|
16. Het regime van János Kádár, 1956 tot 1989
16.3.11 De bijl aan de wortel in de laatste maanden onder Kádár, januari tot mei 1988.
Per 1 januari worden, zoals bekend, nieuwe belastingen ingevoerd, n.l. de btw en een inkomstenbelasting [személyi jövedelem adó] en hiermee is Hongarije het eerste communistische land, dat belastingen heft op personen, diensten en goederen, maar weldra komt er dus nog grotere ontevredenheid want voor veel mensen worden de lasten te hoog; een compensatie wordt dan ook gewenst voor ouderen en grote gezinnen…
Maar ook wordt een nieuwe paspoortenwet van kracht, en duizenden wachtenden melden zich al snel hiervoor; er ontstaat dus een run op het nieuwe wereldpaspoort [világútlevél] want dat wordt fel begeerd en er vormen zich al onmiddellijk lange rijen bij de 135 politiebureaus in het land! Men kan na vele decennia eindelijk vrij reizen naar het Westen en het partijblad Népszabadság verklaart zelfs: “de liberalisering van het reisverkeer is géén compensatie voor de prijsstijginen, maar een principiële zaak van mensenrechten!” Wèl dient men over een bedrag aan valuta van omgerekend Ft. 3.000 [± Hfl. 120,-] te beschikken. Ook wordt géén paspoort verstrekt aan iemand die “een bedreiging vormt voor de staatsveiligheid of de openbare orde of het openbaar belang” en dit laatste klinkt b.v. voor dissidenten toch nog een beetje verdacht……
Toch voert Hongarije nu het meest soepele beleid in heel Oost-Europa, al beschikken veel Hongaren ècht niet over vreemde valuta, maar die mogen nu 1 x per jaar hun Forinten wisselen op een ‘reisrekening’. Ook hebben veel Hongaren wel familie in het westen, waar ook enkele miljoenen Hongaren wonen, en men kan zich door een buitenlandse werkgever zelfs in westerse valuta laten betalen! Daarnaast betstaat er ook een enorm zwart-geldcircuit want alleen al het toerisme levert p.j. Hfl. 200 mln aan zwart westers geld op door kamerverhuur, fooien, en b.v. de prostitutie! Er komen nu bovendien bepalingen dat niemand meer mag vragen naar de herkomst van zwart geld, maar … de staat krijgt wel iets: 30 % van de op de rekening gestorte valuta wordt in Forint omgerekend en de bank berekent nog eens 2 % kosten voor administratie [Leeuwarder Courant, 12 jan. 1988].
De toeristensektor bloeit intussen: in 1987 kwamen 19 miljoen toeristen naar het land [= + 2,4 mln] maar Hongarije ontvangt relatie hiervan slechts weinig opbrengsten want velen komen per groep uit Oost- Europa en die mensen besteden weinig! Daarom is ook het toerisme uit het westen van groot belang. In totaal leverde deze sektor in 1987
$ 555 mln op [1986: 365 mln], en dat betekent een stijging van 50 %. Er kwamen in 1987 o.a. 3,3 mln Oostenrijkers, 1,1 mln West-Duitsers, meer dan tien miljoen Oost-Europeanen, m.n. Polen en Slowaken, 150.000 Italianen, 110.000 Amerikanen, 100.000 Nederlanders, etc. en 4,5 mln Hongaren gingen naar het buitenland, van wie één miljoen naar het Westen! Wel is o.a. door de stijging van het toerisrme ook de criminaliteit sterk toegenomen en in 1982 werd Hongarije al lid van “Interpol”. Maar steeds meer komen vals geld, ondergedoken buitenlandse criminelen, ontvoering van kinderen na echtscheiding aan de orde en er vindt een nauwe samenwerking met West-Duitse en Oostenrijkse politie plaats. In 1987 steeg de criminaliteit met 3 %, 188.000 misdaden werden geregistreerd met alkoholisme vaak als oorzaak, en diefstal en corruptie nemen sterk toe; o.a. 5.000 buitenlanders waren erbij betrokken, maar men zegt dat de misdaad slechts in beperkte mate een politieke oorzaak heeft……
Ook de sociale problemen zijn legio want de volksgezondheid laat zeer te wensen over: de zuigelingensterfte is hoog en zelfmoorden, psychische problemen, roken en alkohol zorgen voor enorme sociale en psychische moeilijkheden, en verder is er het milieuprobleem dat nooit voldoende aandacht kreeg: de minister van milieuzaken Maróthy overlegt pas begin maart 1988 voor het eerst met vertegenwoordigers van allerlei onafhankelijke basis-organisaties betr. milieuzaken terwijl de milieubescherming in Hongarije nog in de kinderschoenen staat: er zijn geen cijfers beschikbaar, er zijn zeer weinig gegevens, en het wetenschappelijke onderzoek komt pas nú op gang.
Toch zijn dit geen nieuwe en onverwachte ontwikkelingen en premier Grósz blijft bij deze ontwikkelingen dan ook vrij nuchter en waarschuwt dat de komende jaren een lagere levensstandaard en reële lonen te zien zullen geven. Onrendabele bedrijven moeten verdwijnen, banen gaan verloren, subsidies zullen verdwijnen en prijsstijgingen worden ook verwacht. Zoals gewoonlijk gaan per Nieuwjaar ook levensmiddelen in prijs omhoog: brood, melk, vlees en suiker met 11 %, zuivelprodukten 27 % en o.a. wasmiddelen. Invoering van btw en inkomstenbelasting zal ook leiden tot hogere prijzen en dus tot meer armoede, zo wordt algemeen gedacht.
Als gevolg van deze ongunstige ontwikkeling verschijnen in januari ineens in de straten van Budapest zelfs duizenden pamfletten, vooral in arbeiderswijken, die oproepen om de vakbonden te verlaten, “omdat die toch alleen de partijbelangen dienen”, en eigen comités ter verdediging van de eigen belangen te vormen….
Vanaf 1 april zullen zelfs vrijwel alle prijzen [behalve die van belangrijke levensmiddelen en openbare diensten] vrij worden, hoewel de gevolgen nog onbekend zijn, maar algemeen bestaat de vrees dat de regering de inflatie niet in de hand zal kunnen houden en intussen zijn er, naar men zegt, nu 30.000 werkzoekenden en 50.000 vakatures.
Maar er zullen meer mogelijkheden voor omscholing komen, vooral voor achtergebleven crisisregio’s zoals de provincie Borsod-Abaúj-Zemplén in het noordoosten, en men beseft al goed dat 43 % der bevolking nu eenmaal woont in crisisgebieden!
Vooral in de landbouw zijn veel werkkrachten overbodig, maar ook de grote staatsbedrijven in de industrie zullen geleidelijk aan worden geprivatiseerd en de toekomst voor veel arbeiders is al evenzeer onzeker!
Intussen worden ook allerlei voorstellen betr. een grotere macht van het parlement en meer controle over wetgeving en regering gedaan en de partij zal zich moeten terugtrekken van een aantal sociaal-economische en politieke terreinen. Personen moeten geen onbeperkte tijd een funktie uitoefenen en de partij moet veel meer open en demokratisch worden. Men zal voortdurend moeten nadenken over de inhoud van ´het socialisme´.
De bekende Rezső Nyers verklaart b.v. dat economische en politieke hervormingen samengaan en dat de optimale vorm van socialisme nog moet worden uitgevonden en de jurist prof. dr. Kálmán Kulcsár [juni 1928 – sept. 2010], lid van de Academie van Wetenschappen, bepleit zelfs een volledige hervorming van het politieke systeem. Er moeten volgens hem concrete plannen komen voor demokratie, de scheiding der machten, een veel meer onafhankelijke rechtspraak en meer evenwicht tussen partij en regering, terwijl Imre Pozsgay [HNF] al zegt dat het monopolie van één partij niet zonder meer kan blijven. Er bestaan dan ook, zelfs binnen de partij, enorme fundamentele twijfels over de regeringspolitiek en bovendien heerst er een economische crisis en dat leidt tot politieke onzekerheid. Zelfs bij hooggeplaatsten bestaat grote skepsis en wantrouwen, en “het vertegenwoordigen van verschillende belangen kan toch nooit het monopolie van één partij zijn?” wordt al openlijk beweerd. Kort hierna besluit de partijtop inderdaad dat iemand een topfunktie in de partij voortaan max. twee termijnen van 5 jaar mag bezetten, tenzij het Centrale Comité bij speciaal dekreet anders besluit…
Intussen doen de Hongaren ook steeds meer zaken met westerse firma’s en b.v. Levi Strauss zal [volgens een akkoord in januari] in Hongarije een fabriek openen, een joint-venture met vier Hongaarse particuliere en staatsbedrijven, in Kiskunhalas. Men zal dan vanaf 1 mei 740.000 spijkerbroeken per jaar produceren, en verder jeans, T-shirts en jacks. Al 18 jaar is het Amerikaanse bedrijf Levi Strauss aktief in Hongarije maar men begint nu de onderneming met een eigenbelang van 50,6 % en Hongaarse bedrijven de rest. Er komen eerst 270 werknemers en men rekent er al op dat nog in 1988 750.000 kledingstukken, spijkerbroeken, overhemden, jasjes en T-shirts, hier kunnen worden gemaakt…
Er wordt in januari ook een Zweeds-Hongaarse joint venture [drukkerij en uitgeverij] opgericht met 55 % Zweedse belangen, en b.v. het Japanse autoconcern Suzuki Motor onderhandelt over de bouw van een assemblagefabriek in Hongarije, waarschijnlijk 60 % Hongaars en 40 % Japans, voor omgerekend < Hfl. 500 mln en dan kan Suzuki met 1.000 mensen jaarlijks 50.000 auto’s van het type Alto assembleren. Suzuki wil tenslotte in Hongarije zelfs 50 tot70 % der onderdelen voor auto’s zélf laten fabriceren en dan kan men per jaar 100.000 personenauto’s leveren…
Verder wordt in april bekend dat het Britse warenhuis Marks & Spencer in Sopron, dicht bij de Oostenrijkse grens, ondergoed, sportartikelen, cosmetica en kleding van het merk St. Michael gaat verkopen terwijl er alleen westerse valuta zullen worden geaccepteerd! De zaak zal dus vooral voor Oostenrijkse toeristen in het goedkope Hongarije bestemd zijn…
Maar er blijft een algemene onrust over het verlies aan koopkracht, over devaluatie, werkloosheid, een dalend consumptiepeil, en de economische crisis, terwijl de buitenlandse schulden intussen $ 18 miljard bedragen!
Van belang is eveneens dat Hongarije nog in januari als eerste Oost-Europese land, een handelskantoor in Seoul, Zuid-Korea, zal openen, en in december is er al een dergelijk kantoor van Zuid-Korea in Budapest geopend! Hoewel er nog geen formele diplomatieke betrekkingen worden onderhouden, breidt de handel zich al sterk uit.
Temidden van de grote economische schokken en risiko’s kan men niet eens meer ópkijken van al die duizenden pamfletten met de oproep om uit de eenheidsvakbond SZOT te treden! Er worden zelfs onafhankelijke bonden bepleit, los van de overheid en ter verdediging van de echte belangen van de werknemers want SZOT moest zich immers, na veel overleg en verzet, toch altijd bij de regeringsplannen [belastingen, daling van het levensniveau] neerleggen. Maar de rol van de vakbonden is nu totaal veranderd; ze heeft een eigen mening hoewel er door de economische crisis steeds minder financiële middelen zijn. De werkloosheid, omscholing, een nieuw loonsysteem, de pensioengerechtigde leeftijd [m. 60, vr. 55] komen immers steeds meer onder druk en de bonden moeten ook aandacht schenken aan jongeren, huisvesting en vakopleiding, zodat in februari een “Raad voor Werkgelegenheidspolitiek” kan worden gevormd.
Wel is de regering soms van goede wil want ze wil i.v.m. de politieke hervomingen nu ook openheid naar de media en overleg met verschillende bevolkingsgroepen en openlijk geeft men zelfs de algemene onvrede, zelfs de verhitte stemming, toe en “men zal beter met de openbare mening rekening houden”. Toch wil de partij geen machtswoord meer, maar overleg, met vakbonden, kerken, het HNF, enz. en ze beseft dat de leidende rol der partij omstreden is. Veel leden hebben daarbij hun kritiek op de verouderde stuktuur en men ziet dat de partij steeds meer in het defensief komt. De vragen komen dan ook los: Waarom een machtsmonopolie terwijl men zo open en demokratisch wil zijn? Waarom is de partij tegen vrije verkiezingen? Wat houdt die leidende rol der partij precies in?
Er komen immers, los van de partij, nu steeds meer organisaties en dat kan toch alleen betekenen dat men steeds minder controle zal kunnen uitoefenen? …
Aldus organiseert het “Hongaarse Demokratische Forum” [Magyar Demokrata Fórum, MDF] op 30 januari haar eerste openbare bijeenkomt in het Jurta-theater in Budapest, met 500 aanwezigen, w.o. dissidenten zoals György Konrád, Miklós Haraszti en János Kis, maar ook prominente intellektuelen en andere niet-dissidenten, zoals Gyula Fekete, vice-voorz. der schrijversbond, terwijl de MSZMP haar leden heeft gewaarschuwd hiervan weg te blijven!...
Het MDF is nu ook duidelijker want in een verklaring zegt ze dat het niet te controleren machtsmonopolie [der MSZMP] moet verdwijnen en dat Hongarije een demokratisch gekozen parlement, dat verantwoording schuldig is aan de kiezers, nodig heeft! De politieke crisis en de stijgende sociale spanning maken een systeemhervorming onvermijdelijk, aldus het MDF. Men eist vrije verkiezingen en dus een meerpartijensysteem [többpártrendszer] en de opstelling van een nieuwe grondwet met o.a. rechten van de mens. In feite eist men dus -eenvoudig- het pluralizmus van een westerse parlementaire demokratie. Wanneer de officiële pers de publikatie weigert, zal men de onofficële en buitenlandse pers inlichten. De reaktie van de officiële media is echter koel: er zit niets nieuws bij de eisen van het MDF en we kennen die eisen wel…
In februari 1988 wordt de oprichting van een onafhankelijke Bond van Wetenschappelijke Werkers voorbereid n.a.v. onvrede over de bestaande bond, die “niets deed aan de steeds slechter wordende omstandigheden”. “Ze beraadde zich aldoor, maar kwam nooit met oplossingen” want in december protesteerde de SZOT b.v. niet tegen verlaging van het budget voor wetenschappelijk onderzoek met 28 %. Nu wensen bedrijven ook meer liberalisering van de geld- en deviezenhandel want men moet veel gemakkelijker westerse valuta kunnen aanschaffen en het centraal geregelde deviezensysteem is slechts remmend. De Forint moet convertibel worden, en er moeten langdurige en uitgebreide contacten en akkoorden met de EG mogelijk zijn, want er vindt intussen steeds meer kapitaalverkeer en handel plaats tussen Oost en West. … In Hongarije groeit immers het aantal particuliere ondernemingen en privé initiatieven en er vindt een doorbraak naar het westerse bedrijfsleven plaats. Er zijn nu 111 joint ventures, vooral samen met West-Duitse bedrijven en dat is een veelvoud van alle andere landen in Oost-Europa samen! McDonald’s en Ikea en vele andere westerse bedrijven komen naar Hongarije en er worden nu 6 miljoen cd’s in Hongarije per jaar geproduceerd door een joint venture met “Hungaroton”.
Zelfstandige handelsbanken en financiële instellingen waren per 1 januari 1987 al mogelijk maar het ontbreekt Hongarije toch nog aan kapitaal èn aan voldoende geschoold personeel, de beurs van Budapest wordt ook hersteld, aandelen worden weer te koop aangeboden, maar dat alles gebeurt nog op kleine schaal. Een enorme handicap is de niet-inwisselbare Rubel waardoor het betalingsverkeer met de belangrijkste partners [voorlopig] dus nog aan allerlei beperkingen onderhevig is. De Comecon is immers ouderwets en eigenlijk verwacht men hier zelfs geen wijzigingen omdat andere landen dat niet wensen. Met name in Praag en Sofia, in Boekarest en Oost-Berlijn houdt men vast aan de oude en vertrouwde gang van zaken. Bovendien moeten verschillende vormen van eigendom [van particulieren m.n.] worden erkend als gelijkwaardig, wil men werkelijke hervormingen doorvoeren en westerse investeringen zullen door de overheid moeten worden gegarandeerd.
Een enorm verschil met vroeger is echter dat Hongarije met de Sovjet-Unie o.l.v. Gorbačov nu goede contacten onderhoudt en er bestaat veel wederzijds begrip. Hongarije staat ook pal achter Gorbačovs nieuwe politiek van ‘perestrojka’ en ’glasnost’ en heeft zoals bekend z’n eigen variaties daarop en loopt nog steeds voorop! In het blad ‘Mozgó Világ’ [wereld in beweging] komen eind februari b.v. allerlei bekende wetenschappers aan het woord over demokratie, een open maatschappeij, debat, diskussie, dialoog en over het einde van het autoritaire systeem, ook al blijft de éénpartijstaat voorlopig nog, maar “allerlei maatschappelijke groepen zullen ook verantwoordelijkheid t.a.v. het beleid moeten krijgen”.…
Algemeen bestaat er een gevoel van onzekerheid, skepsis, angst, ongeduld en onvrede over de huidige situatie maar sociale ontevredenheid zal de partij wel dwingen tot politieke concessies, denkt menigeen. 1/3 der bevolking leeft aan of onder de armoedegrens en nog eens 1/3 deel kan alleen met een 2e baan of trucjes het hoofd boven water houden! Men is ook boos omdat de leiding van de partij nooit heeft gezegd dat het land failliet is, en de partij daarvan de schuld heeft en dus heeft gefaald. Weliwaar mag men in Hongarije [bijna] alles openlijk zeggen en oude marxistische dogma’s aan de kaak stellen, maar dat gebeurt nog veel te weinig.
Door juristen worden nu zelfs de aarzelingen van de politici gehekeld want de burokratie en geheimhouding zijn nog veel te veel aanwezig. De demokratisering moet dan ook véél verder gaan en het gekozen parlement en de publieke opinie moeten de macht [en de partij dus?!] controleren. Met name de Volksfrontleider Imre Pozsgay treedt als woordvoerder van hervormers naar voren, want “de basis moet initiatieven ontwikkelen. De demokratie begint hier!”, aldus Pozsgay. Er moet volgens hem ook een duidelijke taakverdeling tussen staat en partij komen.
Zelfs ‘Népszabadság’ erkent nu wel dat ’er iets mis is met de ideologie’ in Hongarije en wetenschappers pleiten openlijk voor vrije verkiezingen. Opiniepeilingen bij studenten in Budapest leren: 89 % wil ook politieke hervormingen, slechts 17 % vindt Hongarije een demokratisch land, 56 % vindt dat het huidige regime de aspiraties van het volk niet verwezenlijkt en in 1983 vond 28 % dat!
22 % meent dat ‘de Hongaren’ het beleid’ steunen [was 66 %] en 50 % vindt van niet [was toen slechts 8 %]. 27 % denkt dat de partij bij vrije verkieizngen een meerderheid behaalt [in 1983: 61 %] en 53 % vindt zelfs dat Gorbatsjov in de Sovjet-Unie meer konsekwent hervormingen doorvoert dan men nu in Hongarije doet! Maar -crisis en prijsverhogingen of niet- in Hongarije wordt nog altijd stevig alkohol gedronken, zelfs per persoon het meeste ter wereld, zegt men en aan aktieve bestrijding van dronkenschap wordt te weinig gedaan, o.a. omdat de staat elk jaar 52 miljard Forint krijgt van accijnzen op alkohol. Sinds twee jaar hoort men ook over drugsgebruik en de grote gevaren ervan en het aantal doden per jaar, ongeveer 50. Het aantal gebruikers bedroeg in 1984 30.000 van wie 2 à 5 % verslaafden, maar aan hun behandeling verdient het ziekenhuispersoneel dan weer door vervalsing van recepten…
Intussen houdt de regerende MSZMP weer eens een belangrijke conferentie, nu in Békéscsaba, waar in het kader van een serie wetenschappelijke partijbijeenkomsten, als voorbereiding op de grote landelijke partijconferentie in mei, de de ervaringen van veertig jaar socialisme, de ideologische vernieuweing, de morele waarden, individu en maatschappij worden besproken en het is allang duidelijk dat de partij géén waarheid voor altijd meer claimt, maar ze wenst ook geen [westerse] consumptiemaatschappij.
Wel wil ze o.a. meer demokratie en is zelfs erkentelijk voor de grote hulp van… de kerken [!] in het maatschappelijke leven en ze heeft al besloten zich geleidelijk uit het economische en administratieve leven terug te trekken. Hoe men zich de modernisering en demokratisering èn daarbij het machtsmonopolie precies voorstelt èn hoe men “de meest uiteenlopende krachten in de maatschappij spontaan aan de ontwikkeling van de maatschappij wil laten meedoen”, is echter volstrekt onduidelijk! De gevaren van de éénpartijstaat met haar allesbeheersende apparaat worden immers nu wel erkend terwijl de partij n.b. “meer kritische, onafhankelijk denkende mensen” wil inschakelen en tegelijk de vervlechting van partij en staat bekritiseert! Alles duidt m.a.w. op een overgangstijd waarin b.v. vele spontaan opgerichte onafhankelijke verenigingen wèl worden toegestaan, maar tegelijk door lokale autoriteiten en de bureaukratie nog maar al te vaak worden gehinderd…
Intussen gaar het open debat steeds verder o.a. over een nieuwe grondwet ter vervanging van die van 1949, die in 1972 al op veel punten is gewijzigd, over een ander politiek systeem, het erkennen van zelfstandige ondernemingen, een nieuwe kieswet, meer rechten van het volk, en een partij die ónder de wet staat! Een Hooggerechtshof moet veel meer macht krijgen en waken over schendingen van de constitutie en er zullen veel minder dekreten komen. Het parlement moet nummer één worden, een eigen rol spelen en gezag uitstralen, de partij zal haar ideologie moeten aanpassen, maatschappelijke instellingen zullen een zelfstandige positie moeten krijgen, de rechtspraak moet onafhankelijk worden, er zal een nieuwe wetgeving m.b.t. de nationaliteiten moeten komen waardoor de etnische minderheden veel meer culturele en taalrechten en zelfstandigheid krijgen.
Dit sluit dan o.a. aan op de wensen van het progressieve Vaderlandse Volksfront [HNF] van Imre Pozsgay, dat formeel nauw met de partij verbonden is maar met veel nieuwe, moderne, ideëen komt. Binnen de partij bestaat nu ook kritiek op het feit dat alle vergaderingen geheim [besloten] zijn.
De positie van de Jeugdorganisatie van de partij KISZ geldt nu ook als kritisch; ze verliest steeds meer leden en voor veel jongeren is ze zeer onaantrekkelijk hoewel de politieke beïnvloeding al minimaal is. Openlijk wordt al erkend dat kleine groepen voor en met specifieke interesses veel beter zouden zijn! Binnen de partij erkent men ook het nut van overleg met partijlozen en van een open en eerlijk gesprek, van een consensus, en er wordt al openlijk gezegd dat “van de jaknikkers kritische mensen moeten worden gemaakt!” Van groot belang zijn verder het erkennen van de noodzaak van de scheiding van partij en staat en van de noodzaak van open overleg. “Meningsvorming kan er alleen komen als er meer informatie wordt verstrekt”, aldus o.a. Rezső Nyers.
Toch heeft premier Grósz intussen al heel wat veranderingen doorgevoerd en belangengroepen op het terrein van sport, hobby, cultuur, natuurbescherming, sociale problemen, worden nu als partners t.b.v. dialoog en samenwerking beschouwd. Hij lijkt ook geen harde aanpak van b.v onafhankelijke groepen te wensen en aldus komt er een proces van vernieuwing op gang! Toch verlenen conservatieve lokale ambtenaren vaak niet hun medewerking want als een nieuwe, onafhankelijke, vereniging een algemeen en maatschappelijk doel nastreeft ziet men dat toch nog vaak als politiek onwelkom of gevaarlijk…
Wel is de premier negatief over het ‘misbruik’ dat ’een politieke groep’, het MDF nl., maakt van ’het fenomeen vluchtelingen uit Roemenië’, hoewel dit fenomeen, de harde diktatuur van Ceauşescu in Roemenië en de bittere gevolgen ervan voor Hongarije de publieke opinie wèl zeer sterk beïnvloedt. Langzamerhand worden ’de Hongaren over de grenzen’ [a határontúli magyarság] n,.l. in de buurlanden weer een belangrijk item, en de regering heeft al verklaard dat ze zal ópkomen voor deze drie miljoen Hongaren en de betreffende landen zal herinneren aan de internationale verdragen inz. de rechten van nationale minderheden, zoals Mátyás Szűrös, de secr. van het CC voor buitenlandse zaken laat weten! De regering in Budapest acht zich n.l. in ethisch, politiek en humanitair opzicht wel verantwoordelijk voor de Hongaren als natie en de verbondenheid door de taal, cultuur en geschiedenis der 13 miljoen Hongaren in het Karpatenbekken blijft groot, hoewel Szűrös en anderen herhaaldelijk verklaren dat dit géén inmenging in binnenlandse zaken van andere landen is!
Vrijwel alle gebeurtenissen in Hongarije worden in deze maanden zelfs overschaduwd door de zeer slechte betrekkingen met Roemenië, waar nu eenmaal óók een 1,6 à 2 miljoen Hongaren wonen die bijzonder worden gediskrimineerd. Dit land voert immers al vele jaren een gesloten en chauvinistische politiek die zo ongeveer haaks staat op die van Hongarije met alle gevolgen van dien. Zo wordt pas op 6 januari 1988 bekend dat de vml. Roemeense partijfunktionaris Károly Király al op 16 augustus 1987 aan Ceauşescu een brief stuurde en hem opriep tot fundamentele wijzingen in in het beleid om het land van de ondergang te redden. De politieke atmosfeer is, volgens Király, buitengewoon repressief, leugens bloeien als nooit tevoren, er is schaarste aan elementarie levensbehoeften en energie en de leider wordt omringd door carrièremakers en avonturiers zonder enig verantwoordelijkheidsbesef. Ceauşescu is machtsdronken door de enorme loftuitingen aan zijn adres en wordt vergoddelijkt door leugens en gevlei en intussen vindt het verval van het land plaats, aldus deze intussen ontslagen hoge communistische funktionaris van Hongaarse afkomst! …. Hij wijst er ook op dat een begin van een serieuze herstrukturering van de top tot de basis toch beter is dan onrust onder de bevolking. Het bewijs voor de juistheid van z’n stelling kreeg hij overigens al snel want drie maanden na de brief van Király kwamen de arbeiders in Braşov in november en december 1987 in verzet tegen hun zeer slechte levensomstandigheden………
De zorgen over de ontwikkelingen in Roemenië leven echter niet alleen in Hongarije want in januari 1988 tekenden 42 Tsjechische intellektuelen al een Verklaring van solidariteit met de door het totalitaire regime van Ceauşescu onderdrukte Roemenen en een week hierna tekenen voor het eerst 346 Hongaarse intellektuelen en arbeiders een dergelijke oproep tot solidariteit. De rellen in Braşov en Timişoara eind 1987 lieten de onvrede al duidelijk zien en intussen zijn nog duizenden Roemenen, vooral etnische Hongaren gevlucht.
Toch is het officiële Hongarije voorzichtig tegenover Roemenië al laat men protesten der bevolking vrij. Het liefst bewaart men zoveel mogelijk het stilzwijgen over de misstanden in het ‘broederland’ maar de problemen dringen zich op nu er zoveel vluchtelingen komen en Hongarije heeft hierbij internationale hulp nodig. In de Hongaarse verklaring wordt ook openlijk een stellingname door de regering tegen de grove schendingen van mensenrechten in Roemenië geëist en m.n. Szűrös zet zich hiervoor in.
De klachten richten zich nu vooral op de beperkingen bij het Hongaarstalige onderwijs en de Hongaarse cultuur, de vervolging van degenen die openlijk opkomen voor de belangen der Hongaarse minderheid, de vernietiging van monumenten en begraafplaatsen der Hongaren en andere culturele maatregelen zoals de inbeslagneming van Hongaarstalige boeken uit archieven en bibliotheken, e.d. Maar… er komt meer interesse voor deze zaak want op 1 februari 1988 vindt er voor het eerst een demonstratie plaats bij de Roemeense ambassades in Budapest, Praag en Warschau tègen de diktatuur in dat land; in Budapest nemen 350 mensen eraan deel maar in Praag en Warschau veel minder. Het is in elk geval het eerste teken van gecoördineerde aktie in drie landen van het ‘Oostblok’ tegen een bondgenoot, maar de reaktie van Ceauşescu kon men verwachten: “Hongarije moet zich met haar eigen zaken bemoeien alvorens Roemenië te bekritiseren vanwege de behandeling van de Hongaarse minderheid” en hij beschuldigt prompt Hongarije van chauvinisme en nationalisme en van inmenging in Roemeense aangelegenheden, maar de verslechterde relaties hebben veel te maken met de toegenomen vrijheden in Hongarije én met de tegelijk sterk toegenomen armoede en onderdrukking, de diktatuur, in Roemenië.
Intussen komen dagelijks vluchtelingen uit dat land en men wil hen niet terugsturen, hoewel dat door allerlei oude akkoorden van de Warschaupaktlanden onderling eigenlijk wèl moet. In Hongarije geldt echter intussen dat m.n. de publieke opinie zich sterk zou verzetten tegen het uitzetten van gevluchte “illegale” Hongaren en de soms afschuwelijke berichten over deze vluchtelingen komen al zeer snel uit de sfeer van het taboe. Velen van hen worden opgevangen door b.v. de kerken, het Rode Kruis, de universiteiten en met steun van West-Europese hulporganisaties. Het Hongaarse parlement stelt ook Ft. 800 miljoen ter beschikking en particulieren en overheid zullen samenwerken t.b.v. de hulpverlening. Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat de contacten tussen beide buurlanden minimaal en bijzonder slecht zijn en dat het diepe wantrouwen slechts toeneemt.
Eind maart 1988 wordt in Roemenië zelfs bepaald dat voortaan ook in alle [communistische] bladen van nationale minderheden, zoals de dagbladen [met hun zeer beperkte oplagen], het Hongaarstalige Előre en het Duitse Der Weg alle plaatsnamen exclusief moeten worden aangeduid in het Roemeens. Hongaarstalige bladen moeten voortaan voor alle geografische namen, plaatsen, steden en de kleinste dorpen, in het land uitsluitend de Roemeense naam gebruiken en er mag dus niet meer geschreven worden over de vaak véél oudere en authentieke namen zoals Erdély of Siebenbürgen, Temesvár, Marosvásárhely, Nagyvárad of Grosswardein, Kronstadt of Brassó, Kolozsvár of Klausenburg, maar resp. alleen over Transilvania, Timişoara, Tȃrgu Mureş, Oradea, Braşov, Cluj-Napoca……
In Hongarije is men dan ook zeer verontwaardigd en beledigd over het arrogante en kwaadwillige optreden van de Roemeense diktator of Leider [Conducator] en het bewust creëren van steeds nieuwe spanningen tussen beide landen en men wordt er in Hongarije bovendien nog eens aan herinnerd dat de Zevenburgse geschiedenis van 1000 jaar door de Roemenen al vele jaren systematisch wordt vervalst en dat de ongeveer twee miljoen Hongaarstalige bewoners zonder meer, doelbewust, in een kwaad daglicht worden en zijn gesteld.
Een bekend voorbeeld van de Roemeense druk op een Hongaarse instelling is de houding tegenover de ± 800.000 leden der [Hongaarse] Hervormde kerk in Roemenië, haar twee bisschoppen en 790 gemeenten en m.n. de studenten theologie. De énige opleiding hiervoor mag per jaar slechts 6 studenten opleiden die uiteraard door de Securitate worden gescreend en zwaar onder druk worden gezet, en de beide bisschoppen zijn slechts stromannen van het regime. Slechts met zeer grote moeite kan men een Hongaarse bijbel aanschaffen, vrijwel alle contacten met Hongarije zijn verboden, het Hongaarstalig onderwijs loopt zienderogen terug en de Hongaarse universiteit van Cluj-Napoca is al in 1959 gesloten. Het aantal Hongaarstalige middelbare scholen liep van 1946 tot 1971 terug van 184 tot 71 en het aantal Hongaarse lagere scholen liep van 1946 tot 1980 terug van 1.516 tot 1.276. Zelfs de invoer van Hongaarse [communistische, officiële] lektuur is niet meer mogelijk.
Het blad Magyar Hírlap schrijft dan ook: “Het is nóch begrijpelijk nóch acceptabel dat in een Europees land tegen het einde der 20e eeuw de grondrechten van minderheden, hun eeuwenoude verbondenheid met de traditionele nationale cultuur en hun met de moedermelk opgezogen taal, op zó eklatante wijze wordt geschonden”. Maar Roemenië reageert zoals verwacht met: ”Roemenië is een nationale eenheidsstaat en dan is het logisch dat alle geografische namen in de officiële taal worden aangeduid” en de moderne en industriële ontwikkeling vereist dat, terwijl officiële Hongaarse kringen erop wijzen dat de mensenrechten in dit land op grove wijze worden geschonden en men herinnert nog eens aan o.a. de internationale verdragen , b.v. van de UNO in 1945 en van Helsinki in 1975 die iets heel anders verklaren! Van alle Roemeense belofen is na 1945 vrijwel niets terechtgekomen want Ceauşescu wil Roemenië als nationale eenheidsstaat en wil nu het platteland via een sistematizarea reorganiseren door vele duizenden traditionele boerendorpen met bulldozers te laten afbreken en de bewoners te dwingen om in een soort collectieve, nieuwe [slechte en kleine] betonnen flats te gaan wonen. Budapest blijft er echter bij: de politiek ten opzichte van nationale, etnische minderheden is géén nationale zaak, géén binnenlandse aangelegenheid! Maar ook in Budapest wordt uiteraard erkend dat niet alleen de Hongaarse minderheid, maar de gehele bevolking van dat land heeft te lijden onder de strengste diktatuur van Europa, die van Nicolae Ceauşescu……
Voor het eerst levert een lid van het Warschaupakt hiermee felle kritiek op een partner en buurland terwijl in het Zuiden van Slowakije, de ČSSR, in het Karpatengebied der Sovjet-Unie [UkraÏne], in Joegoslavië [Vojvodina] en m.n. in Oostenrijk de Hongaren als minderheid redelijk tot goed worden behandeld, aldus wordt nog eens bevestigd door Kádár en Miloš Jakeš bij een kort bezoek van de Tsjechoslowaakse partijleider aan Budapest. Toch laat ook met name de situatie van de ruim 500.000 Hongaren in Slowakije wel te wensen over!
Veel meer praktische betekenis voor Hongarije hebben echter de groeiende en nauwe contacten met de westere wereld. Op 1 maart 1988 bezoekt een delegatie van de Noord-Atlantische Raad [parlementsleden uit de 15 lidstaten], b.v. voor het eerst een Oost-Europees land, n.l. Hongarije en er worden hier ‘zeer open gesprekken’ met leidende Hongaarse politici gevoerd, maar volgens een wel zeer voorzichtige Nederlandse CDA-afgevaardigde ”bevindt Hongarije zich in een zeer moeilijke economische en politieke situatie. Met moeite kan men de bevolking nog rustig houden i.v.m. de prijzenpolitiek en de overgang van de overheid levert onzekerheid op. Men zoekt naar een beleid voor de toekomst en Hongarije is bovendien betr. de buitenlandse politiek afhankelijk van de Sovjet-Unie en kan geen initiatieven nemen”. Wel moet hij toegeven “dat Hongarije er wat betreft mensenrechten nog het beste afkomt in Oost-Europa”. Toch stelde Hongarije de komst van de NAVO-delegatie zéér op prijs en hecht zeer aan samenwerking en contacten en men acht in Budapest verder overleg tussen beide militaire pakten nodig.
Van groot belang is eveneens de 2e openbare bijeenkomst van het onofficiële “Hongaarse Demokratische Forum” op 6 maart 1988 met 700 mensen: een rekord en men dringt hier vooral aan op inschikkelijkheid van de regering inz. Hongaarse vluchtelingen uit Roemenië. Veel intellektuelen en wetenschappers zij hier aanwezig en een vluchteling uit Roemenië, de econoom Cornel Rosca, verklaart hier openlijk: “Hongaren en Roemenen zijn nu verenigd in hun haat en woede over het verschrikkelijke totalitarisme, verergerd door de ijdelheid en grootheidswaanzin van Ceauşescu”. Een vereniging “Vrij Roemenië” [România Liberă] is door Rosca al eerder in Hongarije [!] opgericht met het doel om ”dit land te bevrijden van de vreselijke nachtmerrie van Ceauseşcu en diens barbaarse schendingen van de menselijke waardigheid”. Toch doet het bewind in Hongarije over asiel verlenen nog wel moeilijk, de aantallen opgegeven vluchtelingen verschillen ook en sommigen, zoals het bekende parlementslid Zoltán Király, zeggen: “We moeten niet iedereen zomaar toelaten, om daarmee Ceauşescu te verlossen van z’n problemen!”
Wel zal Király een resolutie opstellen die de regering vraagt om een fonds in te stellen voor hulp aan de uit Roemenië gevluchte Hongaren [NRC-Hbl.,7 maart] en ’de kwestie-Roemenië’ en het lot van de Hongaren hier nemen vervolgens in de loop van het jaar een steeds belangrijker plaats in bij pers en pubiek in Hongarije en de regering komt dan steeds meer onder druk te staan om stappen te nemen. Op deze bijeenkomst van het MDF wordt overigens ook het bewind van Praag bekritiseerd wegens haar behandeling [diskriminatie] van de Hongaarse minderheid in Slowakije want juist het MDF maakt nu van de kwestie van ‘de Hongaren over de grenzen’ een punt van primair belang…
Grósz laat echter al snel weten dat ‘nationalistische oplossingen taboe zijn’. Hij wil deze delikate kwesties vooral voorzichtig behandelen en [maar] hij voelt zich er óók verantwoordelijk voor, aldus verklaart hij op 29/30 maart op de vergadering van de ministers van buitenl. zaken van de Oost-Europese landen in Sofia.
De belangrijke én progressieve min.v. justitie Kálmán Kulcsár, [1928-2010]
Op verzoek van de Hongaarse ondermin. Gyula Horn houden de landen zich zelfs voor het eerst bezig met de kwesties van nationale minderheden, hoewel dat punt met moeite door Horn op de agenda kon worden geplaatst. Van eensgezindheid is echter nog lang geen sprake en Roemenië kan gang gaan o.a. bij de sistematizarea van de 7.000 dorpen en de gedwongen assmilatie en totale ontworteling van o.a. vele duizenden Hongaren.
Enkele dagen hierna levert ook de hervormingsgezinde partijsecr. Miklós Németh felle kritiek op “veel landen die nalaten de rechten van etnische minderheden te respekteren en zich in een sfeer van geweld en conflict verzetten tegen cultivering en bevordering van de taal der minderheden, hun cultuur en hun betrekkingen met het moederland”. Hij beschuldigt hiermee indirekt Roemenië ook van chauvinisme, nationalisme en godsdienstige en rassendiscriminatie, al noemt hij dat land niet met name! Hongarije wil echter het gezamenlijke Huis Europa [van Gorbatsjov] mee opbouwen en wenst geen zinloos isolement, aldus Németh.
Daarom wil hij zijn stem verheffen tegen alle vormen van chauvinisme, nationalisme en religieuze en rassen- discriminatie en alle Hongaren zien hierin een óverduidelijke verwijzing naar Roemenië dat twee miljoen inwoners, staatsburgers, konsekwent discrimineert. Steeds krachtiger termen worden dan ook gebruikt tegen de bewuste schending der mensenrechten in dat land en de pogingen om assimilatie af te dwingen door mensen uit hun traditionele woongebieden te verwijderen en o.a. het blad Magyar Nemzet wijst er nog eens op dat de -eeuwenoude- Hongaarse cultuur in Roemenië ook verloren gaat want de plannen leiden tot vernieting van voorwerpen van etnisch belang, woningen, plattelandsarchitektuur, oude kerkhoven en kerken, ”en het lot dat de honderden, duizenden, dorpen wacht, blootgesteld als ze zijn aan bulldozers en graafmachines, bedroeft en verontrust ons”. Die politiek zet zich, zo lijkt het, in een ras tempo voort en de Roemeense leider ziet dat simpelweg als een eis van de moderne tijd en van een nieuwe agro-industriële ontwikkeling op het platteland. Dat de Roemeense leiding zich absoluut niets van de Hongaren aantrekt blijkt nog eens als op 4 april, de Hongaarse dag van de ‘bevrijding’ [1945], de Hongaarse ambassadeur in Boekarest voor het eerst geen [tradtionele] toespraak mag houden voor de Roemeense radio en tv….
De hele zaak zorgt er overigens voor dat veel Hongaarse intellektuelen zich gedwongen voelen zich te bezinnen op de soms zo moeilijke positie en plaats van de eigen [taalkundig volstrekt geïsoleerde] Hongaarse natie in Centraal Europa en vooral in het nieuwe Hongaarse Demokratische Forum [MDF] laten dergelijke nationaal-gezinde schrijvers, zoals István Csurka, Zoltán Biró, Csaba Kiss, Lajos Für, Gyula Fekete, Sándor Lezsák en Sándor Csoóri, zich horen. Premier Grósz wenst echter, zoals bekend, geen “nationalistische oplossingen” voor delikate kwesties als het vluchtelingenprobleem want hij primair tegenover Roemenië ”voorzichtig en verantwoord handelen”.
Op deze manier is dit land bezig om na tientallen jaren toch opnieuw een eigen, onafhankelijke koers te varen en zich voorzichtig en geleidelijk van het communistische systeem te ontdoen, en die ontwikkelingen gaat zéker verder!
Hongarije wil b.v. verdere afschaffing van de visumformaliteiten in heel Europa en het maakt per 1 maart het verkeer met de Bondsrepubliek gemakkelijker. Bonn en Budapest onderhouden immers allang modellhafte Beziehungen op talloze terreinen… Op 10 maart wordt zelfs een Goethe Institut in Budapest geopend, als culturele ambassade van [West-] Duitsland en bij de opening zijn o.a. de ministers Genscher en Köpeczi aanwezig. Op den duur zal er nog een Duits consulaat komen in Pécs [Duits: Fünfkirchen] en een Hongaars consultaat in München en met name vele Ungarndeutsche, destijds na 1945 uitgewezen uit Hongarije, profiteren van de volkomen ontspannen en zeer hartelijke betrekkingen tussen beide landen en b.v. de uitwisselingen van studenten en van literatuur. De aloude betrekkingen met de DDR blijven voorlopig bestaan maar hebben vooral het karakter van handel en economie.
Twee dagen vóór de opening van het Goethe Institut hield zelfs het International Press Institute, IPI, de journalistenorganisatie in 60 landen, voor het eerst in Oost-Europa, in Budapest, een conferentie waarop o.a. Károly Grósz en János Berecz toespraken hielden over de Hongaarse glasnost. Intussen hebben Hongaren het overigens al enige tijd over hun eigen Grósznoszt en Berecztrojka……
Berecz verklaart hier o.a. dat hij de rol van de pers van beslissend belang, in informatie van enorm groot belang vindt en hij laat duidelijk weten dat kritiek alleen niet genoeg is; er moeten ook voorstellen komen. Hij vindt ook dat men vrij moeten kunnen denken [!] en die openheid beschouwt de ideoloog Berecz, die door velen als conservatief wordt beschouwd, zelfs als een voorwaarde om hervormingsprogramma’s van de regering te kunnen laten slagen!
Intussen is men in dit land ook volop bezig met de voorbereiding van de a.s. partijconferentie en al in februari wordt voorgesteld om topfunkties te beperken tot twee maal vijf jaar, en op congressen en conferenties zal voortaan minimaal 2/3 van de leden van het Centrale Comité worden vervangen. Zo zal men voorkómen dat mensen op een sleutelpost een gevoel van onfeilbaarheid en zelfingenomenheid ontwikkelen, zo wordt gezegd, “tenzij het CC dit bij speciaal dekreet anders besluit”….
Desondanks doet de politie, één dag na de mooie verklaring van Berecz voor het IPI, vlak vóór de nationale feestdag op 15 maart, op 9 maart huiszoekingen bij een aantal personen, dissidenten zoals Gábor Demszky [de AB-uitgever van het blad Hírmondó] en acht mensen die het woord zullen voeren op de 15e maart worden kort tevoren urenlang vastgehouden en ondervraagd, zoals de avantgarde artist Tamás Molnár van de groep Inconnu, de dissident Jenö Nagy [redakteur en uitgever van het blad Demokrata], de sociologe Ottilia Solt van ‘Szeta’, de avantgardistische kunstenaar Péter Bokros, de bekende dissident Miklós Haraszti, redakteur van het dissidente blad Beszélő, Sándor Rácz en Gábor Gadó van het illegale blad Magyar Zsidó. Stencilapparatuur wordt in beslag genomen, evenals honderden pamfletten en bladen want ‘men’ is op zijn hoede voor ‘verstoringen van de constitutionele orde’.
Er worden n.l. massademonstraties verwacht, los van de officiële bijeenkomsten! Maar de al maanden gepropageerde dialoog tussen het regime en ‘andersdenkenden’ heeft, zo vinden velen, op déze manier geen zin en volgens de bekende dissident Miklós Haraszti gaat de massademonstratie uiteraard wel door, deste meer omdat belangrijke eisen van 140 jaar geleden, van de 15e maart 1848, zelfs nooit zijn ingewilligd……..
Nog op 14 maart heeft Grósz in verband met de a.s. partijconferentie een gesprek met kerkelijke leiders over de vluchtelingenkwestie en hij stelt voor om een comité voor de opvang in te stellen waarvoor al aanzienlijke bedragen zijn vrijgemaakt. Grósz benadrukt zelfs dat de regering óók op gezag en autoritieit van de kerken steunt want “zij leggen een ethisch gewicht in de schaal”. De regering zal, aldus de premier, ook alternatieven voor militaire dienstplicht onderzoeken, en dus nieuwe akkoorden met de kerken sluiten en de r.-katholieke kerk dringt aan op erkenning en herstel van een aantal in 1950 verboden religieuze orden terwijl de hervormde en evangelische kerken m.n. enkele middelbare scholen terug willen hebben.
Hierbij hoort b.v. het ooit zo beroemde evangelisch-lutherse “Fasor-gymnasium” dat een geestelijke elite afleverde, n.l. verscheidene legendarische personen zoals elf beroemde latere Hongaarse Nobelprijswinnaars! Hiertoe behoren b.v. sir Aurél Stein, György Lukács, Antal Doráti, János Neumann, Edward Teller, Jenő Wigner en vele anderen…
Aan de veelzijdige en evenwichtige opleiding, de hoge kwaliteit, de gekozen rectores, de financiering door ouders en oud-leerlingen van alle religieuze overtuigingen en de liberale en burgerlijke geest, kwam ineens een einde in 1952 toen het stalinistische regime de school overnam, maar het gymnasium zal in 1989 worden heropend!
Wel keert Grósz zich bij dit overleg “tegen het misbruik dat een politieke groep van het betreurenswaardige fenomeen van de vluchtelingen uit Roemenië maakt” en hij bedoelt hierbij natuurlijk op dissidenten! Oostenrijk wil nu overigens steeds minder economische vluchtelingen opnemen en stelt strengere regels vast; eind april 1988 wordt het aisielbeleid verscherpt, o.a. omdat in de eerste drie maanden van 1988 al meer dan 3.100 Hongaren en Polen naar het land kwamen. In 1986 waren dat er in dezelfde tijd ruim 840! In 1988 worden in Oostenrijk zelfs al 30.000 vluchtelingen verwacht, vooral Polen en Hongaren die vrij over de grens kunnen en men denkt dat het overgrote deel van hen alleen economische motieven heeft om naar Oostenrijk te gaan. Wel bestaat er al een stilzwijgend akkoord tussen Oostenrijk en Hongarije dat Budapest geen emigratie van vluchtelingen uit Roemenië zal toestaan. In april 1988 wordt op de Hongaarse TV voor het eerst een kamp voor Hongaarse vluchtelingen van 1956 [Traiskirchen] getoond, een primeur voor heel Oost-Europa -- maar ook met een bijbedoeling ?!...
Veel meer bekend is en wordt uiteraard de viering van de 15e maart, de beroemde Március tizenötödike, de nationale feestdag en herdenking van de burgerlijke revolutie tegen het absolutistische Habsburgse bewind in 1848. Ook al het al zó lang geleden: deze herdenking is springlevend en vindt zoals altijd met plechtigheden op de trappen van het Hongaarse Nationale Museum plaats. Hierbij worden ook de “Kossuth-prijzen” voor culturele en literaire arbeid uitgereikt aan verdienstelijke Hongaren en men besteedt altijd veel aandacht aan de jeugd en aan een revolutionaire vaderlandse dichter zoals Sándor Petőfi… Er zal, zo wordt afgekondigd, een officieel monument voor de revolutie en vrijheidsstrijd van 1848 komen… Het spreekt echter vanzelf dat menigeen denkt aan die andere, véél meer recente strijd voor vrijheid en gerechtigheid, die tenslotte ook in bloed is gesmoord.
Na de officiële plechtigheden volgen op deze roemruchte dag echter massale, officieel illegale, marsen van vele kilometers lange de grote boulevards van Budapest, van onafhankelijke groepen, van tienduizenden mensen, met nationale vlaggen en spandoeken met leuzen voor vrijheid en demokratie en anti-sovjetleuzen worden ook gescandeerd! Vrijheid van de pers, van vereniging en vergadering, echte demokratische hervormingen en vrije verkiezingen worden op de spandoeken geëist en zéker 10.000 mensen zijn hierbij aanwezig: het is de grootste demonstratie sinds 1956. Een mars door Budapest wordt gehouden en daarbij is van politieoptreden geen sprake, hoewel de zaak scherp in de gaten wordt gehouden.
Massaler dan ooit geeft men uiting aan onvrede en het gebrek aan vertrouwen. Al vanaf 1972 waren er kleine demonstraties van enkele tientallen mensen en in 1987 kwamen b.v. ‘slechts’ 2.00 mensen op de been. Tenslotte komt een grote menigte bijeen op het Kossuth tér, voor het parlement waar o.a. de liberale filosoof Gáspár Miklós Tamás de menigte toespreekt en o.a. verklaart dat “leiders die het vertroruwen van het volk hebben verloren, dienen af te treden”. Bovendien laat hij weten dat de Hongaren helaas nog altijd vèr afstaan van de doelstellingen van de revolutionairen van 1848…”De tijd van zelfgekozen regeringen is voorbij! Leve de oppositie. Leve de Hongaarse vrijheid [Éljen a magyar szabadság]”, aldus Tamás.
’s Ochtends zijn er zoals gebruikelijk al massaal bloemen met linten in de nationale kleuren gelegd bij het monument voor Sándor Petőfi aan de Donaukade in het centrum en ook hier staan politieauto’s geparkeerd, maar er gebeurt verder niets. Ook bij een ander symbool van de Hongaarse Vrijheidsstrijd van 1848, het monumentje [de eeuwige vlam] voor graaf Lajos Batthyány, de eerste minister-president in 1848, die in 1849 door de Oostenrijkers werd geëxecuteerd, in de binnenstad van Pest, spreekt iemand van de oppositie, n.l. de vrouw van de eerder gearresteerde Gábor Demszky, en op haar woorden reageert men eveneens duidelijk met:”Wij willen demokratie, we willen persvrijheid!”….
Het blijkt m.a.w. dat er duidelijk sprake is van verlamming van de partij en van onzekerheid tot in de hoogste kringen, terwijl de slechte economische vooruitzichten de massale ontevredenheid nog verder versterken. De situatie is ernstig en niets wijst er helaas op dat de partij de oplossing ervoor in handen heeft en dat heeft ertoe geleid dat men veel meer aktief is geworden en dat duizenden niet langer aarzelen om zich aan te sluiten bij de oppositie….
Zelfs de oude Kádár is niet langer populair maar geldt nu vooral en steeds meer als een symbool van het totaal verouderde Hongaarse politieke en economische stelsel en ook de televisie wekt ’s avonds al geen enkel vertrouwen want in de uitzending van een half uur, gewijd aan de 15e maart, wordt over de spontane demonstraties van de duizenden ontevredenen en de toespraken daarbij totaal niets gemeld.
Toch markeert deze bijzondere dag de tijd van overgang van een totalitair naar een demokratisch bewind en de grote onzekerheid in dit land: hoewel het regime blijkbaar bang is en mensen korte tijd vasthoudt en een verhoor afneemt, wordt er verder niet ingegrepen en geweld blijft uit! Sommigen merken bovendien op dat vooral de slechte en uitzichtloze economische situatie hét motief voor de onrust is. Hongarije is immers al vele jaren het meest tolerrante en liberale land van het hele Oostblok, maar de economische hervormingen zijn totaal onvoldoende.…
Híer wordt door de premier ook overleg gepleegd met b.v. min of meer onafhankelijke schrijvers zoals Tibor Cseres [Gyergyóremete, Székelyföld, 1915- Budapest, 1993], van 1987 tot ’89 voorzitter van de Hongaarse Schrijversbond, waarbinnen de eensgezindheid al enige tijd niet meer is te vinden, en met de al eerder genoemde Erzsébet Galgóczi en Iván Boldizsár, en met andere wetenschappers, professoren, kerkelijke autoriteiten enz. in verband met de komende partijconferentie waarbij de rol van de partij in de maatschappij, de hervorming van politieke instellingen, de rol van het parlement, die van het ‘Volksfront’ van Pozsgay, o.a. aan de orde zullen komen. Het woord partijconferentie [en niet: congres] duidt overigens al op een zéér bijzondere bijeenkomst, die alleen in tijden van crisis en échte moeilijkheden wordt gehouden en dat was voor de laatste keer in 1957….
Er zullen verder nieuwe wetsvoorstellen komen zoals een nieuwe verkeerswet met b.v. tolwegen, want het verkeer neemt ook in dit land snel toe. Er zijn nu 1,7 miljoen auto’s maar in de zomermaanden komen er nog een 3 miljoen bij van buitenlandse toeristen….Voor landbouwcoöperaties zal er meer autonomie en eigen verantwoordelijkheid komen en minder burokratie en voortaan zullen kleine zelfstandige ondernemers ook vrijwillig een coöperatie kunnen vormen. De toewijzing van huizen en de huur en koop van woningen zal worden geliberaliseerd, waardoor binnen enkele jaren de woningnood in Budapest b.v. kan worden opgeheven. Een nieuwe nationaliteitenwet is ook op komst, maar het belangrijkste is dat het parlement op 16 en 17 maart bijeen zal komen en dat deze volksvertegenwoordiging al heeft laten merken dat ze haar taak serieuzer dan ooit opvat en dat de leden steeds meer zelfbewustzijn tonen!
Voor 't eerst bezoekt een Hongaarse partijleider [en toen ook nog premier] de USA! juli 1988.
Er zullen ook nu weer levendige diskussies plaatsvinden, evenals debatten en interpellaties, moties van wantrouwen, kritiek op ministers, tegenstemmen en blancostemmen, eigen initiatieven, en de verantwoordelijkheid van de leden der regering, de ministers en hun plaatsvervangers, neemt dus toe! Zeer zéker zal de stem van hervormingsgezinden ook weer in het parlement klinken en de partijdiscipline van weleer is voorgoed voorbij, lijkt het….
Maar zelfs buiten het parlement wordt de stem van de hervormers goed gehoord; op 19 maart 1988 roept János Barabás, plv. hoofd der propaganda-afdeling der partij in de krant Magyar Hírlap op tot grotere sociale controle op de leiding, want ”ongeschikte mensen blijven eeuwig hun leidende posities innemen”. Hij pleit dan ook voor het elimineren van de nog bestaande stalinistische strukturen in het land en voor vrijheid van de media. “De partij moet zichzelf, de politieke instellingen en haar ideologie veranderen, en sociaal-economische veranderingen invoeren”, aldus Barabás en men neemt aan deze bijna verhulde en ongewoon scherpe aanval m.n. in gericht op de 75-jarige János Kádár, die al bijna 32 jaar aan de top van de partij staat!
De meest geliefde leuze van Kádár, “Verandering en Continuïteit” geldt dus niet meer en de nadruk moet nu liggen op verandering, want een overdreven nadruk op continuïteit brengt het publieke vertrouwen in gevaar en verzwakt de openbare consensus….! De partij moet de komende maanden dus in aktie komen om zichzelf, de politieke instellingen en haar ideologie te veranderen en sociale hervormingen te ontwerpen die samen met de economische kunnen worden doorgevoerd”, aldus Barabás. [NRC-Hbl., 21 maart 1988].
Prompt verklaart dan zelfs het partijblad Népszabadság op 22 maart dat het land inderdaad een nieuwe ideologie nodig heeft want zeventig prominente patrtij-ideologen zijn op een conferentie “met messcherpe diskussies” over de ontwikkelingen in de ideologie in het licht van economisch en andere spanningen ook tot die conclusie gekomen: er is hier iets niet in orde met de ideologie, aldus het blad. De deelnemerrs waren het totaal niet eens maar ze gingen wel allen akkoord met een “vernieuwing van de ideologie”. Ook deze conclusie zal van belang zijn op de a.s. partijconferentie over ideologie in mei en het blijkt al dat velen vinden dat het economische, sociale en politieke beleid veel te wensen overlaat, hoewel de partijtop tot dusver juist weinig doet om -ondanks alle openheid in de pers- de pluriformiteit te bevorderen. [naar NRC-Hbl., 23 maart 1988].
Ook de bekende [economisch-] historicus, prof. dr. Iván T. Berend, de president van de gezaghebbende Hongaarse Academie van Wetenschappen verklaart: “Allerlei ouderwetse opvattingen leven er nog bij oudere partijleden en illusies, utopieën, valse voorstellingen, dwaalwegen enz. zijn er nog alom te vinden. Het is een langdurig proces om zich hiervan los te maken”. Als voorbeelden noemt prof. Berend de gelijkschakeling van lonen, de onderwaardering van intellektelen [geestesarbeid] en de óverwaardering van [zelfs ongeschoolde] arbeiders, overdreven nationalisaties, eigendomsopvattingen, enz. De idealen van 40 jaar zijn dus versleten, ze doen het niet meer, en moeten worden verworpen! Het economische plan is in feite al afgeschaft en vervangen door overleg tussen regering, banken, bedrijven, coöperaties, etc. Men ziet overigens dat de huidige idealen van de leiding, n.l. volledige werkgelegenheid èn kansen voor iedereen, een markteconomie en contacten met het Westen en de wereldmarkt, zéér moeilijk zijn te verwezenlijken….
Juist in deze dagen, op 21 maart, verschijnt er zelfs voor het eerst een Oproep van 438 ‘dissidenten’ uit Hongarije [199], de Sovjet-Unie [77], Tsjechoslowakije of de ČSSR [60], Joegoslavië [36], Oost-Duitsland of de DDR [15] en Polen [21] waaronder zeer bekende namen zoals Sacharov, Havel, Konrád, Michnik, Kuroń en Hájek. Het is de grootste gezamenlijke aktie ooit van Oost-Europese dissidenten, aan de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa [CVSE] in Wenen, waarin o.a. het recht op dienstweigering wordt opgeëist, maar alleen in Hongarije en Polen lijkt erkenning van gewetensbezwaarden binnenkort mogelijk…
Op 23 maart komt het Centrale Comité [zeg maar: het parlement der partij] der MSZMP bijeen in verband met de komende Landelijke Partijconferentie, o.a. over de ideologie, die van 20 tot 22 mei zal plaatsvinden en b.v. de nogal conservatieve ideoloog Berecz zegt hierover: “Er vinden levendige diskussies plaats” en hij vindt inderdaad dat er veelomvattende hervormingen in Hongarije nodig zijn. Anderen weten overigens dat de partij het intern totaal oneens is over de koers en dat er ook personele wijzigingen zullen komen want alom wordt al gezegd dat belangrijke en moeilijke beslissingen absoluut nodig zijn! Het CC stelt ook dat de hervormingen te langzaam gaan, maar dat is de schuld van partij en regering zelf…Niet-marxistische ideëen zullen in Hongarije ook aan bod moeten komen en het is hiermee de eerste keer dat de partij haar eigen falen erkent!
De partijconferentie zal zich m.n. kritisch over de rol van de partij in de maatschappij en over politieke hervormingen beraden, aldus het CC en Berecz geeft op het beraad van het CC een ongewoon open commentaar. De partij zal n.l. “behoorlijk radikale hervomringen t.a.v. het funktioneren van de politieke instellingen nemen” en hij geeft wel toe dat er spanningen en tegenstellingen zijn en dat er in sommige sektoren een klimaat van crisis bestaat… Een dokument met voorstellen zal de komende twee maanden in een groot aantal organisaties moeten worden besproken, aldus is besloten, maar men is nu zelfs al vrij open over de grote ideologische onzekerheid die de eenheid van de partij verzwakt. [NRC-Hbl., 25 maart 1988].
Er heerst dus een vertrouwenscrisis tussen de partij en het volk in Hongarije maar zeer velen vinden dat alle gepraat over ‘hervormingen’ tot dan toe slechts hogere prijzen en de roep om harder te werken hebben opgeleverd. Ze zijn dus diep teleurgesteld want het gemiddelde loon per maand is slechts ft. 6.000 [= Hfl. 250,-].
De partij voert nu ook een jaarlijkse zuivering [d.w.z. de inlevering van partijboekjes door de leden en de uitgave van een nieuw boekje] door en 40.000 van de 880.000 leden treden vrijwillig uit, ofwel; ze bedanken voor een nieuw patrijboekje, het lidmaatschap. Het staat nu wel vast dat er ook over b.v. de onafhankelijke belangenorganisaties en ‘deelbelangen’ zal worden gesproken en zelfs het partijblad Népszabadság heeft het al over een crisis, wil een analyse hiervan en ziet alleen via drastische hervormingen nog een uitweg….
De partij moet haar ideologie, haar uitgangspunten, veranderen, aldus het blad want hiermee is iets niet in orde, en de 70 deelnemers aan het debat voeren een scherpe diskussie, maar over tempo en aantal ‘fundamentele hervormingen’ is men het totaal niet eens. De onzekerheid duurt dus voort en dat is typerend; over invoering van een meerpartijensysteem en van de parlementaire demokratie en vrije verkiezingen zal men niet eens debatteren…. maar het is wel duidelijk dat men het over b.v. ’de leidende rol van de partij’ en over de eenheid van de partij totaal oneens is. Ook wordt het falen van de partij erkend, evenals de veel te hoge doelstellingen van het vorige congres van 1985, de tekortkomingen en de vrij uitzichtloze economische situatie. Zelfs in een officieel communiqué geeft men dit alles toe en deze onzekerheid zorgt voor een verzwakking van de partij en haar invloed: zelfs de vakbondsfederatie SZOT, die de laatste tijd een t.o. de partij onafhankelijke en kritische houding aanneemt, verliest honderden leden omdat die vakbond “toch niets voor ons doet”….
Maar behalve een zéér skeptisch publiek, een aantal dissidente schrijvers en kritische economen zien ook sommige anderen dat er aan de basis van dit regime iets niet deugt, en iemand zoals de vooraanstaande historicus Rudolf Tökés ziet al veel eerder onenigheid binnen de Hongaarse partij opdoemen, namelijk vanaf april 1984, als de partijleiding b.v. wordt geconfronteerd met zaken die een snelle beslissing vragen èn die vervolgens de inleiding zullen vormen tot de vernieuwing van de partijleiding, nl. de buitenlandse schulden, het tekort op de betalingsbalans, de nieuwe voorwaarden voor de handel met de Sovjet-Unie en de wil tot handhaving van de levensstandaard, [Tökés, Hungary’s negotiated revolution, 272], terwijl de Hongaarse Nationale Bank [MNB] nauwelijks meer aan een bankroet kan ontsnappen, waarop strenge importbeperkingen, de teruggang van investeringen en andere maatregelen volgen. Kádár dringt er dan, op17 april 1984, bij het CC aan op aktie vóór het te laat is en hij wijst erop dat handhaving van de levensstandaard èn het ongunstige internationale economische klimaat niet samengaan.…
Maar dan al kunnen partij en regering geen nieuwe perspectieven laten zien1 Een half procent groei van het nationale inkomen is immers ècht onvoldoende. ”We kunnen zó niet doorgaan, we moeten 2,5 à 3 % groei bereiken!!” wordt er gezegd en Kádár wil dan buitenlandse, westerse leningen, maar stuit wèl op verzet van b.v. premier Lázár. Van de nieuwe doelstellingen van het 13e partijcongres in maart 1985 komt ook maar zéér weinig terecht en de schulden nemen dan vanaf 1984 tot ’87 toe van $ 8,8 miljard tot $ 17,7 miljard.
Volgens Tőkés was dit de laatste kans voor een proces van -door de partij nog gecontroleerd- verandering! [Tökés, idem, 273]. Maar met de gezondheid van Kádár gaat het achteruit en er volgen vele maanden van ziekte en vanaf 1986 ook van maandenlange vakanties zonder aankondiging. Kádárs toespraken worden onsamenhangend en verward en de oude man verliest het contact met de realiteit! De economische stagnatie en de politieke verlamming aan de top gaan dan, van 1985 tot ’87, samen en het idee dat Hongarije onkwetsbaar is, verdwijnt dan ras…[idem 274].
In november 1986 wordt, bij een debat van het CC over de schuld van de crisis, Károly Grósz, de partijleider van Budapest, de belangrijkste spreker terwijl Kádár zelfs van Gorbačov géén steun krijgt! Tenslotte neemt het CC een resolutie aan met de strekking dat ‘Hongarije meer consumeerde dan het produceerde’, en die komt van Kádár… Met andere woorden: het volk én het regime krijgen beide de schuld en Tőkés concludeert hieruit dat de regering [de staat] en niet meer de partij voortaan verantwoordelijk is voor de economische politiek.
In de volgende vijf maanden zag men toen de drastische, radikale verjonging van het economische apparaat van het CC. De 38-jarige Miklós Németh werd hoofd van de afdeling economische politiek van het CC, de 44-jarige Péter Medgyessy werd minister v. financiën en de 44-jarige László Maróthy werd hoofd van het Nationale Planbureau [idem, 275]. Vervolgens komen de belangrijkste nieuwe ideëen van Németh en de zogenaamde 2e economie, de enorme grijze zone, wordt nu praktisch erkend als ’een organisch deel van de nationale economie’ en enkele samizdatpublikaties worden min of meer als nuttig erkend. In apri 1987 komt er een aktieprogramma van 38 organisaties, politieke lobbies en regeringsbureaus en Németh erkent dat de Hongaarse economie is geconfronteerd met een crisis van de institutionele struktuur en de politiek, de ideologie. Daarmee komt de grondslag van het regime aan de orde….
De verkiezing van Károly Grósz tot premier [zelfs volgens hemzelf lukraak, toevallig en geïmproviseerd] verloopt chaotisch, maar hij is dan de énige met enige aanhang in het apparaat en de énige die het imago heeft van een dynamische manager en niet direkt verantwoordelijk voor het economische beleid. Dat zegt ook de sovjetafgezant Ligatsjov eind april 1987, als hij Lázár, Kádár en Grósz spreekt. Toch wil Kádár, al komt er een nieuw, jong kabinet, zijn invloed in de partij, het Politiek Bureau [Politikai Bizottság] en het secretariaat, èn enige invloed op de regeing houden! Grósz wordt dan na enige aarzeling premier en na een gesprek met Kádár krijgt Grósz zijn zegen en kan o.a. de scheiding van partij en regering, ‘een belangrijke concessie van Kádár’ doorvoeren. Kort daarop komt, op 23 juni 1987, op een zitting van het CC, de eerste openlijke rebellie tegen Kádár’s autoriteit in de partijgeschiedenis en Kadár weigert [machteloos] president of partijvoorzitter te worden, maar ook déze persoonswisseling lijkt op een stoelendans… [Tökés, Hungary’s negotiated revolution, 276, 277].
De nieuwe premier Grósz wil vooral stabiliteit en herstel, en hij wil een halt toeroepen aan het proces dat het overleven van het regime bedreigt. De regering moet hèt leidende centrum van het systeem worden om ‘s lands humane, politieke en economische hulpbronnen te mobiliseren. Hij heeft ook persoonlijk wel gezag als pragmatisch leider, de énige die orde en stabiliteit – uit de chaos die de partij achterliet na de economische ‘contrahervormingen’ van 1972/75 kan herstellen.… Voor de TV belooft Grósz geen gemakkelijke of snelle oplossignen voor Hongarije’s ernstige problemen, maar vooral opmerkelijk is dat hij volledig en oprecht verslag geeft van het ideologisch gemotiveerde mismanagement van het NEM [van Nyers, 1968] én van het feit dat het regeringsprogramma slechts één keer de partij noemt en niets zegt over haar mogelijke rol in de uitvoering van de plannen. [idem, 277].
Kádár daarentegen laat het pubilek zien dat hij verward is en geen enkel zelfverwijt uit, hij is in het defensief en weet alleen te zeggen dat hij, omdat hij “lang genoeg in politieke lichamen heeft gediend misschien ook tot op zekere hoogte verantwoordelijk is”, en…..”wat betreft het CC [het partijparlement] kan ik bevestigen dat we nooit het hervomingsproces wilden stoppen”. Toch kan men nu vooral zien dat Kadár een vermoeide oude man is geworden die vecht voor z’n politieke leven. Het is zijn laatste tv-optreden voor de komende zes maanden.
Grósz lijkt daarentegen verfrissend, hij wil delegeren en heeft veel contacten, wetenschappers en specialisten der Academie om zich heen. Hij lijkt en verzoener, a highlevel troubleshooter [Tökés], maar hij legt zich toe op economische problemen en z’n grootste verdienste is dat hij duidelijk maakt dat, wat de regering beteft, ‘vooruitgang op alle terreinen wordt geboekt’…
Naar het voorbeeld van de Sovjetpartij wordt vervolgens, na een bijeenkomst van het CC op 11 november 1987, waarop conservatieven nog eens proberen om ‘de stabiliteit te herstellen‘ en kritiek weg te stoppen, in december besloten om in mei 1988 een partijconferentie te houden, om allerlei zaken op orde te stellen, zoals een leiderswisseling, de ideologie en de leidende rol der partij, en de zaak van het privébezit, en nauw daarmee verbonden de formele en praktische erkenning van de ‘tweede economie’. Dit lijkt van groot belang, evenals het feit dat de partij op het gebied van economie en management zal terugtreden. De voorstellen van de leiding [het Centrale Comité] zijn echter op veel punten onduidelijk en de rapporten met de reakties van de leden op de voorstellen worden in februari 1988 bij het CC bekend. Dan blijkt echter pas goed de grote ontevredenheid, het massale uittreden van leden en de vele schriftelijke verzoeken om het aftreden van b.v. Kádár, Lázár, Németh en Aczél……
Toch maakt met name het optreden van premier Grósz een goede indruk op het publiek o.a. omdat hij een krachtdadig persoon lijkt een bovendien, voor een communistisch partijleider en hoofd der regering, óngewoon eerlijk wenst te zijn over zijn houding. Meer dan ooit in ruim veertig jaar krijgt men in dit land een zuiver beeld van de enorme problemen waarvoor Hongarije staat. Grósz, die op 1 januari 1988 liet weten kandidaat te zijn voor de opvolging van Kádár als partijleider, maakt het publiek dan zelfs duidelijk dat zijn persoonlijke leven vol valkuilen en frustraties zit, zoals dat van zoveel Hongaren… en hij is ook nogal eerlijk ovder de gebeurteniissen in 1956/57 in Miskolc waarbij zijn rol omstreden is. In het begin van de Opstand werkte hij immers samen met de radikale studenten en was vóór een meerpartijensysteem, maar sloot zich weldra, toen de nederlaag hem duidelijk werd, al snel bij de communisten van Kádár. Ook is hij bitter over het feit dat hij in 1974 ’op een unfaire manier uit de centrale partijleiding werd gegooid’ en het n.b. over ’de kunstmatige eenstemmingheid’ van de partij omdat die [uiteraard hierdoor] een gebrek kent aan échte debatten en de Hongaarse premier geeft zelfs toe dat tot voor kort de belangen van de Sovjet-Unie inz. bijvoorbeeld de bilaterale handel bóven die van Hongarije gingen! [Tökés, Hungary’s negot. revolution, 297].
''Het probleem is niet Zevenburgen, het probleem is Ceausescu!'', aldus duizenden Hongaren eind juni 1988.
Elders in Oost-Europa is het aan de orde stellen van zoiets nog totaal ondenkbaar, maar in Budapest kan men het zich, zonder énig risiko, permitteren…. Toch heeft Grósz nu wel het vertrouwen ’dat het wel goed komt’. Ook geldt voortaan veel meer persoonlijke verantwoordelijkheid van partijleiders voor [hun] vergissingen, aldus Grósz, en deze uitgdaging is zelfs voor ’de Kádáristen’ van het centrum der partij hoopgevend.
Ter voorbereiding van de “bijzondere partijconferentie” reist Kádár nu zelfs het land af en spreekt over een nodig herstel van vertrouwen in de partij, maar dan doet Grósz ook maar en bezoekt n.b. dezelfde plaatsen. Hij blijkt het zelfs op veel punten niet met hem, Kádár, eens te zijn en gaat het gevecht aan want het optreden van de vroegere leider doet de partijleden niet bedaren en het groeiende wantrouwen over de steeds slechter wordende situatie bljft.
Kádár verzekert zelfs op 17 maart iedereen nog eens voor de TV dat hij echt nog met de arbeiders in gesprek is en dat er “geen crisis in Hongarije is” en “the selective intimidation and silencing of internal crisis was another measure to restore stability in the party” want eind februari krijgt Pozsgay nog een reprimande omdat hij enkele malen voor z’n beurt sprak en Nyers wordt door de conservatieve Óvári en Berecz bekritiseerd omdat hij z’n naam verbond aan het oppositionele Nieuwe Maartfront en hij moet twee maanden z’n monde houden over controversiële onderwerpen… [Tökés, idem, 280].
De politieke ontwikkkelingen gaan intussen bijzonder snel nu blijkt dat het communistische regime immers, óók na 32 jaar, weinig of geen gezag of macht meer uitoefent en zelfs van binnenuit langzaam maar zeker wordt- en voor een deel als is- uitgehold en geen vast beleid of innerlijke cohesie meer kent.
Op 17 maart 1988 wordt b.v. een “Netwerk van Vrije Initiatieven” [Szabad Kezdeményezések Hálózata] opgericht dat zich in een oproep tot allerlei onafhankelijke groepen richt. Men wil de initiatieven in het hele land coördineren en een gemeenschappelijk programma opstellen, maar dit “Netwerk” werkt uiteraard geheel buiten de partij om. Weldra blijkt dat vooral liberale, tot nu toe dissidente, intellektuelen zich hierbij aansluiten.
Binnen twee weken wordt vervolgens opnieuw een soort liberale club opgericht, de “Bond van Jonge Demokraten” [Fiatal Demokraták Szövetsége], kortweg Fidesz, die voortkomt uit de milieugroepen zoals de al eerder vermelde “Dunakör” en ontevreden jongeren uit de allang bestaande en tot heden blijna verplichte [communistische] jeugdbond
KISZ. Intussen zijn er dan al ongeveer 500 onafhankelijke en autonome groepen en verenigingen en er wordt bekend gemaakt dat er binnenkort een wet op de vrijheid van vereniging en vergadering zal komen, met als principe: ”Alles is vrij mits men niet tegen de wet ingaat”. Uniek voor Oost-Europa is ook het feit dat in maart 1988 afgevaardigden van 21 buitenlandse Hongaarse Vriendschapskringen, dat wil óók zeggen kringen van voormalige Hongaarse vluchtelngen, dus uit de westerse wereld, in het oude vaderland Hongarije officieel worden ontvangen. Maar… al veel eerder is gemeld dat de “Magyarok Világszövetsége” [Wereldbond van Hongaren] al vele jaren, vanaf de vroege jaren ’60, de contacten met allerlei Hongaren over de hele wereld onderhoudt en b.v. vele jaren heel wat advertenties plaatste met talloze verzoeken om inlichtingen over de woon- of verblijfplaats van vermiste personen, d.w.z. over familieleden, vrienden of bekenden, die bijvoorbeeld in 1956 het land waren ontvlucht!
Vervolgens vindt een Internationale Wetenschappelijke Conferentie over hervormingen van de socialistische economie plaats in Győr met deelnemers uit Oost en West en hier pleiten m.n. Hongaren voor radikale en konsekwente hervormingen,. De bekende, intussen 65-jarige maar nog altijd aktieve, econoom en politicus Rezsö Nyers, de vader van het NEM van 1968, pleit b.v. voor samengaan van economische hervormingen en meer eigen verantwoordelijkheid, meer demokratie, en rechten van minderheidsstandpunten!
Het Oost-Europese [communistische of socialistische] model acht men vastgelopen want het verkeert in een algemene en strukturele crisis. De particuliere sektor moet dus veel meer ruimte krijgen en er mag geen hiërarchie inz. eigendom [d.w.z sterke voorkeur voor één soort eigendom, b.v. van de staat] meer bestaan terwijl n.b. voor communisten altijd staats- en collectief bezit primair was en als hoogste ideaal vèr verheven werd boven b.v. privébezit!
Men acht zelfs nu het gevaar groot dat alle hervormingen tenslotte toch weer in een burokratische struktuur vastlopen en constateert dat politieke mechanismen vaak remmend werken op economische hervormingen. Stalinistische, burokratische en centralistische strukturen zijn zelfs nog duidelijk aanwezig, zo erkent men wel, en de “socialistische idealen van het begin [n.b. !] moeten we weer herstellen”…..
De Hongaarse partij is echter zeer verdeeld over de koers want Kádár c.s. willen vooral voorzichtig en langzaam te werk gaan terwijl anderen dat bijna sabotage vinden en snelle en radikale hervormingen willen! Sommigen vragen zich af of de partij nu bezig is om haar controle over de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen te verliezen terwijl anderen al openlijk durven vast te stellen: die hééft ze al verloren! Steeds openlijker wordt er dan ook gepleit voor volledige persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, want er bestaat immers massale ontevredenheid. Zelfs de oude vabondsfederatie SZOT heeft niet meer veel invloed en kan weinig ondernemen tegen de harde en noodzakelijke economische maatregelen van de regering. In maart vervalt b.v. de prijscontrole op de meeste produkten en men heeft al berekend dat de prijzen in januari, door afschaffing van de subsidies en invoering van de btw, al behoorlijk stegen: meer dan de helft werd 16 % duurder en ± 40 % bleef even duur en men verwacht nu al een inflatie van ± 15 % voor 1988, terwijl die in 1987 9 % bedroeg. Wel worden in maart een Fonds en een Comité voor hulp aan duizenden verslaafden aan tabak, alkohol en drugs opgericht o.l.v. minister Judit Csehák.
Het lijkt er kortom op dat de partij enige verantwoordelijkheid op zich neemt voor de gevolgen van haar eigen falen en voor de economische en sociale crisis. Men geeft nu ook wel toe dat de bevolking pessimistsich en teleurgesteld is over het economische stabilisatieprogramma, d.w.z. de daling van 15 % van de levensstandaard in 1988… Voor afwijkende meningen blijft echter slechts beperkt enige ruimte, maar ‘besluiten van de partij moeten worden uitgevoerd’. De formele erkenning van het bestaan van échte pluriformiteit is dus nog ver weg…
Dat wordt nog eens duidelijk gemaakt als op 8 april 1988 vier algemeen bekende partijleden, hervormingsgezinde academici, intellektuelen, vanwege hun aanwezigheid bij de bijeenkomsten van het MDF, die was verboden, door de Centrale Controle Commissie uit de partij worden gestoten, n.l. dr. Mihály Bihari, dr. László Lengyel, Zoltán Biró en Zoltán Király. Het is een stap die nog zelden werd toegepast…
Mihály Bihari [Budapest, febr. 1943], jurist, publicist, universitair docent en dr. politieke wetenschappen, was afkomstig uit de arbeidersklasse maar bleek zeer intelligent en werd in 1972 partijlid en kort daarop is hij door Pozsgay gevraagd om bij de ideologische afd. van het CC der partij te komen en te werken voor Társadalmi Szemle, het theoretische blad van de partij. In de loop der jaren publiceerde hij ook zeer kritische stukken als vicevoorzitter van het Sociologisch Instituut der Academie van Wetenschappen en was professor rechtswetenschap aan de ELTE, de universiteit van Budapest.
László Lengyel [nov. 1950], expert op economisch en financieel gebied en sinds een aantal jaren wetensch. medewerker bij de overheid voor financieel onderzoek, die al enkele jaren eerder met anderen pleitte voor drastische hervormingen en een markteconomie, maar in 1984 bij het CC en in 1985 bij het partijcongres geen enkel gehoor kreeg en zich toen wendde tot Rezső Nyers en Imre Pozsgay. Vervolgens kregen Lengyel en collega’s de kans om hun programma, Fordulat és Reform [verandering en hervorming] officieel èn als samizdat te publiceren en het blijkt dan dat vele tientallen mensen erachter staan, van universiteiten, onderzoeksinstellingen, regeringsbureaus en het partij-instituut voor Sociale Wetenschappen. Hij is evenals Bihari docent politieke wetenschappen aan de ELTE, de universiteit van Budapest. De regering kon tegen hem in juni 1987 wel een verbod op publikaties doen uitgaan, maar dat werkte natuurlijk averechts.
Zoltán Biró [Budapest, april 1941] is literator, schrijver, politicus, leraar middelbaar onderwijs en wetensch. medewerker bij het Literaire Museum en de Széchenyi Nationale Bibliotheek in Budapest en aan de universiteit van Szeged.
Zoltán Király [Kiskunfélegyháza, mei 1948], journalist en pedagoog, is o.a. uitgever en werkzaam bij de radio en als presentator van de TV in Szeged waar hij ook studeerde en leraar aan de Pedagogische Hogeschool is.
Hij heeft echter vooral nationale bekendheid gekregen als onafhankelijk parlementslid door zijn zelfstandig optreden en hij maakte gebruik van mogelijkheden die eigenlijk alleen op papier bestonden! Hij is dan ook een fel voorstander van een parlement dat haar controlerende funktie daadwerkelijk uitoefent en… vijf weken hierna, in september 1988, pleit Király inderdaad openlijk voor de parlementarie demokratie!
Zij allen, zo wordt formeel meegedeeld, hadden ‘andere opvattingen dan de partijleiding’ en teveel sympathie voor het nieuwe ‘Magyar Demokrata Fórum’, dat een overgang naar een westerse parlementaire demokratie wenst. Hun uitzetting uit de [alleen-] heersende partij is dan ook ”a major milestone in the history of instrumental-pragmatic dissent in the late Kádár era”en een test voor de capaciteit voor de heersende partij om zich met interne druk voor verandering te verzoenen. Ook werd deze ‘bende van vier’ geacht de steun van Pozsgay en ook wel van Grósz te hebben” [Tökés, Hungary’s negotiated revolution, 202]. Al in 1989 verschijnt er over deze geruchtmakende zaak een film en een boek met de titel “Kizárt a Párt” [De Partij sloot -hen- uit].
Maar de haviken in de partij, zoals Kádár, lijken toch voldoende macht te hebben en de partij lijkt dus nog niet klaar om toe te geven aan de roep tot meer demokratisering, aldus de historicus prof. dr. Lajos Für van de ELTE in Budapest, lid van het MDF. De positie van het MDF zelf lijkt overigens ook al een toonbeeld van de heersende onzekerheid, de grote problemen en de algemene crisis: Het MDF is immers, ook na een half jaar, niet verboden, maar óók niet officieel toegestaan. Bovendien wil men géén alternatieve partij vormen maar slechts ”een open beweging”, die enige afstand houdt van de georganiseerde dissidenten en hun bladen, maar wèl steun wenst van het Patriottische Volksront dat aan éne kant met de partij is gelieerd maar aan de ándere kant onder leiding staat van de intussen zeer kritische Imre Pozsgay, het enfant terrible.van de partij, aldus Für……
Het MDF is het ook wel eens met het standpunt van de partij en de regering inz. de miljoenen Hongaren over de grenzen [a határontúli magyarság]. Wij willen, aldus prof. Für, wel een ellenzék [oppositie] vormen maar geen ellenség [tegenstander, vijand] zijn van partij en regering. Hij beschouwt Hongarije dan ook niet als een demokratisch land want b.v. het parlement is van weinig betekenis; het vergadert viermaal per jaar twee dagen en de leden moeten tevoren hun toespraken inleveren, mogen geen amendementen indienen en kunnen niet interpelleren. De stemmingen zijn bovendien openbaar en van een echte oppositie is geen sprake.[Trouw, 13 april 1988]. Over het uitsluiten van de “bende van vier” kan de partij dan ook slechts verklaren dat “geen enkele partij het kan toelaten dat haar leden deelnemen aan samenkomsten die tegen de partijlijn ingaan”, terwijl zeer veel Hongaren al enige tijd geen énkele vaste lijn van ‘hun’ partij meer kunnen ontdekken!
De vier hadden buiten hun partij om meningen geuit, die niet passen bij de partij, n.l. op een bijeenkomst van het MDF en de partij lijkt zich dus te verharden omdat ze denkt het hele hervorminsproces anders niet meer te kunnen controleren. Maar op de a.s. partijconferentie zal men met concrete plannen moeten komen, want hoewel in de provincies, de nevenorganisaties van de partij zoals de vakbond SZOT, het Volksfront, de jeugdbond KISZ veeel beraad plaatsvindt, willen al deze organisaties een veel meer zelfstandige plaats in de maatschappij en de leider van het Volksfront Pozsgay heeft in een interview met de BBC zelfs al het woord “meerpartijensysteem” laten vallen!..
Na meer dan dertig jaar is de onvrede over de leiding blijkbaar nog nooit zo groot geweest en bijna alles lijkt nu in een stroomversnelling te komen, en buiten de partij om óók te kunnen. Er is sprake van een golf van initiatieven van nieuwe organisaties die de waarschuwingen van de autoriteiten negeren en simpelweg door gaan met hun bijeenkomsten! Men kan dan toch zeggen dat er van een soort van ontbindingsproces in de communistische beweging sprake is, want de bijl wordt openlijk aan de wortels van het systeem gelegd. De oude zekerheid van de partij die de Waarheid in pacht had glijdt blijkbaar in korte tijd, als vanzelf, zonder veel geraas en openlijke botsingen, weg, en de fundamentele twijfel komt al even vanzelfsprekend snel boven.
Van een centrale leiding die wèrkelijk gezag uitoefent en alle kritiek weet te smoren is in Hongarije althans geen sprake meer en het lijkt alsof er elke maand een nieuwe oppositiebeweging de kop opsteekt. Dat kan het einde betekenen van een communistische leer en praktijk zoals de wereld die zeventig jaar heeft meegemaakt…. Tijdens een debat in Debrecen met o.a. János Berecz, de secr. van het CC voor de ideologie, verklaart deze conservatieve partijman zelfs dat ”de partij al vanaf 1957 bereid was tot een principiële openheid”, hoewel bijzonder weinig Hongaren dat toch wel zo moeten hebben ervaren. Maar hij geeft ook toe dat de openheid van de pers een grote rol speelt bij het huidige hervormingsproces in Hongarije.
In zekere zin lijkt het er zelfs op dat de oktoberdagen van 1956 plotseling terugkeren want ook toen bleek dat de Hongaarse Werkerspartij met haar < 900.000 leden ineens, na slechts enkele dagen, niet veel meer was dan een kaartenhuis, een luchtkasteel, een reus op lemen voeten, dat men razende snelheid ineenstortte… Nu zal het zéker langzamer gaan maar de basis van de partij is en blijft in nevelen gehuld en mensen [leden] bekommeren zich allang niet meer om de leer, de stellingen, de theorie, maar veel meer om hun eigen baan of toekomst, om hun werk…
Het lijkt er echter nu al op dat ‘men’ het proces in de hand zou kunnen houden door middel van procedures, wetgeving, parlementaire debatten en voorzichtigheid.
Dat heeft ook te maken met de politiek van Gorbačov in het Kremlin in Moskou, die vooral het éne huis Europa voor zich ziet en steeeft naar diepgaande hervormingen in eigen land. Naar aanleiding van het bezoek van sovjet-premier Ryžkov in april in Budapest wordt dan ook verklaard dat er tussen beide landen “volledige overeenstemming inz. economische en politieke hervormingen bestaat” en Ryžkov levert zelfs scherpe kritiek op de gang van zaken bij de Comecon, zoals vooraanstaande Hongaren, m.n. economen, al eerder deden: Die struktuur hoort thuis in de 19e eeuw en is totaal verouderd en de leden-landen doen er niet veel aan om de akkoorden te laten werken! Voorwaarden voor meer sukses zouden b.v. de convertibiliteit van de rubel zijn, maar dat is nog lang niet het geval…
Een heel andere zaak is in april het bezoek van de Tsjechoslowaakse partijleider Jakeš aan Hongarije al is hij het met Kádár geheel eens over de uitbreiding van de economische en industriële samenwerking en de positie van o.a. de ± 600.000 Hongaren in het Zuiden van Slowakije: ”onderwijs in de moedetrtaal voor hen blijft mogelijk en wordt bevorderd”, zo wordt gezegd. Eveneens bezoekt de Joegoslavische premier Branko Mikulić Hongarije en overlegt met Grósz, en ook zij beiden erkennen de grote rol van nationale minderheden bij de goede betrekkingen tussen landen en dat is o.a. van belang voor de ± 300.000 Hongaren in de Vojvodina [Vajdaság] want hun taal, traditites en cultuur moeten bewaaard blijven. Beide Schrijversbonden, de Hongaarse en de Joegoslavische, sluiten dan ook een akkoord over uitwisselingen van b.v. auteurs, boeken, vertalers, journalisten, programma’s, technisch personeel, regisseurs en redakteurs. De betrekkingen met deze buurlanden zijn in elk geval veel beter en normaler dan die met Roemenië, maar ook bij deze gelegenheden wordt uiteraard niets bekend over verschillen. Toch verklaart eind maart een groep van 40 Hongaarse intellektuelen en priesters, o.a. dissidenten, zich solidair met de Slowaakse katholieken, die kort tevoren in Bratislava na demonstraties voor godsdienstonderwijs hardhandig werden uiteen gejaagd en aldus wil men steun verlenen aan allen die voor godsdienst- en gewetensvrijheid demonstreren.
In Hongarije is dit echter vrijwel bereikt en het lijkt er bovendien niet op dat de hele zaak kan worden teruggedraaid. Ook hervormingsgezinden kunnen in dit land hun kritiek laten horen, zoals b.v. de econoom Nyers, die ooit in 1968 kwam met het Nieuwe Economische Mechanisme, en eigenlijk sinds ± 1972 min of meer uit de gratie is geweest, maar die begin april nog eens wordt onderscheiden. “De hervormingen bleven toen steken wegens verzet van conservatieve, dogmatische, direkteuren en leiders van bedrijven die alleen maar dachten aan het plan, kwantiteit en manipulatie”, aldus kan hij nu openlijk verklaren. En Nyers staat niet alleen: later in april eist een groep hoogleraren aan de Marx Károly [!] Economische universiteit van Budapest n.b. het vertrek van de regering en van het Centrale Comité van de partij. Dat lijkt een ongehoorde stap die meer dan 30 jaar niet voorkwam en daarvóór, in de jaren ’50 zwaar bestraft zou zijn. Men heeft deze stap echter genomen omdat duidelijk is dat de partijleiding de demokratisering van de samenleving wil afremmen en dat het Centrale Conmité der partij de verantwoordelijkheid voor de situatie in het land niet accepteert… Dán, aldus de hoogleraren, wordt het dus tijd dat de regering en het CC aftreden!.....
Enkele dagen erna, op 24 april, beschuldigt het Vaderlandse Volksfront, een nevenorganisatie van de partij, o.l.v. de populaire Imre Pozsgay, de partj er zelfs van onvoldoende stappen te hebben ondernomen om de politieke en economische crisis te bestrijden en in Magyar Nemzet, het dagblad van het Front, levert men scherpe kritiek op het nieuwe ontwerpprogramma, want het blijft onduidelijk wie de partij en de regering bij uitoefening van hun taken zou moeten controleren! Het Front wil daarmee dus een scheiding van verantwoordelijkheden van partij en regering en bovendien wil het referenda invoeren en een betere, nieuwe kieswet. Het ontwerp van de partij stelt echter voorlopig nog een limiet aan politieke hervormingen en dat is voor velen teleurstellend. Een andere kwestie die men wil opgelost zien is die van het weigeren van de militaire dienst, nu er per jaar door gemiddeld 70 jonge mannen, mede door het geval van de 24-jarige Zsolt Keszthelyi die om politieke redenen dienst weigert maar die ook al eerder van zich had laten horen door z’n artikelen in een niet-officieel blad en z’n strijd voor een vrije pers, voor een demokratisch land en voor een volk zonder angst maar mèt verantwoordelijkheid en gewetensvolle mensen!...
Toch was er begin februari opnieuw een rooms-katholieke dienstweigeraar, de 20-jarige István Lukács, veroordeeld tot 2,5 jaar gevangenisstraf en er zitten dan, volgens de dissident Miklós Haraszti, nog zes katholieke dienstweigeraars gevangen. Maar de kerken verklaren nu zelfs voor het eerst dat alternatieven niet strijdig zijn met kerkelijke principes of tradities, want “de tijd voor alternatieven is nu rijp!” Eerder zijn gewetensbezwaarden n.l. nooit door de grotere kerken en door de staat zelf erkend en ze kwamen na een proces eventueel in de gevangenis terecht: 158 dienstweigeraars zitten nu gevangen, maar vanaf begin april overweegt de de regering dan toch mogelijkheden voor een alternatieve dienstplicht voor gewetensbezwaarden te scheppen…
De bijna ineens wereldberoemde schrijver György Konrád [1933].
Als gevolg hiervan wil de ”Hongaarse Vredesraad” o.l.v. Miklós Barabás nu ook het publiek veel meer betrekken bij o.a. het defensiebudget en kwesties van buitenlandse troepen in andere landen, en hij wil een levendige dialoog met ‘dissidenten’ aangaan en ook de bekende r. katholieke theoloog prof. dr. Tamás Nyíri ziet veranderingen in het marxisme en ziet vooral voor de toekomst overeenkomsten met de kerken bij het bestrijden van het materialisme, van het alkoholisme en van de consumptiemaatschappij. Kort hiervoor vond een conferentie van de Hongaarse hervormde kerk plaats met 1.500 deelnemers in Budapest, waarop o.a. Imre Pozsgay sprak en met name de demokratische tradities, het presbyteriale systeem, het zelfbestuur en de bereidheid tot het nemen van initiatieven die het Hongaarse calvinisme al eeuwenlang kernmerken, roemde!.....
Op een Internationale Conferentie over vredestheologie die in maart in Budapest wordt gehouden wil men juist níet de wapenbeheersing en de ontwapening als primair zien, maar vooral harmonie, begrip en overleg tussen mensen bevorderen om zó de vrede te bewerken, waaruit blijkt dat de historische tegenstelling tussen Oost en West en daarmee de Koude Oorlog langzamerhand véél minder aandacht trekt.
De regering zal ook werken aan een nieuwe wet op de aktiviteiten van de kerken, de godsdienst, want een parlementslid merkt nu op dat “de meeste bepalingen die de godsdienst betreffen buiten het parlement om zijn opgesteld”. Ook hieruit blijkt dat de invloed en macht van het -tenslotte toch door het volk gekozen- parlement in korte tijd sterk is toegenomen want een dergelijk argument heeft geen enkele parlementariër ooit in ruim 40 jaar durven noemen! De openheid van Grósz c.s. gaat zelfs nog verder want op 22 april zegt men voor het eerst dat er 158 dienstweigeraars gevangen zitten en eerder in april is het onderwerp al ter sprake gebracht door kerkelijke leiders die een ontmoeting hadden met de premier en hierbij drong vooral de primaat, kardinaal Paskai, er bij Grósz op aan de gevallen van deze gevangenen opnieuw te bekijken en Rezsö Bányás, de woordvoerder der regering, verklaart dan heel nuchter dat er 146 Jehova’s getuigen gevangen zitten; de 12 anderen zijn katholieken, niet gelovigen en anderen die “die zich in het leger niet op hun gemak voelen.” … De tegenstelling tussen de staat en de kerken is in Hongarije echter voorgoed voorbij en premier Grósz verklaart dan ook dat de regering blij is met kerkelijke intiatieven bij het zoeken naar oplossingen op sociaal-economisch terrein.
De rooms-katholieke kerk viert in 1988 zelfs op grootse wijze, bijna zoals onder Horthy, vijftig jaar geleden, enkele jubilea en er wordt een “Szent István Emlék Bizottsága”, een herdenkingscomité voor St. Stefanus, de eerste en heilige koning van het land, opgericht n.a.v. de 950e sterfdag van deze koning en stichter van de staat. István Sarlós, de parlementsvoorzitter, wordt voorzitter en kardinaal Paskai vice-voorzitter ervan en hierbij valt de nadruk op de nationale saamhorigheid en het nationale bewustzijn. Ook zal de Heilige Rechterhand [a szent jobb] van deze koning als relikwie in alle r.k. diocesen en in de aartsabdij van Pannonhalma worden getoond, net zoals in 1938 het geval was…. Allerlei eeuwenoude kerkelijke [r.-katholieke] termen komen overigens nu ook weer in gebruik: het land werd ooit opgedragen aan Maria, de “Patrona Hungariae” en Hongarije is in deze kringen ook bekend als “Regnum Marianum”. Per 20 augustus 1988, de jaarlijkse gedenkdag van de grote koning, wordt dat n.b. vernieuwd…
Verder wordt in februari 1988 in de hoofdstad een wetenschappelijk congres van kerkhistorici gehouden naar aanleiding van de 350-ste sterfdag van Péter Pázmány, de man van de contrareformatie, van leraren, theologen, professoren etc. onder verantwoordelijkheid van de universiteit van Budapest [ELTE] en van het episkopaat! In deze situatie is het begrijpelijk dat ook Pozsgay, vooraanstaand lid der MSZMP en leider van het Volksfront [HNF], wijst op het belang van de eerste koning voor de hele natie. De Hongaarse kerken geven in deze maanden verder veel hulp voor de nu al ruim 10.000 vluchtelingen uit Roemenië, n.l. meubels, financiële hulp, geldinzamelingen, opvang, ze richten comités op en zorgen voor woningen, die er voldoende zijn. Werkgelegenheid is er echter niet ….
Afgezien van deze akties voor de duizenden vluchtelingen uit Roemenië, die zeer veel Hongaren duidelijk ter harte gaan, valt er nu ook steeds meer aandacht op de voorbereidingen voor de a.s. ‘bijzondere partijconferentie’, die natuurlijk niet openbaar zal zijn, maar waarover men langzamerhand wel één en ander komt te weten. Zo suggereert premier Grósz op 28 april in een interview met het blad Magyar Hírlap zelfs het vertrek van Kádár als partijleider en van andere oudere leidende funktionarissen aan de top, want “biologische wetten gelden óók voor heel berkwame politici, ook ouderen, en dan helemaal aan de top… en die maken het noodzakelijk dat oude leiders vertrekken… Grote bomen drogen uit, hun lange schaduwen verhinderen de opkomst van jonge talenten”, aldus Grósz, terwijl er inderdaad al enige tijd wordt gespeculeerd dat Kádár op deze conferentie inderdaad het veld zal ruimen…..
Volgens de dissident Haraszti heeft Grósz zelfs de partijconferentie speciaal bijeengeroepen om Kádár weg te krijgen en veel tot dusver loyale partijleden zijn volgens hem in opstand gekomen tegen het ontwerp-dokument en beginnen zich tegen Kádár te keren. Enkele dagen later lijkt hij al gelijk te krijgen want de premier geeft op 2 mei toe dat de a.s. partijconferentie niet alleen over politieke hervormingen, maar ook over het aanblijven van Kádár zal gaan want [zoals vermeld] alleen in buitengewone, cruciale, omstandigheden kwam zo’n partijconferentie ooit bijeen, in 1945 en in 1957.“De ontevredenheid van de Hongaren is [echter] overdreven”, aldus Grósz.
Wel laat hij weten dat de mobiliteit en de produktie veel hoger moeten worden, dat er te veel geld is geleend en te veel is geconsumeerd en dat Hongarije veel te veel schulden heeft t.o. het buitenland, n.l. $ 17 miljard. Zwakkere sociale groepen zullen het wel moeilijk krijgen, maar “dronkenschap op het werk is niet langer toegestaan en ontslagen worden beperkt via een vervroegd pensioen”. Grotere verschillen tussen arm en rijk zullen er ook komen en per 1 april wordt de prijsstop opgeheven. Aan economische plannen van deze manager-premier ontbreekt het dus niet, maar… de beslissingsbevoegdheid van de partij wordt -wat de premier betreft- niet uit handen gegeven…De partij vertrouwt dus m.a.w. nog lang niet op de vrije markt en op de eigen verantwoordelijkheid van burgers, van vrije mensen. Ook deze praktikus, de man van de daad, Grósz, denkt nog dat de politiek in dienst moet staan van de economie, voorwaarden moet scheppen en mensen moet overtuigen dat wat er door de partij [!] wordt gedaan goed en noodzakelijk is.…. Toch heeft men al heel wat verschillen opgemerkt tussen de kordate taal van de doener Grósz en die van de oude leider Kádár, die op de Dag van de Arbeid, 1 mei, nog eens als vanouds aandringt op “eenheid en solidariteit om de vraagstukken van de socialistische ontwikkeling te kunnen oplossen”. Een week hierna verklaart Kádár in een interview met de Amerikaanse tv zelfs dat de aanwezigheid van [naar westerse schattingen] 64.000 man Sovjet-troepen in Hongarije eigenlijk een zaak is van internationale en Europese verhoudingen, en dat er geen enkele binnenlandse noodzaak meer voor bestaat. Maar dit wel eens eerder verklaard….
Kádár laat verder ook weten dat hij ook bereid is af te treden als de partij vindt dat daarvoor de tijd is gekomen en hij was dat in 1972 ook al, toen hij pensioen kon krijgen, maar dat werd toen door de partij geweigerd. De economisch historicus Berend, voorz. der Academie van Wetenschappen, verklaarde overigens al in januari in een boek dat Kádár inderdaad in 1972 -vergeefs- heeft willen aftreden in verband met verzet van conservatieven tegen zijn hervormings- beleid maar dat het Centrale Comité weigerde dat ontslag te aanvaarden. Sommigen nemen overigens aan dat ‘Jancsi Bácsi’ [de koosnaam voor Kádár, Ome Jan] inderdaad na 32 jaar zal aftreden en dat hij dan ‘erevoorzitter’ van de partij zal worden en dat lijkt al de meest elegante oplossing want hij wordt dan toch als een sta-in-de-weg voor de bitter nodige drastische hervormingen gezien, hoewel dezelfde prof. Berend al snel hierna in een interview met de BBC verklaart dat Kádárs verdiensten groot zijn en dat Hongarije haar beste jaren van de 20e eeuw beleefde onder zijn bewind……
Als vervolg van de stap op 17 maart zijn intussen op 1 mei ± 200 kritische intellektuelen in een sfeervol maar volgepakt restaurant in Budapest voor het eerst bijeen gekomen en ze richten formeel het “Netwerk van Vrije Initiatieven” op, als eerste stap naar een officiële, autonome oppositiepartij, geheel los van de macht. Het Netwerk is een overkoepelende organisatie van allerlei onofficiële groepen en in een petitie, door 45 dissidenten getekend en later door nog eens 726 intellektuenen gesteund, vraagt men o.a. om een parlementarie demokratie en een dialoog van de partij met het hele maatschappelijke leven. Een comité van 50 mensen wordt gevormd dat woordvoerders zal aanwijzen en een statuut zal opstellen. Het netwerk wil een onafhankelijk, soeverein Hongarije als een gelijkwaardig lid van de Europese volkerenfamilie en men protesteert tegen pogingen om bijvoorbeeld een einde te maken aan het Demokratisch Forum en tegen het royement van de vier dissidenten uit de partij. Toch noemt het MDF de oprichting van het Netwerk “een politieke fout”.
Maar: wie of wat is in deze omstandigheden in dit land-in-een-stroomversnelling nu “fout”of “goed”? Wat tot voor kort nog ongehoord en gewaagd was, klinkt nu immers al ‘onvermijdelijk’, ‘progressief’ en ’gericht op de toekomst’! Een voorbeeld hiervan is een verklaring van de nu 56-jarige onderminsiter van buitenlandse zaken Gyula Horn, die naar Straatsburg is uitgenodigd en hier zegt dat Hongarije klaar is voor nauwe samenwerking met de Raad van Europa. Men bestudeert in Budapest immers nú al bij welke conventies Hongarije zich kan aansluiten en het land staat, aldus Horn, met name klaar inz. de conventie over het milieu, en het wil de conventies over justitie, jeugdbeleid en sport verdiepen, maar ook de conventies betr. mensenrechten, levert volgens Horn geen enkel probleem op. Hongarije wil eenvoudig deelgenoot zijn in en van Europa, contacten herstellen en zich aan de moderne tijd en haar waarden aanpassen. Zo’n land geniet nog altijd krediet: op 9 mei wordt weer eens $ 70 miljoen van de Wereldbank verleend voor het verwerken van landbouwprodukten en enkele dagen later geeft het IMF aan het land ruim $ 365 miljoen voor economische hervormingen, de vermindering van het begrotingstekort en van subsidies op consumptie- artikelen onder voorwaarden als lening. Verder bezoekt -begin mei- de Israëlische minister van buitenl.z. Shimon Peres Hongarije en hij is hiermee de eerste Israëlische minister van buitenl.z. die Oost-Europa bezoekt sinds 1967. Het gaat hierbij om het officiële herstel van de diplomatieke betrekkingen, de contacten, te herstellen die na de oorlog van 1967 waren verbroken.
Intussen heeft premier Grösz dan, als eerste Hongaarse premier sinds 1945 [!] Groot-Brittannië bezocht en hij vindt hier een goede partner in… de conservatieve mevrouw Thatcher, die hij al eerder ontmoette. Zij waardeert de Hongaarse politiek van hervormingen en tolerantie zéér en Grósz bewondert op zijn beurt háár politiek van privatisering en herstel van de vrije markt, het terugdringen van overheidsinvloed en het bevorderen van de ondernemingsgeest zéér! Grósz bezoekt ook de Beurs van Londen en spreekt daar met Britse industriëlen…….
De premier geeft in Londen zelfs opnieuw [!] toe dat hij kandidaat is voor de eventuele opvolging van Kádár, en zegt -terwijl hij door velen in en met name ook buiten het land nog altijd als communist wordt beschouwd- dat “een politiek à la Thatcher voor Hongarije de énige uitweg is! De beide premiers hebben ook een twee uur durend persoonlijk onderhoud en benadrukken vervolgens de bijzonder hartelijke relaties, de wederzijdse sympathie en het vertrouwen en de interesses. De onderlinge handel is echter gering en Hongarije kan volgens Grósz best veel meer Britse investeringen gebruiken…
Intussen gaan de binnenlandse ontwikkelingen verder en wordt er zelfs voor het eerst een onafhankelijke, autonome, vakbond opgericht en al snel denkt men, m.n. in het buitenland, al snel aan het Poolse voorbeeld van Solidarnosc van 1980, maar die vergelijking gaat niet op want de nieuwe Hongaarse bond wil uitdrukkelijk géén politieke organisatie zijn! Op 14 mei 1988 wordt n.l. door ongeveer 400 academici en wetenschappelijke onderzoekerrs een geheel autonome [vak-] bond opgericht, de “Demokratische Unie van Werknemers in de Wetenschap” [Tudományos Dolgozók Demokratikus Szakszervezete], de TDDSZ, en de nieuwe bond heeft, zegt ze, terstond al meer dan 1.000 leden. Ze zijn al in december uit de officiële éénheidsvakbond SZOT gestapt toen die weigerde te protesteren tegen de 25 % verlaging van het budget voor wetenschappelijk onderzoek. Zoals bekend werkt de SZOT zélf al enige tijd min of meer los van de partij, omdat die partij alles regelde, ondanks protesten van de vakbond, maar dat hielp en helpt volgens velen dus absoluut niet…
Er wordt een bestuur van 59 mensen gekozen, maar officiële [partij-] kringen wensen geen contact met de nieuwe TDDSZ en met name de leider van de SZOT, Sándor Gáspár, wenst geen gesprek en lijkt veeleer agressief: hij ziet er inderdaad vooral een Hongaarse vorm van de Poolse [politieke] vakbond in. In het bestuur van de TDDSZ zitten o.a. de bekende socioloog Elemér Hankiss en de historicus Péter Hanák.
De klachten van de nieuwe bond blijken echter wijd en zijd te leven want op de 148e Landelijke Vergadering van de aloude en beroemde Hongaarse Academie van Wetenschappen [Magyar Tudományos Akadémia] wordt ook al geklaagd dat er nog steeds veel te weinig geld beschikbaar komt voor wetenschappelijk onderzoek en studie, èn over het gebrek aan vrijheid en mogelijkheden voor studenten… Openlijk pleit men in de hoooggeachte Academie zelfs voor het eerst voor véél minder ideologie en voor de afschaffing van Russisch als verplicht vak in het onderwijs!...
Ook op de 14e mei 1988 komt voor het eerst de hierboven al genoemde onafhankelijke jeugdorganisatie Fidesz, de Fiatal Demokraták Szövetsége, de Bond van Jonge Demokraten, die eind maart werd opgericht, bijeen en zegt al meer dan 1.000 leden te hebben en zich als tegenhanger van de officiële communistische KISZ te beschouwen, en de volgendse dag komt vervolgens het MDF met 700 leden nog eens bijeen, vooral om te overleggen over de situatie van de miljoenen Hongaren over de grenzen.
Hoewel al deze organisaties eigenlijk illegaal zijn, worden ze níet verboden of echt gehinderd en dat is typerend voor de situatie in dit land dat in wezen, op papier, nog wel wordt geregeerd volgens een stalinistisch stramien waarbij de partij de énige organisatie is met macht en de staat het burokratische aparaat is van de partij en een vertegenwoor- diging van belangen niet bestaat… [Hella Rottenberg, de Volkskrant, 4 juni 1988].
Van die partij gaat echter weinig meer uit. Op 10 mei kwam het CC der MSZMP bijeen om een inventaris op te maken van de reakties van de partijleden op de voorstellen in verband met de a.s. partijconferentie en hier kwamen de bezwaren van mensen die b.v. zeggen: Men geeft wel aan wat er niet goed is gegaan, en dat er een crisis heerst, maar de verantwoordelijkheid berust bij… niemand. Een stroom van kritiek op de plannen barst los en vervolgens brengt men wijzigingen aan in het concept voor de conferentie. Tègen het voorstel van Kádár wil men ’na stormachtige debatten’ zelfs het hele Centrale Comité [de 107 leden] laten herkiezen en een motie van István Tömpe voor de vervanging van het hele CC en van het Secretariaat, gesteund door o.a. Aczél en Maróthy, wordt zelfs door het CC aanvaard! Toch wordt de motie niet uitgevoerd want b.v. het CC wordt niet geheel vervangen; er komen 113 leden, van wie 37 nieuw. De partij is immers duidelijk verdeeld en besluiteloos, en geeft een zeer verwarrend beeld, en sommigen vragen zich af: Is deze -haastig voorbereide- conferentie een voorbeeld van paniekvoetbal?
De afgevaardigden zijn b.v. zonder tegenkandidaten en zonder inspraak van de ruim 820.000 leden aangewezen! Een invloedrijk uitgever laat weten: “Het is tijd voor onze communistische partij om naar de berg Olympus [de berg der goden] op te stijgen, waar we haar leidende rol eens van een afstand kunnen bewonderen” en in een film wordt gezegd: “Als God zag wat het socialisme was, zou hij het afschaffen!” [Time, 18 april 1988]. Kádár zelf verklaart tezelfder tijd tegenover een Amerikaans [!] blad dat hij eventueel zal aftreden als de partij dat wil, maar hij heeft zelf “geen concrete plannen”.
In deze situatie is het niet eens meer vreemd dat de partijconferentie tevoren zelfs adviezen krijgt van het nieuwe liberale Netwerk van Vrije Initiatieven, maar dat Netwerk pleit uiteraard voor vèrregaande politieke en sociale hervormingen, zoals een herstel van de parlementarie demokratie, een gemengde economie en de totale afschaffing van de censuur in de media en de pers en het lijkt er zelfs op dat n.b. liberale hervormers in de partij zoals Pozsgay, Nyers en Németh niet eens meer tègen deze liberale denkbeelden zijn! Ook de steeds meer populaire vier uitgezette [ex-] partijleden/academici pleiten hiervoor, maar o.a. Haraszti klaagt er -nog altijd terecht- over dat de partij en de regering zo weinig informatie geven. Binnen de partij is intussen echter al een bijzonder kritische mentaliteit op gang gekomen want veel leden wensen nu dat de voor de politieke en economische crisis verantwoordelijke personen opstappen!
Van vr. 20 tot en met zo. 22 mei 1988 vindt tenslotte de Landelijke Partijconferentie [Országos Pártértekezlet] met 990 afgevaardigden plaats waarop o.a. het Centrale Comité, de Controlecommissie en het Politburo zullen worden herkozen. Met zeer veel spanning wordt en is de conferentie al tegemoet gezien en dè vraag luidt of de nu bijna 76 jaar oude János Kádár na 32 jaar zal aftreden en daarvoor bestaan inderdaad allerlei aanwijzingen. Toch willen velen hem persoonlijk niet voor het hoofd stoten, vanwege zijn vele verdiensten en hij kan ook níet als de zondebok gelden.
Zijn “gulyás-communisme” is pas sinds een paar jaren in diskrediet geraakt. Wel beseft iedereen dat het niet langer kan zoals het vele jaren ging want de economie groeit niet meer, de onafhankelijke oppositie wordt steeds massaler en sterker en de partij en vakbond verliezen tienduizenden leden; de partij verloor al 45.000 leden! Met de nu bekende vaagheden en de oude èn nieuwe leuzen komt men dus niet verder.
De oude partijleider neemt overigens niet meer een markante plaats in, zijn funktie is veel meer symbolisch geworden en hij kwam vooral op de achtergrond sinds de ambitieuze Károly Grósz, van de generatie van Gorbatsjov, premier is. Een speciaal comité zal aanbevelingen doen voor de verkiezing van een nieuw Centraal Comité dat zondag een nieuw Politbureau zal kiezen en de aanwezige partijleden zijn door lokale en regionale vergaderingen gekozen. Velen zijn, dat is al bekend, ervan overtuigd dat Kádár moet verdwijnen omdat hij [dan toch] verantwoordelijk wordt geacht voor de economische malaise. Er kunnen, vinden zij, geen werkelijke veranderingen plaatsvinden zolang hij aan de top blijft, aldus een afgevaardigde, terwijl een ander al verklaart dat er “nieuwe, dynamische mensen nodig zijn”.
Het consensus-model van Kádár, “Wij bemoeien ons niet met jullie [persoonlijke zaken], als jullie je ook niet met ons [beleid] bemoeien” werkt niet meer want de partij heeft het vertrouwen van het volk verloren en het is dan logisch dat de leidende rol van de partij wordt bedreigd. Tragisch lijkt daarom de positie van Kádár die destijds immers voorop liep met hervormingen en zeer populair werd en jarenlang bleef, maar nu door de tijd lijkt te zijn ingehaald. De éne na de andere spreker hamert dan ook op openheid en demokratisering en is ervan overtuigd dat de partij snel moet handelen om erger te voorkómen! Maar… of deze partij zichzelf uit het moeras kan trekken is de vraag….
Kádár trekt op 20 mei wel het boetekleed aan en neemt de schuld van de economische crisis op zich en hij vindt ook dat er vernieuwing en verjonging van de partijleiding nodig is, en Pozsgay, de leider der liberale vleugel, vindt zelfs dat er volksstemmingen moeten komen, dat de onafhankelijke groepen moeten worden erkend, dat de taken van partij en staat moeten worden gescheiden en dat de verkiezingen vrij moeten zijn! … De progressieve Pozsgay benadrukt deste meer dat er meer demokratie moet komen en dat er een consensus maar ook radikale hervormingen en een dialoog met anderen, gebaseerd op echte vrijheid en verantwoordelijkheid nodig zijn.
De ruim 1 uur en 20 minuten durende slotrede van de oude Kádár wordt echter -voor het eerst in al die jaren- niet éénmaal door applaus onderbroken en men vindt hem vooral ouderwets, want de partijleider wil wèl verjonging en vernieuwing van het Centrale Comité en andere organen, maar verwerpt alle wezenlijke hervormingen. Hij waarschuwt b.v. op een dogmatische manier dat alle ideëen die gaan in de richting van een burgerlijke demokratie en anarchie -voor hèm nu eenmaal hetzelfde[!]- uit de weg moeten worden gegaan….
Kádár valt ook de nieuwe onafhankelijke politieke groepen scherp aan en gaat fel tekeer tegen degenen die proberen “het gezag van de partij te ondermijnen, want het is in ons land niet haalbaar om andere, tegen de partij gerichte politieke partijen op te richten”. Hij wil géén bourgeois-demokratie, anarchie of utopie, maar slechts ”de versterking van het socialisme” en dat betekent volgens velen toch slechts een terugblik. Op economisch gebied erkent de oude leider wel fouten, ook van hemzelf, inz. het handhaven van de levensstandaard maar hij maakt, opvallend, ook geen enkele toespeling op zijn vertrek en men ervaart zijn rede dan ook als slechts defensief, terwijl hij wel anderen aanvalt.
Hij kijkt m.a.w. vooral terug, klaagt, zegt wat er ontbreekt en niet deugt, en veroordeelt echte alternatieven, praat onsamenhangend, haalt anekdotes van vroeger aan, haalt herinneringen op, slaat aan het filosoferen, verliest zich in bespiegelingen, vervalt in herhalingen enz.
Dat betekent een triest einde voor een man die 32 jaar aan het hoofd stond van dit land, maar veel partijleden lieten al tijdens zijn rede hun medelijden, gêne en verbijstering merken en waren zichtbaar en bijna hoorbaar opgelucht toen Kádár zijn laatste zin had uitgesproken… Het is duidelijk dat hij de zaken niet meer beheerst, niet meer beseft wat er in zijn land en in deze tijd aan de hand is, en de greep op de gebeurtenissen kwijt is! Pas later blijkt n.b. dat Kádár zelf niet eens besefte dat hij als partijleider niet terug zou kunnen komen en dat hij daarom dus geen plechtige afscheidsrede hield! [naar Hella Rottenberg, de Volkskrant, 24 mei 1988]. Sommigen beweren zelfs dat hij niet wilde aftreden uit angst voor kritiek op zijn rol tijdens de zaak en de dood van Rajk in 1949 en die van Nagy c.s. in 1956/58… Met een stigma van verraad heeft hij, zegt men vaak, altijd moeten leven, maar als Kádár ontslag wil nemen zal men hem garanties geven dat hij geen doelwit wordt van zaken zoals zijn rol in 1949 [Rajk proces en executie] en in 1956 en bij de vervolging van veel partijprominenten daarna, zoals in het bijzonder Imre Nagy c.s. en de politieke verantwoordelijkheid voor de pogingen tot ‘tegenhervormingen’ in de jaren na 1970. [Tökés, Hungary’s negotiated revol., 283].
Ook premier Grósz legt in zijn toespraak de nadruk op méér demokratie en hij heeft kritiek op ouderen die zichzelf onfeilbaar achten. Hij kwam immers zelf al met “stabilisatie en vernieuwing”, d.w.z. radikale economische hervormingen en herstrukturering van de instellingen en zijn natuurlijke bondgenoten waren de technisch- wetenschapperlijke elites, hervormingsgezinde technokraten, etc. Toch zijn allerlei voorstellen bijzonder omstreden.
Toch moeten ideologische vooroordelen verdwijnen, geheimhouding wordt verworpen en de partij wil voortaan luisteren naar minderheidsstandpunten en pluralisme acht zelfs Grósz een goede zaak. Hij verklaarde immers zelf al dat de oude politieke en economische mechanismen bankroet zijn en moeten worden vervangen om weer vooruitgang te krijgen. Er volgen nog meer redevoeringen o.a. van Sándor Gáspár, de voorzitter van de vakbonden, en hij vraagt namens hen veel méér aandacht voor de laagstbetaalden, ouderen en jongeren, vakopleidingen, sociale woningbouw enz. maar anderen erkennen wel dat de partij heel verschillende dingen zegt en belooft dan ze in werkelijkheid doet. Ze is m.a.w. schizofreen en de mensen pikken dat niet langer. Nieuwe dynamische mensen zijn dus nodig, want angst, anarchie, en chaos, desillusies, malaise en pessimisme, armoede en onvrede heersen nu wel alom en de partij heeft erg veel vertrouwen verloren.…..
Er wordt uiteraard ook intern gedebatteerd over de opvolging van Kádár en de belangrijkste kandidaat-opvolgers zijn centrumfiguren zoals Sándor Gáspár, Károly Németh, Miklós Óvári, László Maróthy, en enkele leden van het Centrale Comite en van de Centrale Controlecommissie, maar ook Grósz, Berecz, Pozsgay en Nyers en enkele leden van het Politbureau zoals Havasi, Fock, Szűrös en Marjai. Traditioneel bestaat de partijleiding echter óók voor een deel uit politieke lichtgewichten, die vooral gemotiveerd zijn door de wil tot overleven en het bewaren van de stabiliteit. [Tökés, Hungary’s negot. revolution, 270].
Op zo. 22 mei vallen tenslotte de klappen op een besloten zitting… Károly Grósz wordt partijleider [secretaris- generaal] en hij blijft voorlopig nog premier. János Kádár, György Aczél, Ferenc Havasi, Károly Németh, Miklós Óvári, László Maróthy, Sándor Gáspár, en de vroegere premier György Lázár worden ontslagen als lid van het Politbureau [in het Hongaars: Politikai Bizottság, Politiek Comite] maar toch verklaart de conservatieve Berecz nog: ”Ik ben ervan overtuigd dat de ervaring van kameraad Kádár voor de partij onmisbaar blijft”. De hele oude garde verdwijnt hiermee in één keer uit het Politbureau maar de onrust blijft groot, vooral in provinciale en lokale afdelingen [Tökés, 285], maar Grósz c.s. hebben de macht, partij en regering en de economie nu in handen.
Tot leden van het nieuwe Politieke Comité worden vervolgens gekozen: Rezső Nyers, Imre Pozsgay, de burgemeester van Budapest Pál Iványi, de progressieve econoom Miklós Németh, de direktrice van de goedlopende bandenfabriek Taurus Ilona Tatai en János Lukács, en alleen premier Károly Grósz, de secr. van het CC voor ideologie János Berecz, minister mevr. Judit Csehák, Csaba Hámori en István Szabó worden herkozen.
Voortaan telt dit lichaam dus 11 in plaats van 13 leden en voor Kádár wordt inderdaad een erefunktie geschapen, die van ‘voorzitter der partij’, maar zonder énige macht of bevoegdheid. Bovendien krijgt Kádár de door hemzelf verlangde goedkeuring van z’n ontslag door het Kremlin in Moskou….
Op deze ongehoorde politieke aardverschuiving in Budapest komen uit Praag, Boekarest en Oost-Berlijn de nu eenmaal verwachte reakties, namelijk negatief en ijzig en een stilzwijgen, maar veel belangrijker is natuurlijk dat uit Moskou slechts warme gelukwensen komen! Ook de pers speelde een rol, zoals de dagbladen Népszabadság [van de partijleiding], Magyar Hírlap [van de regering], Magyar Nemzet [van het Vaderlandse Volksfront] en Népszava [van de vakbonden] en de populaire radio-uitzendingen van zaterdagavond 168 óra [168 uur, een week] met live interviews en nog enkele programma’s voor en van intellektuelen, en verder Radio Free Europe zorgden vaak voor dat alles ook in Hongarije zelf toch wel bekend werd. [Tökés, Hungary’s negotiated revolution, 270, 271].
Hiermee eindigt een tijdperk voor Hongarije dat bijna een derde deel van een eeuw heeft geduurd en ook deze politieke opvolging is voor het land een test van de capaciteit van een politiek systeem want Kádár vormde zelf de belichaming van een paternalistische stijl van regeren. Voor de meeste mensen was hij zelfs een -ísme, een way of live en net als koning en keizer Franz Joseph [van 1848/67 tot 1916] en admiraal Horthy [van 1919 tot 1944] was hij eerst gehaat en later toch wel geaccepteerd vanwege de politieke rust en sociale vrede. [idem, 268, 269].
Het zal echter blijken dat János Kádár, ondanks zijn tekortkomingen en de nooit geheel opgehelderde geheimen die hij zijn leven lang met zich meedroeg, b.v. over zijn rol bij het proces en de dood van zijn vriend László Rajk in 1949 èn idem van Imre Nagy in 1956, resp. 1958, toch voor verreweg de meeste Hongaren een positieve rol heeft gespeeld. Hij was en bleef ook nog lange tijd populair want hij bleef toch degene die goed besefte wat er bij zijn volk speelde en die betrokken was bij mensen. Hij gold, ondanks de manier waarop hij in november 1956 aan de macht kwam [was geholpen] toch als mens en als Magyaar, die nota bene [!] geen enkele persoonlijke macht of roem nastreefde en bescheiden bleef! De tegenstelling tussen dit kleine land en vrijwel alle andere landen in Oost-Europa, achter het IJzeren Gordijn, was en bleef vanaf ± 1962 dan ook groot en Hongarije bouwde zelfs onder zijn leiding een goede naam op in het Westen.
Toch was er al enkele jaren sprake van een duidelijk verval van het ‘kádárizmus’ want ondanks de ‘negotiated succession’ en de vervanging van Kádár via a friendly takeover by insiders, blijft Hongarije nog altijd the heavily indebted subsidary enterprice of the Soviet holding company. [naar Tökes]. Veel bleef bij deze machtswisseling echter onduidelijk en Grósz zelf zei in 1993 b.v. ”we verwierpen datgene wat bestond maar wisten niet wat ervoor in de plaats kwam”, hoewel dat, zoals achteraf bleek, niet helemaal waar was. What Grósz and his fellow Putschists had in mind was political survival by way of an immense salvage operation of the wreck of the old regime. [Tökés, 285].
Miklós Németh [1948], de belangrijkste premier sinds lang! nov. 1988- mei 1990.
Tenslotte overlijden in het voorjaar van 1988 twee al vele jaren bekende Hongaren; in februari prof. dr. György Ránki, geboren in Budapest en van Joodse afkomst, 58, lid der Academie van Wetenschappen en vooraanstaand historicus over met name de economische zaken der 19e en 20e eeuw. Ránki publiceerde veel baanbrekend werk samen met zijn collega Iván T. Berend. Door hen brak men immers met de oude, romantische, sentimentele en nationale benadering en legde men de noodzakelijke economische verbanden met heel Centraal Europa. N.b. Ránki sprak en las dan ook behalve Hongaars, Frans, Duits Engels, Zweeds, Russisch en Italiaans.
In april overlijdt Jenő Barcsay, 88, sinds vele jaren een beroemd schilder. Hij werd in 1900 in Katona, in Zevenburgen, geboren was student aan de Hogeschool voor Beeldende Kunsten, leerling van Vaszary en Rudnay, en woonde al vanaf 1929 in Szentendre. Hij ontwikkelde vooral een eigen konstruktivistische stijl. Na de oorlog kreeg hij vele onderscheidingen en tekende o.a. een boek voor anatomische studies dat in 1967 als leerboek is uitgegeven.
|