar standpunten niet op, en men moet afwachten wat al die officiële bezoeken van topmensen opleveren voor de gewone gelovigen, die nog altijd in materialistische en atheïstische geest worden opgevoed”.
Opmerkelijk is ook de open persconferentie die Kádár in juni in Rome houdt, en waarop hij laat weten het eigenlijk overdreven te vinden dat men in Moskou over het verschijnsel Eurocommunisme zoveel drukte maakt! Hij wenst de Italiaanse Communistische partij veel sukses "met of zonder de diktatuur van het proletariaat en ongeacht de vraag of ze een pluralisti­sche of een andere vorm van socialisme willen vestigen".
Maar toch…., eenmaal thuis, legt hij zich na enige tijd bij de scherp afwijzende houding van Moskou neer en z’n  'persoonlij­ke mening' houdt hij verder voor zich. Toch gedroegen de heersende partijen van Polen en Hongarije zich over het ‘eurocommunisme’ nogal nuchter en gaven nauwelijks commentaar op artikelen in de sovjetpers, maar in de zomer van 1977 wordt duidelijk dat men in Moskou zulk stilzwijgen -en lonken naar het Westen - niet wenst……. Men blijft in Budapest echter mild van toon en terughoudend [in scherpe tegenstelling tot b.v. Moskou, Praag en Oost-Berlijn] tegenover de Spaanse en Italiaanse communisten die men niet verkettert: de Hongaarse partij erkende al eind juni uitdrukkelijk het recht van Europese communistische partijen hun eigen, onafhankelijke weg te volgen, maar “ze moeten zich wel van hun verantwoordelijkheid t.o. de communistische beweging als geheel bewust zijn”. Overigens: het voorbeeld van 'de ontwikkeling van het socialisme' in Rusland zien de Spaanse en Italiaanse partij als overwegend fout en slecht, en ze nemen afstand ervan.
Een eigen weg kiest ook de aloude Hongaarse Academie van Wetenschappen [Magyar Tudományos Akadémia] die op haar zitting van 4 tot 6 mei 1977 de n.b. partijloze [!] anatoom prof. dr. János Szentágothai [geb. Schimert, Budapest, okt. 1912 – 8 sept. 1994] opnieuw tot voorzitter kiest. Vanaf okt. 1976 was hij al voorlopig voorzitter, en de zeer geleerde dr. Szentágothai, een man van veel aanzien, was n.b. in 1956 voorzitter van het Revolutionaire Comité van Intellektuelen, maar dat speelt dus geen rol meer!……
In dezelfde maand, mei 1977, bezoekt de Oostenrijkse president Kirchschlaeger Hongarije en hij deelt mee dat beide landen, die al vele jaren samenwerken voorzover dat kan, de visumplicht zullen opheffen en dat men inderdaad met steeds meer sukses samenwerkt. De Oostenrijkse president bezoekt ook -voor het eerst- samen met de Hongaarse president Losonczi de primaat, kardinaal László Lékai!…….. Een novum in Oost-Europa is dan in de herfst van dat jaar de installatie voor onge­stoorde kabelontvangst [op beperkte schaal] van de Oostenrijkse tv-zender.
Van 4 tot 7 juli 1977 bezoekt partijleider Kádár voor het eerst de Bondsrepubliek Duitsland en overlegt in Bonn met de belangrijkste politici, bondskanselier Helmut Schmidt, min.v.buitenl.z. Genscher, SPD-voorz. Willy Brandt, de CDU-voorz. Helmut Kohl, met bondspresident Walter Scheel en met de vertegenwoordigers der Duitse industrie. Hongarije sluit met Duitsland akkoorden betr. economische, culturele samenwerking en [Duitse] investeringen, en de samenwerking tussen beide landen wordt nu al "een voorbeeld voor de betrekkingen tussen landen met een verschillend politiek systeem" genoemd! Intussen is de Bondsrepubliek ook al de grootste handelspartner van Hongarije [met 9 % van de totale handel] in het westen! In oktober ’77 bezoekt vervolgens de Franse premier Raymond Barre [die met een Hongaarse is getrouwd] Hongarije en van 21 tot 30 maart 1978 bezoekt de vml. Duitse bondskanselier Willy Brandt zelf Hongarije en overlegt over ontspanning in Europa, betere betrekkingen tussen oost en west, enz….
Deze goede betrekkingen met West-Europese landen hebben echter ook wel negatieve gevolgen, en dat blijkt uit het gedrag van sommige Hongaren en sommige toeristen uit het rijke westen die in steeds grotere aantallen naar het spotgoedkope en redelijk vrije en rustige Hongarije komen. Tegen één van die schaduwkanten neemt men in de zomer van 1977 maatregelen, want de ruilhandel van Hongaren die allerlei zaken, zoals jeans, horloges, kleding, schoenen, badhanddoeken, koffers, goud en zilver, elektronische apparatuur enz. voor forinten ‘ruilen’ met die westerlingen, die zo immers goedkoop aan forinten komen, maar daarmee de bepalingen ontduiken, wordt aangepakt! Maar de moderne tijd heeft voor Hongarije ook heel andere gevolgen! Die ‘moderne tijd’ heeft immers radikale veranderingen en daarmee een complete breuk met het ‘nabije’verleden teweeg gebracht, en intussen heeft het onderwijs vele jaren een zeer eenzijdig en tendentieus beeld gegeven en heeft zich nooit gericht op een objektieve kijk op de recente historie van het eigen land, maar alleen op de sociale en economische prestaties van ‘het socialisme’. Daarom is het artikel dat het blad "Új Tükör" [Nieuwe Spiegel] in juli 1977 publiceert over "Onze historische onwetend­heid" niet eens zo opmerkelijk……….

top

Uit het artikel blijkt namelijk dat er met name bij de jongeren in Hongarije een schrikbarend gebrek aan kennis over het nabije verleden heerst! Men weet eenvoudig níets van Rákosi, Rajk, Tildy, Mindszenty, en b.v. over Horthy weet men vaak alleen wat termen als "fascist, reaktionair, contrarevolutionair, pro-Duits" te bedenken! Vele jaren heeft dit regime blijkbaar gemeend dat het niet nuttig, en eigenlijk alleen gevaarlijk is, wanneer men over deze destijds geruchtmakende en vooraanstaande personen goed geïnformeerd zou zijn! De historische kennis staat m.a.w. op een zeer laag peil en men wil vaak niet weten hoe slecht het vroeger was, alleen: hoe slecht het nú is!
Jongeren eisen dan vaak dingen van 'de staat' als van een instantie die los van hen [of: boven hen] staat; men voelt geen enkele verantwoordelijkheid voor de gang van zaken en denkt toch geen enkele invloed te hebben. Velen hebben een instelling van "ohne mich", en vinden dat bemoeienis met de politiek alleen tot frustraties en risiko's kunnen leiden. Ook in Hongarije heeft de jeugd een soort eigen subcultuur, die onverschillig t.o. de politiek van het regime staat en vooral invloeden van het westen [Amerika] gelden hier; disco, muziek, kleding.
N.b. de platenindustrie en de disco zijn het monopolie van de overheid, maar men houdt rekening met de smaak van het grote publiek [der jongelui]. Velen passen zich wel min of meer aan, maar zijn zeer sceptisch wanneer het gaat om door de autoritei­ten voorbereide en geregelde zaken. Men laat zich niet mobiliseren! Er bestaat m.a.w. bij jongeren een enorm wantrouwen t.o. de overheid!
Overigens heeft de zgn. kleinburgerlijke moraal nog een zeer grote invloed in het land en soms zelfs herkent men de moraal, de zeden van de haute bourgeoisie of van de vroegere adel. Talloze berichten over de “kleine burgerij” verschijnen in de pers en het is hierbij vaak de vraag of de staat dit gedrag, deze mentaliteit, moet bevorderen, of dat ze dit juist [volgens de ideologie!] juist moet bestrijden, terwijl de regering al vele jaren de nadruk legt op het verwerven van enig bezit, een eigen huis, auto, wasmachine, koelkast, etc.
De 'socialistische moraal' en de partijlijn vormen formeel nog steeds een doel van de overheid, maar niemand weet precies wat dit in feite betekent. Hele terreinen in het leven der Hongaarse bevolking spelen zich af volledig buiten de autoriteiten om, en dit Hongaarse regime lijkt dat wel te beseffen: men grijpt niet in, en laat voortbestaan, leven en bloeien wat nu eenmaal niet schadelijk is, onder het intussen al 15 jaar oude motto van Kádár: "Wie niet tegen ons is, is voor ons". Wat deze houding en politiek betreft is Hongarije dus duidelijk te onderscheiden van de rest van het ‘Oostblok’ waar de partij en haar apparaat eigenlijk het hele maatschappelijke leven wensten te beheersen!…..
Opnieuw vormt Hongarije een duidelijke tegenstelling tot alle andere landen in Oost-Europa wanneer de beroemde Amerikaanse evangelist Billy Graham van in september 1977 het land bezoekt, op uitnodiging van dr. Palotay, voorz. van de Raad van Vrije Kerken. Graham is voor het eerst in een land in Oost-Europa en hij preekt hier voor tienduizenden aanwezigen, o.a. in Tahi bij Budapest 12.000 Hongaarse en Slowaakse jongeren "in een zeer ontspannen sfeer". Hij wil, laat hij weten, zelfs ook gesprekken met 'gewone' predikanten voeren maar ook Graham zelf is veranderd: ooit was hij heftig anticommunistisch maar de toon is nu veel milder…..Staatssecr. Imre Miklós verklaart hierbij: “Gelovigen zijn gelijkwaardige burgers, de kerken hebben hun weg in de samenleving gevonden, miljoenen gelovigen nemen aktief deel aan het openbare leven, en kunnen zich verheugen in algemene hoogachting en erkenning". De regering heeft Graham dan ook geen beperkingen opgelegd en samenwerking tussen marxisten en christenen beschouwt Miklós -zoals bekend- als positief en suksesvol……
Graham wil ook een brug slaan tussen het Hongaarse en het Amerikaanse volk en bij z’n terugkeer in New York verklaart Graham dat de godsdienstvrijheid in Hongarije hem is opgevallen en ‘ook kan men sommige dingen toejuichen zoals de afwezigheid van pornografie’. In dezelfde maand komen ook n.b. drie vooraanstaande Amerikaanse r.k. [aarts-] bisschoppen naar Hongarije bij kardinaal en aartsbisschop Lékai in Esztergom op bezoek.
Met name in het "Vaderlandse Volksfront" [Hazafias Népfront, HNF] werken afgevaardigden van de kerken samen met anderen om "het hele volk" over de situatie van het land en allerlei kwesties te laten nadenken en men vindt tegenwoordig ‘dat aan de heersende partij MSZMP niet alleen kan worden overgelaten hoe een socialistische maatschappij eruit moet zien’! D.m.v. de 4.100 lokale comités van het HNF probeert men iedereen bij de diskussie te betrekken: van de ruim 100.000 leden van de comités zijn 30.000 partijlid, alle anderen zijn partijloos.
Híer brengt men het gesprek op gang tussen de partij en de rest van de samenleving, hoewel het HNF geen feitelijke macht heeft! Wèl is voor Kádár c.s. duidelijk: "Elk compromis, dat het bereiken van ons doel bevordert, is welkom, en we wijzen alleen degene af, die de zaak van de revolutie wil schaden.... wij accepteren -onze revolutie nastrevend- alle krachten die met ons willen samenwerken" en het lijkt erop, dat veruit de meeste Hongaren, ook gelovigen/kerkmensen, hiermee kunnen leven en wel willen meewerken. De tijd van grote spanningen tussen kerk en staat [30 jaar lang min of meer, 1945 tot 1975] is voorbij, en men gebruikt de nu geboden speelruimte volop. Sinds enkele jaren mogen predikanten ook in andere plaatsen voorgaan in een kerkdienst, zonder enige toestemming te hoeven vragen en zo vervalt langzamerhand de strakke controle van de staat, tot welzijn van iedereen. Het persoonlijke initiatief wordt weer aanvaard of zelfs toegejuicht en geleidelijk aan vervalt ook de oude communistische of stalinistische mentaliteit!…….

De -gematigde- r.k. primaat van Hongarije 1976-77, kardinaal László Lékai.


En zelfs de Hongaarse staatssecr. voor kerkelijke zaken Imre Miklós laat hierover -relatief nogal nuchter en neutraal- o.a. weten: “Het is wijd en zijd bekend dat er tegenwoordig twee ideologieën bestaan die in de hele wereld een enorme invloed uitoefenen op de grote massa: het marxisme-leninisme enerzijds en de verschillende  godsdiensten anderzijds. Dit vraag om zorgvuldige, diepgaande bestudering van de verhouding tussen beide en om hantering van de beschikbare politieke en praktische middelen” [de Volkskrant, 1977], en het feit dat hij er niet meer vanuit gaat dat de godsdienst in een land als Hongarije dient te worden bestreden betekent dan al een grote winst! De burger in dit land kan zich dan ook in dit opzicht concentreren op z’n privé-leven en probeert dat zo dragelijk mogelijk te maken [als de omstandigheden en de partij toestaan; Lendvai, Die Grenzen des Wandels].
De in het algemeen ontspannen sfeer blijkt ook uit de goede betrekkingen die Hongarije met de [meeste] Oost-Europese buurlanden worden onderhouden, en van 14 tot 16 september 1977 bezoekt een Tsjechoslowaakse delegatie o.l.v. partijleider Gustáv Husák Budapest en sluit hier akkoorden over o.a. economische samenwerking en de coördinatie van de Vijfjarenplannen voor 1981/85! Er zal, zoals eerder is afgesproken, door beide landen gemeenschappelijk een systeem van waterkrachtcentrales [vízlépcső­­-rendszer] in de Donau worden gebouwd, bij Gabčíkovo [Bős] in Slowakije en bij Nagymaros in Hongarije.
N.b. in Tsjechoslowakije wonen ± 500.000 Hongaren, vooral in het zuiden van Slowakije, aan de Hongaarse grens. Ook in dit land worden, volgens de grondwet van 1960, aan de burgers van o.a. Hongaarse nationaliteit alle mogelijkheden en middelen tot vorming in de moedertaal en tot culturele ontplooiing veiliggesteld. De Hongaarse minderheid beschikt dan ook over honderden kleuter- en volksscholen, meer dan 100 middelbare scholen en allerlei andere opleidingen. Toch wordt van de nationale minderheden ook verlangd dat ze voldoende kennis hebben van de Tsjechische, resp. de Slowaakse taal en op grond van b.v. onvoldoende kennis hiervan worden geregeld -b.v. Hongaarstalige- kandidaten afgewezen. Economische en maatschappelijke motieven vormen ook voor een aantal Hongaarse ouders dan ook redenen om hun kind naar een Slowaakse school te sturen. Bovendien staat voor talloze Slowaken wel vast dat 'de Hongaren' niet al te duidelijk als een brug naar Hongarije moeten [willen] funktioneren!

top

In september 1977 treedt ook een belangrijke wet in werking: voortaan is discriminatie op grond van geslacht, ras of godsdienst verboden en het briefgeheim en fabrieksgeheimen worden gegarandeerd. Daarentegen wordt in een rapport van de procureur-generaal dr. Szijártó wel gewaarschuwd tegen de toenemende criminali­teit! Schending van het eigendomsrecht en diefstal van staatseigendommen vinden regelmatig plaats en het publiek staat hiertegenover nogal onverschillig! Men gaat nu ook illegale stokers van drank hard aanpakken in het kader van een nationale campagne tegen drankmisbruik: vorig jaar rolde men al 1.585 illegale stokerijen op en arresteerde 50 % meer stokers en verkopers van alkoholische dranken. Om de aktie te stimuleren wordt nu alkoholvrij bier op de markt gebracht…
Aldus doen zich in het land talloze maatschappelijke problemen voor: zeer veel echtscheidingen met soms kwalijke gevolgen voor jonge kinderen, dronkenschap/alkoholisme, een enorme woningnood vooral in Budapest, de dalende arbeidsdis­cipline, enz., maar bijzonder voor Hongarije is dat men er openlijk over kan publiceren en zelfs kan aangeven dat van de partij [met haar lange ervaring van een machtsmonopolie!] op maatschappelijk gebied blijkbaar níets meer mag worden verwacht!
Héél anders dan elders in Oost-Europa is de grens tussen "trouw aan de partij" en "dissident" in dit land blijkbaar vaag, want er is in Hongarije een zéér breed en buitengewoon ruim schemergebied, zelfs de facto een diepe kloof, tussen wat de partij formeel leert, de kreten, de leuzen, de formules, en wat in de praktijk is toegestaan,  wat ongehinderd kan worden gedaan, geschreven en gezegd. De censuur werkt namelijk niet of nauwelijks en is onberekenbaar: Men weet bijna nooit wanneer iets 'niet kan'. Velen passen echter -met hun levenservaring en -wijsheid- een soort zelfcensuur toe, wachten af, zijn voorzichtig, tevreden, doen wat wordt verwacht, enz.
De partij schept hiermee zelf ook onzekerheid en daarmee een buitengewoon grote mate van vrijheid: ze wenst krachtig door te gaan met hervormingen, wenst een soort harmoniemodel en het algemene welzijn, bevordert diskussies en overleg hierover, laat herhaaldelijk merken de ideologie blijkbaar níet meer als strikte maatstaf te beschouwen, maar zegt evenmin ooit openlijk hoever die 'hervormin­gen' gaan, of wat het doel ervan tenslotte is! Je mag bijvoorbeeld praten en schrijven over demokratisering, maar ‘demokratie’ is toch ‘heel iets anders’!
Ook over allerlei begrippen, zoals "het socialisme", zijn in Hongarije geleidelijk aan b.v. uiterst vage theoretische diskussies moge­lijk, waarbij overigens altijd blijkt dat slechts weinigen zich hiervoor interesseren. Evenzeer is openlijke kritiek op allerlei maatschappelijke misstanden mogelijk, maar het resultaat is slechts dat de partij het volk z'n gang laat gaan, en zich -volstrekt anders dan in de totalitaire DDR, de CSSR, de Sovjet-Unie, Roemenië- allang niet meer met de privé-zaken en de levensbe­schouwing van de burgers bemoeit, en dat model werkt.........
“Men trekt steeds weer vergelijkingen tussen de tegenwoordige toestand en de tijd van Rákosi enerzijds, en tussen Hongarije en de andere Oostbloklanden anderzijds en het algemene beeld is niet ongunstig”, aldus Pál [Paul] Lendvai, die regelmatig in Hongarije komt en daar deze en gene spreekt, vrienden en vml. collega’s, officiële sprekers op redakties en bij de plancommissie, in stampvolle espressobars en in literaire café’s en hij zegt in 1977 dat we wel kunnen spreken van ‘aanzetten tot een ontwikkelingstendens tot uitkristallisering van een Hongaarse ‘Spielart des Kommunismus’, en naar aanleiding van voorbeelden en indrukken kun je volgens Lendvai zelfs zeggen dat Hongarije ‘meer dan ooit in z’n turbulente geschiedenis een land van paradoxen is’. [Die Grenzen des Wandels, 17, 18].
Aannemelijk is ook dat menigeen tweeledige gevoelens heeft bij de benoeming van b.v. zeer loyale kerkelijke leiders, zoals de  twee hervormde bisschoppen, dr. Kürti [distr. Tisza] en dr. Tóth [distr. Duna, in Budapest] in oktober 1977, en bij het feit dat dr. Tóth al een half jaar later, juni ’78, tot secr.-gen. der "Praagse Christelijke Vredesconferentie" en leider van het bureau voor buitenlandse betrekkingen en perszaken van de synode van zijn kerk wordt benoemd, en hiermee een zeer belangrijke en invloedrijke positie in deze kerk bekleedt. Naast hen is m.n. Tibor Bartha [distr. Tiszántúl, Debrecen] van belang als calvinistisch Hongaars kerkleider.
Veel meer bijzonder is echter dat -in oktober ’77- wordt ontdekt dat het testament van de kerkhervormer Maarten Luther uit 1542 zich [samen met enkele andere handschriften] in Budapest bevindt en dat het nu in het archief van de Evang.-Lutherse kerk aanwezig is. Het testament schijnt in 1804 door een Hongaarse verzamelaar Miklós Jankovich voor 40 dukaten gekocht te zijn…..
Van groot belang is verder het besluit van het CC der partij van oktober 1977 tot verdere economische en industriële hervormingen, n.l. een vrijere prijsvorming en bepalingen over loon- en salarisverschillen. Doel is een betere beloning voor bekwaamheid en extra inzet van werknemers. Er komt ook meer vrijheid voor bedrijven inzake hun produktie en hun export [marketing], enz. want Hongarije zal haar concurren­tiepositie nog zeer moeten verbeteren! De buitenlandse handel neemt immers zelfs iets af! Ook zal sanering van bedrijven moeten plaatsvinden, en volgens de partij is vakbekwaamheid en níet het partijlidmaatschap voortaan de basis voor een leidinggevende positie in ondernemingen!……  In tegenstelling tot wat na het partijcongres van 1975 werd gedacht, worden nu zelfs de particuliere landbouw, het kleine ondernemerschap en de dienstensektor zeer aangemoedigd. De modernisering van de landbouw is hierbij van groot belang. O.a. door import van westerse technologie kan de agrarische produktie, denkt men terecht, snel stijgen. Hongarije wordt op die manier weer 'selfsupporting' en kan meer exporteren. ‘Het land kent een uniek systeem van samenwerking van de particuliere en de 'socialistische' sektor, maar "nu pas plukken de Hongaarse boeren de vruchten van een millennium dat werd doorgebracht in slaafsheid, armoede, onderdruk­king, verwoesting door oorlogen en revoluties’. [Heinrich, 42].
Materieel gaat het de Hongaren lang niet slecht en er is grote vooruitgang geboekt. Iedereen gaat goed gekleed, er is geen zichtbare armoede meer, velen hebben een eigen huis, en een auto. Die toegenomen welvaart blijkt ook uit de cijfers: van 1965 tot '76 nam het inkomen per hoofd toe met 70 % en volgens berekeningen werden de uitgaven voor 't toerisme 3 x zo hoog. Het aantal vrije dagen van werknemers nam van 1965 tot ’75 ook toe van 77 tot 105 en het aantal particuliere auto's steeg van 213.000 in 1970 tot 700.000 in 1977! Hierbij is overigens ook sprake van een geleidelijk urbanisatieproces, zoals in alle meer ontwikkelde landen: de stedelijke bevolking nam van 1960 tot 1977 toe van 42,6 % tot 50,7 %.
Verder is, afgezien van een aantal politieke taboes, de sfeer ontspannen en men heeft veel ruimte gekregen. "Mensen uit het westen, die in de straten van Budapest lopen, geloven niet meer aan de legende van het totalitaire systeem", aldus vice-premier Aczél. "Budapest is luisterrijk, monumentaal, zeer levendig, en bovendien vèrre van een stad die gebukt gaat onder welke vorm van onderdrukking en terreur dan ook. Een westerse grote stad, stampvolle cafés en restaurants, jongeren met lang haar, spijkerpak en radio, discotheken, trekautomaten, lotto en toto, sportkranten, theaters, galeries, bioscopen, reklame: in alles te vergelijken met andere grote steden, met bedelaars, dronkaards, oude vrouwen die koek en zopie verkopen; aan de oppervlakte zelfs de glans van romantische zorgeloosheid.... Een volk, zo teruggeworpen op zichzelf, en zo in het nauw gedreven, koestert het laatste en meest eigene dat het nog bezit: z'n taal. Literatuur en dichtkunst zijn dan ook van een ongekend grote betekenis in de psychische struktuur van Hongarije”, aldus J. G. Gaarlandt [in "de Volkskrant", 5 nov. 1977], die t.g.v. de 100e geboortedag van Endre Ady hier is, en ook een gesprek heeft met de minister van cultuur, de boerenzoon Imre Pozsgay [Kóny, t.W.v. Győr, nov. 1933], die n.b. persoonlijk enkele dissidenten kent…..

top

Voor Oost-Europese maatstaven is dat bijzonder: Hongarije isoleert z'n dissidenten niet en de officiële contacten bestaan niet uit bedreigingen! Pozsgay pleit n.b. vurig voor de vrijheid van de kunstenaar, want ”alleen de literatuur weet het leven pas werkelijk te doorgronden: politici kunnen er alleen maar wijzer van worden als ze goed naar de problemen die de literatuur aansnijdt, luisteren”…….
Taboes betreffen eigenlijk alleen de ideologische basis van het regime; de Opstand van 1956 en de [kwalijke] rol van Kádár hierin, de legitimatie van het regime en de Russische bezetting en de invloed hiervan, het machtsmonopolie der partij, etc. Maar via het politieke cabaret en het zeer uitgebreide circuit van de talloze [politieke] moppen wordt hierop toch wèl subtiel, voorzichtig en stilletjes gezinspeeld:
"Waarom hebben we veel liefde voor de Sovjets? Omdat zij ons bevrijd hebben! En waarom haten we de Amerikanen? Omdat zij ons níet hebben bevrijd!".....
"De Sovjet-Unie is het land van onze broeders…..Tja, broeders heb je nu eenmaal, die worden je uit de hemel of uit de hel toebedeeld ….  Maar…vríenden, ja …díe kies je zelf!"
Met of ondanks dit alles lijken ’de Hongaren’ wel tevreden te zijn met dit regime, want van een brede, massale oppositie is geen sprake, werkelijke, fundamentele kritiek hoort men niet en van ‘de partij’ merkt men in het dagelijkse leven ook weinig tot niets. Vrijwel ongestoord lijkt het leven in dit land dus verder te gaan, al verschijnt er in de herfst van 1977 wel voor het eerst een oppositioneel blad "a Napló" [Het Dagboek], dat van hand tot hand wordt doorgegeven, maar niet lang bestaat.
Men vindt zichzelf in Budapest -n.a.v. "de akkoorden van Helsinki 1975"- dan ook bijzonder soepel: Hongarije verschaft aan buitenlanders binnen 24 uur een visum, en Hongaren die naar het westen willen reizen, moeten 3 dagen op een visum wachten... Buitenlanders kunnen aan de grens een visum krijgen, maar waarom krijgen Hongaren dat niet? Intussen wijt men echter de beperkingen voor Hongaren die het westen willen bezoeken [eenmaal per 3 jaar, à $ 200 p.p.] aan de nog zeer zwakke deviezenpositie van het land.
Per 1 januari 1978 wordt overigens het bedrag dat toeristen per dag gemiddeld moeten besteden, en aan de grens moeten wisselen, afgeschaft omdat Hongarije -als eerste land in Oost Europa- genoeg aan het westerse toerisme verdient en omdat deze sektor sterk groeit.. In alle andere landen van het Oostblok is men echter nog lang niet zover!…….. Het énige land waarmee Hongarije werkelijk in onmin leeft is eigenlijk Roemenië en dat heeft vooral te maken met de steeds moeilijker wordende positie van de Hongaarse ‘minderheid’ in dat land, die onder het regime van de zeer nationalistische diktator Ceauşescu steeds duidelijker  in het nauw wordt gedreven. In november 1977 klaagt b.v. de vooraanstaande 48-jarige Roemeense communist van Hongaarse origine, de partijsecr. van Covasna [Kovászna], Károly Király, pl.v. voorz. der "Hongaarse Nationali­teitsraad in Roemenië" vml. lid van het CC der Roemeense communistische partij en vml. kandidaat-lid van het Politiek Executief Comité der PCR, in een zéér geruchtmakende [!] "Open Brief" aan de Roemeense regering over de politiek t.o.v. de nationale minderheden in zijn land: die gaat in tegen de marxisti­sche en humanitaire principes en tegen de mensenrechten!
Hij signaleert b.v. dat de Hongaarse taal in het openbaar, op vergaderingen b.v., steeds minder kan [mag] worden gebruikt. Hongaarstalige ambtenaren worden weggewerkt, overgeplaatst, ‘en het vertrouwen van miljoenen in onze socialistische maatschappij begint te wankelen’, aldus Király en prompt wordt hij zelf bewaakt en overgeplaatst, geïsoleerd van de buitenwereld.
Min of meer als reaktie hierop publiceert de beroemde en toonaangevende Hongaarse schrijver Gyula Illyés in twee artikelen in "Magyar Nemzet", het blad van het Volksfront, op 25 december 1977 en 1 januari 1978, met de titel "Válasz Herdernek és Adynak" over de angst voor de ondergang der Hongaarse taal en van het Hongaarse volk en over de situatie der Hongaren ‘buiten de grenzen’ [a határontúli magyarság].
Hij noemt Tsjechoslowakije en Roemenië niet met name maar de bedoeling is duidelijk en de toespelingen zijn voldoende….! Hij beschuldigt eigenlijk de regering in Boekarest van een assimilatiepolitiek en hij haalt zelfs ook Lenin aan, die al in 1920 het voor Hongarije zeer vernederende vredesverdrag van Trianon beschouwde als "een historische zonde", en hiermee begint zelfs voor het eerst sinds het einde van de oorlog een openbare diskussie in Hongarije over de situatie en de diskriminatie van deze bijna drie miljoen Hongaren!…..
Prompt wordt Illyés in Roemenië scherp aangevallen, door o.a. de president der Academie van Wetenschappen, maar de Hongaar schrijft daarop een Verdediging, die hij echter van de partij niet mag publiceren! De MSZMP wil zelf een communistisch historicus benoemen die dan z’n formele kritiek in het partijblad kan schrijven.
‘Met andere woorden: de toen meest vooraanstaande figuur uit de literaire wereld mag niet eens doen of schrijven wat hij wilde, toen er belangrijke staatsbelangen in het spel waren’. [Lendvai, Das eigenwillige Ungarn, 36 ,37].  
Illyés treurde over de gescheidenheid van de 15 miljoen mensen tellende Hongaarse natie [magyar nemzet] die in vier staten afzonderlijk moet leven. 1/3 deel bevindt zich in een minderheidspositie, met alle moeilijkheden van dien. Er zijn geen internationale akkoorden ter bescherming van de rechten van nationale minderheden. "Een miljoenen tellende minderheid heeft niet eens een eigen universiteit, en binnenkort geen middelbare school meer.

Bij één der dissidenten thuis, met o.a. Ágnes Heller en Ferenc Fehér [2e en 3e van links] , 1973.

top

De jeugd kan in de eigen taal geen beroep meer leren en dat geldt n.b. de sterkste minderheid in Europa [de Hongaren in Roemenië!]. Kinderen leren hier dat hun voorouders -in tegenspraak met de realiteit- barbaarse indringers en minderwaardige woestelingen waren en dat hun architektonische meesterwerken slechts schuld en zonde worden geacht……
Al 20 % der [Hongaarssprekende] jeugd [in Roemenië] leert de eigen taal niet meer, deels volgens de wil van de ouders die hun kinderen een "apartheidslot" wil besparen. De [Hongaarssprekende] intelligentsia verdwijnt, de nationale cultuur houdt op te bestaan... dat gaat in tegen de mensenrechten. In de praktijk gebeurt het al vaak dat gediplomeerde zoons van Hongaarse nationaliteit vèr van de geboorte­grond in een anderstalig [Roemeens] gebied een baan krijgen, terwijl in eigen dorp Roemeense intellektu­elen van elders die de Hongaarse taal niet verstaan.
De tijd werkt aldus tègen de nationale minderheden, in steeds meer steden [in Roemenië] vindt een assimilatieproces plaats en Illyés acht dus het voortbestaan van een gemeenschapsbewustzijn van een groep van groot belang!
In juni 1978 publiceert hij nog een dergelijk geruchtmakend artikel in "Magyar Nemzet" want de ontmoeting tussen Kádár en Ceauşescu heeft kennelijk absoluut niets geholpen: Roemenië wenst van de minderheden kennelijk Roemenen te maken, hen volledig te assimileren: alle contacten [van b.v. Roemeense Hongaren] met Hongarije zijn allang verboden, het versturen van Hongaarstalige kranten, tijdschriften, boeken, enz. is ongewenst [eig. verboden], het personenverkeer is tot een minimum beperkt. Wel worden in 1978 de consulaten geopend in beide landen.
De al lang bestaande strijd [polemiek] tussen Hongaarse en Roemeense historici laait weer snel op: Roemeense historici wijzen het Hongaarse standpunt over de oorsprong der bevolking in Zevenburgen [Transilvania] scherp af, en zeggen dat "allerlei graven, resten, inscripties, topografische namen wijzen op de continuïteit van Dacoromaanse bewoning in dit gebied" maar Hongaarse historici beschouwen dit als onwetenschappelijk, verdacht, eenzijdig en leugenachtig, want "Zevenburgen [Erdély] was een vrijwel leeg gebied toen de Magyaren hier vanaf de 12e/13e eeuw [zonder enige strijd!] hun heerschappij vestig­den".
Eveneens op 25 december 1977 verschijnt een artikel van Antal Bartha in "Magyar Hírlap" over der herkomst der Magyaren: "Őstörténeti Tévutak" [Dwaalwegen der Oude historie], nl. over de beweerde Turkse oorsprong der Hongaren [Magyaren], de zgn. Turkse heerschappij over de Fins-Ugrische volken, de zgn. "Sumerische afstamming" der Magyaren of... de Dacische afstamming der Roemenen en de daaruit volgende zgn. "Dacoromaanse continuïteit" [van de bewoning van b.v. Zevenburgen]. Ook Bartha bestrijdt nog eens de Roemeense opvatting dat de Daciërs de regelrechte voorouders der Roemenen zouden zijn en hij wijst erop dat de 160 Dacische woorden in het tgw. Roemeens dezelfde [zeer geringe] waarde hebben als de 250 Turkse woorden in de huidige Hongaarse taal…...
Maar berichten over discriminatie van de Hongaren in Roemenië dringen nu ook door in West-Europa. Er vindt een Roemeniseringsproces plaats, door de bewust geplande verhuizing van Hongaren om economische redenen: in Hongaarstalig gebied vindt men [door verbod of tegenwerking van de overheid] als afgestudeerde geen werk, en moet dus verhuizen naar zuiver Roemeens gebied, en Roemeense intellektuelen worden stelselmatig 'geplaatst' in Hongaarstalige gebieden. Formeel beschouwt men dit proces uiteraard als een onvermijde­lijke modernise­ring, urbanisatie, industrialise­ring, ontwikkeling, enz. In schoolklassen wordt Roemeens de taal omdat enkele kinderen die spreken. De minderheid wordt aldus praktisch gedwongen zich te assimileren. Het aantal Hongaarse scholen liep van 1956 tot 1974 terug van 1515 tot 776. Men wordt gedwongen tot het tekenen van allerlei verklaringen gericht tègen onderwijs in de moedertaal, enz. Hongaren worden getreiterd en geïntimideerd, en mensen van enige bekendheid worden gedwongen hun naam te ‘verroemeensen’: de wereldberoemde atlete en Olympische kampioene Anna Kemenes [1961] werd [zegt men in Hongarije!] b.v. Nadia Comăneci...
De Hongaarse kerken, de pers, de schouwburgen, literaire en alle andere verenigingen worden slechts geduld, en steeds verder gesnoeid en gecontroleerd en via een archiefwet van 1971 werden alle [ook kerkelijke en culturele en persoonlijke] archieven, ouder dan 30 jaar [correspon­dentie, memoires, dokumenten, manuskripten, films, foto's, geluidsbanden, dagboeken, posters, tekeningen, gravures, stempels] bezit van de staat......
In veel gevallen werd het materiaal eenvoudig weggevoerd, met een onbekende bestemming, maar ook graven, monumenten, cryptes en tombes vallen ten prooi aan Roemeense autoriteiten, die ze onherkenbaar 'opknappen'. De identiteit en de historie, de eigenwaarde en de cultuur van de nationale minderheden wenst men blijkbaar te vernietigen. De Roemeense geheime politie [Securitate] en haar medewerkers lijken de hele maatschappij geïnfil­treerd te hebben en wie zich op één of andere wijze verzet, niet meewerkt, wordt eenvoudig geëlimi­neerd, gedood, krijgt een dodelijk ongeluk, men hoort nooit meer iets, enz..... Aan de grens zijn intussen door de Roemenen al enorme voorraden Hongaarse boeken in beslag genomen en de invoer van boeken en tijdschriften uit Hongarije wordt steeds meer beperkt. Bovendien wordt het Hongaarstalige onderwijs op alle niveaus systematisch steeds verder gereduceerd en van de Hongaarse kinderen kan 1/3 geen lager onderwijs in de moedertaal krijgen. Van de middelbare scholieren en studenten geldt dat voor ongeveer de helft der Hongaarstaligen in Roemenië. [Lendvai, Das eigenwillige Ungarn, 35, 36].
Uit officiële Roemeense statistieken blijkt overigens hiervan niets. “De 1,8 miljoen Hongaren in Roemenië hebben het best, hebben niets te klagen, alle problemen worden in harmonie opgelost, hun wordt de ruimte geboden, vrijwel niets wordt hun in de weg gelegd, en de Roemeense overheid heeft het beste met hen [èn met de 350.000 Duitsers, 55.000 Ukraïners, Serviërs, Joden, Russen, enz.] voor”, zo wordt alom verzekerd.....
Intussen wordt echter alom verkondigd en geleerd dat b.v. de Hongaren een vreemd en gevaarlijk element zijn in de Roemeense maatschappij en de toegang tot een hogere opleiding wordt bemoeilijkt. De Hongaren hebben, anders dan velen denken, nog veel meer de lijden dan de Roemenen zelf, en worden duidelijk als minderwaardige, 2e rangs mensen behandeld, aldus een studie van George Schöpflin, een Brits historicus van Hongaarse afkomst in een brochure van de Britse Beweging voor Rechten van Etnische Minderheden. [2 okt. 1978, Trouw].
Maar… “er worden in Roemenië ook Hongaarse boeken, dagbladen en tijdschriften gepubliceerd, en radio en TV zenden Hongaarstalige programma's uit. Een gemeenschappelijke Roemeens-Hongaarse universiteit in Cluj-Napoca leidt ook Hongaarstalige intellektuelen op, enz. enz....”. De persoonlijke en alle andere contacten tussen de Roemeense Hongaren en Hongarije zelf worden echter tot een minimum beperkt, "maar dat is alleen een kwestie van deviezen", zegt men dan.... Intussen wordt de Roemeense diktator Nicolae Ceauşescu in het westen alom, bij koningen en presidenten, bij regeringen en ministers, ontvangen als held, omdat hij zich [met de mond] tegen de Russische overheersing en buitenlandse politiek verzet, en naar buiten een onafhankelijke [nationalistische!] politiek voert. Voor de binnenlandse repressieve, stalinistische, methoden tegen zijn eigen volk heeft men geen oog, maar ook in het officiële Budapest zwijgt men hierover, alleen al om de betrekkingen niet nog meer te doen verslechteren.

top

Na deze affaires richten drie prominente [communistische] Roemeense Hongaren, János Fazekas [vice-premier en lid van het Politburo], Lajos Takács [oud-rektor der univ. van Cluj-Napoca, Kolozsvár] en András Sütő [dichter], zich tot de staats- en partijleiding, en vragen een eigen Hongaarstalige radio- en TV-zender en tweetalige straatnaamborden in gebieden met veel Hongaren. Ceauşescu geeft dan wel iets toe en het zgn. kleine grensver­keer kan iets worden uitgebreid, hoewel er ook weer uitzonderingen worden gemaakt......
De Hongaarse minderheid wordt zelfs voor het eerst aangeduid als "menselijke brug tussen beide landen", maar opmerkelijk is het totale gebrek aan solidariteit en contact tussen de regimes én burgers in beide buurlanden. Er bestaan m.a.w. zeer weinig tot geen gemeenschappelijke belangen tussen de beide "socialistische broederlanden" Roemenië en Hongarije. Warschaupakt en Comecon vormen blijkbaar geen enkele garantie hiervoor! Tussen beide genoemde landen is volgens zeer velen, m.n. degenen die de grens passeerden, zelfs sprake van een "IJzeren Gordijn", en de tegenstellingen zijn enorm.
Martelpraktijken, intimidatie en urenlange verhoren door de beruchte Securitate horen bij de dagelijkse gang van zaken zoals de Hongaren [en vele andere Roemenen!] meemaken en zelfs Roemeense dissidenten in het westen, zoals Paul Goma, protesteren nu tegen de terreur en onderdrukking van de Hongaren in Roemenië.  
En dat protest gaat verder: in februari 1978 publiceert de bekende historicus Péter Hanák een artikel in "Élet és Irodalom" "Renaissance van het etnische bewustzijn", waarin hij de Roemeense onderdrukking der Hongaren hekelt. De partij en de regering zijn intussen nog steeds officieel zeer terughoudend, maar toch zijn in de Hongaarse pers nu regelmatig artikelen te lezen waarin de politiek van het "socialistische broederland" scherp wordt aangevallen, en waarin duidelijk sprake is van verbittering der Hongaren.
Op 2 maart 1978 geeft de genoemde Károly Király zelfs in het geheim een persconferentie in Caranşebeş, Roemenië, waar hij gedwongen is te verblijven, tegenover buitenlandse [westerse] journalisten en hij klaagt hier over de brede campagne van de autoriteiten [Ceauşescu] tegen hem sinds zijn "Open Brief" van november 1977: huiszoekingen en politieversterkingen maakte hij mee en Király heeft intussen wel de steun van enkele andere vml. hooggeplaatsten in de PCR, zoals Ion Gheorghe Maurer, Ianoş Fazekaş, en de vice-voorz. van het Roemeense parlement Gy. Puskás, maar hij wordt ook bedreigd. Belangrijkste is dat Király zijn kritische opmerkingen niet terugneemt en hij beschuldigt de politie dat ze hem [níet als eerste!!] met z'n auto wilde laten verongelukken.
Later in 1978 verschijnt een studie van de bekende Britse historicus van Hongaarse afkomst, George Schöpflin, die eveneens concludeert dat Roemenië zich schuldig maakt aan discriminatie van de Hongaarse minderheid van 1,8 à 2 miljoen zielen want de Hongaren worden als "vreemd element" beschouwd, kort gehouden en uit allerlei banen geweerd. Het kwaad dat men zo wil bestrijden, wordt in feite gecreëerd, en de Hongaren die men het duidelijke gevoel geeft tweederangs 'burgers' [onderdanen] te zijn, kunnen zich, aldus Schöpflin, inderdaad wel eens tegen die staat keren, en een gevaar worden....
Aan het einde van het jaar blijkt dat de bevolking ook weer is toegenomen, want op 1 januari 1978 telt Hongarije 10.670.800 inwoners [+ 46.000]. De beroepsbevolking bestaat uit 5,08 mln personen en het aantal gepensioneerden is ruim 1,9 mln. De beroepsbevolking werkt voor 20 % in de agrarische sektor, 44 % in de industrie, mijnbouw, energiebedrijven en bouwnijverheid, ruim 9 % in de handel, 8 % in transport en verbindingen, en 18 % in de dienstensektor. Van het bruto nationaal produkt komt 33 % uit de industrie, 52 % uit handel, verkeer en diensten, 14 % uit de land- en bosbouw en 2 % uit de mijnbouw.
In 1977 komen 12,45 mln toeristen naar Hongarije, maar slechts 7,2 mln blijven een dag of langer en 87 % komt uit Oost-Europa, waaraan men dus weinig verdient. Maar het toerisme is toch in de voorafgaande jaren snel gestegen! 90.000 toeristen komen in dit jaar naar privé-woningen, en moeten zich ook nog laten registreren. Het binnenlandse toerisme neemt ook snel toe, door de grotere financiële mogelijkheden.
Nog altijd is Budapest met ruim 2 miljoen inwoners verreweg de grootste stad en alle andere steden zijn dus veel kleiner, zoals Miskolc met 207.800 inwoners en Debrecen, Szeged en Pécs met 170 à 180.000 inwoners, terwijl ook  Győr, Székesfehérvár en Nyíregyháza elk meer dan 100.000 inwoners tellen. Het gemiddelde loon is nu Ft. 3.440 à 4.000, maar intussen leende Hongarije van 1968 tot 1978 $ 2 miljard van m.n. West-Duitsland en Amerika!
Een grote en heugelijke gebeurtenis voor iedereen is evenwel het feit dat op 6 januari 1978 de eeuwenoude gouden Heilige kroon van Sint Stefanus en andere rijkssymbolen [regalia], zoals zwaard, scepter en rijksappel, van het vroegere Hongaarse koninkrijk door de Amerikaanse regering aan het Hongaarse volk worden teruggegeven.
In 1944 werden ze door de Duitse bezetters en het Pijkruiser-regime naar Oostenrijk gebracht, en in bewaring gegeven aan de aartsbisschop van Salzburg, die ze in 1945 overhandigde aan de Amerikanen. Vanaf 1945 werden ze vervolgens in Fort Knox, in Kentucky, USA 'bewaard'.
Maar op deze gedenkwaardige dag vinden in het parlement in Budapest de officiële plechtigheden met groot ceremonieel, compleet met de beide volksliederen plaats, waarbij naast de Amerikaanse min.v. buitenl. zaken Cyrus Vance, talloze Hongaarse autoriteiten aanwezig zijn: de regering, kerken, Volksfront, parlement, Presid. raad, vakbonden, jeugd, minderheden, Wereldbond van Hongaren, cultuur, wetenschap, enz. zijn vertegen­woordigd, maar opmerkelijk is dat er geen vertegenwoordigers van de partij zijn! “Deze historische en religieuze schat die duizend jaar lang een centrale rol heeft gespeeld in de geschiedenis van uw land hoort in Hongarije, als dierbaar bezit van het Hongaarse volk”, aldus Vance. Sommige protesten dat ‘de Amerikanen hiermee zorgen dat de communistische regering wordt gelegitimeerd’, worden genegeerd want de kroon wordt formeel overhandigd aan ‘het Hongaarse volk’ en in Hongarije zelf legt men alle nadruk op de ‘nationale gebeurtenis’.  De "heilige kroon van St. Stefanus" geldt immers vanouds als hèt symbool van de Hongaarse natie.

De autobusfabriek van Ikarus in Budapest, wereldwijd bekend!


Slechts degene die met deze kroon is gekroond en hem in bezit heeft, geldt als de wettige, algemeen erkende heerser van het land en de mystieke Szent István korona werd de eeuwen door altijd beschouwd als de bron van alle recht en macht in het land…. De goede betrekkingen met Amerika worden in juli 1978 bevestigd door economische akkoorden: ook Hongarije krijgt van de USA de status van "meest begunstigde natie".
Achteraf merkwaardig is ook dat juist in 1978, wanneer het regime van Kádár als het ware door de aanvoerder van de vrije wereld, de Verenigde Staten van Amerika, wordt gelegitimeerd door de teruggave van de legendari­sche 'heilige kroon' van Hongarije, hèt eeuwenoude symbool van de eenheid van de natie, aan de autoriteiten hier te lande, iets dat is uitgeroepen tot een nationale gebeurtenis, de oppositie van intellektuelen krachtiger dan ooit in dit land haar stem laat horen, en juist in 1978 is er ook sprake van het herstel van de diplomatieke betrekkingen tussen het Vatikaan en Hongarije, die sinds 1945 zijn verbroken, "binnen niet al te lange tijd". …….

top